Ingediend | 18 oktober 2011 |
---|---|
Beantwoord | 23 november 2011 (na 36 dagen) |
Indiener | Bruno Braakhuis (GL) |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting economie financiën ondernemen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z20490.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-753.html |
Ja
In het genoemde onderzoek wordt niet duidelijk gemaakt welke criteria zijn gebruikt om landen als belastingparadijs aan te merken. Bovendien geeft het rapport zelf aan dat de aanwezigheid van een vennootschap in zo’n jurisdictie nog geen bewijs is van belastingontwijking. Het onderzoek geeft mij geen aanleiding een oordeel te vellen over de concernstructuren van multinationals.
Zie antwoord vraag 2.
De stelling dat de Milleniumdoelen gemakkelijk gehaald zouden worden zonder belastingontwijking is geen conclusie uit het onderzoek door ActionAid maar een parafrasering van een ingezonden brief uit 2008 van OESO SG Gurría in The Guardian waarin deze met name doelt op zwart vermogen. De ontwikkelingen sinds 2008 laten zien dat een verbetering van de uitwisseling van informatie kan leiden tot een forse toename van het voor belasting aangegeven vermogen.
Dat laat onverlet dat Nederland voorstander is van transparantie en daarbij streeft naar internationale afspraken die gelden voor alle internationaal opererende bedrijven. Voor landen met een relatief internationaal georiënteerd bedrijfsleven, zoals Nederland, is een gelijk speelveld immers van groot belang. Bovendien komt het de effectiviteit van een maatregel ten goede indien zij op zo breed mogelijke schaal wordt ingevoerd.
Nederland wordt in het onderzoek van ActionAid ten onrechte als belastingparadijs genoemd. De OESO en het Global Forum on Transparency and exchange of information for tax purposes spreken van een belastingparadijs («tax haven») wanneer (cumulatief) aan vier voorwaarden wordt voldaan.
De eerste voorwaarde is dat er geen of geen substantiële belasting wordt geheven. Nog afgezien van het feit dat Nederland aan deze voorwaarde niet voldoet, erkent de OESO dat het tot de soevereiniteit van elk land behoort zelf te bepalen tegen welke tarief belasting wordt geheven. Daarom gelden er aanvullende criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden.
Twee daarvan zien op transparantie. Er moet duidelijkheid zijn over de regels die worden toegepast en er moet een effectieve uitwisseling van informatie mogelijk zijn met andere landen over de belastingplichtigen die van het regime gebruik maken. Er kan volgens mij geen twijfel over bestaan dat Nederland voldoet aan deze transparantie-eisen. Dat is recent ook gebleken uit het peer review rapport over Nederland door dat Global Forum, waarover ik u bij brief van 26 oktober 2011 informeerde.
Het laatste criterium voor belastingparadijzen is het gebrek aan substance eisen. Wanneer landen hun gunstige regime toepassen zonder eisen te stellen aan de reële aanwezigheid in hun land is dat een aanwijzing dat er om pure belastingredenen transacties en investeringen worden aangetrokken. Ook op dit punt voldoet Nederland aan internationale criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden. Daarnaast is relevant dat substance eisen relevant zijn voor het antwoord op de vraag of een belastingplichtige recht heeft op de voordelen uit een belastingverdrag. Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 3 november 20112 bij het pakket Belastingplan zijn er geen aanwijzingen dat Nederland met deze eisen tekort schiet in zijn verplichtingen tegenover zijn verdragspartners.
Gegeven de eis dat belastingplichtigen daadwerkelijk moeten bijdragen aan de Nederlandse economie om onder de Nederlandse belastingwetgeving en de Nederlandse belastingverdragen te vallen, juich ik het dan ook toe dat de bedoelde concerns vennootschappen in Nederland hebben. In de genoemde brief van 3 november 2011 ben ik ook hier verder op ingegaan.
Zoals gezegd, vallen die vennootschappen in Nederland gewoon onder onze belastingwetten en wanneer andere landen informatie over die vennootschappen nodig hebben om het ontwijken van belasting te bestrijden krijgen zij die van Nederland. Er zijn geen aanwijzingen dat de bedoelde 1 330 vennootschappen en joint ventures zich niet aan de wet houden en ik heb dan ook geen reden deze «door te lichten».
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Nederland heeft geen volledig belastingverdrag met de Kaaimaneilanden maar slechts een verdrag ter uitwisseling van informatie. Datzelfde geldt in relatie met meer landen die in het genoemde onderzoek als belastingparadijs worden aangemerkt. Dat betekent dat met die landen wel inlichtingen uitgewisseld worden, maar dat de Nederlandse belastingwetgeving onbeperkt kan worden toegepast. Er is dan ook geen noodzaak deze verdragen aan te scherpen.
Zoals ik in de Notitie fiscaal verdragsbeleid en in het debat daarover heb gezegd, ligt het (fiscale) probleem bij ontwikkelingslanden niet zo zeer in de verdragen die zijn afgesloten, maar in de capaciteit van de lokale belastingautoriteiten. Nederland zet zich daarom in om bilateraal en via internationale initiatieven de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de verbetering van hun fiscale stelsels en de inrichting van hun belastingadministraties. Deze inzet spoort met de groeiende internationale aandacht voor de behoefte van ontwikkelingslanden aan voldoende en constante inkomsten op basis van eigen belastingheffing. Zo heeft ook de G20 tijdens de recent gehouden Top in Cannes opnieuw sterke steun uitgesproken voor «domestic resource mobilization» en de noodzaak van capaciteitsontwikkeling binnen belastingadministraties van met name Low-Income Countries onderstreept.
Ik heb geen reden om aan te nemen dat belastingontwijking internationaal niet hoog genoeg op de agenda staat. De vorming van het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes in 2009 en de slotverklaring van de recente G20 Top in Cannes maken voldoende duidelijk dat dat wel het geval is.
Hierbij deel ik u mede dat de Kamervragen van het lid Braakhuis over belastingontwijking via de deelnemingsvrijstelling (ingezonden 14 oktober 2011) en over het bericht «Nederland belastingparadijs voor veel multinationals» (ingezonden 18 oktober 2011) niet binnen een termijn van drie weken kunnen worden beantwoord. De heer Braakhuis en de leden Smeets, Dikkers en Groot (allen PvdA) hebben vragen gesteld die gerelateerd zijn aan dit onderwerp. Het is gebleken dat een zorgvuldige en eensluidende beantwoording van de vragen nadere afstemming vergt.