Ingediend | 14 oktober 2011 |
---|---|
Beantwoord | 23 november 2011 (na 40 dagen) |
Indiener | Bruno Braakhuis (GL) |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z20401.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-752.html |
Ja.
In het rapport lees ik dat er in de Verenigde Staten (1154), het Verenigd Koninkrijk (921) en Australië (611) meer van deze vennootschappen zijn gevestigd. Ik kan daaruit niet afleiden dat Nederland (358) het grootste gastland is voor holdings.
De conclusie in het rapport dat Nederland op de tweede plaats staat op een lijst van «secrecy jurisdictions» waar deze vennootschappen zijn gevestigd is onjuist. Zoals ik in mijn eveneens vandaag aan u gezonden antwoorden op vragen van het lid Braakhuis, ingezonden 18 oktober 2011, heb geschreven, voldoet Nederland aan alle internationaal geldende eisen voor transparantie en uitwisseling van informatie. Ik heb u bij brief van 26 oktober 2011 geïnformeerd over de positieve beoordeling van Nederland door het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes.
Bij de keuze van die concerns om vennootschappen in Nederland op te richten zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld dat Nederland een deelnemingsvrijstelling kent en dat Nederland een groot aantal belastingverdragen heeft afgesloten. Beide instrumenten voorkomen, conform internationaal aanvaarde uitgangspunten, dat bedrijfswinsten binnen concern dubbel worden belast of dat bronbelasting onverrekenbaar wordt. Daar zijn deze instrumenten door de wetgever ook uitdrukkelijk voor bedoeld.
Zie antwoord vraag 2.
Zoals de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, mede namens mij in zijn antwoorden op Kamervragen van de leden Smeets, Dikker en Groot (ingezonden 3 oktober 2011) schrijft, is Nederland voorstander van transparantie, maar wel onder de voorwaarde dat wereldwijd dezelfde regels gaan gelden zodat een gelijk speelveld ontstaat. Daarbinnen zullen dan uiteraard ook de Nederlandse holdings en deelnemingen zich aan die regels moeten houden.
Zoals bekend kan ik over individuele belastingplichtigen geen uitspraken doen.
Ik acht het noodzakelijk dat aandeelhouders, waaronder de institutionele beleggers, zicht hebben op de grootaandeelhouders van beursgenoteerde instellingen. In afdeling 5.3.3 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn hieromtrent regels gesteld. Een ieder die beschikt over kapitaal en/of stemrechten in een in Nederland beursgenoteerde onderneming, van meer dan vijf procent van de aandelen of stemrechten, moet hiervan melding maken bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Dezelfde meldingsplicht geldt bij het overschrijden van de drempels tien, vijftien, twintig, vijfentwintig, dertig, veertig, vijftig zestig, vijfenzeventig en vijfennegentig procent. Verder is er momenteel een wetsvoorstel aanhangig in de Eerste Kamer dat een lagere drempel van drie procent introduceert. De meldingen van de aandeelhouders worden opgenomen in het register van AFM, en is kosteloos te raadplegen op de website van de AFM. Zowel de overheid als de aandeelhouders hebben daardoor voldoende zicht op de grootaandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen.
De deelnemingsvrijstelling geldt niet wanneer een deelneming als belegging wordt gehouden, de bezittingen grotendeels uit beleggingen bestaan en de winst onvoldoende wordt belast (de zogenoemde niet-kwalificerende beleggingsdeelneming). Van een deelneming is sprake wanneer, zakelijk weergegeven, een belastingplichtige voor ten minste 5% aandeelhouder is in een vennootschap. Dat is in het algemeen vrij eenvoudig vast te stellen. De vraag of die deelneming als belegging wordt gehouden is wellicht moeilijker te beantwoorden. Om die vaststelling te vereenvoudigen, kent artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een aantal bewijsvermoedens.
Zonder in te gaan op het genoemde individuele geval kan ik bevestigen dat de winst gemaakt bij verkoop van aandelen in een deelneming in beginsel ook onder de deelnemingsvrijstelling valt, tenzij er sprake is van een niet-kwalificerende laagbelaste beleggingsdeelneming.
Hierbij deel ik u mede dat de Kamervragen van het lid Braakhuis over belastingontwijking via de deelnemingsvrijstelling (ingezonden 14 oktober 2011) en over het bericht «Nederland belastingparadijs voor veel multinationals» (ingezonden 18 oktober 2011) niet binnen een termijn van drie weken kunnen worden beantwoord. De heer Braakhuis en de leden Smeets, Dikkers en Groot (allen PvdA) hebben vragen gesteld die gerelateerd zijn aan dit onderwerp. Het is gebleken dat een zorgvuldige en eensluidende beantwoording van de vragen nadere afstemming vergt.