Ingediend | 9 maart 2011 |
---|---|
Beantwoord | 31 maart 2011 (na 22 dagen) |
Indiener | Raymond Knops (CDA) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | migratie en integratie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z04726.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-2048.html |
Ja.
Het buiten Colombia geboren kind van een echtpaar met de Colombiaanse nationaliteit krijgt van oudsher niet van rechtswege (dus niet-automatisch) de Colombiaanse nationaliteit. Wel kan door aanmelding van het pasgeboren kind bij de Colombiaanse autoriteiten in het buitenland het kind de Colombiaanse nationaliteit verkrijgen.
Zie antwoord vraag 2.
Ik kan geen uitspraak doen over de vraag of de Belgische autoriteiten hiernaar onderzoek hebben gedaan alvorens de kinderen de Belgische nationaliteit hebben verkregen.
Voor de vraag of verblijfsrecht via de kinderen kan worden bewerkstelligd op een vergelijkbare wijze als in de casus waarop de uitspraak betrekking heeft, (namelijk door de mogelijkheid om in geval van staatloosheid de nationaliteit van het land van verblijf te verkrijgen) is zowel het nationaliteitsrecht van het land van nationaliteit van de ouders als dat van de EU-lidstaat bepalend.
Nationaliteitsverkrijging wegens het feit van geboorte op het grondgebied (verkrijging door ius soli) is binnen Europa van oudsher kenmerkend voor Angelsaksische regelgeving. Landen op het vaste land van Europa hanteren van oudsher meer het beginsel dat de nationaliteit wordt verkregen door afstamming van een onderdaan.
In het verleden waren in de landen die het ius soli beginsel kennen veelal verblijfsduur noch verblijfsrechtelijke status van ouder(s) en/of op het grondgebied geboren kind relevant. Evenwel hebben Groot-Brittannië en Ierland hun wetgeving sinds enige tijd aangepast in die zin dat nu eisen worden gesteld aan het verblijf en de verblijfsduur in de voornoemde EU-lidstaten van ouders die geen onderdaan zijn. Groot-Brittannië eist «settled in the United Kingdom» en de Ierse wet eist een verblijf van ten minste drie jaar in Ierland in de laatste vier jaar voor de geboorte van het kind.
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van heden.
Zie antwoord vraag 6.
Het nationaliteitsrecht van het land van de ouder(s) is bepalend voor de vraag of en hoe de kinderen deze nationaliteit kunnen verkrijgen. Indien de kinderen geen nationaliteit kunnen verkrijgen en derhalve de facto staatloos zijn, verplichten de bepalingen van het VN verdrag tot voorkoming van Staatloosheid (waarbij Nederland partij is) de aangesloten partijen tot het treffen van maatregelen om te voorkomen dat een kind zonder nationaliteit blijft. Hierbij merk ik op dat verkrijging van het Nederlanderschap in de situatie zoals die zich voordeed in de casus niet mogelijk is, omdat staatloze kinderen niet bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, maar een recht hebben om na drie jaar toelating en hoofdverblijf te opteren voor het Nederlanderschap. Kinderen als de twee in België geboren kinderen van het echtpaar in de casus voldoen niet aan de voorwaarde van drie jaar toelating.
Indien dit zou betekenen dat de minderjarige kinderen die afhankelijk zijn van hun ouders die derdelanders zijn en die na de optieverklaring van hun kinderen niet (meer) zouden beschikken over een geldige verblijfsvergunning, hierdoor alsnog de EU-lidstaat en daarmee het grondgebied van de Unie zouden dienen te verlaten, verzet de uitspraak zich hiertegen. Het gaat hier om een uitzonderlijke situatie.
Ik verwijs u voor het antwoord naar mijn brief aan uw Kamer van heden en de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 9 maart 2011 (vraagnummer 2011Z04721).