Ingediend | 2 februari 2011 |
---|---|
Beantwoord | 28 maart 2011 (na 54 dagen) |
Indiener | Harm Beertema (PVV) |
Beantwoord door | Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
Onderwerpen | hoger onderwijs migratie en integratie onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z01964.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1975.html |
Ja.
Zowel de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen als de vrijheid van godsdienst zijn in onze maatschappij fundamentele waarden, die in de Grondwet en in de wetgeving zijn vastgelegd. Het College van Bestuur van de Hogeschool Amsterdam heeft in eerste instantie besloten de beslissing van een leraar om uit geloofsovertuiging vrouwen niet de hand te schudden, te eerbiedigen. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de gang van zaken op de Hogeschool en is mitsdien bevoegd in deze een beslissing te nemen. De hogeschool mag daarbij noch als werkgever verboden onderscheid maken op grond van godsdienst, noch als aanbieder van onderwijs (tegenover haar studenten) verboden man/vrouw onderscheid maken. Verder is het schudden van handen een algemene omgangsvorm waarvan de naleving door de school wenselijk kan worden geacht in verband met een goede voorbereiding op de maatschappij.
Het College van Bestuur heeft gezocht naar een oplossing voor de ontstane situatie en recent geconstateerd dat een terugkeer van de docent geen reele optie is. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden. Binnenkort zal binnen de instelling de discussie gevoerd worden om te komen tot een handelwijze in aangelegenheden als deze,die recht doet aan de HvA als gemeenschap van medewerkers en studenten met een diversiteit aan opvattingen en professionele standaarden. Daarbij zullen de hierboven genoemde uitgangspunten ongetwijfeld leidend zijn.
De eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en het respecteren van ieders geloofsovertuiging zijn fundamentele waarden van de westerse samenleving. Toepassing van die waarden kan moeilijk als islamisering worden beschouwd. Dat laat onverlet dat begroeting door onderwijsgevend personeel waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vrouwen en mannen, in onderwijsinstellingen een verkeerd voorbeeld kan bieden met betrekking tot de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. Of dit het geval is, dient in eerste instantie beoordeeld te worden door het College van Bestuur. Verder vind ik het van groot belang dat het onderwijsgevend personeel, dat een voorbeeldfunctie vervult voor de studenten, respectievelijk leerlingen, in spreken en handelen uitdraagt dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn en in beginsel op eenzelfde respectvolle wijze behandeld moeten worden. Een docent vertegenwoordigt immers de school en de school mag als aanbieder van onderwijs geen verboden man/vrouw-onderscheid maken ten opzichte van de onderwijsdeelnemers.
De vraag is onduidelijk gegeven de onbepaalde aanduiding van het directe object.
De schriftelijke vragen van de Kamerleden Van Klaveren en Beertema (beiden PVV) over de islamisering van de omgangsvormen op de Hogeschool van Amsterdam (2011Z01964) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat de interdepartementale afstemming meer tijd vraagt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.