Ingediend | 22 maart 2012 |
---|---|
Beantwoord | 16 april 2012 (na 25 dagen) |
Indiener | Jeroen Recourt (PvdA) |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | economie ondernemen recht rechtspraak |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z05851.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2222.html |
Ja.
Het artikel uit het Financieele Dagblad van 21 maart 2012 heeft betrekking op een uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 februari 2012 (LJN: BV7149, 126861/HA RK 11-171; Delta-zaak). In deze uitspraak bepaalde de rechtbank dat aan een advocaat in loondienst voor wat betreft de communicatie met zijn cliënt, het bedrijf waar hij werkt, niet het verschoningsrecht toekomt. Als argumentatie daarvoor verwees de rechtbank naar de uitspraak van het EU-Hof in het zogenoemde AKZO-arrest (van 14 september 2010, nr. C-550/07 P). In die zaak heeft het EU-Hof geoordeeld dat voor de aanspraak op bescherming van de geheimhouding van communicatie onder meer als voorwaarde geldt dat het gaat om communicatie met een onafhankelijke advocaat. Advocaten in loondienst kunnen volgens het EU-Hof wat betreft de onafhankelijkheid niet op één lijn worden gesteld met externe advocaten, aangezien het vereiste van onafhankelijkheid veronderstelt dat er geen enkele dienstbetrekking tussen de advocaat en zijn cliënt bestaat. De omstandigheid dat de advocaat in loondienst is maakt dat hij niet van de door zijn werkgever gevolgde commerciële strategieën kan afwijken, waarmee zijn mogelijkheden om beroepsmatig onafhankelijk te handelen in het geding zijn, aldus het EU-Hof. Het EU-Hof sloot daarmee aan op eigen eerdere jurisprudentie, met name het AM & S –arrest (van 18 mei 1982, nr. 155/79). Het Akzo-arrest zag op een (Europese) mededingingszaak. De rechtbank oordeelde echter dat die context niet zozeer afwijkt van die van een (Nederlandse) civiele procedure, dat de overwegingen van het Hof in de Delta-zaak niet alleszins relevant zouden zijn. Tegen de beslissing van de rechtbank Groningen is overigens hoger beroep ingesteld.
Voorts kan in dit verband nog worden gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 oktober 2011, NJ 2011, 537, waarin onder meer de uitleg van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde kwam. De Hoge Raad concludeerde in die zaak dat een advocaat zich in rechte op zijn verschoningsrecht kan beroepen, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Dat houdt in dat een advocaat zich slechts op zijn verschoningsrecht kan beroepen met betrekking tot de wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, aldus de Hoge Raad.
Ik hecht met het oog op de rechtszekerheid van burgers en bedrijven aan duidelijkheid over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, is tegen de uitspraak van de Rechtbank Groningen in de Delta-zaak onlangs hoger beroep ingesteld. Aangezien het nog niet tot een definitief rechterlijk oordeel is gekomen, acht ik het niet aangewezen om nu al een standpunt te bepalen en te beslissen over eventuele wettelijke maatregelen. In afwachting van een definitief rechterlijk oordeel zal ik in overleg met betrokken partijen mij nader oriënteren op (de reikwijdte van) het verschoningsrecht.
Ik merk, wellicht ten overvloede, nog op dat het vraagstuk over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten complex is. Daarbij speelt onder meer dat de Advocatenwet geen onderscheid maakt tussen advocaten die volgens het «klassieke model» zelfstandig of in dienst van een advocatenkantoor werkzaam zijn, en advocaten die werkzaam zijn bij een werkgever als een (commercieel) bedrijf. Op grond van de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking heeft de NOvA wel strikte voorwaarden gesteld aan het als advocaat werkzaam zijn bij zo’n werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels van de advocaat te bevorderen (artikel 3, derde lid, van de verordening). Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden inzake de bevoegdheden, verplichtingen of privileges van de advocaat.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Recourt (PvdA) van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen (ingezonden 22 maart 2012) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.