Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk om de regie op de volkshuisvesting bij gemeenten, provincies en het Rijk te versterken door het expliciet toepasbaar maken van het instrumentarium van de Omgevingswet voor volkshuisvesting, de introductie van het verplicht volkshuisvestelijk programma en het versnellen van beroepsprocedures bij zwaarwegende maatschappelijke belangen, het verplicht stellen van een urgentieregeling in de huisvestingsverordening voor de evenwichtige verdeling van de woningvoorraad over urgent-woningzoekenden en het aanpassen van woningmarktregio’s voor woningcorporaties en het betrekken van zorgpartijen bij het maken van lokale prestatieafspraken;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In artikel 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt aan de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet, onder verwijdering van de punt aan het slot van onderdeel m, een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. een besluit dat is aangewezen op grond van artikel 16.87a.
De Huisvestingswet 2014 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de aanduidingen a tot en met m en worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
koopwoningen met een koopprijs van ten hoogste € 390.000;
zelfstandige woning als bedoeld in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek:
1°. met een waardering van de kwaliteit als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, die op grond van het bepaalde krachtens artikel 10, eerste lid, van die wet leidt tot een maximale huurprijs die niet hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag; of
2°. waarvoor bij aanvang van de huurovereenkomst een huurprijs is overeengekomen die niet hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;
volkshuisvestingsprogramma als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet;
2. Het begrip woonvisie en de daarbij behorende begripsomschrijving vervallen.
3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De in het eerste lid genoemde bovengrens van het begrip betaalbare koopwoonruimte wordt bij ministeriële regeling met ingang van elk kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De gemeenteraad kan, voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving, van zijn bevoegdheden op grond van de artikelen 23a tot en met 23c, ook gebruik maken indien daartoe geen noodzaak is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid maakt de gemeenteraad gebruik van zijn bevoegdheden op grond van de artikelen 12 en 13, alsmede, voor zover daartoe noodzakelijk, van die op grond van artikel 7, ook indien daartoe geen noodzaak is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte of vanuit het oogpunt van het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving.
C
Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Gedeputeerde staten wijzen, na overleg met burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten, een woningmarktregio aan waarin de in artikel 12 gegeven bevoegdheid wordt uitgeoefend.
D
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikel 14» vervangen door «de artikelen 12 en 14» en komt de laatste volzin te vervallen.
2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «onderbouwt de gemeenteraad in de woonvisie» vervangen door «onderbouwen burgemeester en wethouders in het volkshuisvestingsprogramma» en wordt «neemt» vervangen door «nemen».
2. In onderdeel b wordt «onderbouwt de gemeenteraad in de woonvisie» vervangen door «onderbouwen burgemeester en wethouders in het volkshuisvestingsprogramma».
3. Na het vierde lid worden vier leden toegevoegd, luidende:
5. Burgemeester en wethouders onderbouwen in het volkshuisvestingsprogramma de wijze waarop de huisvestingsverordening invulling kan geven aan de woonbehoeften en woonopgaven, bedoeld in het volkshuisvestingsprogramma.
6. Bij de voorbereiding van de vaststelling van een regeling als bedoeld in artikel 12, eerste lid, stemmen burgemeester en wethouders deze af met burgemeester en wethouders van de overige gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio als bedoeld in artikel 3, zesde lid, en maken zij in ieder geval afspraken over een verdeling van de woningzoekenden die zijn ingedeeld in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12, derde lid.
7. Burgemeester en wethouders leggen de gemaakte afspraken, bedoeld in het zesde lid, vast in een voorstel dat zij voorleggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad kan de gemaakte afspraken, bedoeld in de eerste volzin, vastleggen in een regeling als bedoeld in artikel 12, eerste lid.
8. Indien de gemeenteraden die deel uitmaken van de woningmarktregio waarin de gemeente is gelegen de gemaakte afspraken, bedoeld in het zesde lid, niet vastleggen in een regeling als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt bij een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van de aangewezen categorieën van woonruimte, bedoeld in artikel 12, eerste lid, voorrang gegeven aan woningzoekenden als bedoeld in artikel 12, derde lid, bij het verlenen van huisvestingsvergunningen.
E
In artikel 7, tweede lid, wordt de zinsnede «woonruimte met een koopprijs van ten hoogste € 390.000» vervangen door «betaalbare koopwoonruimte».
F
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kan de gemeenteraad bepalen» vervangen door «bepaalt de gemeenteraad».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
a. woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen;
b. woningzoekenden die op grond van ernstige en chronische medische redenen dringend woonruimte behoeven;
c. woningzoekenden aan wie in ieder geval wegens dakloosheid een voorziening voor opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is verleend;
d. woningzoekenden aan wie wegens huiselijk geweld of mensenhandel een voorziening voor opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is verleend en deze opvang verlaten;
e. woningzoekenden die een voorziening voor beschermd wonen als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlaten;
f. woningzoekenden die een verblijf in een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg verlaten waar zij geneeskundige geestelijke zorg ontvingen of woningzoekenden die in verband met geneeskundige zorg als bedoeld in artikel 10, onderdeel g, van de Zorgverzekeringswet in een instelling verbleven in verband met zorg zoals psychiaters en klinisch-psychologen plegen te bieden en deze verlaten;
g. woningzoekenden die de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar hebben bereikt en die een accommodatie of gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verlaten;
h. woningzoekenden die een inrichting of voorziening als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet of een instelling voor forensische zorg als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet forensische zorg verlaten; en
i. woningzoekenden die deelnemen aan een overheidsprogramma gericht op duurzaam uitstappen waarbinnen begeleiding van sekswerkers plaatsvindt bij het vinden van werk of dagbesteding buiten de seksbranche.
Bij ministeriële regeling worden de voorwaarden gesteld waaraan de woningzoekenden, bedoeld in de eerste volzin, moeten voldoen.
3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Burgemeester en wethouders verstrekken jaarlijks aan gedeputeerde staten en aan Onze Minister een overzicht van:
a. het aantal aanvragen voor indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in het eerste lid;
b. het aantal besluiten met toedeling in een urgentiecategorie als bedoeld in het eerste lid;
c. het aantal woonruimten dat in gebruik is genomen op grond van een huisvestingsvergunning als bedoeld in het eerste lid; en
d. de urgentiecategorieën waarvoor een huisvestingsvergunning als bedoeld in het eerste lid is verleend. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het college voor het overzicht, bedoeld in de eerste volzin, gebruik maakt van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.
G
Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over gronden voor intrekking van de indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, derde lid.
H
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. In afwijking van het eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders bij de verlening van huisvestingsvergunningen aan woningzoekenden als bedoeld in artikel 12, derde lid, uitsluitend voorrang geven als deze woningzoekenden economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio. Bij ministeriële regeling kan nader worden bepaald wanneer een woningzoekende als bedoeld in artikel 12, derde lid, voor de toepassing van dit lid economische of maatschappelijke binding heeft.
I
In artikel 15 worden, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot het zesde tot en met negende lid, drie leden ingevoegd, luidende:
3. Indien de woonruimte is aangewezen op grond van artikel 12, eerste lid, wordt de huisvestingsvergunning niet geweigerd als de woningzoekende op grond van dat artikellid in aanmerking komt voor voorrang en:
a. de woningzoekende gedurende een bepaalde termijn niet heeft gewoond in een onzelfstandige of zelfstandige woonruimte waar op grond van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van die wet bewoning toegelaten is; of
b. de woningzoekende geen onzelfstandige of zelfstandige woonruimte achterlaat.
4. Bij ministeriële regeling kunnen de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, nader worden uitgewerkt en kan worden bepaald wanneer de huisvestingsvergunning in elk geval kan worden geweigerd aan een woningzoekende als bedoeld in artikel 12, derde lid, indien de woonruimte is aangewezen op grond van artikel 12, eerste lid.
5. Indien de woonruimte is aangewezen op grond van artikel 12, eerste lid, wordt de huisvestingsvergunning niet geweigerd op grond van het inkomen als de woningzoekende op grond van artikel 12, derde lid, onderdeel d of i, in aanmerking komt voor voorrang.
J
In artikel 16 wordt de zinsnede «woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten» vervangen door «woningzoekenden als bedoeld in artikel 12, derde lid, onderdeel a of d».
K
Aan artikel 51 worden drie leden toegevoegd, luidende:
9. Uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de Wet versterking regie volkshuisvesting komen gedeputeerde staten de verplichting na, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van deze wet.
10. Uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de Wet versterking regie volkshuisvesting komt de gemeenteraad de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van deze wet na of zorgt ervoor dat de regeling, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van deze wet in overeenstemming is met artikel 12, derde lid, van deze wet.
11. Uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de Wet versterking regie volkshuisvesting geeft de gemeenteraad uitvoering aan artikel 6, zevende lid, van deze wet.
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De uitoefening van bevoegdheden door een bestuursorgaan van een gemeente, een provincie of het Rijk, bedoeld in het eerste lid, kan mede betrekking hebben op een evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad.
B
Aan artikel 2.33, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. het college van burgemeester en wethouders over het volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in artikel 3.6, #de lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad.
C
Aan artikel 2.34, tweede lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een komma, drie onderdelen ingevoegd, luidende:
f. gedeputeerde staten over een instructie aan de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, onder a, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
g. gedeputeerde staten over het volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in artikel 3.8, vierde lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad,
h. het college van burgemeester en wethouders over het volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in artikel 3.6, #de lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad.
D
Aan artikel 3.6 wordt een lid [waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van dit artikel] toegevoegd, luidende:
#. Het college van burgemeester en wethouders stelt een gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma vast.
E
Aan artikel 3.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Gedeputeerde staten stellen een provinciaal volkshuisvestingsprogramma vast.
F
Aan artikel 3.9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt een nationaal volkshuisvestingsprogramma vast.
G
Artikel 16.71, derde lid, vervalt.
H
Artikel 16.77b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «omgevingsvisie en programma» vervangen door «omgevingsvisie, programma, projectbesluit en besluit voor aangewezen projecten».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij de bekendmaking van een projectbesluit, een besluit tot uitvoering van een projectbesluit of een besluit dat is aangewezen op grond van artikel 16.87a wordt de bijzondere regeling over het aanvoeren van gronden van het beroep, bedoeld in artikel 16.86, vermeld.
I
In artikel 16.86, derde lid, wordt «artikel 16.71, derde lid,» vervangen door «artikel 16.77b, derde lid,».
J
Artikel 16.87 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt voor «rechterlijke beslistermijn» ingevoegd «versnelde behandeling en».
2. Onder vernummering van het eerste tot en met het derde lid tot het derde tot en met vijfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelt beroepen tegen een projectbesluit, tegen een besluit over goedkeuring als bedoeld in artikel 16.72 en tegen een besluit ter uitvoering van een projectbesluit met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor beroepen tegen besluiten als bedoeld in het eerste lid advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening inwint, brengt die stichting binnen twee maanden na het verzoek advies uit.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «eerste lid» vervangen door «derde lid».
4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Het derde en vijfde lid zijn niet van toepassing als artikel 8:51a of 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast. In dat geval doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
a. binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift een tussenuitspraak; en
b. binnen zes maanden na verzending van de tussenuitspraak een einduitspraak.
7. Het derde en vijfde lid zijn voorts niet van toepassing als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met toepassing van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie prejudiciële vragen stelt. In dat geval worden de vragen binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift bij tussenuitspraak gesteld. In de tussenuitspraak beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zoveel mogelijk ook op de beroepsgronden die niet door de vragen worden geraakt.
K
Artikel 16.87a wordt vernummerd tot artikel 16.87b.
L
Na artikel 16.87 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens Onze Minister voor Rechtsbescherming, kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën projecten die bijdragen aan het nastreven van de doelen, bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onder b, waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen worden aangewezen waarop de artikelen 16.86, eerste en derde lid, en 16.87, eerste tot en met vierde lid, zesde lid en zevende lid, ook van toepassing zijn.
2. Bij de maatregel wordt in ieder geval bepaald:
a. voor welke besluiten voor de categorieën projecten de aanwijzing geldt;
b. gedurende welke termijn de aanwijzing geldt, waarbij geldt dat die termijn ten hoogste tien jaar bedraagt;
c. hoe de evaluatie en monitoring van de aanwijzing wordt uitgevoerd.
3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, onder b, kan eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.
M
Artikel 16.119 vervalt.
N
Aan Hoofdstuk 22 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
1. Artikel 16.87a is niet van toepassing op een besluit dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur waarmee dat besluit wordt aangewezen op grond van artikel 16.87a.
2. Artikel 16.87a blijft van toepassing op een besluit dat is aangewezen op grond van dat artikel en is bekendgemaakt op of na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, tot het besluit onherroepelijk is.
O
Aan artikel 23.5, tweede lid, wordt na «Als het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur omgevingswaarden» ingevoegd «of een aanwijzing van categorieën projecten op grond van artikel 16.87a» en na «die omgevingswaarden bij wet worden vastgesteld» ingevoegd «of die aanwijzing van categorieën projecten bij wet geschiedt».
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. de zorg- en ondersteuningsbehoeften van op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Woningwet aangewezen aandachtsgroepen en ouderen en het integraal betrekken van dienstverlening voor deze groepen in samenwerking met aanbieders, zorgaanbieders en zorgkantoren als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, rekening houdend met het beleid voor de huisvesting van die groepen in het volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het college kan beleid als bedoeld in het vierde lid, onder h, vaststellen in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet voor zover de zorg- en ondersteuning van de betrokken aandachtsgroepen en ouderen verband houdt met de huisvesting van die groepen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aspecten van het beleid voor de zorg- en ondersteuningsbehoeften worden aangewezen die in elk geval in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma worden opgenomen.
B
Na artikel 2.5.4 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. Zorgkantoren en zorgaanbieders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg verstrekken desgevraagd kosteloos aan het college de gegevens die nodig zijn om de voornemens die voortvloeien uit het onderdeel van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, vierde lid, aanhef en onderdeel h, uit te voeren.
2. Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verstrekken desgevraagd aan het college de gegevens die nodig zijn om de voornemens die voortvloeien uit het onderdeel van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, vierde lid, aanhef en onderdeel h, uit te voeren.
C
Na artikel 5.4.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college stemt, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de voornemens die voortvloeien uit het onderdeel van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, vierde lid, aanhef en onderdeel h, nodig is, af met andere colleges.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van de afstemming, bedoeld in het eerste lid.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het begrip woonvisie en de daarbij behorende begripsomschrijving vervallen.
2. In de alfabetische volgorde wordt ingevoegd:
gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet;.
B
Aan artikel 41 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het eerste lid is niet van toepassing op woningen die verplaatsbaar zijn en tijdelijk worden geplaatst op door gemeenten aangewezen locaties.
C
Artikel 41b komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 41 kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat toegelaten instellingen en samenwerkingsvennootschappen feitelijk werkzaam mogen zijn in alle gemeenten van een of meer provincies.
2. In aanvulling op het eerste lid kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat een toegelaten instelling kan verzoeken om een ontheffing om in niet meer dan in alle gemeenten van twee of meer provincies werkzaam mag zijn.
D
Artikel 41c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 41b, eerste lid,» vervangen door «artikel 41b» en «bedoeld in dat lid» wordt vervangen door «bedoeld in dat artikel».
2. In het tweede lid wordt «artikel 41b, eerste lid,» vervangen door «artikel 41b».
E
Artikel 41d komt te vervallen.
F
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot eerste tot en met vierde lid komt het eerste lid te vervallen.
2. In het eerste lid, eerste volzin, (nieuw) wordt «de woonvisie» vervangen door «het volkshuisvestingsprogramma».
3. In het eerste lid (nieuw) vervalt de tweede volzin.
4. In het tweede lid, eerste volzin, (nieuw) wordt «het eerste lid, eerste volzin,» vervangen door «de uitvoering van het volkshuisvestingsprogramma voor zover het ziet op het gebied van de volkshuisvesting als bedoeld in artikel 45».
5. In het tweede lid, tweede volzin, (nieuw) vervalt «, eerste volzin».
6. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid, eerste volzin, en het derde lid,» vervangen door «eerste lid en het tweede lid».
7. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid, eerste volzin» vervangen door «eerste lid».
G
In artikel 43, eerste volzin, wordt «de woonvisie» vervangen door «het volkshuisvestingsprogramma».
H
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «afspraken over de uitvoering van de woonvisie van die gemeenten» vervangen door «afspraken over de uitvoering van het volkshuisvestingsprogramma van die gemeenten of actualisatie daarvan».
2. Het tweede tot en met het zesde lid worden vervangen door:
2. Het college van burgemeester en wethouders nodigt aanbieders, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, zorgaanbieders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet uit voor het overleg bedoeld in het eerste lid, voor zover zij, naar het oordeel van het college, nodig zijn om de doelen uit het volkshuisvestingsprogramma te bewerkstelligen.
3. De toegelaten instelling draagt er zorg voor dat de betrokken colleges van burgemeesters en wethouders en de organisaties en commissies, bedoeld in het eerste lid en de aanbieders, zorgaanbieders, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen bedoeld in het tweede lid, jaarlijks op 1 juli of een andere met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en de organisaties en commissies overeengekomen datum beschikken over het overzicht, bedoeld in artikel 43, eerste lid.
I
Na artikel 44 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien het overleg, bedoeld in artikel 44, eerste lid, niet binnen zes maanden na de in artikel 44, derde lid, genoemde datum tot afspraken over de uitvoering van het volkshuisvestingsprogramma of actualisatie daarvan leidt, kunnen het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling of de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies het geschil dat aan het tot stand komen van die afspraken in de weg staat binnen vier weken nadat schriftelijke mededeling van dat geschil aan de andere partijen is gedaan, schriftelijk en onderbouwd ter behandeling voorleggen aan Onze Minister, die vervolgens een bindende uitspraak doet.
2. Indien er een geschil ontstaat over de nakoming van afspraken als bedoeld in artikel 44, eerste lid, kunnen het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling of de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies het geschil binnen vier weken nadat schriftelijke mededeling van dat geschil aan de andere partijen is gedaan, schriftelijk en onderbouwd ter behandeling voorleggen aan Onze Minister, die vervolgens een bindende uitspraak doet.
3. Onze Minister betrekt bij de behandeling van een geschil, als bedoeld in het eerste en tweede lid het volkshuisvestingsprogramma van de betrokken gemeente, de financiële mogelijkheden van de betrokken toegelaten instelling en de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, en stelt het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling en de betrokken organisaties en commissies binnen twaalf weken in kennis van zijn bindende uitspraak over het geschil.
4. Onze Minister kan de termijn, genoemd in het derde lid, door schriftelijke kennisgeving daarvan aan het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling en de betrokken organisaties en commissies, telkens verlengen met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste vier weken, van welke verlenging hij kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel de voor de laatste maal verlengde termijn.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het eerste, tweede en derde lid.
J
Artikel 44b wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b van eerste lid wordt «de woonvisie» vervangen door «het volkshuisvestingsprogramma».
2. In het tweede lid wordt «de door die gemeente voorgenomen woonvisie, waarover zij met betrekking tot onderwerpen waarbij andere gemeenten een rechtstreeks belang hebben overleg heeft gevoerd met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten» vervangen door «het door die gemeente voorgenomen volkshuisvestingsprogramma».
K
In artikel 48, zevende lid, wordt «verhuurd» vervangen door «verhuurt».
L
In artikel 53, vierde lid, onderdeel f, onder 2°, vervalt «, eerste volzin».
M
In artikel 54, eerste lid, wordt «artikel 44, tweede lid» vervangen door «artikel 44, eerste lid».
N
Na artikel 62 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij ministeriële regeling worden ouderen en andere, tot een bij die regeling aangewezen aandachtsgroep behorende, categorieën personen aangewezen van wie de woonbehoefte of huisvesting bijzondere aandacht behoeft.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het door daarbij aangewezen bestuursorganen verzamelen van gegevens over de woonbehoefte van bij ministeriële regeling aangewezen ouderen en aandachtsgroepen.
O
Artikel 66 komt te luiden:
P
Artikel 67 komt te luiden:
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt beleid voor het voorzien in de woonbehoefte van de ouderen en aandachtsgroepen, bedoeld in artikel 62a, eerste lid, vast in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aspecten van het beleid worden aangewezen waarvoor het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma in ieder geval beleid bevat.
Q
Artikel 80a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor stedelijke vernieuwing, treft maatregelen in het belang daarvan en stelt beleid daarvoor vast in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aspecten worden aangewezen waarvoor het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval beleid bevat.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. Aan de verplichting tot het vaststellen van een volkshuisvestingsprogramma als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, 3.8, vierde lid, en 3.9, vijfde lid, van de Omgevingswet en aan de verplichting bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan.
2. Een woonvisie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Woningwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkintreding van deze wet blijft gelden totdat een volkshuisvestingsprogramma als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet van kracht wordt.
3. Een programma als bedoeld in artikel 3.4 van de Omgevingswet dat of een woonvisie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Woningwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkintreding van deze wet die:
a. is vastgesteld voor inwerkingtreding van deze wet, en
b. voldoet aan de bij of krachtens artikel 2.24 aan een gemeentelijk, provinciaal of nationaal volkshuisvestingsprogramma gestelde eisen en de eisen gesteld bij paragraaf 3.2.1 van de Omgevingswet, en indien van toepassing, bij of krachtens paragraaf 16.4.1 van de Omgevingswet,
geldt als volkshuisvestingsprogramma als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, 3.8, vierde lid, respectievelijk 3.9, vijfde lid, van de Omgevingswet.
4. Uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip bevatten omgevingsvisies als bedoeld in artikel 3.1 van de Omgevingswet het beleid voor de fysieke leefomgeving dat betrekking heeft op de volkshuisvesting, voor zover het gaat om hoofdzaken of hoofdlijnen als bedoeld in artikel 3.2, onder b en c, van de Omgevingswet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2023 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en de Gaswet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving Kamerstukken 36 387, nr. 2 tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel III, onderdeel D, van deze wet, worden artikelen II, onderdeel A, IV, onderdeel A, V, onderdelen A, P en Q, en artikel VII van deze wet als volgt gewijzigd:
1. In de artikelen II, onderdeel A, IV, onderdeel A, V, onderdelen A, P en Q, wordt «artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet» telkens vervangen door «artikel 3.6, vierde lid, van de Omgevingswet.
2. In artikel VII wordt «artikel 3.6, derde lid,» telkens vervangen door «artikel 3.6, vierde lid».
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 februari 2024 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet goed verhuurderschap, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van enige andere wetten in verband met de regulering van huurprijzen en de bescherming van rechten van huurders (Wet betaalbare huur) (Kamerstukken 36 496) tot wet is of wordt verheven en artikel III, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, vervalt in artikel I, onderdeel A, onder 1, van deze wet «vervallen de aanduidingen a tot en met l en».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister voor Rechtsbescherming,
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,