Ingediend | 10 september 2010 |
---|---|
Beantwoord | 14 oktober 2010 (na 34 dagen) |
Indiener | Esther Ouwehand (PvdD) |
Beantwoord door | Gerda Verburg (CDA) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie openbare orde en veiligheid organisatie en beleid recreatie sport |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z12636.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-237.html |
Ja.
Voor de beantwoording van deze vragen is navraag gedaan bij de Politie Rotterdam-Rijnmond, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) en het Openbaar Ministerie (OM). Geen van deze instanties kan bevestigen dat er in Rotterdam sprake is van een toename van het aantal hondengevechten. Bij deze instanties zijn slechts sporadisch meldingen bekend van hondengevechten of van dode honden waarvan wordt vermoed dat zij bij een hondengevecht betrokken waren. Gezien de zeer kleine aantallen is er geen aanleiding om deze gevallen apart te registreren.
In het in vraag 1 aangehaalde krantenartikel wordt de uitspraak dat er sprake is van een toename van het aantal hondengevechten toegeschreven aan de algemeen directeur van de Rotterdamse Dierenbescherming. Als deze informatie correct is dan is het van belang dat de algemeen directeur van zijn bevindingen melding maakt bij de politie of de LID.
Zie antwoord vraag 2.
Zoals gemeld in antwoord op vragen 2 en 3 zijn er tot op heden bij de betrokken opsporingsinstanties slechts sporadisch meldingen ontvangen over hondengevechten. Tot op heden heeft geen van deze schaarse meldingen een verdachte opgeleverd die aan een bewijsbaar strafbaar feit kon worden gekoppeld. Het OM heeft in de afgelopen 5 jaar dan ook geen enkele persoon vervolgd op grond van overtreding van artikel 61 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD).
Op grond van artikel 61 GWWD is het verboden om dierengevechten te organiseren of dieren aan dierengevechten te doen deelnemen. Artikel 122 van dezelfde wet verbindt hieraan een gevangenisstraf van ten hoogste 3 jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Gezien de omstandigheid dat er slechts sporadisch meldingen worden ontvangen van dierengevechten is er momenteel geen aanleiding om ten aanzien hiervan een actief opsporingsbeleid te voeren. Zodra de opsporingsinstanties meldingen ontvangen van hondengevechten, zullen deze in beginsel worden onderzocht door de LID of de politie.
De mensen die hun hond laten couperen en bereid zijn voor deze in Nederland verboden ingreep naar het buitenland te reizen, doen dit vaak omwille van het uiterlijk van de hond. Er zijn geen aanwijzingen dat deze gecoupeerde honden vervolgens worden ingezet voor hondengevechten.
Ik ben niet voor een verbod op het houden van, al dan niet in het buitenland, gecoupeerde honden. Zoals ik bij de beantwoording van uw vragen van 19 februari 2010 over het couperen van honden heb aangegeven, zou bij een houdverbod het bezit van honden met gecoupeerde oren een duurdelict opleveren, waaraan door de overtreder, zelfs al zou hij dat willen, niet zo maar een eind zou kunnen worden gemaakt.
Daarvoor zou hij zijn hond of moeten verkopen – hetgeen bij een verbod welhaast onmogelijk zal zijn- of moeten doden. Dit laatste is uiteraard niet de bedoeling van het coupeerverbod.
De vragen van het lid Ouwehand (PvdD) van 10 september 2010, over een toename van het aantal hondengevechten in Rotterdam kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming.