Gepubliceerd: 7 maart 2024
Indiener(s): Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: werk werkgelegenheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36446-9.html
ID: 36446-9
Origineel: 36446-2

Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 maart 2024

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel I, komt het eerste lid, onderdeel b, van het voorgestelde artikel 12e als volgt te luiden:

b. de omzet van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten per twaalf maanden minder dan 10% van de totale omzet van de rechtspersoon of onderneming in die periode bedraagt en ten hoogste € 5.000.000.

B

In artikel I, onderdeel I, wordt het voorgestelde artikel 12i als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, tweede zin, vervalt «eenmalig».

2. In het derde lid, vervalt onderdeel a, onder verlettering van onderdelen b en c tot a en b.

C

In artikel I, onderdeel I, komt het voorgestelde artikel 12l te luiden:

Artikel 12l. Schorsingsgronden toelating en voorlopige toelating

1. Onze Minister schorst een toelating of een voorlopige toelating indien de toegelaten uitlener:

a. niet langer is ingeschreven in het handelsregister;

b. niet voldoet aan artikel 12o, derde lid; of

c. niet voldoet aan artikel 12q, eerste lid.

2. Een toelating wordt voorts geschorst indien de toegelaten uitlener niet binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een rapport als bedoeld in artikel 12r, eerste lid, heeft doen verstrekken.

3. Een toelating of een voorlopige toelating kan worden geschorst indien de toegelaten uitlener:

a. niet heeft voldaan aan bij de toelating of een voorlopige toelating gestelde voorschriften; of

b. niet de benodigde medewerking aan de totstandkoming van een rapport als bedoeld in artikel 12t, eerste lid, verleent.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de schorsing van een toelating of een voorlopige toelating.

D

In artikel I, onderdeel I, wordt het voorgestelde artikel 12m, eerste lid, als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel c vervalt «of».

2. Onder vervanging van de punt door «; of» aan het slot van onderdeel d, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. indien van de toelating of voorlopige toelating geen gebruik wordt gemaakt.

E

In artikel I, onderdeel I, wordt in het voorgestelde artikel 12q, eerste lid, «Om een toelating te verkrijgen en te behouden» vervangen door «Om een toelating te verkrijgen, alsmede om een toelating of een voorlopige toelating te behouden».

F

In artikel I, onderdeel I, wordt het voorgestelde artikel 12s, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt onder verlettering van onderdelen b en c tot a en b.

2. In onderdeel b (nieuw) wordt «voor de behandeling van een aanvraag tot afgifte van een aanwijzing» vervangen door «van de aanwijzingsprocedure».

G

In artikel I, onderdeel I, wordt na het voorgestelde artikel 12u een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5a Verkeer langs elektronische weg

Artikel 12ua. Wijze van verzending van berichten

1. In afwijking van de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het verkeer met Onze Minister betreffende de toepassing van hoofdstukken 3a en 6 van deze wet een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt en kunnen omstandigheden worden aangewezen waaronder het berichtenverkeer anders dan langs elektronische weg kan plaatsvinden.

H

Artikel I, onderdeel V, komt te luiden:

In artikel 23 wordt «artikel 18, eerste lid, en 22, eerste lid» vervangen door «artikel 18, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, en 22a, eerste en tweede lid».

I

Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel Va

Indien de artikelen 2:7 en 2:8, in artikel I, onderdeel D, van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer:

a. eerder dan onderscheidenlijk op hetzelfde tijdstip in werking treden als artikel I, onderdeel I, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel I, van deze wet in artikel 12ua, eerste lid, «de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15, eerste lid,» vervangen door «de artikelen 2:7, tweede lid, en 2:8»;

b. later in werking treden dan artikel I, onderdeel I, van deze wet, wordt in artikel 12ua, eerste lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs «de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15, eerste lid,» vervangen door «de artikelen 2:7, tweede lid, en 2:8».

TOELICHTING

Deze nota van wijziging wijzigt enkele onderdelen van het wetsvoorstel en voegt daar enkele nieuwe elementen aan toe. De gewijzigde en de nieuwe onderdelen worden hieronder toegelicht.

Onderdeel A – Aanpassing voorwaarde voor ontheffing

Voor ondernemingen waarbij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten een zeer beperkt deel van de bedrijfsactiviteiten uitmaakt, biedt het wetsvoorstel een mogelijkheid om ontheffing van de toelatingsplicht te verkrijgen. Ondernemingen kunnen hiervoor in aanmerking komen als zij voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel. Deze voorwaarden worden uitgewerkt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb). Bij de voorbereidingen van de amvb is geconcludeerd dat de maatstaf waarmee op grond van het wetsvoorstel het aandeel van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in de bedrijfsactiviteiten wordt bepaald, onnodig veel en complex werk oplevert voor de deskundigen die dienen te verklaren over de getrouwheid van de gegevens. Dit betreft de voorwaarde dat de som van de vergoedingen voor ter beschikking gestelde arbeidskrachten in twaalf maanden minder dient te bedragen dan tien procent van de totale loonsom van de onderneming. Deze vergoedingen worden in verschillende onderdelen van de financiële administratie geboekt en zijn daaruit niet eenvoudig te selecteren, met name als deze betrekking hebben op arbeidskrachten die niet in dienstbetrekking staan tot de onderneming die hen ter beschikking stelt.

Deze nota van wijziging wijzigt daarom de maatstaf waarmee het aandeel van ter beschikking stellen van arbeidskrachten in de bedrijfsactiviteiten wordt bepaald. In het gewijzigde voorstel is het aandeel van de omzet voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in de totale omzet van de onderneming bepalend. Ontheffing van de toelatingsplicht is mogelijk voor ondernemingen waarbij – bezien over een periode van twaalf maanden – de omzet voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten minder dan 10% is van de totale omzet.

Het ingediende wetsvoorstel begrensde de som van vergoedingen voor ter beschikking gestelde arbeidskrachten ook in absolute zin. Deze som mocht in een periode van twaalf maanden niet meer bedragen dan € 2.500.000. Met het wijzigen van de maatstaf van loonsom naar omzet wordt deze begrenzing eveneens aangepast. Om in aanmerking te komen voor ontheffing mag de omzet van de onderneming voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in twaalf maanden niet meer bedragen dan € 5.000.000. De verhoging is nodig omdat uit de omzet niet alleen het bruto loon van de arbeidskracht wordt bekostigd, maar ook de werkgeverslasten, de ondernemingskosten en de winst. Als uitgangspunt is genomen dat de omzet gelijk is aan twee maal het bruto loon van de ter beschikking gestelde arbeidskrachten. De begrenzing van de omzet voor ter beschikking gestelde arbeidskrachten als voorwaarde voor ontheffing komt hiermee uit op € 5.000.000 in twaalf maanden.

In het voorgestelde artikel 12e, vierde lid, onderdelen a en b, is geregeld dat bij of krachtens amvb in ieder geval nadere regels worden gesteld over de wijze waarop het percentage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt berekend. Als gevolg van deze wijziging wordt met het percentage bedoeld, het omzetpercentage van 10%. Daarbij zal tevens de definitie van omzet worden bepaald en zal een nadere invulling worden gegeven aan het begrip maanden. Het hanteren van kalendermaanden geldt daarbij als uitgangspunt.

Het vierde lid van het voorgestelde artikel 12e bevat ook een delegatiegrondslag voor de indexering van het bedrag, bedoeld in het eerst lid. Dat bedrag verwijst naar het omzetmaximum van de uitleenactiviteiten van € 5.000.000.

Onderdeel B Ambtshalve verlenging niet eenmalig

Eerste lid

Het voorgestelde artikel 12i, tweede lid, regelde dat de Minister de geldigheidsduur van de (voorlopige) toelating eenmalig ambtshalve kan verlengen met ten hoogste zes maanden. Bijvoorbeeld in het geval de Minister niet voor de vervaldatum van de eerder verleende toelating in staat is om op de aanvraag te beslissen. Niet is uit te sluiten dat deze situatie zich ook zal kunnen voordoen nadat de Minister de geldigheidsduur van de (voorlopige) toelating reeds eerder ambtshalve heeft verlengd. De regering stelt zich op het standpunt dat de Minister deze ambtshalve bevoegdheid moet kunnen gebruiken in iedere situatie waarin moet worden voorkomen dat een uitlener niet langer over een (voorlopige) toelating kan beschikken als gevolg van omstandigheden die de uitlener niet kunnen worden verweten. Derhalve ook in het geval de geldigheidsduur reeds eerder ambtshalve is verlengd. Het kan bijvoorbeeld gaan om situaties waarin de Minister om uitvoeringstechnische redenen – zoals bij piekbelasting van de uitvoerder van het stelsel – niet in staat is om tijdig alle aanvragen voor opvolgende toelatingen te behandelen. Het voorgestelde artikel wordt daarom aldus gewijzigd dat de kwantitatieve clausulering van de bevoegdheid tot verlenging van de geldigheidsduur («eenmalig») komt te vervallen.

Tweede lid

Met de voorliggende nota van wijziging wordt in het nieuwe artikel 12ua, eerste lid, geregeld dat het berichtenverkeer tussen belanghebbenden en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het toelatingsstelsel uitsluitend elektronisch plaatsvindt (zie toelichting bij wijzigingsonderdelen G en I). Bij of krachtens amvb worden regels worden gesteld over de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt. Dat artikel heeft ook betrekking op een aanvraag tot (voorlopige) toelating. Gelet op het nieuwe artikel 12ua komt het derde lid, onderdeel a, van artikel 12i, te vervallen. Dat onderdeel regelde dat bij of krachtens amvb nadere regels worden gesteld over de wijze waarop een aanvraag tot (voorlopige) toelating wordt gedaan.

Onderdelen C en E Naleving normenkader gedurende de voorlopige toelating

Een voorlopige toelating is bedoeld voor (startende) ondernemingen die ten tijde van de aanvraag nog geen arbeidskrachten ter beschikking stellen. De uitlener is derhalve niet in staat bij aanvraag en gedurende de beperkte looptijd van de voorlopige toelating door middel van een rapport naleving normenkader te onderbouwen dat deze handelt overeenkomstig de Nederlandse arbeids-, fiscale en socialezekerheidswetgeving. Abusievelijk was in het wetsvoorstel niet geregeld dat, een voorlopige toelating wordt geschorst als de uitlener gedurende de voorlopige toelating het normenkader niet naleeft. Met deze nota van wijziging wordt deze omissie hersteld en wordt geregeld dat een voorlopige toelating wordt geschorst in het geval het normenkader niet wordt nageleefd (het eerste lid, onderdeel c). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het niet (tijdig) herstellen van een schorsingsgrond een grond vormt voor intrekking van een (voorlopige) toelating. Zie het voorgestelde artikel 12m, eerste lid, onderdeel a.

Schorsing van een voorlopige toelating op grond van niet-naleving van het normenkader zal niet plaatsvinden naar aanleiding van een rapport naleving normenkader (met uitzondering van een rapport dat in opdracht van de Minister kan worden opgesteld), maar kan wel plaatsvinden op grond van andere signalen. Zo kan uit gegevensuitwisseling tussen de Minister van SZW en de Arbeidsinspectie of Belastingdienst blijken dat de aanvrager of uitlener het normenkader niet naleeft.

Gelet op het voorgaande is het voorgestelde artikel 12l op meerdere onderdelen aangepast; onderdeel b uit het tweede lid is overgeheveld naar het eerste lid, en het derde en vierde lid zijn samengevoegd in het nieuwe derde lid. Omwille van de leesbaarheid van de wijzigingsopdracht is het voorgestelde artikel 12l opnieuw vastgesteld.

In het voorgestelde artikel 12q wordt geregeld dat een uitlener niet alleen gedurende de looptijd van een toelating maar ook gedurende de looptijd van een voorlopige toelating het normenkader dient na te leven. Het niet naleven van deze verplichting vormt een grond voor schorsing (en uiteindelijk intrekking) van een (voorlopige) toelating.

Onderdeel D Intrekking (voorlopige) toelating bij geen gebruik

Artikel 12m regelt de gronden voor intrekking van een toelating en een voorlopige toelating. Hieraan wordt een dwingende intrekkingsgrond toegevoegd. Een (voorlopige) toelating wordt ingetrokken in het geval daarvan aantoonbaar geen gebruik wordt gemaakt. Het is aan de Minister om dit te onderbouwen. Bij of krachtens amvb kan op grond van het derde lid worden uitgewerkt onder welke omstandigheden er sprake is van niet-gebruik van de toelating, en hoe lang van de toelating geen gebruik moet zijn gemaakt alvorens de Minister overgaat tot intrekking van een toelating. Beoogd wordt te voorkomen dat ongebruikte toelatingen in omloop blijven, hetgeen de kans op oneigenlijk gebruik van toelatingen vergroot. Deze grond kan zich ook voordoen in het geval de rechtspersoon of onderneming ophoudt te bestaan.

Onderdeel F Vergoeding ter dekking van de aanwijzingsprocedure (tweede lid)

Eerste lid

Met de voorliggende nota van wijziging wordt in het nieuwe artikel 12ua, eerste lid, geregeld dat het berichtenverkeer tussen de belanghebbenden en Minister van SZW in het toelatingsstelsel uitsluitend elektronisch plaatsvindt (wijzigingsonderdelen G en I). Bij of krachtens amvb worden regels gesteld over de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt. Dat artikel heeft ook betrekking op de wijze waarop een aanvraag tot afgifte van een aanwijzing voor inspectie-instellingen wordt gedaan. Gelet op het nieuwe artikel 12ua komt het derde lid, onderdeel a, van artikel 12s, te vervallen.

Tweede lid

Ten aanzien van ontheffingen en toelatingen is in het wetsvoorstel reeds geregeld dat de vergoeding die door een aanvrager is verschuldigd dient ter dekking van de kosten van die (gehele) ontheffings- onderscheidenlijk toelatingsprocedure. Daarbij wordt niet alleen gedacht aan kosten in verband met de behandeling van een aanvraag, maar ook de kosten in verband met de activiteiten die worden verricht in verband met een verleende ontheffing of toelating. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12i, derde lid.1 De regering acht het ook in het kader van aanwijzingen van inspectie-instellingen gerechtvaardigd de kosten voor de gehele aanwijzingsprocedure door te berekenen aan inspectie-instellingen. Ook de periodieke kwaliteitscontrole op de aangewezen inspectie-instellingen en daarmee de voortzetting van de aanwijzing leiden tot een duidelijk individualiseerbaar profijt voor de desbetreffende inspectie-instelling. Die inspectie-instellingen mogen in opdracht van een uitlener inspectierapporten (blijven) opstellen. Verwezen wordt in dit verband naar het rapport Maat houden.2

Onderdelen G en I – Verkeer langs elektronische weg

Onderdelen G en I van de nota van wijziging verplichten dat in beginsel alle berichtenverkeer in het kader van het toelatingsstelsel tussen de Minister van SZW (feitelijk de toelatende instantie) en de betrokken partijen langs elektronische weg plaatsvindt. Deze verplichting heeft betrekking op alle berichten die worden verstrekt in het kader van een aanmelding, toelatingsaanvraag, ontheffingsverzoek van een uitlener of in het kader van het overgangsrecht, maar ook op het berichtenverkeer tussen de toelatende instantie en inspectie-instellingen in het kader van hun aanwijzing of van de toelatingsprocedure. Deze verplichting heeft ook betrekking op het indienen van een zienswijze, zoals bij een voorgenomen schorsing of intrekking van de toelating of een aanwijzing van een inspectie-instelling. Belanghebbenden houden evenwel de mogelijkheid om ingevolge artikel 4:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zienswijze mondeling in te dienen. Voor de praktische uitwerking zal de toelatende instantie aansluiten bij een bestaande methode voor berichtenverkeer. Een veel voorkomende vorm om als bestuursorgaan beveiligd berichten te verzenden is een systeem waarbij het bestuursorgaan voor de belanghebbende een bericht plaatst. Een dergelijk systeem wordt wel «berichtenbox» genoemd. Voorbeelden hiervan zijn de berichtenbox voor burgers op MijnOverheid en de berichtenbox voor bedrijven op Ondernemersplein.nl.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omstandigheden worden aangewezen waaronder het berichtenverkeer anders dan langs elektronische weg kan plaatsvinden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan indiening door een arbeidskracht van een verzoek om verhaal te nemen op de waarborgsom van de betrokken uitlener, waar deze niet in staat is om dat verzoek op elektronische wijze in te dienen.

Besluitvorming in het toelatingsstelsel en communicatie daarover met betrokkenen hebben grote gevolgen voor uitleners, inleners en arbeidskrachten. Om erop toe te zien dat alle betrokkenen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun rechtspositie is een snelle, efficiënte en zorgvuldige toelatingsprocedure onmisbaar. Berichtenverkeer langs elektronische weg maakt de uitvoering doelmatiger en vereenvoudigt de aanlevering van (een grote hoeveelheid) gegevens door uitleners en inspectie-instellingen. De elektronische weg biedt een mogelijkheid voor real time berichtgeving. Een bedrijf dat gegevens aanlevert via de portal (website) van de toelatende instantie kan – in tegenstelling tot bij berichtenverkeer op papier – (vrijwel) onmiddellijk zien of deze zijn aangekomen en verwerkt. De toelatende instantie kan elektronische berichtgeving sturen en consequenter besluiten nemen. Dit leidt tot minder fouten en tot een snellere dienstverlening. Dit is met name van belang voor (bonafide) uitleners die in afwachting zijn van hun toelating.

De uitleners op wie het toelatingsstelsel van toepassing wordt, zijn ondernemingen die vanuit commerciële overwegingen arbeidskrachten aan hun opdrachtgevers (inleners) ter beschikking stellen. Van hen wordt verwacht dat zij voldoen aan een normenkader om voor toelating in aanmerking te komen. Daarmee dienen uitleners aan te tonen dat zij voldoen aan de relevante arbeidswetten, sociale zekerheidswetten en fiscale regelgeving. Aan inspectie-instellingen worden strenge kwaliteitseisen gesteld voor aanwijzing. Beide typen ondernemingen beschikken naar alle waarschijnlijkheid over de benodigde IT-middelen en digitale vaardigheden om elektronisch met de toelatende instantie te corresponderen. Het berichtenverkeer van deze ondernemingen met de Belastingdienst, bijvoorbeeld voor de Btw-aangifte, en met de Kamer van Koophandel voor het handelsregister en register van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (het Waadi-register) verloopt op dit moment al grotendeels langs elektronische weg. In het kader van het huidige vrijwillige SNA-certificaat vindt het berichtenverkeer eveneens in overwegende mate digitaal plaats. Voor die situaties waarin elektronisch verkeer mogelijk toch problematisch is, voorziet de Wtta in de mogelijkheid om omstandigheden aan te wijzen waaronder het berichtenverkeer anders dan langs elektronische weg kan plaatsvinden.

Van belang is voorts dat uitleners en inspectie-instellingen een vergoeding zijn verschuldigd ter dekking van de toelatings- of ontheffingsprocedure onderscheidenlijk van de aanwijzingsprocedure. Met het oog daarop is van belang dat het berichtenverkeer kan plaatsvinden via een digitaal zaaksysteem, zonder de noodzaak om hiervoor een arbeidsintensieve en kostbare papieren administratie in te richten (postkamer, scanstraten). Uitsluitend digitaal berichtenverkeer heeft tot gevolg dat voor het toelatingsproces en voor het contact met de inspectie-instellingen minder mensen nodig zijn en minder (fysieke) inventaris en apparatuur. De besparing die dit oplevert drukt de leges die uitleners moeten betalen voor het aanvragen en behouden van hun toelating of ontheffing. Ook de kosten voor inspectie-instellingen voor het verkrijgen en behouden van hun aanwijzing vallen bij uitsluitend elektronisch verkeer lager uit.

Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat deze maatregel voor belanghebbenden niet tot mag leiden tot een disproportioneel nadeel. Dit geldt met het oog op de toegang tot de rechter in het bijzonder voor bestuursrechtelijke sancties in het kader van de naleving van de meewerkplicht van inleners. Hoorzittingen in het kader van bezwaarprocedures zullen in beginsel fysiek plaatsvinden, ook als de belanghebbende een uitlener of inspectie-instelling betreft. Als de belanghebbende daarom verzoekt, kan de hoorzitting langs digitale weg worden gehouden. Deze maatregel heeft geen betrekking op het berichtenverkeer van en naar de Arbeidsinspectie.

Artikel 12ua

Ingevolge artikel 2:14 Awb, zoals dat thans luidt, kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Zoals hiervoor is toegelicht, wordt van deze uitgangspunten afgeweken opdat het berichtenverkeer in het kader van het toelatingsstelsel uitsluitend op elektronische wijze plaatsvindt (ongeacht of de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is). Dit wordt geregeld in het eerste lid van het voorgestelde artikel 12ua. Uitsluitend elektronisch berichtenverkeer wordt enkel geregeld voor het berichtenverkeer met de Minister betreffende de uitvoering van het toelatingsstelsel, zoals geregeld in hoofdstukken 3a en 6. Uitsluitend elektronisch berichtenverkeer wordt niet geregeld voor het berichtenverkeer in het kader van het toezicht op en de handhaving van de naleving van het toelatingsstelsel (berichtenverkeer met door de Minister daartoe aangewezen ambtenaren, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie). Daarvoor geldt het bepaalde in de artikelen 2:14 en 2:15 Awb.

Het tweede lid bevat twee delegatiegrondslagen. Bij of krachtens amvb worden regels gesteld over de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt. Geregeld wordt hoe het elektronisch verkeer (berichten van en naar de Minister) zal plaatsvinden en waaraan betrokkenen moeten voldoen om berichten elektronisch te ontvangen.

Daarnaast bevat het tweede lid een mogelijkheid om te regelen onder welke omstandigheden het berichtenverkeer anders dan langs elektronische weg kan plaatsvinden (bijvoorbeeld per post). Hierbij kan worden gedacht aan bijzondere omstandigheden die het voor de uitlener onmogelijk maken om een bericht elektronisch te versturen.

Met de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, die naar verwachting op 1 januari 2025 in werking treedt, heeft de wetgever naast de bestaande papieren weg, het recht op elektronisch «zaken doen» met de overheid geïntroduceerd. Hierdoor krijgen burgers en bedrijven in hun contact met de overheid voortaan de keuze tussen communicatie op papier of via elektronische gegevensuitwisseling. Na de inwerkingtreding van die wet worden de regels over het verkeer met bestuursorganen geregeld in hoofdstuk 2 Awb. In artikel 2:7, eerste lid, wordt in algemene zin geregeld dat in het verkeer met een bestuursorgaan een bericht langs elektronische weg kan worden verzonden, tenzij een vormvoorschrift zich daartegen verzet. Artikel 2:8 Awb regelt dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Na de inwerkingtreding van voormelde wet wordt – zoals hiervoor toegelicht – noodzakelijk geacht om (ook) van die uitgangspunten af te wijken en te regelen dat het berichtenverkeer met het bestuursorgaan uitsluitend op elektronische wijze plaatsvindt. Dit wordt geregeld in de samenloopbepaling in het voorgestelde wijzigingsonderdeel I van deze nota van wijziging.

Onderdeel H Wetstechnische wijziging

Aan het slot van de voorgestelde wijzigingsopdracht in artikel I, onderdeel V, ontbrak een aanhalingsteken. Dit is toegevoegd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip