Ingediend | 6 maart 2012 |
---|---|
Beantwoord | 12 april 2012 (na 37 dagen) |
Indieners | Jasper van Dijk , André Bosman (VVD), Angelien Eijsink (PvdA) |
Beantwoord door | Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
Onderwerpen | defensie internationaal ouderen zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z04234.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2191.html |
Ja.
Ja. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt, als enige organisatie in Nederland, gegevens bij over de doodsoorzaken van in Nederland woonachtige personen. Het CBS maakt hierbij gebruik van de «melding doodsoorzaak» die is voorgeschreven in de Wet op de Lijkbezorging. Of hierbij sprake is van een veteraan wordt door het CBS niet geregistreerd. Defensie bestudeert of het mogelijk is om aan de hand van de informatie van het CBS periodiek onderzoek uit te voeren naar zelfdoding bij veteranen.
Met mijn brief van 11 mei 2011 (Kamerstuk 27 580, nr. 17) heb ik de Kamer het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over Balkan-veteranen aangeboden, getiteld «Cancer incidence and cause-specific mortality following Balkan deployment». Voor dit onderzoek zijn 18 000 (oud) militairen – die op de Balkan zijn ingezet – meer dan tien jaar gevolgd. In deze groep bevonden zich ook militairen die na de missie op de Balkan elders voor missies zijn ingezet. Bij dit onderzoek is geen statistisch significant hoger percentage zelfdoding geconstateerd dan bij een vergelijkbare deel van de Nederlandse bevolking. Het RIVM wijst erop dat de onderzoeksperiode langer is dan die van andere internationale onderzoeken en dat dit onderzoek daardoor meer zeggingskracht heeft gekregen.
Voor de missies naar de Balkan geldt, net als voor andere missies, dat zich bij militairen psychische klachten kunnen ontwikkelen ten gevolge van de uitzending. Dat de situatie in de Verenigde Staten verschilt met die in Nederland kan zijn terug te voeren op verschillen in uitzendduur, verschillen in begeleiding voor, tijdens en na een missie en een andere wijze waarop de zorg voor militairen en veteranen is ingericht.
Zie antwoord vraag 3.
Een medewerker van Defensie die kampt met problemen kan zich wenden tot uiteenlopende zorgverleners. Deze zullen hem of haar proberen te helpen de problemen de baas te worden en escalatie van het probleem te voorkomen. Elke defensie-eenheid kent bovendien een Sociaal Medisch Team (SMT) dat de problematiek van de werknemer kan bespreken. Van het SMT maken onder meer de commandant, de bedrijfsarts, de maatschappelijk werker en de geestelijk verzorger deel uit. Preventie, het aanbieden van toereikende zorg en mogelijkheden voor snelle interventie door hulpverleners zijn belangrijke factoren bij het voorkomen van zelfdoding. Wanneer bekend is dat een militair door zelfdoding om het leven is gekomen, zullen hulpverleners en commandanten in overleg met het SMT nagaan of betere hulp mogelijk was geweest. Dit geldt ook voor het LZV indien het een veteraan betreft die via het LZV zorg heeft ontvangen.
In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet dat alleen het CBS informatie ontvangt over de doodsoorzaken van in Nederland woonachtige personen. Soms krijgt Defensie informatie over zelfdoding van oud-militairen en veteranen. Deze informatie is echter niet toereikend voor een betrouwbare registratie van zelfdoding. Defensie bestudeert of het mogelijk is om aan de hand van de informatie van het CBS periodiek onderzoek uit te voeren naar zelfdoding bij veteranen.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Indien de studie zoals bedoeld in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7 leidt tot inzicht in de mate waarin zelfdoding voorkomt onder veteranen, kan deze informatie vanaf 2013 in de Veteranennota worden opgenomen.