Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om een wettelijke grondslag te creëren voor het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en in een wettelijke grondslag te voorzien voor het opstellen van een specifieke uitkering voor de onderwijsroute en daartoe de Wet inburgering 2021 dient te worden gewijzigd;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inburgering 2021 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 40, tweede lid, voor de uitkering, bedoeld in artikel 40, eerste lid, wordt in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft, eenmalig bij wet herzien op basis van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen geactualiseerde gegevens.
2. Bij herziening van het totale bedrag, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 40, eerste lid, wordt aangepast, binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister bekendgemaakt.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de herziening, bedoeld in het tweede lid.
B
Het opschrift van artikel 41 komt te luiden: Artikel 41. Definitieve uitkering
C
Aan hoofdstuk 10 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. Onze Minister verstrekt een specifieke uitkering aan het college ten behoeve van het realiseren van aanbod voor de onderwijsroute en voor voorzieningen die, totdat dat aanbod is gerealiseerd, voor de doelgroep van de onderwijsroute worden getroffen vanwege de vertraging die als gevolg van het ontbreken van aanbod van de onderwijsroute is ontstaan.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitwerking van de specifieke uitkering, bedoeld in het eerste lid, waaronder in ieder geval over de bestedingseisen van de uitkering, de bevoorschotting, de hoogte van de uitkering, de verdeling onder de gemeenten en de verantwoording door het college.
3. Onze Minister kan de uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien niet uit de informatie die is verstrekt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met het eerste lid.
4. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat het van toepassing blijft op geschillen die op dat tijdstip in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn met betrekking tot besluiten van Onze Minister die op grond van dit artikel zijn genomen.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling specifieke uitkering onderwijsroute (Stcrt. 2022, 30604), de wijziging van de Regeling specifieke uitkering onderwijsroute in verband met aanvullende financiële middelen (Stcrt. 2023, 27881) en de wijziging van de Regeling specifieke uitkering onderwijsroute in verband met het opnemen van financiële middelen voor de jaren 2024 en 2025 (Stcrt. 2023, 32706) op artikel 42a, eerste en tweede lid, van de Wet inburgering 2021.
Lasten en bevelen dat deze in het zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,