Ingediend | 20 juli 2011 |
---|---|
Beantwoord | 23 augustus 2011 (na 34 dagen) |
Indieners | Hans Spekman (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | migratie en integratie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z15657.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-3367.html |
Ja.
Ja.
Ja.
In de week van 18 juli 2011 zijn enkele honderden steunbetuigingen voor dit gezin binnengekomen.
Uitgangspunt is voor mij dat informatie over individuele zaken vertrouwelijk wordt behandeld. Dat betekent dat ik mij in beginsel ook niet wens uit te laten over individuele zaken. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat betrokkenen zelf de publiciteit hebben gezocht, dan wel hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het feit dat aan hun situatie in de media aandacht wordt besteed, kan hiervan worden afgeweken teneinde te voorkomen dat in de samenleving een eenzijdig en daardoor onjuist beeld ontstaat over de specifieke situatie. Het algemeen belang dat onze samenleving zich een juist beeld kan vormen over de wijze waarop wij in Nederland omgaan met asielaanvragen rechtvaardigt dit. In de zaak Qadiri dreigt het beeld te ontstaan dat de betrokken familie door verwijtbaar onjuist en onzorgvuldig handelen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in een onmogelijke positie terecht is gekomen. Aangezien dit beeld geen recht doet aan de werkelijkheid, zie ik thans aanleiding dit beeld te nuanceren.
Vooralsnog heeft het gezin niet aan de vertrekplicht voldaan. Het gezin stelt zelf dat zij buiten hun schuld niet terug kunnen keren. De DT&V heeft echter vastgesteld dat het gezin nog een aantal stappen had kunnen zetten in het kader van het verkrijgen van de voor terugkeer benodigde identiteits- en reisdocumenten, maar dit niet heeft gedaan. Dit is begin 2010 ook per brief en mondeling aan het gezin uitgelegd. Door de rechtbank Amsterdam is op 31 augustus 2010 bevestigd dat het gezin niet voldoet aan de voorwaarden voor een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Bij uitspraak van 8 december 2010 is de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In rechte staat nu vast dat het gezin op dit moment niet voldoet aan de voorwaarden die gelden voor verlening van een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Om deze reden is geen vergunning verleend op grond van dit beleid, en ga ik er vanuit dat er op dit moment wel degelijk mogelijkheden zijn voor het gezin om gezamenlijk naar één land terug te keren.
Voor gezinnen met minderjarige kinderen geldt net als voor andere asielzoekers dat zij Nederland dienen te verlaten als hun asielverzoek is afgewezen en zij niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Indien zij niet bereid zijn alle stappen te zetten die nodig zijn om terug te kunnen keren, mag dat er niet toe leiden dat alsnog een vergunning wordt verstrekt. Dat zou immers het risico met zich meebrengen dat gezinnen die uitgeprocedeerd raken meer dan nu het geval is zullen proberen om toch illegaal in Nederland te blijven, zodat hun kinderen geworteld raken in Nederland. Daarmee zouden de problemen rondom langdurig in Nederland verblijvende kinderen zonder verblijfsvergunning eerder worden vergroot dan verkleind.
Ik ben mij ervan bewust dat de situatie moeilijk is voor gezinnen met minderjarige kinderen, indien zij langdurig in Nederland verblijven en procederen in de hoop op een verblijfsvergunning, terwijl zij niet aan de voorwaarden voor deze vergunning voldoen. Tegelijkertijd ben ik van mening dat het tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort te bepalen of zij hun kinderen in een dergelijke lange situatie van onzekerheid willen houden. Daarnaast zie ik voor dit gezin op dit moment niet welke uitzonderlijke individuele omstandigheden nu zouden nopen tot het verlenen van een vergunning op grond van mijn discretionaire bevoegdheid. Vast is komen te staan dat de ouders tot nu toe onvoldoende hebben gewerkt aan hun vertrek uit Nederland. Dit heeft de verblijfsduur, ook van de kinderen, aanzienlijk verlengd. Op het moment dat er geen reëel perspectief meer is op verblijf in Nederland, geniet het voortvarend ter hand nemen van het vertrek de voorkeur, ook in het belang van de kinderen. Immers, alleen door het vertrek voortvarend ter hand te nemen kan verdere onzekerheid worden voorkomen, en kan de aandacht worden gericht op het creëren van nieuw perspectief in het land van herkomst. De Nederlandse overheid en de Internationale Organisatie voor Migratie bieden uitgebreide ondersteuning gericht op terugkeer naar het land van herkomst waar ook dit gezin gebruik van kan maken.
Het ministerie van BZK en de gemeente Coevorden hebben recentelijk overleg gepleegd over de situatie van dit gezin. Afgesproken is dat het gezin niet wordt overgeplaatst naar een gezinslocatie en in Aalden kan blijven zolang het gezin bereid is om samen met de DT&V de vervolgstappen te zetten die nodig zijn om als gezin terug te kunnen keren. Op basis hiervan kan ook worden vastgesteld of terugkeer inderdaad niet mogelijk is buiten de schuld van het gezin.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van de leden Spekman (PvdA) en Gesthuizen (SP), over de uitzending van Uitgesproken VARA over de kinderen van lang verblijvende, uitgeprocedeerde asielzoekers uit Tadzjikistan/Afghanistan, die werden ingezonden op 20 juli 2011, deel ik u mee dat het niet mogelijk is deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. De oorzaak hiervan is dat nog niet alle gegevens zijn verkregen die voor de beantwoording nodig zijn. Beantwoording zal plaatsvinden zodra alle informatie is verkregen.