Ingediend | 17 november 2010 |
---|---|
Beantwoord | 12 januari 2011 (na 56 dagen) |
Indiener | Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | criminaliteit internationaal internationale samenwerking openbare orde en veiligheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z16943.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1035.html |
Ja.
De politie is op grond van artikel 163 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering verplicht om aangiftes van een strafbaar feit op te nemen. Indien het feit in het buitenland is gepleegd, is de Nederlandse opsporingsambtenaar uitsluitend verplicht een aangifte op te nemen, indien de Nederlandse strafwet van toepassing is.
De beslissing welke aangifte leidt tot het instellen van een opsporingsonderzoek wordt genomen aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de Aanwijzing voor de opsporing (Stcrt 2003, nr. 41. Deze betreffen onder meer de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties.
Zie antwoord vraag 2.
Het belang van een goede registratie van transportcriminaliteit (inclusief ladingdiefstallen) wordt door alle betrokken publieke en private partijen onderschreven. Hiertoe is in het 2e Convenant Aanpak Criminaliteit Transportsector een actielijn afgesproken. Publieke en private partijen gaan eenduidige definities hanteren. De definities zijn recentelijk vastgesteld. De komende maanden zullen de convenantpartijen hun registratiesystemen en automatisering gaan aanpassen op de geformuleerde definitie. Ook zal informatie over transportcriminaliteit tussen betrokken partijen gedeeld worden. Hiermee zal een vollediger en duidelijker beeld van de problematiek ontstaan.
Dit convenant geeft een krachtige impuls aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Aanvullende convenanten specifiek gericht op rechtshulpverzoeken van buitenlandse politiediensten op transportcriminaliteit lijken mij niet noodzakelijk. De huidige (juridische) structuur van rechtshulp is naar mijn mening afdoende voor dergelijke verzoeken.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Hennis-Plasschaert over grensoverschrijdende samenwerking van de politie ten behoeve van opsporing, die werden ingezonden op 17 november 2010 met kenmerk 2010Z16943, deel ik u mee dat het niet mogelijk is de vragen binnen de drie weken termijn te beantwoorden. De reden hiervan is dat nog niet alle opgevraagde informatie is ontvangen. Beantwoording zal plaatsvinden zodra alle informatie ontvangen is.