Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in het belang van een gelijk speelveld voor de uitleenbranche en de bescherming van de belangen van de betrokken arbeidskrachten een betere regulering van die branche is aangewezen en het om die reden wenselijk is dat in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs een toelatingsprocedure voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt ingevoerd;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel g komt te luiden:
een rechtspersoon of onderneming die in het bezit is van een toelating of een voorlopige toelating als bedoeld in artikel 12i, eerste lid, voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten;
b. Twee onderdelen worden toegevoegd, luidende:
een door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde en door de Onze Minister aangewezen instelling die een rapport vaststelt over de naleving van het normenkader als bedoeld in artikel 12r;
het register, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007.
2. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het tegen vergoeding van ten hoogste de loonkosten ter beschikking stellen van arbeidskrachten die in dienst zijn bij degene die hen ter beschikking stelt, ten behoeve van arbeid in diens onderneming;
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan de definitie van collegiale uitleen als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, nader worden bepaald.
B
In artikel 1a wordt na «de daarop berustende bepalingen» ingevoegd «, met uitzondering van artikel 12b,».
C
In hoofdstuk 1 wordt na artikel 1a een artikel ingevoegd, luidende:
Indien door de toepassing van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3a de belangen van een of meer sectoren van het bedrijfsleven of segmenten van de arbeidsmarkt onevenredig worden geschaad in verhouding tot de met de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten beoogde doelen, kunnen die sectoren of segmenten bij algemene maatregel van bestuur van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dat hoofdstuk worden uitgezonderd.
D
Artikel 7a vervalt.
E
In artikel 7b vervalt «eerste of tweede lid,».
F
In artikel 12 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
G
Aan artikel 12a wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, een lid toegevoegd, luidende:
2. Onverminderd artikel 655 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek stuurt degene die een arbeidskracht ter beschikking stelt de informatie, bedoeld in het eerste lid, onverwijld na ontvangst van die informatie schriftelijk of elektronisch door aan de arbeidskracht die ter beschikking wordt gesteld.
H
In hoofdstuk 3 wordt na artikel 12a een artikel ingevoegd, luidende:
Indien degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt, ten behoeve van de terbeschikkingstelling in Nederland in de huisvesting van die arbeidskracht voorziet of doet voorzien, wordt uitsluitend huisvesting aangeboden waarvan de verhuurder:
a. een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Woningwet; of
b. gecertificeerd is overeenkomstig de bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde normen over de kwaliteit van huisvesting van arbeidskrachten na een conformiteitsbeoordeling van een door de Raad van Accreditatie daartoe geaccrediteerde instelling.
I
Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Het is verboden om een arbeidskracht in Nederland ter beschikking te stellen anders dan door middel van een rechtspersoon of onderneming die in het bezit is van een toelating of een voorlopige toelating als bedoeld in artikel 12i, eerste lid, voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
2. Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt is verplicht aan degene aan wie een arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld voor de aanvang van de terbeschikkingstelling schriftelijk of elektronisch te melden dat die arbeidskracht een ter beschikking gestelde arbeidskracht betreft.
3. Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt is verplicht voor de aanvang van de terbeschikkingstelling de volgende gegevens over een door hem ter beschikking gestelde arbeidskracht in de eigen administratie te registreren:
a. het gegeven dat de arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld;
b. degene aan wie die arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld.
4. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt en die uit hoofde van andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, bepalingen een meldingsplicht heeft.
5. De gegevens, bedoeld in het derde lid, worden bewaard tot ten minste zeven jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de terbeschikkingstelling van de arbeidskracht is beëindigd.
1. Het is verboden om als inlener arbeid te laten verrichten door een arbeidskracht die in strijd met artikel 12c, eerste lid, ter beschikking is gesteld door:
a. degene die uit hoofde van een arbeidsverhouding een vergoeding is verschuldigd aan de ter beschikking gestelde arbeidskracht; of
b. degene die, in het geval van doorlening, de arbeidskracht aan de inlener ter beschikking stelt.
2. Uiterlijk op de dag waarop de terbeschikkingstelling is aangevangen, registreert de inlener in de eigen administratie overeenkomstig de melding, bedoeld in artikel 12c, tweede lid, dan wel de melding die voortvloeit uit een andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bepaling als bedoeld in artikel 12c, vierde lid, welke arbeidskracht door welke rechtspersoon of onderneming aan hem ter beschikking wordt gesteld.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden bewaard tot ten minste zeven jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de terbeschikkingstelling van de arbeidskracht is beëindigd.
4. Onder inlener wordt verstaan:
a. de doorlener, zijnde degene aan wie een arbeidskracht ter beschikking is gesteld en die deze arbeidskracht vervolgens ter beschikking stelt aan een derde;
b. degene aan wie de arbeidskracht ter beschikking is gesteld om onder diens toezicht of leiding arbeid te verrichten.
1. Onze Minister verleent op aanvraag een ontheffing van artikel 12c, eerste lid, indien:
a. een rechtspersoon of onderneming over een periode van ten minste twaalf maanden loon heeft uitbetaald; en
b. de som van vergoedingen voor arbeidskrachten die ter beschikking zijn gesteld per twaalf maanden minder dan tien procent van de loonsom en ten hoogste 2,5 miljoen euro bedraagt.
2. Aan een ontheffing wordt het voorschrift verbonden dat periodiek aan Onze Minister gegevens worden verstrekt die voor het behouden van een ontheffing van belang zijn. Aan een ontheffing kunnen andere voorschriften worden verbonden.
3. De gegevens die de rechtspersoon of onderneming ten behoeve van een ontheffing verstrekt, worden voorzien van een verklaring van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen deskundige over de getrouwheid van die gegevens.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel, waaronder in ieder geval over:
a. de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de wijze waarop het percentage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt berekend;
b. de indexering van het bedrag, bedoeld in het eerste lid;
c. de gegevens die voor de ontheffing worden versterkt alsmede de tijdstippen en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het tweede lid, en de verklaring, bedoeld in het derde lid, worden verstrekt;
d. de inhoud van de verklaring, bedoeld in het derde lid; en
e. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd ter dekking van de kosten van de ontheffingsprocedure.
5. Dit artikel is niet van toepassing op een rechtspersoon of onderneming die een werkgever is als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Onze Minister kan een ontheffing weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
1. Onze Minister trekt een ontheffing in:
a. indien de grond voor verlening van de ontheffing is vervallen;
b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij het verlenen van een ontheffing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, mits die feiten en omstandigheden de rechtspersoon of onderneming bekend waren of konden zijn en Onze Minister de ontheffing op grond daarvan niet zou hebben verleend of in stand zou hebben gelaten;
c. op grond van door de rechtspersoon of onderneming verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan de rechtspersoon of onderneming bekend was of kon zijn en Onze Minister de ontheffing op grond van de juiste inlichtingen niet zou hebben verleend of in stand zou hebben gelaten; of
d. indien één of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd.
2. Een ontheffing kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de intrekking van een ontheffing.
1. Een besluit tot intrekking van een ontheffing treedt uiterlijk vier weken na de bekendmaking van het besluit in werking. De vorige zin is voorts van toepassing op een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot ontheffing van een rechtspersoon of onderneming die ten tijde van de van bekendmaking van dat besluit overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking stelt.
2. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, stelt de rechtspersoon of onderneming waarop het besluit, bedoeld in dat lid, betrekking heeft aan een inlener uitsluitend arbeidskrachten ter beschikking die ten tijde van de bekendmaking van het besluit reeds aan die inlener ter beschikking waren gesteld.
3. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, mag een inlener geen arbeid laten verrichten door arbeidskrachten die aan hem ter beschikking worden gesteld door de rechtspersoon of onderneming, bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van de arbeidskrachten, bedoeld in dat lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over dit artikel.
1. Onze Minister verleent op aanvraag een toelating of een voorlopige toelating.
2. Een toelating wordt verleend voor een periode van vier jaar en een voorlopige toelating wordt eenmalig verleend voor een periode van zes maanden. De geldigheidsduur van een toelating en een voorlopige toelating kan ambtshalve eenmalig worden verlengd met ten hoogste zes maanden. Aan een toelating kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag wordt gedaan;
b. de gronden voor ambtshalve verlenging van de geldigheidsduur van een toelating en een voorlopige toelating;
c. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd ter dekking van de kosten van de toelatingsprocedure.
1. Onze Minister weigert een voorlopige toelating te verlenen indien de aanvrager:
a. niet staat ingeschreven in het handelsregister;
b. niet voldoet aan artikelen 12o, eerste lid, en 12p, eerste lid; of
c. in de twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag al of niet overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld.
2. De verlening van een voorlopige toelating kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de weigering van de verlening van een voorlopige toelating.
1. Onze Minister weigert een toelating te verlenen indien de aanvrager:
a. niet staat ingeschreven in het handelsregister; of
b. niet voldoet aan artikel 12o, eerste lid, tenzij het tweede lid van dat artikel van toepassing is, artikel 12p, eerste lid, artikel 12q, eerste lid of artikel 12r, eerste lid.
2. De verlening van een toelating kan worden geweigerd indien:
a. de aanvrager in de twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag in strijd met artikel 12c, eerste tot en met vierde lid, 12h, tweede lid, of 12n, tweede lid, arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld;
b. in de twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag sprake was van een intrekking van een toelating of een voorlopige toelating en er gerede aanwijzingen zijn dat de toelating opnieuw zal worden ingetrokken; of
c. de aanvrager niet de benodigde medewerking aan de totstandkoming van een rapport als bedoeld in artikel 12t, eerste lid, verleent.
3. De verlening van een toelating kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de weigering van de verlening van een toelating.
1. Onze Minister schorst een toelating of een voorlopige toelating:
a. indien de toegelaten uitlener niet langer is ingeschreven in het handelsregister; of
b. indien de toegelaten uitlener niet voldoet aan artikel 12o, derde lid.
2. Een toelating wordt voorts geschorst, indien de toegelaten uitlener:
a. niet binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een rapport als bedoeld in artikel 12r, eerste lid, heeft doen verstrekken; of
b. niet voldoet aan artikel 12q, eerste lid.
3. Een toelating of een voorlopige toelating kan worden geschorst indien de toegelaten uitlener niet heeft voldaan aan bij de toelating of een voorlopige toelating gestelde voorschriften.
4. Een toelating kan daarnaast worden geschorst indiende toegelaten uitlener niet de benodigde medewerking aan de totstandkoming van een rapport als bedoeld in artikel 12t, eerste lid, verleent.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de schorsing van een toelating of een voorlopige toelating.
1. Onze Minister trekt een toelating of een voorlopige toelating in:
a. indien de toegelaten uitlener een grond voor schorsing als bedoeld in artikel 12l naar het oordeel van Onze Minister niet binnen de termijn van schorsing heeft hersteld;
b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij het verlenen van een toelating of een voorlopige toelating redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, mits die feiten en omstandigheden de uitlener bekend waren of konden zijn en Onze Minister de toelating of een voorlopige toelating op grond daarvan niet zou hebben verleend of in stand zou hebben gelaten;
c. op grond van door de toegelaten uitlener verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan de toegelaten uitlener bekend was of kon zijn en Onze Minister de toelating of voorlopige toelating op grond van de juiste inlichtingen niet zou hebben verleend of in stand zou hebben gelaten; of
d. indien de uitlener of een natuurlijk persoon werkzaam bij de uitlener de eisen van het normenkader, bedoeld in artikel 12q, eerste lid, stelselmatig of in ernstige mate heeft overtreden.
2. Een toelating of een voorlopige toelating kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de intrekking van een toelating of een voorlopige toelating.
1. Een besluit tot schorsing en intrekking van een toelating of een voorlopige toelating treden uiterlijk vier weken na de bekendmaking van het besluit in werking. De vorige zin is voorts van toepassing op een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot toelating van een rechtspersoon of onderneming die ten tijde van bekendmaking van dat besluit overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking stelt.
2. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, stelt de rechtspersoon of onderneming waarop het besluit, bedoeld in dat lid, betrekking heeft aan een inlener uitsluitend arbeidskrachten ter beschikking die ten tijde van de bekendmaking van het besluit reeds aan die inlener ter beschikking waren gesteld.
3. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, mag een inlener geen arbeid laten verrichten door arbeidskrachten die aan hem ter beschikking worden gesteld door de rechtspersoon of onderneming, bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van de arbeidskrachten, bedoeld in dat lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over dit artikel.
1. Bij een aanvraag tot toelating en een voorlopige toelating legt de aanvrager een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan drie maanden.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een aanvraag tot toelating die wordt ingediend gedurende de termijn waarbinnen de aanvrager over een voorlopige toelating beschikt.
3. In het geval van een wisseling van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, legt de toegelaten uitlener zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen drie maanden na de wisseling een verklaring omtrent het gedrag over.
1. Bij een aanvraag tot toelating en een voorlopige toelating legt de aanvrager bewijs van financiële zekerheid over.
2. De financiële zekerheid wordt gesteld voor een bedrag van € 100.000 in het geval van een toelating en € 50.000 in het geval van een voorlopige toelating.
3. De financiële zekerheid wordt gesteld voor de nakoming van de financiële verplichtingen van de toegelaten uitlener die gedurende de geldigheidsduur van de toelating of een voorlopige toelating ontstaan:
a. uit een arbeidsverhouding met een ter beschikking gestelde arbeidskracht;
b. uit de bestuurlijke sancties wegens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens deze wet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie;
c. in verband met de voldoening of afdracht van de omzetbelasting, de loonbelasting, de premie voor de volksverzekeringen, de premies voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid, waaronder over:
a. de vorm waarin financiële zekerheid wordt gesteld;
b. de indexering van de bedragen bedoeld in het tweede lid;
c. de voorwaarden waaronder, door wie en tot welk bedrag verhaal kan worden genomen op de financiële zekerheid;
d. de voorwaarden waaronder de verplichting vervalt.
1. Om een toelating te verkrijgen en te behouden, voldoet de aanvrager onderscheidenlijk de toegelaten uitlener aan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen normenkader.
2. Het normenkader bestaat uit eisen die betrekking hebben op de naleving van arbeidswetten, sociale verzekeringswetten en fiscale wetten en dienen ter bescherming van de belangen van terbeschikkinggestelde arbeidskrachten of de bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van die wetten in het kader van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
3. In het normenkader worden in ieder geval eisen opgenomen over de voldoening of afdracht van de omzetbelasting, de loonbelasting, de premie voor de volksverzekeringen, de premies voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet alsmede over de naleving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de artikelen 8, 8a en 12b;
b. de artikelen 7, 7a, 13, 13a, 15 en 16 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
c. de artikelen 2 en 15 van de Wet arbeid vreemdelingen;
d. artikel 8 van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie;
e. artikel 655 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat dat artikel van overeenkomstige toepassing is op een rechtspersoon of onderneming die een arbeidskracht ter beschikking stelt op basis van een arbeidsverhouding anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst.
1. Bij de aanvraag tot toelating en binnen bij ministeriële regeling te bepalen termijnen gedurende de looptijd van de toelating doet de aanvrager onderscheidenlijk de toegelaten uitlener een rapport verstrekken waarmee de naleving van het normenkader, bedoeld in artikel 12q, eerste lid, wordt onderbouwd.
2. Het rapport wordt vastgesteld door een inspectie-instelling en wordt na schriftelijke instemming daartoe namens de aanvrager onderscheidenlijk de toegelaten uitlener aan Onze Minister verstrekt.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de inhoud en totstandkoming van het rapport en kunnen nadere regels worden gesteld over de maximale hoogte van de vergoeding voor het opstellen van het rapport.
1. Onze Minister kan op aanvraag inspectie-instellingen aanwijzen en is bevoegd een aanwijzing te schorsen of in te trekken.
2. Een aanwijzing wordt afgegeven voor een periode van vier jaar. Aan een aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag tot afgifte van een aanwijzing wordt gedaan;
b. de gronden waarop een aanwijzing kan worden gegeven, geschorst of ingetrokken;
c. de vergoeding die door de inspectie-instelling is verschuldigd ter dekking van de kosten voor de behandeling van een aanvraag tot afgifte van een aanwijzing.
1. Bij de totstandkoming van een besluit op een aanvraag tot toelating, een besluit tot ambtshalve verlenging van de geldigheidsduur van een toelating, dan wel een besluit tot schorsing of intrekking van een toelating, kan Onze Minister op enig moment een inspectie-instelling vragen een rapport als bedoeld in artikel 12r, eerste lid, vast te stellen.
2. Bij de toepassing van dit artikel zijn de bepalingen uit afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
1. Onze Minister houdt ten behoeve van de naleving en de handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, een openbaar register bij van rechtspersonen of ondernemingen die overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking stellen, rechtspersonen of ondernemingen die een aanvraag tot verlening van een ontheffing, een toelating of een voorlopige toelating hebben ingediend alsmede inspectie-instellingen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het register. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
a. de vorm van het register;
b. de in het register op te nemen gegevens;
c. de vastlegging van gegevens in het register en de termijn waarbinnen deze gegevens worden opgeslagen;
d. de wijze waarop de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens in het register plaatsvindt.
J
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid zijn door Onze Minister aangewezen andere ambtenaren dan de in het eerste lid bedoelde belast met het toezicht op de naleving van artikel 12u. Indien ambtenaren worden aangewezen die ressorteren onder een andere minister, wordt het besluit tot aanwijzing van die ambtenaren genomen door Onze Minister en die andere minister gezamenlijk.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «in het eerste lid» vervangen door «in het eerste en tweede lid».
K
Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met vijfde lid tot tweede tot en met zesde lid komt het eerste lid te luiden:
1. Bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd aan Onze Minister kosteloos alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in paragrafen 2 en 3, van hoofdstuk 3a.
2. Het derde lid (nieuw) wordt «de ambtenaren, bedoeld in artikel 13, eerste lid» vervangen door «de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in de artikelen 13 en 18».
3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin en de wijze waarop gegevens worden verstrekt.
L
Artikel 14b komt te luiden:
1. Voor zover noodzakelijk voor de verlening, weigering, schorsing, intrekking of ambtshalve verlenging van de geldigheidsduur van de toelating verstrekken de inspectie-instellingen op verzoek en kosteloos aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die zijn verkregen bij de totstandkoming van het rapport, bedoeld in artikel 12r, eerste lid.
2. De inspectie-instellingen maken bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik van het burgerservicenummer slechts voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij of krachtens deze wet aan inspectie-instellingen toegekende taken.
3. Voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in paragrafen 2 en 3, van hoofdstuk 3a onderscheidenlijk het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 12c, eerste, tweede en derde lid, artikel 12d, eerste en tweede lid, artikel 12h, tweede en derde lid, en artikel 12n, tweede en derde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat uit eigen beweging of op verzoek kosteloos nader te bepalen gegevens en inlichtingen worden verstrekt aan de Onze Minister onderscheidenlijk de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en 18 eerste lid, door:
a. instellingen als bedoeld in artikel 12b, onderdelen a en b, in verband met de uitvoering van hun wettelijke taak onderscheidenlijk de verlening van certificaten voor de kwaliteit van huisvesting van arbeidskrachten, met dien verstande dat de instellingen, bedoeld in onderdeel b van dat artikel, de gegevens en inlichtingen door tussenkomst van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen rechtspersoon verstrekken;
b. door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde instellingen die in verband met de verlening van vrijwillige certificaten voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten conformiteitsbeoordelingen uitvoeren, met dien verstande dat de gegevens en inlichtingen door tussenkomst van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen rechtspersoon worden verstrekt;
c. een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die door de organisaties van werkgevers en werknemers is belast of mede is belast met het toezicht op de naleving van collectieve arbeidsovereenkomsten.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in de artikelen 13, eerste lid, en 18, eerste lid, van deze wet, alsmede Onze Minister uit eigen beweging of op verzoek kosteloos aan de instanties, bedoeld in het derde lid, gegevens en inlichtingen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun in dat lid vermelde taak.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de inhoud van de gegevens die worden verwerkt, de actualiteit daarvan, alsmede de periodiciteit van de verstrekking daarvan, alsmede de bewaartermijn daarvan;
b. de wijze waarop de verwerking van de gegevens plaatsvindt;
c. de wijze waarop door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;
d. de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de verwerkte gegevens slechts worden verwerkt voor het in dit artikel bepaalde doel, alsmede hoe daarop wordt toegezien.
6. Een ieder die kennis neemt van de gegevens die bij of krachtens dit artikel worden verstrekt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens. De plicht tot geheimhouding geldt niet voor zover een persoon krachtens enig wettelijk voorschrift tot mededeling is verplicht.
M
In artikel 15, eerste lid, wordt «artikel 7a» telkens vervangen door «artikel 12b».
N
Artikel 15a vervalt.
O
Artikel 15b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 22, tweede lid, of» vervangen door «als bedoeld in artikel 22, tweede lid, of artikel 22a, eerste lid, dan wel».
2. In het zesde lid wordt «als bedoeld in artikel 22, tweede lid» vervangen door «als bedoeld in artikel 22, tweede lid, of artikel 22a, eerste lid».
P
In artikel 16, eerste lid, wordt «artikel 7a, eerste of tweede lid» vervangen door «artikel 12c, eerste, dan wel tweede of derde lid, artikel 12d, eerste, dan wel tweede lid, artikel 12h, tweede en derde lid, artikel 12n, tweede en derde lid, en artikel 12u, alsmede de daarop berustende bepalingen».
Q
In artikel 17, tweede lid, wordt «artikel 18, eerste lid» vervangen door «artikel 18, eerste of tweede lid».
R
In artikel 18 wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Een door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar dan de in het eerste lid bedoelde, is bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete ter handhaving van artikel 12u. Artikel 13, tweede lid, tweede volzin, en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
S
In artikel 19, tweede en vierde lid, en artikel 20 wordt «artikel 18, eerste lid» telkens vervangen door «artikel 18, eerste of tweede lid».
T
In artikel 22, eerste lid, wordt «een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar» vervangen door «een daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaar».
U
Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De daartoe op grond van artikel 18, eerste lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van artikel 12c, eerste, dan wel tweede of derde lid, artikel 12d, eerste, dan wel tweede lid, artikel 12h, tweede en derde lid en artikel 12n, tweede en derde lid.
2. De daartoe op grond van artikel 18, tweede lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van artikel 12u.
V
In artikel 23 wordt «artikel 18, eerste lid, en 22, eerste lid» vervangen door «artikel 18, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, en 22a, eerste en tweede lid.
W
In hoofdstuk 6 worden voor artikel 24 vier artikelen ingevoegd, luidende:
Voor overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, en ten aanzien van voor dat tijdstip aangevangen bezwaar- en beroepsprocedures blijft deze wet zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, van toepassing.
1. Indien een rechtspersoon of onderneming een aanvraag tot verlening van een ontheffing of een eerste aanvraag tot verlening van een toelating of een voorlopige toelating binnen zes kalendermaanden na de inwerkingtreding van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten heeft ingediend en Onze Minister op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van die wet nog niet op die aanvraag heeft beslist, blijft artikel 12c, eerste lid, buiten toepassing tot de datum van bekendmaking van het besluit op de aanvraag.
2. Indien een rechtspersoon of onderneming bij de indiening van de eerste aanvraag tot verlening van een toelating, bedoeld in het eerste lid, geen rapport als bedoeld in artikel 12r, eerste lid, kan verstrekken, verstrekt de rechtspersoon of onderneming in afwijking van dat artikel en artikel 12k, eerste lid, onderdeel b:
a. bij de indiening van de aanvraag een vrijwillig certificaat van de Stichting Normering Arbeid voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten dat ten minste geldig is tot en met de laatste dag van de zesde kalendermaand na de inwerkingtreding van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten; of
b. het rapport zo snel mogelijk na de indiening van de aanvraag, in het geval de rechtspersoon of onderneming voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten aan Onze Minister heeft gemeld een aanvraag te zullen indienen.
Artikel 12p blijft buiten toepassing op een onderneming of rechtspersoon die:
a. in de periode onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van onderdeel I van artikel I van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten reeds vier jaar onafgebroken in het handelsregister is ingeschreven;
b. in de periode, bedoeld in onderdeel a, is geregistreerd als onderneming of rechtspersoon die de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten uitoefent of mede uitoefent, overeenkomstig artikel 7a, eerste lid, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten;
c. in de periode, bedoeld in onderdeel a, aantoonbaar arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld; en
d. een ten tijde van de indiening van de aanvraag tot toelating of voorlopige toelating niet ouder dan drie maanden zijnde verklaring van de Belastingdienst verstrekt waaruit blijkt dat de rechtspersoon of onderneming op het moment van de afgifte van de verklaring de verschuldigde omzetbelasting, loonbelasting, premie voor de volksverzekeringen, premies voor de werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet heeft voldaan of afgedragen.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van onderdeel P van artikel I, van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die wet in de praktijk.
In artikel 10 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht vervalt «Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, met uitzondering van artikel 15b en hoofdstuk 5».
In artikel 3a, derde lid, Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt «de inlener als bedoeld in artikel 7a van die wet» vervangen door «de doorlener, bedoeld in artikel 12d, vierde lid, onderdeel a, van die wet».
In artikel 18p, zevende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt «de stichting, bedoeld in artikel 14b, vijfde lid» vervangen door «de rechtspersoon, bedoeld in artikel 14b, derde lid, onderdeel b».
Artikel 8, tweede lid, van de Wet goed verhuurderschap wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het einde van onderdeel b vervalt «of».
2. Aan het einde van onderdeel c wordt de punt vervangen door «: of».
3. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. het gecertificeerd zijn als bedoeld in artikel 12b, onderdeel b, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, voor de verblijfsruimte waar de vergunning betrekking op heeft.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,