Ingediend | 23 september 2010 |
---|---|
Beantwoord | 4 november 2010 (na 42 dagen) |
Indieners | Pauline Smeets (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z13424.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-373.html |
De Belastingdienst kent in alle Belastingregio’s een boventalligheid. Boventalligheid betekent, dat de feitelijke bezetting hoger is dan het beschikbare salarisbudget. In Limburg bedraagt over 2010 de boventalligheid 109 fte. In dit verband is aan 789 medewerkers in de provincie Limburg meegedeeld, dat zij werkzaam zijn in een proces, waarin boventalligheid is vastgesteld. Deze 789 medewerkers hebben een brief ontvangen, met de oproep om in gesprek te komen met hun leidinggevende over mogelijkheden om vrijwillig een overstap naar vacant werk binnen of buiten de Belastingdienst te maken. Beoogd wordt, met behulp van deze vrijwillige mobiliteit, de problematiek van de boventalligheid te verkleinen.
Limburg wordt daarin niet anders behandeld dan andere regio’s en wordt ook niet onevenredig getroffen.
Zie antwoord vraag 1.
Op de motie van de leden Heijnen c.s. heeft de voormalige minister van BZK gereageerd in haar brief van 24 april 2009 aan de voorzitter van uw Kamer.3
Zij concludeerde op basis van de gepresenteerde gegevens dat er geen sprake is van een onevenredige vermindering van arbeidsplaatsen van rijksambtenaren in provincies met de hoogste werkloosheid. Tevens merkte zij op dat bij het afspreken van de personele taakstelling Rijk geen regionale randvoorwaarden zijn gesteld. Zij achtte geen mogelijkheden aanwezig tot een tussentijdse wijziging van de spelregels in dit verband.
In reactie op de motie van de leden Heijnen/De Pater-Van der Meer heeft de voormalige minister van BZK uitgesproken dat versterking van de economische structuur en de werkgelegenheid in krimpregio's een van de factoren is die meeweegt bij reorganisaties van onderdelen van het rijk, maar dat bedrijfsmatige afwegingen daarbij het belangrijkst zijn.4
Eerder had zij in een brief aan de voorzitter van uw Kamer al het standpunt van het kabinet weergegeven dat bij de organisatie en inrichting van de onderdelen van de rijksdienst, inclusief de keuze voor een vestigingsplaats, bedrijfsmatige afwegingen en een optimale dienstverlening aan de burger voorop dienen te staan. Het creëren van werkgelegenheid in economische zwakkere regio’s is op zichzelf dan ook niet het voornaamste criterium voor de keuze van de vestigingsplaats van organisaties van de rijksdienst.5
Uiteraard heeft de regering oog voor de problematiek in krimpregio’s. De Belastingdienst zal dan ook waar mogelijk de kansen benutten om werkgelegenheid naar deze regio’s te halen. Bijvoorbeeld als het gaat om de uitvoering van de Europese verordening sociale zekerheidsstelsels. Over de eventuele extra werkzaamheden die hieruit voortvloeien is de Belastingdienst nog in gesprek met SZW. Wij zullen uw Kamer informeren als hierover duidelijkheid is.
Er is geen sprake van een reorganisatie, maar een uitvoering van beleid, waarbij de mobiliteit van medewerkers van de Belastingdienst wordt bevorderd. Alle stappen, die in dat kader in 2010 zijn gezet, zijn besproken met en goedgekeurd door de Concern Ondernemingsraad van de Belastingdienst. Het GOBD is eveneens voortdurend geïnformeerd en heeft dezelfde informatie ontvangen als de Concern Ondernemingsraad.
Zie antwoord vraag 4.