Ingediend | 6 juni 2012 |
---|---|
Beantwoord | 3 juli 2012 (na 27 dagen) |
Indiener | Stientje van Veldhoven (D66) |
Beantwoord door | Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie recreatie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z11280.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2919.html |
Ja.
Het verbeteren van de zwemwaterkwaliteit heeft de constante aandacht van mij en de andere betrokken overheden, zoals waterbeheerders, provincies en gemeenten. Ik ben dan ook blij dat de neerwaartse trend in de zwemwaterkwaliteit die zichtbaar was vanaf 2009, is gestopt. De kwaliteit in 2011 is met 3,9% verbeterd ten opzichte van 2010. We streven er met zijn allen naar om zo veel mogelijk locaties aan de vereiste kwaliteit te laten voldoen. Daarnaast neemt het aantal officieel aangewezen locaties elk jaar toe.
De kwaliteit van het zwemwater conform de EU zwemwaterrichtlijn wordt bepaald door de hoeveelheid microbiologische verontreiniging. Microbiologische verontreiniging in het oppervlaktewater heeft als oorsprong fecale bronnen van mens en dier. Bekende vervuilingsroutes zijn: effluent van rwzi’s, riooloverstorten, emissies uit (recreatie)vaartuigen, afspoeling van landbouwgrond en andere grond, watervogels, de mens als gebruiker van het zwemwater. Deze routes hebben per zwemlocatie een verschillende invloed al naar gelang de lokale omstandigheden. Ook klimaat en weer hebben een invloed op de routes zoals natte of droge zomers, hoge of lage temperaturen. Al deze aspecten bij elkaar maken het voor de Nederlandse situatie, een relatief klein land met veel inwoners, en relatief veel officieel aangewezen locaties, belangrijk om overal de gewenste kwaliteit te realiseren. Zie hiervoor ook figuur 3.2 uit de rapportage van de Europese Commissie.
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 3 reeds heb aangegeven is afspoeling van landbouwgrond één van de routes waardoor microbiologische verontreiniging in het water kan komen. De bijdrage van deze route is per zwemwaterlocatie verschillend.
Ik ben bekend met het rapport van het RIVM.
Het RIVM concludeert in het rapport dat voor de zeven officiële zwemwaterlocaties in Zuid-Holland waar gewasbeschermingsmiddelen zijn gemeten, de blootstelling lager was dan 10% van de Acceptable Daily Intake (ADI, een humane gezondheidsnorm) en er dus geen risico’s zijn voor de gezondheid van zwemmers. De meeste van de tientallen onderzochte gewasbeschermingsmiddelen werden niet aangetroffen. Voor de gewasbeschermingsmiddelen waarvoor een relatief hoge concentratie werd gemeten, bleek de blootstelling nog ruim onder 10% van de ADI te blijven, zelfs wanneer de blootstelling zeer conservatief werd geschat (waarbij niet enkel blootstelling via dagelijks zwemmen werd geschat, maar ook via het eten van vis uit de betreffende zwemwateren; zie ook RIVM rapport «Risico's van imidacloprid in oppervlaktewater voor de mens. Briefrapport 601712008/2011, C.E. Smit et al.). Navraag bij het RIVM leert mij, dat wanneer ik de metingen van de tientallen gewasbeschermingsmiddelen in de zeven zwemwateren als indicatief aanneem voor alle officiële zwemwateren in Nederland, de kans zeer klein is dat de blootstelling 10% van de ADI overschrijdt.
In 2010 heeft het RIVM in mijn opdracht een onderzoek (voetnoot4 uitgevoerd naar klimaatverandering en risico’s voor recreatiewater. Uit dit onderzoek blijkt dat klimaatverandering invloed heeft op gezondheidsrisico’s van recreatiewater. De conclusie is ook dat verder onderzoek gewenst is, maar dat er geen urgente noodzaak tot handelen is. Aandacht voor de zwemwaterkwaliteit blijft hoe dan ook nodig.
De gezondheid van de zwemmer heeft uiteraard de aandacht van mij en de andere betrokken overheden. Voortdurend wordt er gewerkt aan een verbetering van de zwemwaterkwaliteit. In 2009 heb ik in de rapportage aan de Commissie over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water een groot aantal maatregelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit, o.a. maatregelen die betrekking hebben op bronnen van microbiologische verontreiniging, zoals effluenten van rwzi’s, riooloverstorten, emissies uit (recreatie)vaartuigen en afspoeling van landbouwgrond. Daarnaast wordt de burger geïnformeerd wanneer de zwemwaterkwaliteit op een zwemwaterlocatie niet voldoet. Dit gebeurt zowel op de zwemwaterlocatie als op andere manieren, bijvoorbeeld via het internet en teletekst. Wanneer een risico groot wordt ingeschat, geeft de provincie een negatief zwemadvies, of vaardigt een zwemverbod uit.
Ik kan ondanks de inspanningen die gepleegd worden niet met zekerheid zeggen of voor alle officiële zwemwaterlocaties in Nederland de doelstelling genoemd in art 5 lid 3 van de Zwemwaterrichtlijn gehaald zal worden. Klimaatverandering of de «versobering en temporisering» van de Kaderrichtlijn water zullen hierop, met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 6 en 9, geen invloed hebben.
Gebrek aan budget voor de Kaderrichtlijn Water heeft geresulteerd in temporisering van de uitvoering van een aantal inrichtingsmaatregelen. Het gaat bijvoorbeeld om de aanleg van vistrappen, nevengeulen en natuurvriendelijke oevers. U bent hierover geïnformeerd middels Kamerstuk 27 625 nr. 189. Deze inrichtingsmaatregelen hebben invloed op vissen en waterplanten, maar relatief weinig op de chemische en de microbiologische waterkwaliteit die voor zwemwater
relevant is. Alternatieve oplossingen voor microbiologische verontreiniging zijn zwemwaterlocatiespecifiek. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 3.