Ingediend | 14 januari 2011 |
---|---|
Beantwoord | 17 maart 2011 (na 62 dagen) |
Indiener | Bruno Braakhuis (GL) |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z00618.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1843.html |
Ik kan me uw zorg ten aanzien van dit indrukwekkende bedrag voorstellen, daarom heb ik ook navraag laten doen bij DNB hoe we dit bedrag moeten duiden. Navraag bij DNB leert dat het bedrag uit de beantwoording waar u aan refereert, niets te maken heeft met belastbare winsten. In dit bedrag zijn ook bijvoorbeeld de waarden van leningen en deelnemingen opgenomen. Dit bedrag is afkomstig uit statistische rapportages van DNB over 2008. In de bijgevoegde publicatie uit het statistisch bulletin van DNB (december 2010)2 ligt de nadruk op inkomsten zoals dividenden en interest. Op bladzijde 27 is aangegeven dat in 2009 door BFI’s (Bijzondere Financiële Instellingen) per saldo ruim € 3 mrd meer is ontvangen dan is betaald. Daar moet bij worden opgemerkt dat dit zich niet één op één laat vertalen in een fiscaal belastbaar bedrag (deze statistische gegevens worden niet voor fiscale doeleinden opgesteld), maar het komt wel meer in de buurt dan het in de vraag gesuggereerde bedrag.
In Nederland kan zekerheid vooraf worden gekregen voor de fiscale gevolgen van het opzetten van (internationale) structuren. Afhankelijk van de aard, omvang van het risico van de activiteiten worden ook afspraken gemaakt over de beloning in Nederland. Bij het vaststellen van die zakelijke beloning gelden internationale verrekenprijs spelregels waaraan de OESO landen, waaronder Nederland, zich houden. Net als voor andere bedrijfsmatige activiteiten wordt de werkgelegenheid die er mee gemoeid is, bepaald door het bedrijf dat voor zijn keuzes wordt afgerekend door de tucht van de markt. Dit geldt zowel voor directe werkgelegenheid die met een activiteit is gemoeid, als voor de indirecte werkgelegenheid (in dit geval voor de juridische en financiële dienstverlening). Aangrijpingspunt voor de winstbelasting is niet het balanstotaal of aantallen werknemers, maar de belastbare winst die met de activiteiten wordt behaald.
Wel heeft Nederland een bepaling in de wet3 opgenomen om te voorkomen dat structuren via Nederland worden geleid zonder dat hier enige activiteit plaatsvindt of zonder dat hier enig risico wordt gelopen. Hieruit blijkt dat Nederland geen fiscaal gefacilieerd onderdak wil bieden aan substanceloze structuren. Tot slot kan nog worden opgemerkt dat gegeven de mobiliteit van de grondslag het waarschijnlijk is dat een hogere belastingdruk leidt tot verdwijnen van activiteiten waardoor er geen ruimte ontstaat om elders de lasten te verlichten.
Nee, omwille van de geheimhoudingsverplichting kan ik geen concrete voorbeelden van bedrijven noemen waarbij deze thema’s aan de orde zijn geweest in het overleg tussen de Belastingdienst en bedrijven. Wel kan ik in algemene zin aangeven dat dergelijke thema’s meer dan in het verleden onderwerp van gesprek zijn. In 2005 heeft de Belastingdienst aan zijn vormen van toezicht het zogenoemde horizontale toezicht toegevoegd. Horizontaal toezicht gaat uit van wederzijds vertrouwen, begrip en transparantie. De Belastingdienst streeft ernaar om met ondernemingen handhavingsconvenanten te sluiten, op grond waarvan ondernemingen zelf meer verantwoordelijkheid krijgen. Concreet betekent dit dat de bedrijven zelf de fiscale risico’s in beeld brengen en deze melden bij de Belastingdienst. Gebleken is dat bedrijven zich mede hierdoor in toenemende mate onthouden van agressieve structuren en dat ook afspraken worden gemaakt met bedrijven om zich hiervan te onthouden. Waar nodig bestrijdt de Belastingdienst uiteraard ook gericht constructies van bedrijven waarbij gepoogd wordt belasting te ontwijken. In dit verband wijs ik ook op mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 december 2010 inzake Btw-ontwijkende structuren en financiële instellingen. Ook in internationaal verband wordt aandacht besteed aan maatschappelijk verantwoord ondernemen in relatie tot belastingen zoals bij het verder ontwikkelen van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en in het Forum on Tax Administration van de OESO.
DNB heeft geen gegevens over de omvang van de geldstromen in andere OESO landen, en heeft dus ook geen inzicht in de verhoudingen van dat bedrag met het BBP. Voor zover bekend is er ook geen andere instantie (in Nederland) die deze informatie beschikbaar heeft. Het lijkt erop dat de geldstromen die via BFI’s stromen in het buitenland niet zoals in Nederland separaat worden gepubliceerd, maar mogelijk worden deze stromen ook niet separaat bijgehouden. Voor fiscale doeleinden lijkt de relevantie van het genoemde bedrag beperkt. Zoals aangegeven bij het antwoorden op de vragen 1 en 2, zegt het bedrag namelijk niets over belastbare winsten. Zoals reeds in de eerdere beantwoording aan u is uiteengezet heeft een specifiek op Nederland gericht onderzoek, vanwege het internationale karakter van de problematiek, weinig toegevoegde waarde. Belangrijker is dat in internationaal verband, zoals in het kader van de OESO Taskforce Tax & Development, met ontwikkelingslanden, NGO’s en bedrijfsleven wordt gewerkt aan een verbetering van de positie van ontwikkelingslanden. Dat de belangen van ontwikkelingslanden wel degelijk mijn bijzondere aandacht hebben, blijkt daarnaast ook uit de notitie fiscaal verdragsbeleid die recent aan de Tweede Kamer is gezonden4.
In de beantwoording van de vraag is geen relatie gelegd met een specifieke belastingplichtige. Innovatie kent vele schakeringen zoals onderzoek op het gebied van voeding, medicijnen, biotechnologie, technische toepassingen en het ontwikkelen van een merk(naam). Niet alleen de ontwikkeling van innovatie maar ook het onderhouden van rechten kan arbeidsintensief zijn en veel kosten met zich meebrengen. Innovatie is een item dat zowel door het bedrijfsleven als door de overheid belangrijk wordt geacht. Hoge bronheffingen op royalty’s kunnen een belemmering vormen voor het aantrekken van buitenlandse investeringen in innovatie.
Nee. Het is zakelijk om voor het gebruik van intellectueel eigendom te betalen, ongelieerde partijen doen dat ook. De markt bepaalt de prijs. Voor gelieerde transacties gelden de internationale verrekenprijs spelregels van de OESO, die in de Nederlandse wet verankerd zijn in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Onzakelijke voorwaarden en prijzen bij transacties tussen groepsmaatschappijen kunnen worden gecorrigeerd. Verder kunnen misbruiksituaties worden bestreden met fraus legis. Het gaat dan om gevallen waarin de doorslaggevende beweegreden voor het aangaan van de rechtshandeling verijdeling van belastingheffing is en dat de gekozen wijze waarop een en ander is vormgegeven strijdig is met doel en strekking van de van de wet. Ik zie geen aanleiding om het instrumentarium uit te breiden voor royaltybetalingen. Tot slot wil ik nog melden dat bij de OESO recent een project is gestart over intellectuele eigendom in haar werkgroep over verrekenprijzen. Nederland zal zich daarbij inzetten dat ook rekening wordt gehouden met de belangen van niet OESO landen (waaronder de ontwikkelingslanden).
Hierbij bericht ik u dat de schriftelijke vragen, gesteld door het lid Braakhuis (GroenLinks), over belastingontwijkroutes (ingezonden 14 januari 2011) niet binnen de gestelde termijn beantwoord konden worden. De beantwoording van de Kamervragen vergt nadere afstemming.