Ingediend | 5 januari 2012 |
---|---|
Beantwoord | 30 januari 2012 (na 25 dagen) |
Indiener | Boris van der Ham (D66) |
Beantwoord door | Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z00062.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-1328.html |
De geschillenregeling in de WMS is ingericht om helderheid te verschaffen in onduidelijke situaties of om geschillen te beslechten.
Deze doelen worden slechts bereikt als alle partijen zich aan het advies van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wet medezeggenschap op scholen (hierna LCG WMS) en/of de uitspraak van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna Ondernemingskamer) houden en in overeenstemming daarmee handelen. Het advies van de LCG WMS is bindend. In dit geval heeft de Ondernemingskamer als cassatierechter gefungeerd en onderdelen van het advies van de LCG WMS vernietigd. Alle partijen zijn gehouden aan de uitspraak van de Ondernemingskamer. Dit geldt ook in onderhavig geval.
Nee. Wanneer het bevoegd gezag weigert zijn verplichtingen op grond van de WMS na te komen kan een medezeggenschapsorgaan een nalevingsvordering op grond van artikel 36, eerste lid, van de WMS, instellen bij de Ondernemingskamer. Deze procedure is bedoeld om naleving van een wettelijke verplichting af te dwingen. Indien het bevoegd gezag de uitspraak van de Ondernemingskamer naast zich neerlegt kan het medezeggenschapsorgaan naar de civiele rechter stappen.
Ik ben op grond van artikel 38 van de WMS bevoegd de bekostiging geheel of gedeeltelijk in te trekken wanneer een bevoegd gezag zijn verplichtingen op grond van de WMS niet nakomt. Deze bevoegdheid geldt als ultimum remedium.
Nee. Artikel 28, tweede lid, van de WMS, schrijft voor dat er een faciliteitenregeling moet zijn waarin afspraken worden vastgelegd tussen het schoolbestuur en de (G)MR over vier te onderscheiden soorten faciliteiten, waaronder kosten van medezeggenschapsactiviteiten zoals inhuur van deskundigen, juridisch adviseurs en dergelijke. Deze afspraken moeten volgens artikel 22, onder e, van de WMS, worden vastgelegd in het medezeggenschapsstatuut. Wanneer in de statuten overeengekomen is dat de kosten voor rechtsbijstand door het bevoegd gezag vergoed worden, is het bevoegd gezag gehouden aan deze afspraak. Wanneer een schoolbestuur weigert de kosten te vergoeden terwijl hiervoor wel is voorzien in het medezeggenschapsstatuut, kan het medezeggenschapsorgaan een nalevingsvordering instellen bij de Ondernemingskamer. Op deze wijze kan de medezeggenschapsraad naleving door het bevoegd gezag afdwingen.
Op dit moment laat ik de WMS evalueren, waarbij gekeken wordt naar de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. De faciliteitenregeling en de geschilafhandeling zijn specifieke onderwerpen waar aandacht aan wordt besteed in het evaluatieonderzoek dat door Research voor Beleid wordt uitgevoerd. Het advies waar u aan refereert «Doeltreffender en meer effect. Bijdrage evaluatie WMS» wordt tevens betrokken bij de evaluatie. In het voorjaar van dit jaar stuur ik het evaluatierapport, vergezeld van een beleidsreactie, naar uw Kamer. In de beleidsreactie zal ik ingaan op de vraag in hoeverre gewenst is de wet op deze en andere punten aan te passen. Ik wil graag de door u aangehaalde kwesties meenemen in een integrale afweging op basis van de evaluatie van de WMS en op dit moment niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze afweging.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
In mijn brief van 4 december 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 599, nr. 22) heb ik aangekondigd te bekijken of het mogelijk is het om het enquêterecht of een vergelijkbaar instrument te introduceren. Bij brief van 17 november 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 599, nr. 23) heb ik u meegedeeld dat het recht van enquête alleen van toepassing is op stichtingen en verenigingen met een volledige rechtsbevoegheid die een onderneming in stand moeten houden waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld (art. 2:344 van het Burgerlijk Wetboek). De Wet op de ondernemingsraden (WOR) is niet van toepassing in het primair en voortgezet onderwijs. In het hoger onderwijs is er sprake van een keuzemodel. Alleen in de bve-sector is met inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de WOR in verband met de medezeggenschap van personeel en deelnemers in de educatie en het beroepsonderwijs (medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs) op 1 maart 2010 de WOR van toepassing. Sindsdien kan de ondernemingsraad door tussenkomst van de vakbond de gang naar de Ondernemingskamer maken. Voor het primair en voortgezet onderwijs is dat in de huidige situatie niet mogelijk. Ik zie op dit moment geen aanleiding de wet op dit punt te wijzigen.