Ingediend | 17 december 2010 |
---|---|
Beantwoord | 31 januari 2011 (na 45 dagen) |
Indiener | Roos Vermeij (PvdA) |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | financieel toezicht financiën ouderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z19899.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1243.html |
Ja.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat fusies met het oog op krachtenbundeling, kostenbesparing en grotere efficiency door schaalvergroting wenselijk kunnen zijn. Dit kan zonder meer ook gelden voor fusies tussen pensioenfondsen.
In het geval dat een fusie tussen pensioenfondsen plaatsvindt waarbij (fictieve) onroerende zaken worden overgedragen zal een beroep op de fusievrijstelling in de overdrachtsbelasting geen soelaas bieden. Voor toepassing van deze vrijstelling geldt namelijk de eis dat er sprake moet zijn van de overdracht van een onderneming of een zelfstandig onderdeel daarvan tegen uitgifte van aandelen. Daarvan zal bij pensioenfondsen doorgaans geen sprake zijn. Naar schatting levert de overdrachtsbelasting uit fusies van pensioenfondsen jaarlijks € 2 miljoen op.
In de overdrachtsbelasting is een aantal ondernemingsfaciliteiten opgenomen. De achterliggende gedachte van de meeste ondernemingsfaciliteiten is de heffing van overdrachtsbelasting geen hinderpaal te laten zijn bij de totstandkoming van een economisch gezien wenselijke rechtsvorm of positionering van onroerende zaken binnen een concern. Wanneer een fusie tussen pensioenfondsen ingegeven zou zijn door mogelijk te behalen economische voordelen, en om die reden wenselijk zou worden geacht, dan kan de heffing van overdrachtsbelasting een financiële drempel vormen. Hierbij moet worden bedacht dat de fiscale kant van het aangaan van fusies onderdeel uitmaakt van een palet van aspecten die meewegen of een fusie doorgang vindt of niet.
Zie antwoord vraag 3.
Bij de totstandkoming van de Wet op belastingen van rechtsverkeer heeft de wetgever er bewust voor gekozen om de fusiefaciliteiten te beperken tot rechtspersonen met een in aandelen verdeeld kapitaal die een onderneming drijven en niet van toepassing te laten zijn op andere rechtspersonen, zoals bijvoorbeeld de stichting, de rechtsvorm waarvan pensioenfondsen over het algemeen gebruik maken. De achtergrond van deze keuze is gelegen in het feit dat de oorspronkelijke ondernemer nadat de fusie heeft plaatsgevonden via het aandelenbezit gerechtigd blijft tot de onderneming. Bij verenigingen en stichtingen zonder aandelenkapitaal is dit minder evident, aangezien een onderscheid tussen fusie en gewone (belastbare) overdracht moeilijker te maken is en het minder doorzichtig is op welke wijze de belanghebbenden bij de fuserende lichamen na de fusie duurzaam betrokken blijven bij of gerechtigd blijven tot het ondernemingsvermogen van het na de fusie overblijvende lichaam.
Het door de pensioenfederatie aangekaarte onderhavige geval dient in dit bredere kader te worden geplaatst. De vraag die eigenlijk voorligt is of het huidige bouwwerk van de ondernemingsfaciliteiten toereikend is of dat er gestreefd zou moeten worden naar meer rechtsvormneutraliteit. Ik ben op zich een voorstander van meer rechtsvormneutraliteit. Wel zal daarbij bezien moeten worden onder welke voorwaarden fusies van andere rechtsvormen dan rechtspersonen met een in aandelen verdeeld kapitaal gefaciliteerd kunnen plaatsvinden. Het is namelijk niet de bedoeling dat iedere fusie waarbij onroerend goed betrokken is vrij van overdrachtsbelasting zou kunnen geschieden.
Reeds los van de specifieke pensioenfondsenproblematiek bestaat daarom het voornemen om te bezien of het mogelijk is om de bestaande ondernemingsfaciliteiten meer rechtsvormneutraal te maken en derhalve open te stellen voor andere rechtspersonen, zoals bijvoorbeeld de stichting, waarbij dan voorwaarden gesteld moeten worden die recht doen aan de uitgangspunten die thans ook gelden voor de bestaande ondernemingsfaciliteiten. Een fusievrijstelling voor pensioenfondsen zal in dit bredere kader moeten worden ingebed, omdat een specifieke uitbreiding voor alleen pensioenfondsen in strijd is met de regels die binnen de EU bestaan voor staatssteun. Voorts zal daarbij tevens bezien worden of het thans gehanteerde ondernemingsbegrip mogelijk te knellend is voor lichamen als pensioenfondsen. De besluitvorming over de verruiming van de huidige ondernemingsfaciliteiten zal haar beslag krijgen in het kader van de komende begrotingscyclus.
Zie antwoord vraag 6.
Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de kamervragen van de leden Groot en Vermeij (beiden PvdA) over fiscale belemmeringen bij het fuseren van pensioenfondsen niet binnen een termijn van drie weken kunnen worden beantwoord. Om de vragen te kunnen beantwoorden is nadere informatie nodig die niet direct voorhanden is. Daardoor zal de beantwoording van de vragen meer tijd vergen dan gebruikelijk.