Ingediend | 9 augustus 2011 |
---|---|
Beantwoord | 6 september 2011 (na 28 dagen) |
Indieners | Tjeerd van Dekken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
Beantwoord door | Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie sport |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z15984.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-3541.html |
Ja.
De KNVB werkt met een keurmerk voor de Regionale Jeugdopleidingen (RJO’s). Daarmee wordt de kwaliteit van de opleiding vastgesteld. Tevens bevat dit keurmerk diverse protocollen die betrekking hebben op de handelwijze van de clubs. Eén van deze protocollen schrijft voor hoe om te gaan met spelers die niet kunnen doorstromen naar het betaalde voetbal. Volgens dit protocol geven Betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s) jeugdspelers, die op de middelbare school zitten, na afloop van de verbintenis nog een jaar de gelegenheid om op school van de faciliteiten van de zogeheten topsportklas gebruik te blijven maken. De clubs leggen bovendien contacten met amateurverenigingen en/of andere BVO’s binnen de leef-/woonomgeving van de jeugdspelers om hen de gelegenheid te bieden daar hun carrière voort te zetten.
Ik stel dus vast, dat in het opleidingssysteem van het betaalde voetbal voorwaarden zijn opgenomen die een zekere nazorg voor afvallers inhouden.
De KNVB heeft het Expertisecentrum Leermiddelenontwikkeling in Utrecht in 2006/»07 onderzoek laten doen naar de instroomleeftijd voor de opleiding tot beroepsvoetballer en het pedagogisch leerklimaat. Het oprichten van de RJO’s, waarover in het artikel wordt gesproken, is daarvan een direct gevolg geweest.
Volgens de huidige regelgeving van de KNVB kunnen kinderen vanaf hun 5e levensjaar lid worden van een voetbalclub. Dat geldt voor de vele amateurverenigingen evenals voor de jeugdopleidingen van BVO’s. De opleiding tot profvoetballer binnen een RJO start echter niet eerder dan bij de D-pupillen (11 jaar).
BVO’s besteden veel aandacht aan de begeleiding van jonge spelers. De start van de opleiding tot profvoetballer valt zo goed als samen met de instroom op het voortgezet onderwijs. De KNVB geeft desgevraagd aan dat het aantal activiteiten voor spelers jonger dan 11 jaar normaliter beperkt blijft tot hooguit drie trainingen en één wedstrijd per week. Deze «belasting» is nagenoeg gelijk aan de belasting bij een gemiddelde amateurvereniging. Wel zijn de reisafstanden bij deelname aan een jeugdopleiding van een BVO doorgaans groter.
Het is mij niet bekend hoeveel jonge kinderen trainen en spelen bij de BVO’s.
Wel constateer ik uit het artikel in Elsevier dat de KNVB en de BVO’s zich in toenemende mate bewust zijn van hun (pedagogische) verantwoordelijkheid.
Er zijn de KNVB geen cijfers bekend waaruit blijkt dat de schoolprestaties van deelnemers aan de jeugdopleidingen van BVO’s anders zijn dan die van hun andere leeftijdsgenoten. Clubs hebben als beleid dat de schoolprestaties van de voetballers minimaal voldoende moeten zijn. Is dit niet het geval, dan wordt het aantal wekelijkse voetbalactiviteiten verminderd.
Jeugdopleidingen maken bovendien voor hun jeugdspelers gebruik van de faciliteiten van zogenaamde LOOT (Landelijke Organisatie Onderwijs en Topsport) scholen om een goede – op het voetballen afgestemde – schoolopleiding in het voortgezet onderwijs te laten volgen. Dit houdt in dat zij een voor hen zo optimaal mogelijk onderwijsprogramma doorlopen.
Er zijn de KNVB geen cijfers bekend van aantallen ex-jeugdspelers die behandeld moeten worden voor een verslaving, noch of er een direct verband bestaat tussen de verslaving en het niet halen van het vereiste voetbalniveau. Kwantitatieve gegevens om een vergelijking te kunnen maken tussen ex-jeugdspelers en andere leeftijdsgenoten met betrekking tot verslavingsaspecten zijn niet beschikbaar.
In zijn algemeenheid kan echter worden gesteld dat BVO’s steeds meer functionarissen aanstellen om (jonge) spelers zo optimaal mogelijk te begeleiden, tijdens en na afloop van de verbintenis, ook om dit soort risico’s tegen te gaan.
De KNVB meldt dat talentvolle jeugdspelers en hun ouders doorgaans goed op de hoogte zijn van het feit dat hooguit een enkeling zal kunnen doorbreken. Dat is inherent aan topsport en van het feit dat de spoeling met 36 BVO’s bovendien dun is. Dit onderwerp wordt in de regel tijdens de intake al besproken tussen een speler en een club en komt gedurende het vervolgtraject frequent aan de orde.
Ik constateer dat in de huidige praktijk ouders op de hoogte kunnen zijn van de risico’s voor hun kinderen. Ik zie dan ook geen reden speciale bewustwordingsactiviteiten te ondernemen.
Evenals de KNVB deel ik de mening van emeritus hoogleraar Buisman dat het voorbereiden van spelers op een plek in de maatschappij essentieel is. Het voetbal (clubs en de KNVB) zal zich hier maximaal voor in moeten zetten. Daarom is het van belang dat jonge spelers naast hun beroepsopleiding tot profvoetballer een goede schoolopleiding en een breed en uitgebalanceerd opleidingspakket krijgen aangeboden.
De samenwerking tussen VO-scholen (LOOT-scholen) en de jeugdopleidingen is doorgaans goed. Sinds vorig seizoen is de KNVB daarnaast bezig om te komen tot een mbo-opleiding tot profvoetballer. Dit, om ook jongeren na de middelbare school te stimuleren hun schoolopleiding voort te zetten. Verder is het beleid van de KNVB om bij de nationale jeugdteams alleen spelers uit te nodigen die op school én binnen de jeugdopleiding van de RJO naar tevredenheid functioneren.
Tenslotte zal de KNVB vanaf seizoen 2011/’12 de jeugdopleidingen laten visiteren door onafhankelijke en objectieve experts. Deze visitatiecommissie werkt in opdracht van een Raad van Advies bestaande uit vertegenwoordigers van NOC*NSF, de Coöperatie Eerste Divisie (CED), de Eredivisie CV (ECV), de Vereniging voor Contractspelers (VVCS) en Coaches Betaald Voetbal (CBV). De Raad van Advies is verantwoordelijk voor de kwaliteitsontwikkeling en -monitoring van het opleiden van talentvolle voetballers. Doel is om tot een structurele kwaliteitsverbetering te komen. Indien jeugdopleidingen niet voldoen aan de gestelde minimale voorwaarden, wordt hen de status van Regionale Jeugd Opleiding ontnomen.
Op basis van de huidige beschikbare informatie over de praktijk van alledag en de voornemens van de KNVB voor de nabije toekomst, constateer ik dat de KNVB en de BVO’s zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid in deze en daar ook naar handelen. De risico’s die er zijn op teleurstellingen bij afvallers worden voldoende onderkend. Dit is in lijn met mijn topsportbeleid waarin de relatie school en sport een punt van aandacht is. Dit laat onverlet dat teleurstellingen zullen blijven voorkomen. Daarin onderscheiden de sportsector in het algemeen en de voetbalsector in het bijzonder zich niet van andere sectoren waarin jonge mensen worden opgeleid voor en voorbereid op hun toekomst.
Ik zie tegen deze achtergrond dan ook geen aanleiding om op dit terrein specifieke afspraken te gaan maken met de KNVB.
Zie antwoord vraag 7.