Ingediend | 22 april 2010 |
---|---|
Beantwoord | 18 mei 2010 (na 26 dagen) |
Indiener | Helma Neppérus (VVD) |
Beantwoord door | Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie openbare orde en veiligheid organisatie en beleid sport |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z07264.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-2467.html |
Er is op dit moment geen specifieke wettelijke grondslag voor het uitvoeren van dopingcontroles en daaraan verbonden andere activiteiten. Dat betekent echter niet dat de huidige praktijk strijdig is met het geldend recht, integendeel. De verwerking van persoonsgegevens voor anti-doping doeleinden vindt plaats op basis van een in de Wet bescherming persoongegevens (Wbp) vastgelegde grondslag, namelijk met toestemming van de betrokkene (artikel 8 sub a en artikel 16 lid 1 sub a). In een aantal gerechtelijke procedures is expliciet de vraag getoetst of de huidige anti-doping regels en de uitvoering daarvan in strijd zijn met privacywetgeving of essentiële rechtsbeginselen. Zowel de voorzieningen-rechter in kort geding in Haarlem (uitspraak 24 juli 2009, rolnummer 159578) als de kort geding rechter in Rotterdam (uitspraak 9 juni 2009, zaak/rolnummer 330122/KG ZA 09-467) hebben de vorderingen van eisers die uitdrukkelijk waren gebaseerd op die mogelijke strijdigheid, afgewezen.
Hiertegenover staat wel de opvatting van het College bescherming persoonsgegevens, dat zich daarbij baseert op een advies van de zgn. Groep Gegevensbescherming Artikel 29 van de Europese Commissie, waarin de autoriteiten voor gegevensbescherming van de lidstaten van de EU zijn vertegenwoordigd. Het College constateert spanning tussen de twee groepen regels en stelt met name dat van de vrijwillige toestemming van de sporter (het beginsel van «free and informed consent») niet altijd kan worden uitgegaan.
Gezien dit standpunt van de Nederlandse privacy-autoriteit heb ik besloten om eventuele onduidelijkheid over de geldende dopingregels zoveel mogelijk weg te nemen met het creëren van een specifiek wettelijke grondslag voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens voor anti-doping doeleinden. Daarmee kan de sport in Nederland blijven voldoen aan de eisen die uit de mondiale anti-doping regels voortvloeien (zie het Internationaal verdrag ter bestrijding van doping-gebruik bij sport (Trb. 2006, 194, en voorts Staten-Generaal, vergaderjaar 2006–2007, 30 835 (R 1816), A en nr. 1). Dat is niet alleen noodzakelijk om dopinggebruik uit de sport te bannen, doch ook om te voorkomen dat de Nederlandse sport in een isolement geraakt.
Neen, uit mijn eerste antwoord vloeit voort dat sancties nog steeds kunnen worden opgelegd aan de groep sporters in ons land (momenteel ongeveer 400) die Whereaboutsverplichtingen kennen. Overigens heeft de Dopingautoriteit mij laten weten dat er door haar tot op heden nog geen sancties als gevolg van het verzaken van die verplichtingen zijn opgelegd.
Binnen de Raad van Europa is een commissie actief (Cahama) die de
pan-Europese inbreng op het beleid van WADA coördineert. Deze Commissie – met een substantiële inbreng van de Europese Commissie en van Nederland – voert momenteel overleg met WADA om de anti-doping-regels meer in lijn te brengen met in Europa geldende privacy-regels. Het gaat daarbij om een vijftal «pending issues», waaronder het verstrekken van informatie aan derden, meer proportionaliteit in de whereaboutsregeling en het volledig openbaar maken van opgelegde sancties.
Waar mogelijk zal ik dat overleg stimuleren en bevorderen dat het mondiale anti-doping beleid op een efficiënte wijze kan worden uitgevoerd, doch wel gebaseerd op de uitgangspunten van noodzakelijkheid en proportionaliteit.