Ingediend | 8 mei 2012 |
---|---|
Beantwoord | 24 mei 2012 (na 16 dagen) |
Indieners | Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting criminaliteit economie financiën industrie openbare orde en veiligheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z09537.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2615.html |
Ja.
Zoals ik in december 2011 in antwoord op Kamervragen van het lid Braakhuis al schreef is de term »Dutch sandwich» geen nauwkeurig omschreven term en bestaat er geen juridische definitie van. Hetzelfde geldt voor de «Double Irish with a Dutch sandwich». Dat blijkt ook wel uit het feit dat in het genoemde artikel in de New York Times de structuur in tweede instantie gewoon «Double Irish» wordt genoemd en dat het artikel niet duidelijk maakt op welke plaats een eventuele Nederlandse vennootschap een rol speelt in de structuur.
Uit de verschillende publicaties wordt wel duidelijk wat de functie van Nederlandse vennootschappen in dergelijke structuren zou kunnen zijn. Die functie lijkt vooral te bestaan uit het beheren van een sublicentie, het ontvangen van royalty’s uit de exploitatie van die sublicentie en het betalen van een vergoeding voor het gebruik van die sublicentie aan een Ierse vennootschap die, zo interpreteer ik het artikel in de New York Times, een immaterieel activum van een verbonden vennootschap in de Verenigde Staten heeft overgenomen.
Nederland is een aantrekkelijk vestigingsland voor dit soort werkzaamheden omdat Nederland met veel landen een belastingverdrag heeft afgesloten waarin de bronheffing op royalty is beperkt en omdat Nederland zelf geen bronbelasting heft op uitbetaalde royalty’s. Dit effect wordt overigens binnen de Europese Unie al bereikt door de werking van de Interest- en Royalty Richtlijn.
Ik merk hierbij op dat de marge tussen in Nederland ontvangen en betaalde royalty gewoon met vennootschapsbelasting belast is en dat de hoogte van die marge in overeenstemming moet zijn met de in Nederland verrichte werkzaamheden.
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat het in dit soort gevallen niet om het door Nederland sluizen van winsten en al helemaal niet belastingvrij. Dat in relatie tussen andere landen wellicht wel een bronbelasting op royalty’s verschuldigd zou zijn is nog geen reden om aan het gebruik van Nederland een negatieve kwalificatie te geven. In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid heb ik uiteengezet waarom bronheffingen op, onder andere, royalty’s naar mijn mening ongewenst zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van het lid Braakhuis over de «Dutch Pita» schreef is er geen aanleiding te veronderstellen dat door het gebruik van Nederlandse vennootschappen winstbelasting wordt ontgaan in het land waar de omzet wordt gerealiseerd. Ook het feit dat een waardevol immaterieel activum aan een Ierse vennootschap wordt overgedragen zonder dat daarbij, zo begrijp ik het artikel in de New York Times, over de werkelijke waarde wordt afgerekend, heeft niets te maken met het gebruik van Nederlandse vennootschappen in de structuur.
Het aantal bedrijven dat in zijn internationale structuur gebruik maakt van Nederlandse vennootschappen is daarom naar mijn mening niet relevant.
Uit mijn antwoord op de vragen 2 en 3 mag u afleiden dat ik het onterecht zou vinden als Nederland bekend zou staan als een land dat makkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken.
In mijn brief aan uw Kamer van 3 november 20112 heb ik daaromtrent al geschreven dat de Nederlandse regering, net als die in andere landen, bij het maken van fiscaal beleid naar een balans zoekt tussen enerzijds de wil een fiscaal aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago. Zoals ik toen al schreef meen ik dat het kabinet daarin een juiste balans heeft gevonden.
Zie antwoord vraag 4.
Er is naar mijn mening geen reden in het onderzoek naar de Nederlandse substance eisen expliciet in te gaan op de suggesties in het artikel in de New York Times. Uiteraard zullen een aantal aspecten die in deze antwoorden aan de orde zijn gekomen ook te vinden zijn in de rapportage van het bedoelde substance onderzoek, waarvan ik nog steeds verwacht dit in juni aan uw Kamer te kunnen zenden.