Ingediend | 28 april 2010 |
---|---|
Beantwoord | 12 juli 2010 (na 75 dagen) |
Indieners | Pierre Heijnen (PvdA), Staf Depla (PvdA) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | huisvesting organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z07580.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-2887.html |
Ja.
De aanpak waarmee in Eindhoven wordt geëxperimenteerd gaat verder dan het koppelen van gegevens van de corporatie aan GBA-gegevens. Zij omvat ook de koppeling aan andere gegevens zoals van het Kadaster, telefoonrekeningen en verhuiskaarten. Deze aanpak, die is geïnitieerd vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en waaraan meer corporaties en gemeenten deelnemen, heeft tot doel om te bezien of een dergelijke werkwijze effectief is. De positieve resultaten kunnen andere corporaties en gemeenten ertoe aanzetten meer werk te maken van het opsporen en tegengaan van woonfraude.
Zoals in het eerdere antwoord (TK 2009-2010, aanhangsel 888) op de vragen van de heer Heijnen is aangegeven, is het mogelijk dat – onder bepaalde voorwaarden – gegevens beschikbaar worden gesteld vanuit de GBA en dat gemeenten en woningcorporaties, afhankelijk van de concrete noodzaak om woonfraude aan te pakken, hierover afspraken kunnen maken. In hoeverre dat nodig is, is een afweging die iedere gemeente voor zichzelf moet maken (zie ook het antwoord op vraag 5).
Gezien het feit dat het hier om een lokale invulling van beleid gaat en ook de verstrekking van gegevens uit de GBA in dat verband lokaal is geregeld, is het niet mogelijk een overzicht te verstrekken van gemeenten die gebruik maken van de in de Wet GBA geboden mogelijkheden om persoonsgegevens uit te wisselen met maatschappelijke partners, zoals woningbouwcorporaties.
Het stelselmatig koppelen van gegevens kan inderdaad een goede methode zijn om woonfraude aan te pakken. In hoeverre van dit middel gebruik wordt gemaakt is enerzijds afhankelijk van de beoordeling door gemeenten en woningcorporaties of de daarmee gemoeide handhavingsinspanningen en kosten opwegen tegen de opbrengsten (doelmatigheidsvraag). Anderzijds zal een stelselmatige koppeling van gegevens uit zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke bronnen het recht van burgers op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer niet onevenredig mogen aantasten (rechtmatigheidsvraag).
Op zich zijn er binnen de bestaande wetgeving (de Wet GBA en de Wet bescherming persoonsgegevens) al mogelijkheden voor gegevensuitwisseling, mits daarbij wordt voldaan aan de basisvoorwaarden voor rechtmatige gegevensverwerking. Dit houdt in dat de gegevensuitwisseling plaatsvindt voor een duidelijk en wel omschreven doel, wordt gerechtvaardigd door een dringende maatschappelijke behoefte, in een juiste verhouding staat tot het doel waarvoor de gegevens worden gevraagd en dat dit doel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt.
Ter voorbereiding van het wetsvoorstel Basisregistratie personen (dat de wet GBA zal gaan vervangen) wordt onderzocht of er ruimere mogelijkheden moeten komen voor rechtstreekse verstrekking van gegevens uit de basisregistratie persoonsgegevens aan derden (niet-overheidsorganen) en hoe dat vorm moet worden gegeven. Wat de planning van het wetsvoorstel betreft, heeft de Staatssecretaris van BZK eerder aangegeven er naar te streven het wetsvoorstel rond de zomer aan Uw Kamer aan te bieden.
Die planning zal echter niet kunnen worden gerealiseerd in verband met het grote aantal reacties van (maatschappelijke) organisaties in de consultatieronde van het wetsvoorstel. De Staatssecretaris van BZK zal u na het zomerreces informeren over de bijgestelde planning.
Buurtonderzoeken kunnen een goede methode zijn om woonfraude op te sporen en aan te pakken. De gemeenten die aan de pilot van het CCV hebben meegewerkt, te weten Eindhoven, Maastricht, Leiden, Alkmaar en Haarlem, hebben overigens niet allemaal dezelfde aanpak gevolgd. Zo heeft gegevenskoppeling met GBA alleen in Eindhoven, Maastricht en Leiden plaatsgevonden. In Alkmaar is uitsluitend actie ondernomen op basis van signalen die bewoners en professionele partijen in de wijk hebben afgegeven naar aanleiding van publiciteit in de media. Deze verschillende manieren van werken kunnen tot goede resultaten leiden. In Eindhoven is ongeveer 1% woonfraude ontdekt wat neerkomt op 60 situaties uit een bestand van 6.000 woningen. Omgekeerd zijn de woningcorporaties in Maastricht tot het oordeel gekomen, na steekproefsgewijs vervolgonderzoek, dat bij het overgrote deel van de via gegevenskoppeling opgespoorde adressen geen sprake is van woonfraude.
De gemeente zal, samen met de betrokken sociale verhuurders, de afweging moeten maken of een buurtonderzoek zinvol is en daar dan capaciteit en middelen voor beschikbaar moeten stellen.
De taak van de rijksoverheid is, gegeven de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten, vooral om een vinger aan de pols te houden en om gemeenten te informeren en stimuleren ten aanzien van de aanpak van woonfraude.
Hierbij deel ik u mee, mede namens de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, dat de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Heijnen en Depla die zijn ingezonden op 28 april 2010 niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is. De benodigde informatievergaring en interdepartementaal overleg vergen nog enige tijd. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.