Vastgesteld 21 december 2023
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 11 december 2023 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 15 december 2023 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Thijssen
De griffier van de commissie, Meijers
Vragen en antwoorden
1
Kunt u toelichten in de vorm van een overzichtstabel voor de periode 2023–2027 wat de totale omvang is van de reeds in de begrotingen opgenomen verplichtingen met de stand van eind 2023? Kunt u dit meerjarig toelichten, gespecificeerd op het niveau van de beleids(sub)artikelen?
Antwoord
In bijlage 1 vindt u een overzichtstabel met meerjarige toelichting.
2
Kunt u de Kamer enige tijd van tevoren informeren wanneer en welke grote meerjarige verplichtingen u van plan bent aan te gaan?
Antwoord
Het departement gaat verplichtingen aan binnen vastgestelde beleidskaders en het in de begroting vastgelegde kas- en verplichtingenbudget. De beleidsinzet wordt uiteengezet in de memorie van toelichting bij de begroting, Kamerbrieven en beleidsnota’s, zoals bijvoorbeeld de BHOS-nota «Doen waar Nederland goed in is», de planningsbrief Humanitaire Hulp en brieven zoals de Internationale Klimaatstrategie. Bij ieder begrotingsmoment (bij begroting, Eerste en Tweede Suppletoire begroting, de nieuwe Prinsjesdag suppletoire begroting en het jaarverslag) wordt de Kamer geïnformeerd over de (mutaties op de) verplichtingenbudgetten per begrotingsartikel, per jaar. Het verplichtingenbudget geeft aan hoeveel verplichtingen in een jaar kunnen worden aangegaan, waarbij deze verplichtingen wel een meerjarig kasbeslag kunnen hebben. Dit kasbeslag moet wel binnen de dan geldende meerjarige kasbudgetten passen. Ook wordt aangegeven welk deel van de kasuitgaven in het lopende jaar juridisch verplicht is. Dat gebeurt conform de Comptabiliteitswet 2016.
3
Kunt u nader specificeren welke criteria en prioriteiten worden gehanteerd bij het aangaan van meerjarige verplichtingen voor de uitvoering van decentrale projecten en hoe deze projecten zich verhouden tot de projecten via internationale organisaties?
Antwoord
De keuze voor projecten en het vervolgens aangaan van meerjarige verplichtingen voor een project verloopt via de activiteitencyclus van het departement. Inhoudelijk worden projecten getoetst aan de op dat moment geldende beleidskaders, zoals het Coalitieakkoord, de BHOS-nota «Doen waar Nederland goed in is», en de Afrikastrategie. Deze beleidskaders dienen als input voor de Meerjaren Landenstrategieën en de jaarplannen van posten en directies.
Daarnaast geldt het Rijksbrede afwegingskader (het Beleidskompas) en meer praktische zaken, zoals het ORIA-keurmerk voor partnerorganisaties. Iedere directie en post heeft jaarlijks een verplichtingenbudget en een kasbudget waarbinnen deze committeringen aangegaan dienen te worden. Er bestaat geen verschil tussen het afwegingskader voor decentrale projecten en voor internationale organisaties. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt niet op kanalen, maar kiest op basis van inhoudelijke overwegingen voor het meest geschikte instrument om het beleidsdoel te behalen.
4
Relatief veel subsidie/subartikelen vallen hoger uit dan begroot, terwijl in de voorjaarsnota de budgetten flink naar beneden zijn bijgesteld. Is er destijds per post naar de haalbaarheid van de reductie gekeken of zijn alle posten met een vaste verdeelsleutel bijgesteld? Kan geconcludeerd worden dat veel van de verhogingen posten betreffen uit de oorspronkelijke begroting?
Antwoord
De haalbaarheid van de reductie was inderdaad leidend voor de verwerking van de ombuiging in 2023, er was in dit jaar geen sprake van een vaste verdeelsleutel. Gezien het feit dat de ombuiging gedurende het lopende jaar duidelijk werd, is gekozen voor een technische verwerking in 2023. Dit betekent dat alleen is omgebogen op budgetten die nog niet juridisch verplicht waren. De rest van de ombuiging wordt behaald door betalingen door te schuiven naar 2024.
Artikel 2 en 4 vallen hoger uit dan begroot door de verwerking van het amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 435-XVII-15), dat EUR 70 miljoen uit de buffer (subartikel 5.4) van 2028 toegevoegd heeft aan de begroting 2023 om de ombuigingen in 2023 te dempen, specifiek op artikel 2 en 4, en om te intensiveren op humanitaire hulp aan Gaza. Daarnaast waren er hogere uitgaven dan eerder verwacht aan het Dutch Trade and Investment Fund (artikel 1), die gedekt zijn door een onttrekking uit de FOM begrotingsreserve.
5
Wat is de actuele situatie wat betreft totale uitgaven in de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (in miljoenen euro’s) voor Oekraïne sinds de oorlog tot en met 2023?
Antwoord
De totale uitgaven vanaf de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor Oekraïne sinds de oorlog tot en met moment van schrijven bedragen circa EUR 482 miljoen. Dit betreft met name uitgaven voor humanitaire hulp en steun via de Wereldbank, Verenigde Naties en IMF voor wederopbouw.
6
Gaat het bij de stijging van het budget binnen artikel 1.2 door o.a. hogere uitgaven aan het Programma Internationaal Ondernemen, aan het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) garanties en aan de DTIF- subsidies om een onvoorziene stijging van de uitgaven?
Zo ja, welke onvoorziene omstandigheden hebben geleid tot een verhoging van de uitgaven? Zijn de verhogingen van structurele aard?
Antwoord
De hogere uitgaven zijn veroorzaakt door een hogere vraag naar financiering van internationale activiteiten door het Nederlandse MKB. Deze verhoging is niet structureel van aard.
7
Is de vraag van Nederlandse ondernemers in 2023 gestegen voor hulp en begeleiding van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?
Antwoord
De cijfers over de vraag naar dienstverlening door de RVO in 2023 zijn op dit moment nog niet beschikbaar, deze worden in Q1 2024 verwacht. Wel kan worden aangegeven dat deze vraag over de jaren heen relatief constant is, met soms schommelingen als gevolg van (geopolitieke) ontwikkelingen en de gevolgen hiervan voor het bedrijfsleven (zoals de Rusland-sancties). Verder was er sprake van een toenemende vraag naar financiering via DTIF.
8
Zijn er budgettaire tekortkomingen bij RVO of personele onderbezetting, waardoor Nederlandse ondernemers afzien van investeren in het buitenland?
Antwoord
De middelen voor de RVO-ondersteuning voor het bedrijfsleven zijn nominaal constant. Hiermee kan de RVO de informatievoorziening en ondersteuning aan het internationaliserende Nederlandse bedrijfsleven uitvoeren. Wel is het zo dat de RVO wordt geconfronteerd met stijgende kosten als gevolg van inflatie en lonen, waardoor in toenemende mate scherpe keuzes moeten worden gemaakt op terreinen als handelsmissies, beurzen en de beschikbaarheid van middelen voor de door de RVO-uitgevoerde MKB-regelingen en programma’s. Van structurele personele onderbezetting is momenteel geen sprake.
9
Betreft het hogere bedrag aan garanties extra uitgezette garanties of extra uitkeringen op garanties? Indien het laatste, wat is de oorzaak van deze percentueel grote verhoging? Om welk totaalbedrag aan uitgezette garanties gaat het?
Antwoord
Het hogere bedrag aan garanties van EUR 23,5 miljoen, betreft geen extra garanties die uitgezet zijn of extra schades die uitgekeerd zijn.
Het hogere bedrag betreft de uitbetalingen van wisselfinancieringen. Tevens wordt het ontvangen bedrag aan premies en aflossingen op de wisselfinancieringen gestort in de begrotingsreserve. Deze storting wordt als uitgave bij het instrument garanties zichtbaar in de begroting.
10
Kunt u nader specificeren waar de mutatie van zo’n € 53 miljoen vandaan komt op de post infrastructuurontwikkeling?
Antwoord
De mutatie wordt veroorzaakt doordat voor DRIVE minder schenkingsarrangementen die tot uitgaven leiden in 2023, zijn getekend dan verwacht. Tevens is de nieuwe verplichting voor een bijdrage aan een infrastructuurprogramma van de Wereldbank uitgesteld naar 2024.
11
Waarom wordt het budget voor artikel 1.1 met € 4,1 miljoen verlaagd? Wat betekent dit voor bedrijven die aan kop gaan op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Antwoord
De verlaging van het budget voor artikel 1.1 met € 4,1 miljoen betreft het non-ODA deel van dat subartikel. Deze verlaging wordt veroorzaakt door een vertraagde opstart van een nieuw programma en lager dan verwachte uitgaven voor bestaande programma’s.
Deze verlaging heeft geen consequenties voor bedrijven die aan kop gaan op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
12
Kunt u toelichten hoe het komt dat de uitgaven voor DTIF subsidies en garanties hoger zijn uitgevallen? Kunt u daarbij ook aangeven hoeveel van de subsidies en garanties terecht zijn gekomen bij het Nederlandse bedrijfsleven en hoeveel bij lokale bedrijven?
Antwoord
De uitgaven voor DTIF subsidies zijn gestegen door toegenomen vraag naar DTIF financiering vanuit het internationaliserende Nederlandse MKB. Alle DTIF subsidies en garanties komen terecht bij het Nederlandse bedrijfsleven.
13
Kunt u een lijst geven van de materiele posten die het totaal bedrag aan extra verplichtingen maken? Kunt u bij elk item aangeven of het om een nieuwe verplichting gaat of om een verhoogde bestaande verplichting? Kunt u per item aangeven in welk jaar de kasstroom staat gepland?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft de lijst weer voor het totaal aan extra verplichtingen op artikel 1, gezien de verwijzing naar pagina 9.
14
Waarom waren de extra verplichtingen niet terug te vinden in de eerdere begrotingen voor toekomstige jaren? Wat zijn de criteria om een verplichting van een buitenlandse organisatie op te nemen in de begroting?
Antwoord
Jaarlijks wordt een budget voor het aangaan van nieuwe verplichtingen opgenomen in de begrotingen. Voor artikel 1 geldt dat door aflopende verplichtingen en de wens om nieuwe meerjarige programma’s te starten die niet eerder waren voorzien, deze verplichtingen nog niet opgenomen waren in eerdere begrotingen.
Een financiële verplichting die wordt aangegaan met een «derde» moet worden opgenomen in de begroting ongeacht of het een buitenlandse organisatie is of niet.
15
Zitten er nog meer additionele verplichtingen in de pijplijn?
Antwoord
Voor 2023 zijn voor artikel 1 geen additionele verplichtingen voorzien.
16
Kunt u deze FOM reserve toelichten, waaraan middelen zijn onttrokken om de DTIF subsidies te dekken, en aangeven waar informatie over bestaande reserves te vinden is? Hoe groot is de reserve die resteert?
Antwoord
De FOM-reserve is een begrotingsreserve voor de risicoregeling «Fonds Opkomende Markten». Deze regeling is in 2016 stopgezet en de middelen uit de begrotingsreserve zijn beoogd voor DTIF. Informatie over de reserves kunt u vinden in de begroting BHOS 2023 en het jaarverslag BHOS 2022. De resterende begrotingsreserve bedraagt circa EUR 16 miljoen.
17
Kunt u toelichten hoe de toename van de verplichtingen op artikel 1 is verdeeld over de in de toelichting genoemde bestemmingen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 13.
18
Welke «successen» zijn er in het kader van voedselzekerheid geboekt in 2023 met de financiële middelen die daarvoor beschikbaar waren en wat kon er meer gedaan worden?
Antwoord
Naar aanleiding van de door het kabinet aangekondigde intensivering op Voedselzekerheid zijn in de Memorie van Toelichting bij de BHOS-begroting van 2023 verhoogde streefwaarden opgenomen voor het aantal te bereiken ondervoede mensen, boeren en hectare land. In het in mei 2024 te verschijnen jaarverslag zal worden gerapporteerd over de resultaten van de inzet op Voedselzekerheid over het verslagjaar 2023. Daarbij zal worden ingegaan op successen en zal worden aangegeven in hoeverre de streefwaarden zijn gerealiseerd. Uit de voorlopige resultaten blijkt onder andere dat de geïntensiveerde inzet op ecologische duurzaamheid succesvol is geweest: het landbouwareaal waarop duurzame praktijken werden gepromoot was in 2023 anderhalf keer zo groot dan in de jaren daarvoor.
19
Kunt u toelichten hoe de prijsstijgingen van het afgelopen jaar het aantal mensen dat bereikt is onder artikel 2.1 hebben beïnvloed?
Antwoord
Door het totaal aan activiteiten onder het budget voor Voedselzekerheid worden jaarlijks gemiddeld circa 20 miljoen ondervoede mensen en 10 miljoen kleinschalige voedselproducenten bereikt, respectievelijk om hun voedingssituatie structureel te verbeteren, en om hun productiviteit en inkomen duurzaam te verhogen. De relatief hoge voedsel-, brandstof- en kunstmestprijzen van de afgelopen jaren maakt die inzet weliswaar duurder, maar dit vertaalt zich niet direct door naar het aantal bereikte mensen. Interventies zijn vooral gericht op het scheppen van randvoorwaarden en het verschaffen van toegang tot diensten en producten, en in mindere mate op de directe voorziening van voedsel of productiemiddelen. Waar dat laatste wel het geval is worden strategieën veelal aangepast om alsnog beoogde doelgroepen te bereiken. Mogelijk is er in een context van geringe bestedingsruimte en/of investeringsruimte wel sprake van minder impact per bereikte begunstigde.
20
Kunt u toelichten uit welke mutaties de toename van de verplichtingen op artikel 2 met een saldo van plus € 5,6 miljoen is opgebouwd?
Antwoord
De negatieve bijstelling van EUR 14 miljoen was gedaan op grond van doorgeschoven verplichtingen naar 2024 zoals bijvoorbeeld de committering voor het Programme de Dévéloppement Integré et Durable du Sourou (PDIDS) in Mali. Als gevolg van het uitvoeren van de motie Grinwis c.s. is het verplichtingenbudget op artikel 2 gecompenseerd met EUR 20 miljoen, dit resulteert in het saldo van EUR 5,6 miljoen.
21
Waarom schrijft u in de toelichting op de mutaties van de verplichtingen op artikel 2 dat er minder verplichtingenbudget nodig is dan verwacht, terwijl uit tabel 5 blijkt dat de mutatie een toename is van € 5,6 miljoen?
Antwoord
De toelichting op de mutaties was geschreven voordat een kasschuif van EUR 20 miljoen, naar aanleiding van de motie Grinwis c.s (Kamerstuk 36 435-XVII-15), verwerkt was, en is helaas niet meer aangepast. Voor de kasschuif was er sprake van een negatieve bijstelling op het verplichtingenbudget van EUR 14 miljoen.
22
Welke doelen zijn er concreet bereikt in 2023 met de miljoenen die via beleidsartikel 2.3 (Klimaat) beschikbaar kwamen?
Antwoord
Over hetgeen bereikt is in 2023, wordt gerapporteerd via het jaarverslag en de resultatenrapportage, die uw Kamer in mei 2024 toekomen.1 Vooruitlopend hierop deel ik graag alvast het volgende resultaat met u. Een belangrijke doelstelling onder beleidsartikel 2.3. is om met Nederlandse steun 100 miljoen mensen in staat te stellen toegang te krijgen tot hernieuwbare energie per 2030. Het streefcijfer voor 2023 was om 3,8 miljoen mensen te bereiken. Dit streefcijfer is gehaald. In het jaarverslag en de resultatenrapportage wordt u nader geïnformeerd over deze en overige in 2023 behaalde resultaten, waaronder ook het aantal hectare bos dat met Nederlandse steun duurzaam beheerd en beschermd wordt.
23
Op basis waarvan is gekozen voor bijdragen aan het Access to Energy Fund en het Africa Adaptation Acceleration Program?
Antwoord
De keuze voor bijdrages op het terrein van hernieuwbare energie respectievelijk klimaatadaptatie (het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering) was ingegeven door de wens aan te sluiten bij prioriteiten op de klimaattop COP28. Het Access to Energy Fund is daarnaast een van de pilaren voor het bereiken van het Nederlandse doel om 100 miljoen mensen in staat te stellen toegang te krijgen tot hernieuwbare energie per 2030. Het Africa Adaptation Acceleration Program van de African Development Bank past bij het belang dat Nederland hecht aan adaptatie in Afrika en de rol die Afrikaanse intergouvernementele organisaties hierbij spelen.
24
Kunt u toelichten uit welke mutaties de toename van de verplichtingen op artikel 3 is opgebouwd?
Antwoord
De toename van het verplichtingenbudget van per saldo EUR 36,3 mln is het resultaat van verschillende mutaties. Dit is voornamelijk het gevolg van ophogen van het verplichtingenbudget om de meerjarige algemene vrijwillige bijdrage 2023–2025 van EUR 105 miljoen voor UNFPA van EUR 35 miljoen per jaar te kunnen realiseren. Deze meerjarige verplichting was oorspronkelijk voorzien in 2022. In 2022 is besloten om de algemene vrijwillige bijdrage te verhogen van EUR 33 miljoen naar EUR 35 miljoen per jaar, gezien UNFPA een belangrijke partner is van Nederland voor het behalen van BHOS resultaten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De meerjarige verplichting voor de jaren 2023–2025 is een continuering van het besluit uit 2022 om de jaarlijkse bijdrage met EUR 2 miljoen te verhogen.
Daarnaast zijn diverse verplichtingenbudgetten met ongeveer EUR 70 mln neerwaarts bijgesteld, waaronder EUR 51 miljoen vanwege de ombuigingen op mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (artikel 3.1). Nieuwe committeringen zijn hierdoor uitgesteld naar 2024. Daarnaast is vanwege een langere voorbereidingstijd dan verwacht, de start van een aantal nieuwe SRGR-programma’s doorgeschoven naar 2024 zoals in Oeganda (EUR 14 miljoen) en Burundi (EUR 5,5 miljoen).
25
Kunt u nader toelichten hoe de verhoging van de vrijwillige bijdrage voor het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) met € 105 miljoen zich verhoudt tot de neerwaartse bijstelling van € 70 miljoen en op basis waarvan deze keuze is gemaakt?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 24.
26
Kunt u toelichten hoe de prijsstijgingen van het afgelopen jaar het aantal mensen dat bereikt is onder artikel 4.1 hebben beïnvloed?
Antwoord
Verschillende factoren hebben invloed gehad op het bereiken van het aantal mensen in nood: een forse toename in het aantal en de intensiteit van conflicten, stijging in klimaat gerelateerde rampen, economisch schokken en stijgende inflatie. De prijsstijgingen hebben er mede voor gezorgd dat het aantal noden wereldwijd is toegenomen, maar ook dat kosten van hulporganisaties zijn opgelopen.
27
Kunt u toelichten uit welke mutaties de toename van de verplichtingen op artikel 4 is opgebouwd en hoe deze meerjarig in de begroting worden opgenomen?
Antwoord
De mutatie van EUR 237,6 miljoen is als volgt opgebouwd (met verwachte meerjarige kaseffecten):
sub |
Betreft |
Bedrag |
Kaseffecten |
---|---|---|---|
4.1 |
Meerjarige verhoging subsidies DRA en NRK |
EUR 85 miljoen |
2023–2026 |
4.1 |
Country Based Pooled Funds voor Democratische Republiek Congo, Zuid Soedan, Soedan, Somalië en Jemen. |
EUR 72 miljoen |
2024–2025 |
4.1 |
Amendement Grinwis c.s voor humanitaire hulp voor Gaza en crises elders in de wereld. |
EUR 30 miljoen |
2023 |
4.1 |
Humanitaire hulp voor Gaza via de Verenigde Naties en het ICRC, zoals toegezegd door de Minister voor BHOS in de brief aan de Kamer van 17 oktober 2023 |
EUR 10 miljoen |
2023 |
4.1 |
Aardbeving Marokko |
EUR 5 miljoen |
2023 |
4.2 |
Migratiepartnerschappen, COMPASS Migration Partnership Funding – IOM |
EUR 30 miljoen |
2023–2026 |
4.2 |
Amendement Grinwis c.s. voor opvang in de regio (m.n. onderwijs voor vluchtelingkinderen) |
EUR 20 miljoen |
2023 |
4.2. |
In verband met opstarten decentrale programma’s (saldo van meevallers en tegenvallers in de planning) opvang in de regio |
EUR 5,6 miljoen |
2024–2026 |
4.3 onverdeeld |
Technische mutatie, door het deels terugdraaien van de ombuiging door de cMEV.Dit bedrag is verdeeld over budgetplaatsen binnen dit artikelonderdeel. |
–/– EUR 20 miljoen |
2023 |
Totaal: |
EUR 237,6 miljoen |
28
Heeft de regering al een idee aan welke andere humanitaire noden het bedrag van € 15 miljoen uit artikelonderdeel 4.1 besteed gaat worden?
Antwoord
Dit betreft het niet geoormerkte deel van de verhoging van de begroting afkomstig uit het amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 435-XVII, nr. 15). Dat is ingezet via een verhoging van de bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma (WFP) van EUR 10 miljoen en een verhoging van de subsidie voor noodhulpprogramma’s ten behoeve van het Nederlandse Rode Kruis (NRK) van EUR 5 miljoen. Deze ongeoormerkte bijdragen kunnen het WFP en NRK wereldwijd voor crises inzetten, daar waar de noden het hoogst zijn.
29
In hoeverre denkt u dat we bij het flink hoger dan begrote verplichtingenbudget op art. 4 te maken hebben met een structurele verhoging van verplichtingen, gezien de geopolitieke ontwikkelingen, conflicten en daarmee samengaande humanitaire uitdagingen, en op welke wijze wilt u deze voor de toekomst structureel begroten?
Antwoord
Artikel 4 ziet op Humanitaire Hulp, Opvang in de Regio en Migratiesamenwerking en Veiligheid en Rechtsorde. Vanuit deze beleidsterreinen wordt ingezet op het adresseren van crises. Als gevolg van geopolitieke- en andere ontwikkelingen zijn deze crises afgelopen tijd toegenomen in aantal en intensiteit.
In algemene zin geldt dat op alle artikelonderdelen reeds zoveel mogelijk structureel meerjarig wordt geprogrammeerd, bijvoorbeeld volgend uit afspraken in het kader van de «Grand Bargain».
De verhoging van het verplichtingenbudget betreft 13,5% en hangt ten dele samen met de ophoging van het kasbudget.
Zoals opgenomen in de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» is op de thema’s Humanitaire Hulp en Opvang in de Regio structureel geïntensiveerd voor de periode vanaf 2022. Dit leidt in eerste instantie tot het aangaan van hogere verplichtingen gevolgd door hogere kasuitgaven. Voor Humanitaire Hulp betreft dit ophogingen van reeds aangegane meerjarige verplichtingen met VN organisaties tot en met 2025 en de partnerschappen met de DRA en NRK, die lopen tot en met 2026.
Voor Opvang in de Regio betekent het dat de nieuwe verplichtingen die worden aangegaan (eerdere programmering die was aangegaan op basis van de vorige beleidsnota «Investeren in Perspectief» loopt dit jaar af), worden gebaseerd op deze structurele intensivering.
Voor het aangaan van verplichtingen geldt dat de meerjarige kaseffecten kunnen worden opgevangen binnen de meerjarige kasbudgetten.
30
Waarom is er een overboeking van € 10,7 miljoen naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid ter dekking van de eerstejaarsopvangkosten van asielzoekers (blz. 32) ondanks de meevaller op de reguliere opvangkosten bij het COA door een lagere dan geraamde bezetting (€ 207,5 miljoen euro)?
Antwoord
Deze stijging is het gevolg van twee effecten. Enerzijds is er inderdaad sprake van een lagere instroom. Hierdoor daalt de ODA-bijdrage van de eerstejaarsopvang met EUR 44,2 miljoen. Echter stijgt het aandeel alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’ers). De opvangkosten voor een AMV’er liggen ongeveer driemaal hoger. Dat heeft een opwaarts effect op de ODA-bijdrage aan eerstejaaropvang van EUR 54,9 miljoen, waardoor er per saldo EUR 10,7 miljoen hogere ODA-uitgaven aan eerstejaars asielopvang zijn. De definitieve afrekening van de ODA-bijdrage aan eerstejaars asielopvang over 2023 vindt plaats bij Voorjaarsnota 2024.
31
Zijn de bedragen voor de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) en UNICEF ten behoeve van opvang in de regio geoormerkt? Zo ja, op welke manier? Waarom is gekozen voor een focus op onderwijs voor kinderen?
Antwoord
De bedragen voor UNHCR en UNICEF ten behoeve van opvang in de regio zijn geoormerkt. Beide uitvoerders hebben een specifiek voorstel aangeleverd, inclusief concrete doelstellingen en indicatoren binnen bepaalde sectoren, waaronder onderwijs. De verhoging van EUR 20 miljoen op artikelonderdeel 4.2 betreft de verwerking van het aangenomen amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 435 XVII, nr. 15), waarin de indiener aangeeft dat het de bedoeling is om de middelen uit dit amendement op het gebied van opvang in de regio m.n. in te zetten voor onderwijs voor vluchtelingenkinderen.
32
Welke overwegingen heeft u gemaakt om overprogrammering 2023 niet in de artikel-budgetten te zoeken, maar te lasten te laten komen van artikel 5.4? Hoe voorkomt u in dat geval dat structurele overprogrammerning van specifieke artikel-budgetten nu niet kritische bekeken worden en wellicht binnen het eigen artikel toekomstbestendig worden gemaakt?
Antwoord
Zoals in de Kamerbrief naar aanleiding van motie Van der Graaf (36 200-XVII nr. 66) is uiteengezet, dient het verdeelartikel 5.4 onder meer voor het weergeven van overprogrammering van het ODA-budget. Overprogrammering houdt in dat er meer programma’s of bijdragen worden gepland dan waarvoor budget beschikbaar is. Om de kabinetsdoelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking te behalen en binnen het plafond aan ODA-middelen maximaal tegemoet te kunnen komen aan de noden en behoeften werkt BHOS met een overprogrammering. De uitvoering van het beleid leert dat bijvoorbeeld (geo)politieke ontwikkelingen en uitvoeringsmogelijkheden in de landen waarin programma’s worden uitgevoerd gedurende het jaar kunnen leiden tot vertragingen in de uitputting van de ODA-middelen. Indien er sprake is van overprogrammering is dat zichtbaar als een negatieve stand op het verdeelartikel. Om de inzichtelijkheid van de overprogrammering te vergroten is gekozen om dit op één artikelonderdeel weer te geven. Bovendien geldt de overprogrammering voor het gehele ODA-budget, dus ook de ODA-uitgaven op andere begrotingen zoals de begrotingen van Buitenlandse Zaken en Financiën.
33
De tabel met mutaties op het verdeelartikel geeft meer inzicht, is het mogelijk om een tabel met mutaties op het verdeelartikel 5.4 ook op te nemen in de toelichting bij de andere begrotingsmomenten, zoals de begroting en de slotwet?
Antwoord
Ja, ik zal in de memorie van toelichting van de reguliere begrotingsstukken een tabel toevoegen met de oorzaken van de mutatie en nieuwe stand op artikel 5.4. De Slotwet is minder geschikt voor deze tabel omdat deze voornamelijk technische wijzigingen bevat. Wel zal ik een tabel op hoofdlijnen opnemen in het financieel jaarverslag waarin ik de mutaties tussen de begroting 2023 en Slotwet 2023 zal beschrijven.