Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 25 januari 2024

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

I. ALGEMEEN DEEL

2

1. Inleiding

3

2. Hoofdlijnen van het voorstel

3

2.1 Aanleiding en probleembeschrijving

3

2.2 Eerdere ervaringen met een vergelijkbaar probleem en oplossing

4

2.3 Probleemaanpak

4

2.4 Besluitvorming en rechtsbescherming

5

3. Verhouding tot hoger recht

6

3.1 Inleidende opmerkingen

6

3.2 De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

6

3.3 Het recht op het ongestoorde genot van eigendom

7

3.4 Het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

7

4. Uitvoering

7

5. Gevolgen van het wetsvoorstel

8

5.1 Algemeen

8

5.2 Uitvoeringslasten voor de openbare lichamen

9

5.3 Uitvoeringslasten voor het KPCN

9

5.4 Gevolgen voor de rechtspraak

9

6. Advies en consultatie

9

6.1 De openbare lichamen

9

6.2 Gemeenschappelijk Hof van Justitie

9

6.3 Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN)

9

6.4 Adviescollege toetsing regeldruk

9

6.5 Internetconsultatie

9

7. Inwerkingtreding

9

   

II. ARTIKELGEWIJS DEEL

9

Artikel I

9

Artikel 14a, eerste lid, aanhef

10

Artikel 14a, eerste lid, onderdeel a

10

Artikel 14a, eerste lid, onderdeel b

10

Artikel 14a, tweede lid

10

Artikel 14a, derde lid

10

Artikel 14a, vierde tot en met zesde lid

10

Artikel II

10

Artikel III

11

I. ALGEMEEN DEEL

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van de Opiumwet 1960 BES in verband met de invoering van de bevoegdheid voor het lokaal gezag van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) tot de oplegging van een last onder bestuursdwang ten aanzien van drugspanden (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden vinden het belangrijk dat de lokale overheid alle noodzakelijke bevoegdheden ter beschikking dient te hebben ten aanzien van het sluiten van drugspanden. Dit is een onderdeel van een effectieve aanpak tegen drugscriminaliteit. Deze leden delen het standpunt van de regering dat drugspanden gesloten moeten kunnen worden of in plaats daarvan een dwangsom kan worden opgelegd indien in woningen, lokalen of op daarbij behorende erven drugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Zij stellen nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Mede gelet op het feit dat de regering met dit wetsvoorstel tegemoet komt aan de vraag van de gezaghebbers van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba om de voorgestelde bevoegdheid te creëren, staan deze leden achter deze wijziging van de Opiumwet 1960 BES (Opw 1960 BES). Zij merken op dat het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) tot noodzakelijke aanpassingen van het voorstel heeft geleid en vinden het positief dat de regering dit advies bijna volledig heeft overgenomen. Desalniettemin hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.

Vanaf de ontmanteling van de Nederlandse Antillen in 2010, hebben Bonaire, Sint Eustatius en Saba de status van bijzondere gemeenten binnen het Koninkrijk. De leden van de D66-fractie constateren dat de afgelopen jaren helaas sprake is geweest van achterstallige wet- en regelgeving. Deze leden merken op dat sinds de invoering van het principe van «comply or explain» de achterstallige wet- en regelgeving per departement inzichtelijker is geworden en welke wetgeving prioriteit geniet. Zij erkennen dat de afgelopen periode een inhaalslag heeft plaatsgevonden, maar merken tevens op dat er nog een lange weg is te gaan.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden merken op dat drugsproblematiek en daaraan gekoppeld repressief drugsbeleid vanzelfsprekend ook impact heeft op de leefbaarheid van de burgers woonachtig op Caribisch Nederland. Deze leden zijn van mening dat realistisch drugsbeleid beter is voor de volksgezondheid, de veiligheid en daarmee ook de leefbaarheid. Dat laatste is extra belangrijk voor kleine eilanden zoals die van Caribisch Nederland, gelet op het feit dat zij hun inkomsten voornamelijk halen uit het toerisme. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Hier zijn geen vragen over.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien het belang van de voorgestelde regeling om de drugscriminaliteit en het drugsgebruik dat plaatsvindt op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, aan te kunnen pakken, en constateren dat de voorgestelde regeling de gezaghebbers meer mogelijkheden biedt om de nadelige effecten te voorkomen. Voornoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen aan de regering te stellen over dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Zij hebben er allereerst begrip voor dat voor zowel Caribisch Nederland als Europees Nederland het fijn is dat wetgeving dichter bij elkaar komt zoals ook hier het geval is. Ook begrijpen zij dat er onder omstandigheden mogelijkheden moeten zijn om als er panden zijn die evident gebruikt worden voor veelvuldige handel in drugs, hiertegen kan worden opgetreden. Deze leden hebben echter wel nog een aantal vragen over deze wet.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de noodzaak van het wetsvoorstel waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat burgemeesters of gezaghebbers op de BES-eilanden een last onder bestuursdwang kunnen opleggen ten aanzien van drugspanden. Voornoemde leden hebben nog een enkele vraag.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden de onderbouwing van de regering overtuigend en zien dat die is gestoeld op de praktijk op de eilanden. Zij hebben behoefte aan het stellen van enkele vragen.

1. Inleiding

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Aanleiding en probleembeschrijving

De leden van de VVD-fractie lezen dat gezaghebbers constateren dat er sprake is van een toename in drugshandel vanuit woningen en lokalen zonder dat daarbij de openbare orde wordt verstoord. Kan deze constatering nader toegelicht worden?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat drugsgebruik nooit zonder risico is en dat er wel degelijk nadelige effecten kunnen ontstaan door middel van drugsgebruik. Deze leden hebben kennisgenomen van de wens van de gezaghebbers om meer bevoegdheden te krijgen om de nadelige effecten van drugsgebruik het hoofd te bieden. Een belangrijk onderdeel daarvan is het sluiten van drugspanden als daar verdovende middelen worden aangetroffen en als er wordt gedeald.

De leden van de D66-fractie hebben in de memorie van toelichting gelezen dat op Saba veel meer drugs wordt gebruikt en verkocht in vergelijking tot Bonaire en Sint Eustatius. Deze leden vragen aan de regering om nader toe te lichten wat de oorzaken hiervan zijn. Daarnaast vragen zij of de regering een nadere toelichting kan geven over de stand van zaken met betrekking tot drugspreventie en voorlichting, harm reduction en verslavingszorg op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het algemeen bekend is dat de Caribische eilanden geografisch gezien een aantrekkelijke bestemming zijn voor drugs. Deze leden vragen in hoeverre de regering verwacht dit met deze regelgeving terug te kunnen dringen dan wel te voorkomen. Voornoemde leden vragen ook wat hiervoor nog meer nodig is volgens zowel de regering als de gezaghebbers.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de gezaghebber van Saba aangeeft dat daar meer drugs wordt gebruikt dan op Bonaire en Sint Eustatius en dat op meer plekken drugs wordt verkocht, onder meer in winkels en bars. Kan de regering hier een verklaring voor geven? Zijn er verschillen aan te merken tussen de drie openbare lichamen die als oorzaak kunnen dienen voor het feit dat op Saba meer drugs wordt gebruikt en verhandeld?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de huidige bevoegdheden van de gezaghebber niet toereikend zijn om de problematiek het hoofd te bieden, terwijl daaraan wel dringend maatschappelijke behoefte is. Op welke manier is deze maatschappelijke behoefte gemeten? Waarom waren de al aanwezige manieren voor vervolging en straf niet voldoende? Heeft de regering hiermee voldoende de casussen op het oog waarin de Wet Damocles buitenproportioneel vervelend uitpakte voor mensen die hun huis werden uitgezet in Europees Nederland? Deelt de regering de mening dat de toepassing van artikel 13b ook veel voorbeelden kent van het buitenproportioneel toepassen van de bevoegdheid?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de bevoegdheid die burgemeesters en gezaghebbers hebben sinds de inwerkingtreding van de Wijziging van de Gemeentewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester en de gezaghebber ter handhaving van de openbare orden en om enkele omissies te herstellen (Kamerstuk 36 217) die sinds kort van kracht is, niet toereikend is voor gezaghebbers van de BES-eilanden. Deze leden merken op dat het voornoemde wetsvoorstel wel van kracht is op de BES-eilanden, maar na inwerkingtreding blijkbaar niet toereikend is. Zij vragen de regering hoe dit mogelijk is. Had deze omissie niet door het ministerie in het oorspronkelijke wetgevingsproces ondervangen kunnen worden? Voornoemde leden vragen of er extra waarborgen (in de vorm van een «BES-toets») in het wetgevingsproces nodig zijn om dit soort omissies in de toekomst vroegtijdig te ondervangen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een inschatting kan worden gemaakt over de omvang van de drugsproblematiek op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze leden vragen hierbij zowel om de omvang van het gebruik van drugs als de handel en productie van drugs en de drugsgerelateerde criminaliteit. Voorts vragen deze leden of er vanuit de gezaghebbers nog meer wensen liggen om krachtiger op te kunnen treden tegen drugscriminaliteit op de BES-eilanden.

2.2 Eerdere ervaringen met een vergelijkbaar probleem en oplossing

2.3 Probleemaanpak

De leden van de VVD-fractie merken op dat het bij de Europees Nederlandse bevoegdheid mogelijk is om na een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet (Opw) over te gaan tot de buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst zonder tekortkoming en – na een beheers- of gebruiksmaatregel- tot onteigening. Deze leden lezen dat in Caribisch Nederland deze vervolgstappen niet bestaan en daarom deze vervolgstappen in het kader van de voorgestelde bevoegdheid niet worden geregeld. Waarom zijn deze vervolgstappen niet geregeld? Is de situatie in Caribisch Nederland wezenlijk anders dan die in Europees Nederland en zou hier wel behoefte aan zijn vanuit het lokaal bevoegd gezag?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat in Europees Nederland de bevoegdheid bestaat om na een sluiting op grond van artikel 13b Opw over te gaan tot de buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst zonder tekortkoming en – na een beheers- of gebruiksmaatregel – tot onteigening. Deze leden merken op dat deze vervolgstappen niet gelden voor Caribisch Nederland en vragen aan de regering om uitgebreid toe te lichten waarom dit het geval is en wat de mogelijke gevolgen zijn voor het ontbreken van deze vervolgstappen.

De leden van de D66-fractie erkennen dat drugsproblematiek nadelige gevolgen kan hebben voor de leefomgeving van omwonenden. Tegelijkertijd vrezen deze leden voor het waterbedeffect. Na een inval en sluiting van een drugspand is de kans zeer aanwezig dat het probleem zich verschuift naar een nieuwe locatie en dat men nog subtieler te werk gaat. Kan de regering reflecteren op de mogelijke gevolgen van een waterbedeffect en wat dat betekent voor de gezaghebber?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting waarom de mogelijkheid niet wordt gecreëerd over te kunnen gaan tot de buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst zonder tekortkoming en – na een beheers- of gebruiksmaatregel – tot onteigening. Biedt het feit dat deze mogelijkheid er momenteel nog niet is, niet juist aanleiding om te bezien of die mogelijkheid in bredere zin gecreëerd zou moeten worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke maatregelen worden genomen ter preventie van drugsgebruik op de eilanden. Is hier nog versterking in nodig?

2.4 Besluitvorming en rechtsbescherming

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de gezaghebbers bij een voorgenomen sluiting moeten beoordelen of de gevolgen voor de belanghebbenden niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting en dat zij moeten bezien of een minder ingrijpend middel kan volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Vervolgens sluit de bestuursrechter bij de toetsing aan het evenredigheidbeginsel aan bij de drietrapstoets zoals deze is uitgewerkt in de Harderwijk-uitspraak (ECLI:NL:RVS:2022:285), te weten: geschiktheid (de vraag of het besluit geschikt is om het doel te bereiken), noodzakelijkheid (de vraag of het besluit een noodzakelijke maatregel inhoudt, of dat er ook kan worden volstaan met een minder vergaande maatregel) en evenwichtigheid (de vraag of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is). Aangegeven wordt dat de rechterlijke toets aan het evenredigheidsbeginsel in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba plaatsvindt op grond van een diepgewortelde en voortdurende traditie. Het evenredigheidsbeginsel is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba dus niet gecodificeerd, zoals in Europees Nederland. De Afdeling heeft geadviseerd om wettelijk te verankeren dat het opleggen van de last onder bestuursdwang aan het evenredigheidbeginsel moet voldoen. De regering vindt evenwel een wettelijke verankering van het evenredigheidsbeginsel in dit wetsvoorstel niet nodig.

De leden van de NSC-fractie vragen de regering of zij, ofschoon zij de noodzaak daartoe niet ziet, er bezwaren tegen heeft om het evenredigheidsbeginsel in de Opw 1960 BES op te nemen. Uit de memorie van toelichting leiden deze leden af dat de gezaghebbers bij een voorgenomen sluiting de evenredigheidstoets moeten uitvoeren en het lijkt daarom de duidelijkheid ten goede te komen om de evenredigheidstoets door middel van codificatie, op te nemen in de wet die deze bevoegdheid verleent. Het sluiten van panden, in het bijzonder van woningen, is naar zijn aard een ingrijpende bevoegdheid. Bij een dergelijk sluitingsbesluit worden bovendien vaak ook belangen van medebewoners en gezinsleden, waaronder kinderen, getroffen. Alvorens dit besluit wordt genomen, is het volgens deze leden van belang dat ook deze belangen worden meegewogen. Waar moeten bijvoorbeeld een moeder en haar kinderen naartoe als hun woning voor geruime tijd wordt gesloten omdat broerlief of vader vanuit de woning drugs verkoopt? Het opnemen van het evenredigheidsbeginsel in de Opw 1960 BES stelt volgens voornoemde leden nu en in de toekomst buiten twijfel dat gezaghebbers een sluitingsbesluit niet zonder het toepassen van de evenredigheidstoets mogen nemen en regelt dat de rechter rechtstreeks aan de Opw 1960 BES kan toetsen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat materiele regels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn op Caribisch Nederland. Deze leden vragen de regering om aan de hand van het comply and explain-principe uitgebreid toe te lichten waarom de grondbeginselen van behoorlijk bestuur wel gecodificeerd zijn in Europees Nederland maar niet in Caribisch Nederland. Deelt de regering het standpunt van deze leden dat het bij een dergelijke ingrijpende bevoegdheid, waar ook belangen van kwetsbaren zoals kinderen een rol kunnen spelen, toch aangewezen is om in ieder geval het evenredigheidsbeginsel expliciet in de wettelijke bepaling op te nemen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader uit te leggen op welke wijze burgers, in het bijzonder kinderen, die geen verdachten zijn maar wel wonen in het drugspand, voldoende worden beschermd. Hoe wordt voorkomen dat kwetsbare mensen dakloos worden en in een neerwaartse spiraal terecht komen?

3. Verhouding tot hoger recht

3.1 Inleidende opmerkingen

3.2 De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de sluiting van een woning een ultimum remedium is. Zeker in kleine samenlevingen zoals die van Caribisch Nederland kan zo een besluit zeer ingrijpend zijn, zeker in het licht van de problemen omtrent armoede en gebrek aan sociale voorzieningen. Deze leden vragen de regering op welke wijze wordt gewaarborgd en gecontroleerd dat de gezaghebber niet te snel overgaat tot sluiting van het pand maar eerst overgaat tot minder ingrijpende maatregelen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van mensen behoorlijk groot is, waarbij zij natuurlijk ook de parallellen zien met de Europees Nederlandse situatie. De vraag of de invoering van de voorgestelde bevoegdheid op zichzelf proportioneel is in het licht van de in de toelichting genoemde doelen, zoals ook de Afdeling stelt, wordt naar inzicht van deze leden onvoldoende beantwoord. Daar komt nog bij dat het evenredigheidsbeginsel in principe niet is gecodificeerd in Caribisch Nederland, hoewel de regering wel aangeeft dat dit beginsel wordt toegepast. Waarom kiest de regering er dan toch niet voor, in lijn met het advies van de Afdeling, expliciet in deze wet op te nemen dat moet worden gehouden aan het evenredigheidsbeginsel? Welke waarborgen zijn volgens de regering nodig om ervoor te zorgen dat disproportionele maatregelen worden voorkomen in Caribisch Nederland zoals dit helaas al vaker is gebeurd in Europees Nederland?

3.3 Het recht op het ongestoorde genot van eigendom

3.4 Het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

4. Uitvoering

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor de toepassing van deze bevoegdheid door de gezaghebbers gewerkt kan worden met een stappenplan, waarbij moet worden gedacht aan getrapt ingrijpen. Op grond van dit stappenplan kan na een eerste constatering worden volstaan met bijvoorbeeld een schriftelijke waarschuwing of het opleggen van een last onder dwangsom. Daarbij zij aangetekend dat van medewerking door degenen die bewust de woning als laboratorium, kwekerij of handelspunt exploiteren, meestal geen sprake is, zodat voor die woningen slechts het middel van sluiting resteert. In die gevallen geldt dan ook geen verplichting om eerst een lichter middel te beproeven.

De leden van de NSC-fractie vinden dat dit stappenplan in de memorie van toelichting onvoldoende wordt toegelicht. Allereerst vragen zij aan de regering om toe te lichten onder welke omstandigheden na een eerste constatering wordt gekozen voor een schriftelijke waarschuwing en onder welke omstandigheden voor het opleggen van een last onder dwangsom. Wordt voorzien in beleid voor dit beoordelingskader en wordt daarbij aangesloten bij het in Nederland gehanteerde Damoclesbeleid? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen de regering de memorie van toelichting op dit punt uit te bereiden en aan de openbare lichamen concrete handvaten mee te geven over tot stand te brengen beleidsregels.

Als wordt overgegaan tot het opleggen van de last onder bestuursdwang ten gevolge waarvan een woning wordt gesloten, achten de leden van de NSC-fractie de termijn van sluiting niet duidelijk. Deze leden vragen de regering te verduidelijken aan welke sluitingstermijnen kan worden gedacht. Bedragen dit weken, maanden of jaren? Ook vragen zij de regering binnen welke termijn een woning wordt gesloten. Binnen welke termijn treedt een last onder bestuursdwang in werking? Is dit per direct? Wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen? Deze leden zijn zich ervan bewust dat er binnen Europees Nederland jurisprudentie en beleid bestaat over vorenstaande vragen. Kan worden toegelicht welke rol deze jurisprudentie speelt bij de toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba?

Tot slot merken de leden van de NSC-fractie op dat het bewust exploiteren van een woning als laboratorium, kwekerij of handelspunt een zekere bewijslast vergt van de gezaghebbers. Kan de regering concreet maken onder welke omstandigheden sprake is van het bewust exploiteren van een woning als laboratorium, kwekerij of handelspunt en wanneer deze exploitatie onbewust plaatsvindt? Daarbij merken deze leden op dat het sluiten van een woning diep intreedt in de persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder het huisrecht, dat is vastgelegd in artikel 10 Grondwet en artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast vormt sluiting ook een inbreuk op het eigendomsrecht in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP). Beperking van deze rechten is mogelijk indien wordt voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De aan het woord zijnde leden vragen de regering aan te geven hoe zij gelet op voormelde eisen aankijkt tegen het direct, zonder waarschuwing of last onder dwangsom, sluiten van woning -zelfs indien de woning bewust wordt geëxploiteerd als laboratorium, kwekerij of handelspunt- gelet op de fundamentele rechten die daarbij worden aangetast.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre het stappenplan om getrapt in te grijpen wordt gecodificeerd en hoe dit kan worden getoetst.

De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de toepassing van deze bevoegdheden door de gezaghebbers gewerkt wordt met een stappenplan en dat er dus sprake kan zijn van getrapt ingrijpen. Op grond daarvan kan na een eerste constatering worden volstaan met bijvoorbeeld een schriftelijke waarschuwing. Deze leden vragen wat de reden is dat voor een getrapt systeem is gekozen. Waarom wordt niet direct ingegrepen wanneer geconstateerd wordt dat in een woning drugs wordt verhandeld? Zijn volgens de regering de effecten van een waarschuwing voldoende om het doel te bereiken, namelijk de uit drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid voorkomen en de nadelige effecten van de productie en distributie van, handel in en gebruik van drugs tegengaan?

De leden van de SP-fractie lezen met enige verbazing dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de gezaghebber van een sluiting dient af te zien. Deelt de regering de mening dat het lang niet altijd goed in te schatten is of er een mogelijkheid is voor een alternatieve woonruimte? Deelt de regering ook de mening dat zeker als er ook kinderen bij de huisuitzetting betrokken zijn, dit voor nog meer negatieve gevolgen kan zorgen? Deelt de regering de mening dat de discretionaire bevoegdheid zal zorgen voor verschillen in hoe hard deze wetgeving in de praktijk zal worden toegepast?

5. Gevolgen van het wetsvoorstel

5.1 Algemeen

De leden van de VVD-fractie lezen dat gesteld wordt dat met de voorgestelde bevoegdheid de gezaghebbers beter in staat gesteld worden om de uit drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen en te beheersen en de nadelige effecten van de productie en distributie van, handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden tegen te gaan. Zijn er nog andere bevoegdheden die de gezaghebbers aanvullend hierop beter in staat stellen in het kader van tegengaan georganiseerde misdaad? Graag ontvangen deze leden ook een stand van zaken met betrekking tot invoering van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) op de BES-eilanden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een mogelijkheid bestaat dat drugscriminaliteit verplaatst naar de straat, waardoor straathandel toeneemt of naar de omliggende eilanden. Is deze mogelijkheid reëel en hoe groot is deze mogelijkheid? Kan hier een nadere toelichting op gegeven worden?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de voorgestelde regeling er mogelijk toe leidt dat de drugscriminaliteit zich verplaatst en straathandel toeneemt. Welke maatregelen neemt de regering om deze ontwikkelingen te monitoren en te doorbreken?

5.2 Uitvoeringslasten voor de openbare lichamen

5.3 Uitvoeringslasten voor het KPCN

5.4 Gevolgen voor de rechtspraak

In de memorie van toelichting lezen de leden van de NSC-fractie dat het beslag op de rechtspraak naar aanleiding van de toepassing van de voorgestelde bevoegdheid naar verwachting beperkt zal zijn. Deze leden vinden deze prognose zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt immers, niet goed te begrijpen, nu het wetsvoorstel een nieuwe bevoegdheid creëert die door een toename van drugshandel uit woningen en lokalen juist zo nodig wordt geacht om op te kunnen treden tegen in het drugscircuit acterende personen. Dat sluitingsbesluiten die worden genomen, vervolgens zullen worden aangevochten bij de rechter ligt dan wel in de lijn der verwachting aangezien de impact van een sluitingsbesluit groot is. Deze leden vragen de regering om een nadere toelichting op dit punt. Kan de regering dit onderbouwen met concrete cijfers afkomstig uit de toepassingservaring van artikel 13b Opw in Europees Nederland?

6. Advies en consultatie

6.1 De openbare lichamen

6.2 Gemeenschappelijk Hof van Justitie

6.3 Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN)

6.4 Adviescollege toetsing regeldruk

6.5 Internetconsultatie

7. Inwerkingtreding

II. ARTIKELGEWIJS DEEL

Artikel I

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het voorgestelde artikel artikel 14a Opw 1960 BES is gemodelleerd naar artikel 13b Opw, vanzelfsprekend met inachtneming van de in Caribisch Nederland geldende, eigen bepalingen. Onder voorbehoud van dit laatste geldt voor het voorgestelde artikel 14a Opw 1960 BES dat dit wordt ingevuld zoals dit bij artikel 13b Opw is gebeurd in de totstandkomingsgeschiedenis en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak).

De leden van de NSC-fractie vragen welk gewicht er bij de toepassing van artikel 14a Opw 1960 BES in Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitgaat van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak over artikel 13b Opw en welke ruimte wordt gezien om over de toepassing van artikel 14a Opw 1960 BES afwijkende rechtspraak te ontwikkelen.

Indien de regering vindt dat de rechtspraak in Bonaire, Sint Eustatius en Saba met betrekking tot artikel 14a Opw 1960 BES eigen rechtspraak tot stand mag brengen, die misschien op sommige punten afwijkt van de in Europees Nederland tot stand gebrachte rechtspraak, vragen deze leden de regering of het wenselijk is dat ten aanzien van twee gelijksoortige wetsartikelen aparte jurisprudentie ontstaat. Voornoemde leden merken op dat dit problematisch kan zijn als deze jurisprudentie in dat verband tevens ziet op de toepassing van artikelen uit de Nederlandse Awb. Deze leden vragen de regering hierover meer duidelijkheid te verschaffen.

Artikel 14a, eerste lid, aanhef

Artikel 14a, eerste lid, onderdeel a

Artikel 14a, eerste lid, onderdeel b

Artikel 14a, tweede lid

De leden van de NSC-fractie merken op dat artikel 14a Opw 1960 BES ziet op zowel het aantreffen van drugs (eerste lid) als op het in een pand aantreffen van zowel stoffen als voorwerpen die bestemd zijn voor de drugshandel (tweede lid). Dit laatste ziet op strafbare voorbereidingshandelingen. Alvorens tegen dergelijke voorbereidingshandelingen te kunnen optreden is een zekere mate van verdenking nodig. Deze leden begrijpen de toelichting aldus dat de verdenking eruit bestaat dat men «wist of ernstige reden had te vermoeden» dat er in het pand voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die «bestemd zijn» voor de drugshandel. In de toelichting lezen voornoemde leden dat de gezaghebber dit subjectieve bestanddeel op basis van de feitelijke situatie «voldoende aannemelijk» zal moeten maken. Deze leden wijzen erop dat daarbij de mate van wetenschap en verwijtbaarheid van het handelen van belang zijn voor de vraag of een pand gesloten mag worden. Daarom verzoeken zij de regering om toe te lichten op welke wijze de correcte invulling van dit subjectieve bestanddeel wordt gewaarborgd. Voorkomen moet worden dat onrechtmatig wordt opgetreden als deze voorwerpen en stoffen worden aangetroffen. Welke waarborgen hebben de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als zij de juistheid van deze verdenking betwisten? Gaat de regering dit evalueren?

Artikel 14a, derde lid

Artikel 14a, vierde tot en met zesde lid

De leden van de NSC-fractie merken op dat de regering in artikel 14a, vierde lid, Opw 1960 BES ervoor kiest om titels uit de Awb van overeenkomstige toepassing te verklaren. Deze leden vragen de regering waarom niet is gekozen voor het opnemen van specifieke, op de BES-eilanden toegesneden, bestuursrechtelijke bepalingen. Zou het niet meer wenselijk zijn om Awb-bepalingen opnieuw uit te schrijven in plaats van bepalingen uit de Awb van overeenkomstige toepassing te verklaren? In de memorie van toelichting ontbreekt de motivering van de door de regering gemaakte keuze. Dat het openbaar lichaam Bonaire heeft aangegeven dat het noodzakelijk is om in het kader van de bevoegdheid de titels 4.4 en 5.1 tot en met 5.3 Awb van toepassing te verklaren, onderbouwt niet waarom niet is gekozen voor het opnieuw uitschrijven van (soortgelijke) Awb-bepalingen in de Opw 1960 BES. De aan het woord zijnde leden vragen de regering of dit geen afbreuk doet aan de overzichtelijkheid van de geldende wet- en regelgeving.

Artikel II

De leden van de VVD-fractie merken op dat de bevoegdheid van verwerkingsverantwoordelijken om politiegegevens te delen met de gezaghebbers van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in artikel 36d, eerste lid, onder b, van de Wet politiegegevens (Wpg) is geregeld, voor zover zij die gegevens nodig hebben voor hun gezag en zeggenschap over de politie. In Europees Nederland is dit in artikel 16, eerste lid, Wpg ook geregeld ten behoeve van burgemeesters en is verder geëxpliciteerd dat er een bevoegdheid is om die gegevens te delen met burgemeesters in het kader van de handhaving van de openbare orde. Dient deze bevoegdheid ook nog geëxpliciteerd te worden voor Caribisch Nederland in artikel 36d Wpg?

Artikel III

Overig

De leden van de D66-fractie constateren dat er geen evaluatiebepaling is opgenomen in het wetsvoorstel. Deze leden wijzen erop dat het gaat om een verstrekkende mogelijkheid voor gezaghebbers met grote gevolgen voor de betrokkenen, terwijl van tevoren niet met zekerheid kan worden gezegd of het doel van het wetsvoorstel in de praktijk ook daadwerkelijk behaald zal worden en of er geen ongewenste neveneffecten optreden. Kan de regering toelichten waarom er niet voor is gekozen om in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling op te nemen? Deelt de regering het standpunt dat dit een wetsvoorstel betreft waarbij een evaluatie op zijn plek zou zijn? Zo ja, kan de regering garanderen dat hierbij niet dezelfde fouten zullen worden gemaakt als bij de evaluatie van 13b Opw, waarbij niet alle benodigde gegevens waren gemonitord?

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen

Adjunct-griffier van de commissie, Nouse