Ingediend | 23 februari 2012 |
---|---|
Beantwoord | 6 april 2012 (na 43 dagen) |
Indieners | Khadija Arib (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting financiën organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z03363.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2119.html |
Ja.
Het smartengeld dat in het artikel in de Gelderlander van 22 februari 2012 wordt genoemd is een uitkering uit Duitsland uit het zogenoemde Artikel 2 Fonds. Dit fonds voorziet in een inkomensaanvulling voor Joodse vervolgingsslachtoffers met een laag inkomen. De uitkering is in het kader van «Wiedergutmachung», bestemd voor diegenen die een bepaalde periode in een kamp of een getto zijn verbleven, ondergedoken zijn geweest, of met een valse identiteit onder mensonterende omstandigheden hebben geleefd. Deze Artikel 2 Fonds uitkeringen zijn periodieke uitkeringen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Volgens de wettelijke systematiek zijn dit belastbare uitkeringen, omdat geen sprake is van een som ineens en de uitkeringen een inkomenskarakter hebben. Op grond van het belastingverdrag met Duitsland, heeft Duitsland het recht om over deze uitkeringen belasting te heffen. Inwoners van Nederland moeten deze uitkeringen voor de Nederlandse belastingheffing in hun aangifte opgeven, maar zij krijgen vervolgens een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. Of er in Duitsland al dan niet belasting wordt geheven over deze uitkeringen maakt hierbij geen verschil. Of sprake is van belastbare inkomsten wordt steeds bepaald door het Nederlandse belastingrecht. Hierbij speelt het gelijkheidsbeginsel een belangrijke rol. Een buitenlandse uitkering in verband met de Tweede Wereldoorlog wordt in de fiscale regelgeving op dezelfde wijze behandeld als een Nederlandse uitkering die hiermee verband houdt.
Los van de vraag of sprake is van een strafrechtelijke veroordeling moet fiscaal beoordeeld worden of een toegekende schadevergoeding een bron van inkomen oplevert. De schadevergoeding aan slachtoffers van seksueel geweld in de Rooms-Katholieke Kerk is in fiscale zin geen inkomen. De uitkering is, in tegenstelling tot de uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds, een som ineens. De uitkering als zodanig vormt derhalve geen inkomen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedrag na toekenning wel deel uitmaakt van het vermogen van betrokkenen. Voor het vermogen kennen we in box 3 het inkomen uit sparen en beleggen. Dit inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 4% van het vermogen. Het vermogen bestaat uit de bezittingen minus de schulden en wordt voor de berekening van het box 3 inkomen eerst verminderd met een heffingvrij vermogen van € 21 139 (voor partners is dit € 42 278).
Met betrekking tot het vaststellen van het recht op bijstand, is in de Regeling Wet Werk en Bijstand (WWB; artikel 7) een lijst opgenomen van de uitkeringen en vergoedingen voor (im)materiële schade die niet tot de middelen worden gerekend. Indien de vergoeding voor een specifieke (im)materiële schade niet in deze lijst is opgenomen, is het aan gemeenten om te bepalen of de schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen in de middelentoets van de WWB (artikel 31, tweede lid, onderdeel m).
Ik ben me bewust van de gevoeligheid van deze problematiek en ik begrijp dat deze uitkeringen voor de gerechtigden een zeer bijzondere betekenis hebben. Ik kan echter niet voorbijgaan aan het feit dat de periodieke uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds besteedbaar inkomen zijn. Net als overige periodieke uitkeringen, zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, lijfrenten en Nederlandse oorlogsuitkeringen, verhogen zij de draagkracht en zullen ze moeten worden meegenomen bij de toekenning van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen. Voor wat betreft de uitgekeerde schadevergoedingen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Zoals daar aangegeven, maakt het uitgekeerde bedrag deel uit van het vermogen en kan op die wijze invloed hebben op het inkomen uit sparen en beleggen en op die wijze het belastbaar inkomen verhogen. In het verleden is bewust de keuze gemaakt om bij de inkomensafhankelijke tegemoetkomingen van het belastbaar inkomen uit te gaan. Deze keuze is bevestigd door de commissie Derksen in haar opvatting dat het – op neutrale wijze – vast te stellen belastbaar inkomen de draagkracht het beste weergeeft3.
Wat betreft de vermogenstoets in de huurtoeslag (en vanaf 2013 ook in het kindgebonden budget en mogelijk ook in de zorgtoeslag), merk ik op dat de wet een mogelijkheid kent om met toepassing van de hardheidsclausule bepaalde eenmalige uitkeringen uit te zonderen van het vermogen. Van deze mogelijkheid is al gebruik gemaakt voor een aantal oorlogsgerelateerde eenmalige uitkeringen en voor onder meer uitkeringen aan slachtoffers van medische fouten, slachtoffers van de brand in Volendam en aan zogenoemde DES-dochters. Ik heb met de betrokken collega-bewindslieden besloten om maatregelen te treffen waardoor de hier aan de orde zijnde eenmalige uitkeringen van de Rooms-Katholieke Kerk in deze regeling worden opgenomen.
Zoals ook in het antwoord bij vraag 3 is aangegeven, is het aan de gemeenten om te beoordelen of een schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen als inkomen in de middelentoets van de WWB. Het is mogelijk om specifieke schadevergoedingen of smartengeld uit te zonderen van de middelentoets en ze onder artikel 7 van regeling WWB te brengen. Zoals aangegeven tijdens het Kamerdebat van 15 februari 2012 zal de minister van Veiligheid en Justitie in overleg treden met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over dit onderwerp en vaststellen of het kabinet meer uitzonderingen van specifieke schadevergoedingen in de middelentoets wenselijk acht. Dit overleg zal op korte termijn plaatsvinden.
Zie antwoord vraag 5.