Ingediend | 27 juni 2011 |
---|---|
Beantwoord | 26 september 2011 (na 91 dagen) |
Indiener | Gerda Verburg (CDA) |
Beantwoord door | Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z14047.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-91.html |
Ik herinner mij dit bezoek nog goed. Ik ben positief over de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen die in het TTI tot stand komt.
De faciliteiten voor valorisatie die in Leeuwarden rond het TTI aanwezig zijn, kunnen bijdragen aan het verkorten van de lijn van kennis naar kassa.
Ja, het omzetcijfer voor watertechnologie is mij bekend. Watertechnologie is een van de onderdelen van de Topsector Water, naast Deltatechnologie en Maritiem, die in totaal zo’n 180 000 directe en indirecte banen biedt. Het aantal directe banen binnen de watertechnologie bedraagt 22 000.
Inderdaad kent de watertechnologie op onderdelen een marktaandeel van rond de 6%; het gaat hier vooral om afvalwatertechnologie; een van expertises die binnen Wetsus wordt ontwikkeld. Dit cijfer is vergelijkbaar met het wereldmarktaandeel van Deltatechnologie. Over de hele breedte van watertechnologie ligt het wereldmarktaandeel op de helft tot eenderde van dit cijfer.
Ja. Met mijn topsectorenbeleid zet ik erop in dat vooraanstaande sectoren met een stevige of potentieel sterke internationale concurrentiepositie hun vooraanstaande positie kunnen versterken. De topsector Water is daar met zijn drie sterke onderdelen een van. Ik vind het dan ook van belang om de positie van Nederland als waterland uit te bouwen. Ik acht het daarbij wel belangrijk dat Nederland in de uitwerking van deze opgave en in de internationale profilering opereert als één regio.
In februari jongstleden heb ik bij mijn bezoek aan het TTI aangegeven dat ik mij wil inspannen om een deel van de Zuiderzeelijnmiddelen voor het Ruimtelijk Economisch Pakket die op mijn begroting staan (het «Rijks REP») voor continuering van het TTI-Wetsus in te zetten. De afstemming over de uiteindelijke inzet van deze middelen behoort tot de portefeuille van de staatssecretaris. Ook van zijn kant bestaat er bereidheid om de inzet van deze middelen voor onder meer het TTI Wetsus verder uit te werken. In juli is er vanuit mijn ministerie hierover met de drie noordelijke provincies gesproken. Door deze provincies wordt de inzet gesteund. Vanuit mijn ministerie en provincies is er dan ook in principe bereidheid om middelen uit het Rijks REP voor het TTI in te zetten. Dit is in de Kabinetsreactie ook aangegeven.
De uiteindelijke omvang van de in te zetten middelen zal aan moeten sluiten bij de innovatiecontracten waarom ik de topsectoren heb gevraagd. Het kabinet wil af van PPS-programma’s met onzekere financieringsbasis en wil initiatieven meer bundelen. Vraagsturing staat daarbij centraal. Daarom wil het kabinet dat partijen uit de gouden driehoek zich inhoudelijk en financieel committeren voor een gezamenlijke innovatie-agenda voor de hele keten van fundamenteel onderzoek tot valorisatie. Daarbij gaat het om álle relevante partijen. Naast mijn ministerie dus óók de private partijen, vakdepartementen, regionale overheden, NWO, TNO en de kennisinstellingen.
Terecht stelt mevrouw Verburg dan ook dat de inzet van Zuiderzeelijnmiddelen onderdeel moet zijn van een breder pakket aan bijdragen. De provincie Friesland heeft reeds aangegeven vanuit de eigen middelen te willen bijdragen aan het uitbouwen van een valorisatie-omgeving rond het TTI.
Zoals uit mijn vorige antwoord spreekt, heeft een gesprek met de regionale bestuurders reeds plaatsgevonden. De mogelijkheid om een deel van de financiering te doen vanuit het Rijks REP zijn bij de ontwikkeling van het topsectoradvies reeds onder de aandacht van het topteam gebracht. In de kabinetsreactie op de topsectoradviezen is dit meegenomen.