Ingediend | 13 oktober 2011 |
---|---|
Beantwoord | 1 november 2011 (na 19 dagen) |
Indiener | Jesse Klaver (GL) |
Beantwoord door | Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
Onderwerpen | ouderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z20245.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-496.html |
Ja.
Eén van de centrale uitgangspunten van het pensioenakkoord is het behoud van collectiviteit en solidariteit. Dankzij deze kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel kunnen bijvoorbeeld risico’s worden gedeeld en zijn de uitvoeringskosten van pensioenregelingen relatief laag.
In een pensioensysteem dat gebaseerd blijft op collectiviteit en solidariteit is een volledige toedeling van individuele eigendomsrechten niet mogelijk. Als met bescherming van individuele eigendomsrechten echter wordt bedoeld dat het collectieve pensioenvermogen op een evenwichtige en eerlijke wijze over de verschillende generaties moet worden verdeeld, ben ik dat met de hoogleraren eens. Het kabinet heeft in de bijlage bij de brief aan uw Kamer over het overleg van het kabinet met de Stichting van de Arbeid van 10 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 30 413, nr. 157) dan ook het belang van een evenwichtige verdeling van lusten en lasten over de verschillende generaties onderstreept. Dit aspect zal bij de nadere uitwerking van het pensioenakkoord worden meegewogen.
Voorkomen moet worden dat pensioenfondsen meer beleggingsrisico’s gaan nemen om op die manier via een hogere discontovoet kunstmatig hun dekkingsgraden te verhogen, wat ten koste kan gaan van het pensioen van jongere generaties.
Om te bereiken dat lusten en lasten evenwichtig over generaties worden verdeeld, is in het pensioenakkoord reeds een aantal randvoorwaarden gesteld ten aanzien van het beleggingsbeleid en de wijze waarop de verplichtingen in een nieuw pensioencontract moeten worden gewaardeerd. Die randvoorwaarden zijn nader uitgewerkt in het memo «Waarborgen voor een «generatieproof» pensioen-contract», dat ik op 14 september 2011 als bijlage bij een brief over het pensioenakkoord naar uw Kamer heb verzonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 043, nr. 66).
Daarnaast spelen de onderzoeken naar de mogelijkheden om de bestaande pensioenrechten te integreren in een nieuw pensioencontract een belangrijke rol bij het waarborgen van een «generatieproof» pensioencontract. In deze onderzoeken is één van de centrale vragen hoe de waarde van de bestaande pensioenaanspraken van verschillende groepen deelnemers wordt beïnvloed door het onderbrengen van deze aanspraken in een nieuw pensioencontract. De hoogte van de discontovoet in het nieuwe pensioencontract heeft een grote invloed op de verdeling van deze waarde tussen verschillende generaties.
Mede op basis van de uitkomst van deze onderzoeken kan worden vastgesteld welke discontovoet leidt tot een evenwichtige verdeling van lusten en lasten tussen jong en oud. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 juni 2011 over het overleg van het kabinet met de Stichting van de Arbeid is mijn streven om de onderzoeken eind februari 2012 te hebben afgerond. Daarna zal in een hoofdlijnennotitie het financieel toetsingskader voor het nieuwe pensioencontract nader worden ingevuld, waarbij alle suggesties van externe deskundigen in ogenschouw zullen worden genomen.
Ook het spreidingsmechanisme voor de verwerking van financiële schokken moet als onderdeel van het financieel toetsingskader voor het nieuwe pensioencontract zodanig worden ingericht dat wordt voorkomen dat er voor jongeren te weinig geld overblijft.
Naast de hoogte van de discontovoet en de inrichting van het spreidings-mechanisme zijn er echter nog meer factoren die van invloed zijn op de verdeling van de financiële middelen tussen generaties, bijvoorbeeld de hoogte van eventuele buffers en de mate van vergrijzing van een pensioenfonds. Al die factoren zullen bij de nadere invulling van het financieel toetsingskader voor het nieuwe pensioencontract in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, zal ik uw Kamer na afronding van de in de brief van 10 juni 2011 genoemde onderzoeken, een hoofdlijnennotitie doen toekomen over de nadere invulling van het financieel toetsingskader.
Ja.