Ingediend | 16 november 2011 |
---|---|
Beantwoord | 30 november 2011 (na 14 dagen) |
Indiener | Pierre Heijnen (PvdA) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | bestuur provincies |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z23173.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-801.html |
Ja.
De wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen is nog niet in werking getreden. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding per 1 juli 2012. Totdat de wet in werking is getreden, geldt de limitering van het aantal commissariaten niet. Pas vanaf de inwerkingtreding kan de omvang van de gestelde ontwikkeling nader worden bezien.
Vanaf het moment dat de limitering van het aantal commissariaten geldt, werkt deze door in de benoeming tot commissaris of bestuurder van een grote NV, BV en stichting, waarbij «groot» is gedefinieerd in artikel 2:397 BW. Het amendement dat aan de regeling ten grondslag ligt, heeft als achtergrond dat het bestuur en toezicht bij de genoemde grote rechtspersonen voldoende vorm moet kunnen krijgen. Dat sluit niet uit dat een grote rechtspersoon ook adviseurs in de arm neemt voor bepaalde kwesties, desgewenst een persoon die bij andere rechtspersonen commissariaten vervult. De verantwoordelijkheid van zo’n adviseur gaat minder ver dan die van een bestuurder of commissaris. Een adviseur heeft geen wettelijke taak. De taak van de adviseur hangt af van de afspraken daarover in het concrete geval en kan dus zeer divers zijn. Wanneer een adviseur van de rechtspersoon zijn taak niet goed vervult, kan dat leiden tot een schadeclaim van de rechtspersoon, maar het gaat te ver om in het algemeen te zeggen dat het falen van een adviseur tevens leidt tot een falend bestuur of toezicht bij de rechtspersoon. Of een commissaris die tevens adviesfuncties heeft voldoende tijd overhoudt, is moeilijk te zeggen. Ook in dat verband is van belang dat adviesfuncties zeer verschillend van aard kunnen zijn.
Nederland kan geen regels stellen ten aanzien van het aantal commissariaten dat is toegestaan bij buitenlandse rechtspersonen. De Nederlandse regeling zou voorts onuitvoerbaar worden wanneer rekening moet worden gehouden met functies in het buitenland bij buitenlandse rechtspersonen. Dergelijke functies zijn in Nederland niet controleerbaar en evenmin is goed vast te stellen of zo’n functie wordt vervuld bij een buitenlandse rechtspersoon die groot is in de zin van het Nederlandse recht.
De regeling zoals aanvaard door het Parlement kan een bijdrage leveren aan het bestuur en het toezicht van grote Nederlandse rechtspersonen, maar kan goed bestuur en toezicht niet alleen garanderen. Goed bestuur en toezicht blijft mede afhankelijk van de kritische houding en de inzet van de personen in kwestie.
Zie antwoord vraag 2.
Uiteraard hecht ik er aan dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Om na te kunnen gaan of de wet leidt tot ongewenste neveneffecten, heb ik aan de Eerste Kamer toegezegd om het gehele wetsvoorstel, met inbegrip van de amendementen, te evalueren nadat de wet drie jaar in werking is getreden.
Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, meen ik dat een uitbreiding van de regeling tot adviesfuncties en commissariaten bij buitenlandse dochters geen oplossing is omdat de adviesfunctie niet vergelijkbaar is met die van een bestuurder of commissaris en een uitbreiding tot commissariaten bij buitenlandse rechtspersonen leidt tot een onuitvoerbare regeling.