Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2024
Middels deze brief informeer ik de Kamer over de beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota (Kamerstuk 36 550, nr. 1) /eerste suppletoire begroting 2024 (Kamerstuk 36 550-VII) van BZK met significante financiële gevolgen (€ 20 miljoen of meer in enig jaar). Daarbij wordt conform wetsartikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 per voorstel ingegaan op onder andere doelen, instrumenten, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid. Sinds eind 2021 gebeurt dit Rijksbreed via de werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd», zie Kamerstuk 31 865, nr. 198.
Voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn in deze brief de volgende onderwerpen opgenomen:
– Uitvoeringskosten omgevingswet
– Derde Tranche Stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting
Voor onderstaande voorstellen boven de € 20 mln. ontvangt u de onderbouwing in een separate kamerbrief:
– Grootschalige woningbouw
– Stimuleringsregeling Flexwoningen
In de 1e suppletoire begroting zijn ook middelen opgenomen voor maatregelen ten behoeve van het ondernemingsklimaat van de microchipsector in Nederland. Hierover is een kader Beleidskeuzes uitgelegd reeds naar uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 33 009, nr. 141). Over de onderbouwing van extra middelen voor de renovatie van het Binnenhof bent u geïnformeerd via de recent verstuurde 11de voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 135). Voor middelen die vanuit het Klimaatfonds worden toegevoegd aan de BZK-begroting wordt de Kamer geïnformeerd over de onderbouwing via het Ontwerp Meerjarenprogramma Klimaatfonds (Kamerstuk 32 813, nr. 1374).
Beleidskeuzes uitgelegd |
|
---|---|
1. Doel(en) |
N.a.v. het Integraal Financieel beeld (IFB2021), het KPMG rapport uit 2021 (onderzoek transitiekosten OW) is via het Coalitieakkoord bepaald middelen ter beschikking te stellen om de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet in gevaar te laten komen. In het geactualiseerde IFB2023 is de terugverdientijd voor gemeenten en provincies verder opgelopen. Met het beschikbaar stellen kunnen deze middelen gebruikt worden ten behoeve van activiteiten voor de implementatie van de Omgevingswet door de gemeenten en provincies. |
2. Beleidsinstrument(en) |
• Het geactualiseerde integraal financieel beeld (IFB2023) is een actualisatie van de raming van de toekomstige financiele effecten van invoering van de Omgevingswet uit 2021. Dit IFB2023 is de start van een zorgvuldig monitoringproces richting de drie interbestuurlijk afgesproken financiële evaluaties van de stelselherziening in 2024, 2025 en 2029. • Met de drie evaluaties wordt stilgestaan bij de vraag of wordt voldaan aan het uitgangspunt dat overheden financieel niet beter hoeven te worden van de Omgevingswet, maar er ook niet op achteruit hoeven te gaan. • Interbestuurlijk zijn partijen in overleg over scherpere sturing op de financien. |
3. A. Financiële gevolgen voor het Rijk |
De reeks is gereserveerd op de Aanvullende Post van Financiën. Het betreft een totaal bedrag van € 72,557 mln. in 2024, waarvan na accordering een bedrag van respectievelijk € 71,535 mln. en een bedrag van € 1,022 mln. via het Gemeentefonds en het Provinciesfonds ter beschikking te stellen in de meicirculaires 2024. |
B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren |
De financiele gevolgen van de invoering van de Omgevingswet voor de maatschappij zijn omvangrijk. Bij het beoordelen van alle financiële effecten van de Omgevingswet voor bevoegde gezagen is het belangrijk om de bedoeling in ogenschouw te houden, dat burgers en bedrijven meer mogelijkheden krijgen. Zoals in het Integraal Financieel Beeld 2021 staat, kan de Omgevingswet relatief grote positieve effecten veroorzaken. In de meest vergaande variant (2a) is destijds het financieel effect van de Ow voor overheden, burgers en bedrijven op een structurele besparing van ongeveer € 1,5 mld. (prijspeil 2022) geraamd. De realisatie daarvan is afhankelijk van de keuzes die bevoegde gezagen maken bij de invulling van hun decentrale beleidsruimte in het stelsel van de Ow. De incidentele transitiekosten voor de invoering van de Omgevingswet, die door bevoegde gezagen worden gemaakt ter grootte van eenmalig € 2 tot 3 mld., zijn in absolute zin omvangrijk. Overheden hebben deze budgetten de afgelopen jaren uit lopende exploitaties vrij moeten maken, terwijl er ook vele andere prioriteiten waren. Het is goed deze incidentele transitiekosten van € 2 tot 3 mld. voor de invoering van de Omgevingswet in het perspectief van de verwachte maatschappelijk besparing voor overheden, burgers en bedrijven van structureel € 1,5 mld. per jaar te plaatsen. |
4. Nagestreefde doeltreffendheid |
De doeltreffendheid is geborgd via de financiele evaluaties conform de interbestuurlijke afspraken. Op basis van de huidige kennis is dit het instrument om voortgang mogelijk te maken. De onderzoeken zullen door onafhankelijke adviseurs uitgevoerd worden en de resultaten zullen worden gedeeld met het Ministerie van Financien. Met het bekend worden van de onderzoeksresultaten zal ook gekeken worden of meer concrete afspraken gemaakt kunnen worden ten aanzien van de doeltreffendheid. |
5. Nagestreefde doelmatigheid |
De doelmatigheid is geborgd via de financiele evaluaties conform de interbestuurlijke afspraken. Op basis van de huidige kennis is dit het instrument om voortgang mogelijk te maken. De onderzoeken zullen door onafhankelijke adviseurs uitgevoerd worden en de resultaten zullen worden gedeeld met het Ministerie van Financien. Met het bekend worden van de onderzoeksresultaten zal ook gekeken worden of meer concrete afspraken gemaakt kunnen worden ten aanzien van de doelmatigheid. |
6. Evaluatieparagraaf |
Het geactualiseerde Integraal financieel beeld 2023 bevat nog steeds veel onzekerheden. Het integraal financieel beeld vormt de start van een zorgvuldig monitoringproces. Rijk en koepels hebben afgesproken de transitiekosten in 2024 te evalueren en financiële evaluaties uit te voeren in 2025 en 2029. De laatste twee jaartallen zijn bepaald op basis van één en vijf jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet. |
Beleidskeuzes uitgelegd |
|
---|---|
1. Doel(en) |
Om ervoor te zorgen dat ouderen ook in de toekomst goed wonen is een passend woningaanbod nodig. Het Rijk stimuleert geclusterd bouwen voor ouderen en de realisatie van ontmoetingsruimten in geclusterde woonvormen met deze regeling. Hierdoor kunnen er meer geclusterde woonvormen voor ouderen gerealiseerd worden en wordt het makkelijker voor ouderen om langer zelfstandig te blijven wonen, elkaar te ontmoeten en te helpen. Daarnaast heeft deze regeling een belangrijk neveneffect. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de verhuizing van ouderen naar geschikte woningen zoals in geclusterde woonvormen de grootste bijdrage levert aan het doorverhuizen van andere groepen op de huizenmarkt, tot wel 7 verhuizingen. Bouwen voor ouderen betekent dus ook dat er een doorstroming op de woningmarkt op gang wordt gebracht waardoor andere groepen in de samenleving zoals gezinnen en starters een kans krijgen op een passende woning. |
2. Beleidsinstrument(en) |
De Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting (SOO) stelt initiatiefnemers in staat om met de financiële vergoeding uit de regeling de bouwkosten voor realisatie van ontmoetingsruimten voor ouderen te dekken. Hiervoor wordt ook in de 3de tranche een subsidieregeling geopend via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Subsidies worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst tot het subsidieplafond is bereikt. |
3. A. Financiële gevolgen voor het Rijk |
BZK: € 15 mln. VWS:€ 8 mln. Total € 23 mln. uit te betalen in 2026. |
B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren |
N.v.t. |
4. Nagestreefde doeltreffendheid |
De Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting (SOO) stelt initiatiefnemers in staat om met de financiële vergoeding uit de regeling de bouwkosten voor realisatie van ontmoetingsruimten voor ouderen te dekken. Hierdoor kunnen er meer geclusterde woonvormen voor ouderen gerealiseerd worden en wordt het makkelijker voor ouderen om langer zelfstandig te blijven wonen, elkaar te ontmoeten en te helpen. Zijn ouderen in een reguliere woonvorm (meestal) grotendeels op zichzelf aangewezen. In een geclusterde woonvorm daarentegen, waarvan het kenmerk een ontmoetingsruimte is, wordt de mogelijkheid geboden om elkaar te ondersteunen en te helpen. Ofschoon er in directe zin geen woonruimte mee wordt gecreëerd, geven aanvragers aan dat bouwprojecten met geclusterde woonvormen niet waren gestart als deze subsidie er niet was geweest. De SOO voorziet in een grote behoefte, hetgeen onder meer blijkt uit de forse overinschrijving van aanvragen voor de tweede tranche met zo’n 8 miljoen euro. Uit woningbehoefteonderzoek blijkt voorts dat er veel behoefte is aan geclusterde woonvormen. De SOO en is een van de weinige concrete instrumenten die bijdragen aan de realisatie van de 80.000 geclusterde woonvormen voor ouderen die in 2030 toegevoegd moeten zijn. De SOO maakt middels subsidiëring van ontmoetingsruimten, de bouw mogelijk van woningen voor (lagere) middengroepen (qua inkomen). De huurprijs van deze woningen kan daarmee lager worden gehouden omdat de ontmoetingsruimte niet wordt doorberekend via de bouwkosten in de huurprijs. De SOO draagt gemiddeld voor zo’n 45% bij aan de kosten van de ontmoetingsruimte, de rest van de kosten worden uit andere middelen gedekt. Hierdoor wordt het businessmodel van het gehele project beter sluitend en daarmee draagt de SOO dus direct bij aan de realisatie van woningen. Omdat er zo meer geclusterde woonvormen voor ouderen gerealiseerd worden, wordt het makkelijker voor ouderen om zelfstandig te blijven wonen, elkaar te ontmoeten en te helpen. Tenslotte betekent bouwen voor ouderen ook dat er doorstroming op de woningmarkt tot stand komt en andere groepen in de samenleving zoals gezinnen en starters een kans krijgen op een passende woning. |
5. Nagestreefde doelmatigheid |
De toekenning uit de eerste (2022) en de tweede (2023) tranche van de SOO heeft in totaal circa 19.000 woningen opgeleverd met een ontmoetingsruimte. Dit is berekend door de RVO (uitvoerder regeling) op basis van de toegekende aanvragen. Uit de realisatiecijfers blijkt voorts dat 77% van de aanvragen leidt tot het bouwen van nieuw vastgoed en 23% verbouw van bestaand vastgoed. Uitgaande van de realisatiecijfers uit de eerste twee tranches zou bij uitputting van de subsidie van de derde tranche een realisatie van het aantal woningen in de range van 7.000 en 11.000 woningen met een ontmoetingsruimte een gewenste uitkomst zijn. De subsidie bedraagt € 2.500 per m² van de te bouwen ontmoetingsruimte tot maximaal: a.voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van 5 tot 20 woonruimten: € 100.000; b.voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van 21 tot 50 woonruimten: € 150.000; of c.voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van ten minste 51 woonruimten: € 175.000. De RVO ziet toe op de juiste besteding van de middelen. Een eis voor verlening van de subsidie is dat de ontmoetingsruimte gedurende minstens vijf jaar na voltooiing wordt gebruikt als ontmoetingsruimte voor bewoners van de geclusterde woonvorm conform het aangeleverde exploitatieplan. Voorkomen dient te worden dat de ontmoetingsruimte in de eerste vijf jaar na de opleverdatum wordt afgesloten en geen activiteiten meer plaatsvinden, of dat de ontmoetingsruimte een andere primaire bestemming krijgt dan een sociale functie voor de bewoners van de geclusterde woonvorm en anderen. In dat geval is de subsidie niet effectief. Door van de aanvrager een plan te vragen op welke wijze de ruimte beheerd en geëxploiteerd zal worden, kan een inschatting gemaakt worden van de levensvatbaarheid. |
6. Evaluatieparagraaf |
De regeling zal vijf jaar na inwerkingtreding door een extern bureau worden geëvalueerd. Omdat de regeling op 1 januari 2022 in werking is getreden via de eerste tranche, zal deze uiterlijk in 2027 worden geëvalueerd. De planontwikkeling, vergunningverlening en bouw van een gebouw kosten vele jaren. Naar verwachting zijn op dat tijdstip de eerste ontmoetingsruimten die vanuit de regeling zijn gefinancierd opgeleverd. Dit is beschreven in de toelichting bij de regeling. De verschillende tranches worden intern ook per tranche geëvalueerd met het RVO, maar dit is vooral een uitvoeringsevaluatie en geen evaluatie zoals bedoeld door CW 3.1. |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge