Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 12 juli 2023 en het nader rapport d.d. 20 september 2023, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 april 2023 nr.2023000958, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 12 juli 2023, nr. No. W05.23.00134/I, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 5 april 2023, no.2023000958, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met het versterken van de positie van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en hun ouders (Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs), met memorie van toelichting.
Dit wetsvoorstel beoogt de positie van leerlingen en ouders in het passend onderwijs te versterken. Het voorstel bevat daartoe aanvullend instrumentarium. Zo wordt, ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief, voorzien in een hoorrecht voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Verder worden schoolbesturen verplicht het ondersteuningsaanbod op te nemen in de schoolgids. Ook krijgen samenwerkingsverbanden passend onderwijs de taak een ouder- en jeugdsteunpunt in te richten dat ouders en leerlingen informeert over en ondersteunt bij passend onderwijs.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel, maar maakt een aantal opmerkingen over onder meer de ondersteuning bij het horen, de medezeggenschap over het ondersteuningsaanbod, de verwerking van persoonsgegevens en de ouder- en jeugdsteunpunten. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van het wetsvoorstel en de toelichting.
De regering beoogt met het voorstel de positie van ouders en leerlingen in het passend onderwijs te versterken met drie maatregelen, die zien op het funderend onderwijs. Dit betreft ten eerste het hoorrecht van de leerling over het vaststellen en het bijstellen van het ontwikkelingsperspectief. Voor Caribisch Nederland wordt dit hoorrecht van toepassing op het daarmee vergelijkbare handelingsplan. Ten tweede worden de scholen verplicht om het ondersteuningsaanbod op te nemen in de jaarlijks te actualiseren schoolgids. Ten slotte krijgen samenwerkingsverbanden de taak een ouder- en jeugdsteunpunt in te richten dat, in het belang van de leerling, ouders en leerlingen informeert over en ondersteunt bij passend onderwijs. Het ouder- en jeugdsteunpunt bundelt verder de signalen van ouders en leerlingen en informeert het samenwerkingsverband hierover ten behoeve van beleidsontwikkeling.2
Het passend onderwijs is tussen 2014–2019 stelselmatig geëvalueerd. In 2020 is de eindevaluatie over het passend onderwijs verschenen, die heeft geleid tot de verbeteraanpak passend onderwijs. De verbeteraanpak behelst 25 maatregelen om de randvoorwaarden voor passend onderwijs te verbeteren. Het doel hiervan is passende ondersteuning te bieden aan elke leerling op elke school binnen het samenwerkingsverband.3 Binnen deze aanpak zijn, naast andere maatregelen, vijf wetsvoorstellen in voorbereiding, waarvan de versterking van de positie van ouders en leerlingen er één is.4
Het begrip passend onderwijs wordt in de literatuur ook wel aangeduid als een «kruipend concept». Aan het concept worden namelijk verschillende betekenissen toegedacht. Daardoor breidt de reikwijdte van het concept zich steeds verder uit. Zo ging passend onderwijs voorheen alleen over leerlingen met een indicatie, nu kan passend onderwijs in beginsel over alle leerlingen gaan die «iets» extra’s nodig hebben. Bovendien is passend onderwijs steeds meer vervlochten geraakt met andere actuele vraagstukken die binnen het onderwijs spelen, zoals werkdruk en het lerarentekort. Dit heeft steeds hogere verwachtingen gewekt, die vervolgens niet waargemaakt kunnen worden.5 Deze constateringen zijn van belang omdat deze van invloed zijn op de tevredenheid die wordt gemeten in reeds uitgevoerde en in toekomstige evaluaties.
Uit de eindevaluatie blijkt dat het grootste deel van de leerlingen en ouders tevreden is met de geboden ondersteuning. Voor circa 25% is dit niet het geval, in het bijzonder wanneer sprake is van een complexe ondersteuningsbehoefte. Ook blijkt dat een vergelijkbaar deel van de ouders en leerlingen ontevreden is over de interactie met de school, onder andere omdat zij niet als gelijkwaardige gesprekspartner kunnen meepraten over de ondersteuning van de leerling.6 Door de (informatie)positie van ouders en leerlingen te verbeteren hoopt de regering dat het onderwijsprogramma en de extra ondersteuning en begeleiding sneller en beter aansluiten op de behoeften van de leerlingen.
Voor deze verbetering van de (informatie)positie van ouders en leerlingen is het nodig dat scholen duidelijk zijn over wat zij leerlingen kunnen bieden, en wat de grenzen daaraan zijn. Die duidelijkheid draagt bij aan het begrip bij ouders voor het gegeven dat binnen het reguliere onderwijs weliswaar hulp op maat kan worden geboden om de leerling te laten meedoen in de klas. Dat gaat echter niet zover dat sprake kan zijn van volledig individueel onderwijs. Onderwijs is immers een groepsproces, waar men van én met elkaar leert.
Om de leerling adequaat te ondersteunen is het van belang dat leerlingen en ouders vanaf het begin worden betrokken om in samenspraak met de school te bepalen welke ondersteuning, aanpassing of zorg nodig is. De verplichting om het volledige ondersteuningsaanbod in één document – de schoolgids – op te nemen, de invoering van het hoorrecht en de instelling van ouder- en jeugdsteunpunten bij elk samenwerkingsverband passen in de lijn om door middel van realiseerbare oplossingen en stappen tot verdere verbeteringen binnen het passend onderwijs te komen.
In verdragen is het recht van het kind verankerd om gehoord te worden over de besluiten die hem specifiek betreffen. Hierbij moet aan de mening van de minderjarige een passend belang worden gehecht, in overeenstemming met leeftijd en rijpheid.7 De Afdeling ziet de toegevoegde waarde van het concretiseren van het hoorrecht op nationaal niveau bij de meest essentiële beslissingen.8 Daarvoor kan wetgeving noodzakelijk zijn.
Het voorstel spitst het hoorrecht toe op het vaststellen en het bijstellen van het ontwikkelingsperspectief,9 omdat de noodzaak voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte om hierover hun mening te geven van aanzienlijk belang wordt geacht voor een zo passend mogelijk ondersteuningsaanbod. Het ontwikkelingsperspectief wordt jaarlijks geëvalueerd.10
De regering neemt bij het effectueren van het hoorrecht tot uitgangspunt dat bij leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte een gesprek nodig is, passend bij de leeftijd, rijpheid en mogelijkheden van de leerling. Zo vermeldt de regering dat het denkbaar is dat voor leerlingen met een auditieve beperking een tolk wordt ingeschakeld.11
De Afdeling onderschrijft het uitgangspunt dat het realiseren van het hoorrecht een gesprek vergt dat passend is bij de leeftijd, rijpheid en mogelijkheden van de leerling. Daarbij is het van belang dat leerlingen passende ondersteuning krijgen.12
Het is de vraag of het bieden van passende ondersteuning voldoende gewaarborgd is zonder daartoe een wettelijke verplichting op te nemen.13
De Afdeling adviseert nader toe te lichten op welke wijze de passende ondersteuning wordt gewaarborgd om het hoorrecht voor leerlingen te realiseren.
Het wetsvoorstel bevat verschillende waarborgen die ervoor zorgen dat de leerling op een betekenisvolle manier uitvoering kan geven aan het recht om gehoord te worden. Allereerst neemt het wetsvoorstel tot uitgangspunt dat het bevoegd gezag de leerling in staat stelt zijn of haar mening te geven over het ontwikkelingsperspectief. In de memorie van toelichting wordt tot uitdrukking gebracht dat het niet denkbaar is dat uitvoering gegeven kan worden aan deze verplichting zonder een leerling passende ondersteuning te bieden. In het genoemde voorbeeld: een leerling met een auditieve beperking kan niet haar of zijn mening op een volwaardige manier kenbaar maken zonder de hulp van een tolk. Verder mag de leerling zelf bepalen op welke wijze hij of zij wordt gehoord.
Hoewel de regering erop vertrouwt dat scholen in veruit de meeste gevallen leerlingen de juiste ondersteuning bieden bij formele contactmomenten tussen de leerling en het onderwijspersoneel, erkent de regering dat de verplichting in het voorgelegde wetsvoorstel een indirecte verplichting is. Als waarborg dat elke leerling de ondersteuning krijgt die hij of zij nodig heeft bij het uiten van zijn of haar mening is daarom een expliciete wettelijke verplichting daartoe toegevoegd in de voorgestelde artikelen 41a, zevende lid van de Wet op de expertisecentra, 40a, zesde lid van de Wet op het primair onderwijs, 45, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs BES, 2.44, vijfde lid en 11.14, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Naar aanleiding van deze toevoeging zijn deze artikelen tekstueel enigszins aangepast om te verduidelijken wat het bevoegd gezag in het ontwikkelingsperspectief dient te omschrijven en aan de leerling dient toe te lichten. In de praktijk zullen scholen ondersteund worden om het gesprek over het ontwikkelingsperspectief te voeren met leerlingen. Er wordt hiertoe een handreiking14 ontwikkeld en er zullen trainingen op basis van deze handreiking worden verzorgd.
Volgens de toelichting is de invoering van een hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief een «eerste stap» bij de verwezenlijking van het hoorrecht dat uit de verdragen voortvloeit. Er wordt gewerkt aan handreikingen om de scholen ertoe te bewegen om ook bij andere beslismomenten leerlingen te betrekken.15
De Afdeling constateert dat de regering in dit wetsvoorstel het hoorrecht vooralsnog beperkt tot het ontwikkelingsperspectief en voor het overige vertrouwt op het werken met handreikingen. Uit de toelichting blijkt niet of alle vervolgstappen voor de verwezenlijking van het hoorrecht uitsluitend met handreikingen worden gezet of dat ook wetgeving wordt beoogd.
De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan de vraag of en zo ja, op welke termijn nadere wetgeving wordt overwogen ten aanzien van de verdere verwezenlijking van het hoorrecht.
Met de ondertekening en ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van het kind en van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap heeft de Nederlandse Staat zich gecommitteerd om de rechten in deze verdragen te verwezenlijken. Bij de verwezenlijking van deze rechten staan de regering verschillende instrumenten ter beschikking, waaronder wetgeving. Wetgeving is evenwel het meest ingrijpende sturingsinstrument dat kan worden ingezet om gedragsverandering teweeg te brengen. Uitgangspunt is om die reden om te bezien of minder ingrijpende sturingsinstrumenten, zoals communicatieve beleidsinstrumenten, kunnen leiden tot de verdere verwezenlijking van het hoorrecht op andere voor het kind relevante besluiten. Er is ervoor gekozen om voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften wetgeving als sturingsinstrument in te zetten vanwege de verhoogde kwetsbaarheid van deze leerlingen ten opzichte van kinderen zonder extra ondersteuningsbehoeften. Voor leerlingen zonder extra ondersteuningsbehoefte lijkt wetgeving rondom hoorrecht vooralsnog niet noodzakelijk. De regering onderkent evenwel het belang van hoorrecht voor alle leerlingen en zal de beweging hiernaar toe stimuleren bijvoorbeeld middels handreikingen. Zo is in de handreiking «Basisdocument ontwikkelingsperspectief: een houvast voor regulier én gespecialiseerd onderwijs»16 het hoorrecht expliciet opgenomen. Aan de hand van deze handreiking zullen trainingen worden ontwikkeld voor scholen, ouders en leerlingen, waarin gespreksvoering met leerlingen aan de orde komt. Alhoewel de handreiking zich expliciet richt op het ontwikkelingsperspectief, zijn de technieken die worden aangeleerd breder inzetbaar. Onderwijsprofessionals kunnen deze dus inzetten om hoorrecht voor alle kinderen te verwezenlijken.
Indien uit de voortgangsrapportages passend onderwijs of andere relevante informatie blijkt dat onvoldoende voortgang wordt gemaakt in de verdere verwezenlijking van het hoorrecht op scholen kan de regering besluiten dat aanvullende wetgeving noodzakelijk is. Er kan op dit moment nog geen termijn aan dit voornemen worden verbonden. Dit zal in de komende periode worden gemonitord. Monitoringsinstrumenten die kunnen worden ingezet zijn onder andere de doelstellingenmonitor passend onderwijs en monitoring en evaluatie van trainingen in het ontwikkelingsperspectief. Ook zal de regering alert zijn op signalen van verschillende stakeholders in het onderwijs.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
Het wetsvoorstel leidt niet tot wijzigingen in de regeling van de medezeggenschap. Medezeggenschap die betrekking heeft op passend onderwijs is zowel georganiseerd op het niveau van het samenwerkingsverband als op het niveau van de school. De ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband behoudt het instemmingsrecht op het ondersteuningsplan. In dit plan worden de basisondersteuning en de extra ondersteuning beschreven. Het samenwerkingsverband heeft hiermee de mogelijkheid om de beschikbare middelen in te zetten op een manier die past bij de eigen situatie. De medezeggenschapsraad van de school behoudt het adviesrecht ten aanzien van het extra ondersteuningsaanbod (voorheen: schoolondersteuningsprofiel). De leerling- en oudergeleding van de medezeggenschapsraad behoudt het instemmingsrecht met betrekking tot de schoolgids. Hiervan wordt in het voorstel de daarin voortaan op te nemen informatie over het ondersteuningsaanbod uitgezonderd.
De toelichting verwijst naar een «Breed gesprek» dat op dit moment wordt gevoerd over de maatregelen die getroffen kunnen worden om de zeggenschap van onderwijsprofessionals te versterken. Dit moet leiden tot antwoorden op fundamentele vragen over de governancestructuur van schoolorganisaties, (mede)zeggenschap van ouders en personeel, investeringen in de klas, rol en positie van de schoolleider en de verantwoording.17 Volgens de toelichting overweegt de regering om het adviesrecht van de medezeggenschapsraad op het ondersteuningsaanbod aan te scherpen, mede gebaseerd op de uitkomsten van het Breed gesprek. Tegelijkertijd benadrukt zij dat de Tweede Kamer in overweging kan nemen om dit al in het huidige wetsvoorstel op te nemen.18 Het wetsvoorstel zelf bepaalt hierover echter niets.
Dit wetsvoorstel beoogt de positie van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte en de positie van de ouders van die leerlingen te versterken in het kader van de verbeteraanpak passend onderwijs. De bredere reflectie op (mede)zeggenschap heeft evenwel geen rechtstreeks verband met dit wetsvoorstel, maar betreft een specifiek onderwerp dat op de eigen merites dient te worden beoordeeld.19 In dit verband wijst de Afdeling erop dat het in het licht van de constitutionele verhoudingen ongebruikelijk is om de Tweede Kamer als medewetgever in overweging te geven om onderwerpen bij amendement te regelen, terwijl de regering zelf daarover nog geen standpunt inneemt en een regeling ter zake nog niet in haar wetsvoorstel heeft verankerd.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de toelichting in lijn te brengen met de verhoudingen tussen regering en parlement en zo nodig mede op basis van de uitkomsten van het «Breed gesprek» een standpunt te bepalen. Indien de regering alsnog besluit tot een wezenlijke wijziging van de medezeggenschapsbevoegdheden ten aanzien van het ondersteuningsaanbod in dit wetsvoorstel, gaat de Afdeling ervan uit dat het voorstel opnieuw aan haar ter advisering wordt voorgelegd.
Het wetsvoorstel heeft tot doel de positie van ouders en leerlingen in het passend onderwijs te versterken. Het ondersteuningsaanbod van de school is een fundamenteel onderdeel van het passend onderwijs op scholen voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. Het versterken van de medezeggenschap van leerlingen en ouders op het ondersteuningsaanbod sluit daarom in de ogen van de regering aan bij de doelstelling van het wetsvoorstel.
Met de Kamerbrief van 6 juli 2023 over het eindrapport Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap in het funderend onderwijs. De uitkomsten van het Breed gesprek geven geen aanleiding om de medezeggenschapsrechten in het algemeen te herzien. De medezeggenschapsrechten rondom het ondersteuningsaanbod blijven dan ook met dit wetsvoorstel ongewijzigd. De bewuste passage is uit de toelichting geschrapt.
De voorgestelde ouder- en jeugdsteunpunten van samenwerkingsverbanden passend onderwijs krijgen, naast de taak van informeren en signaleren, ook de taak om ouders en leerlingen te adviseren, ondersteunen en begeleiden bij passend onderwijs. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een gesprek over een specifieke casus, waarin de door de school geboden ondersteuning wordt besproken. Ook kan het steunpunt ondersteuning bieden bij klachtenprocedures.20 Volgens de toelichting gaat het om een vorm van doelregelgeving, een zorgplicht, waarbij de samenwerkingsverbanden zelf de ruimte hebben om te bepalen op welke manier wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen.21
De Inspectie van het Onderwijs vraagt in haar uitvoeringstoets om duidelijkheid te geven over de vraag wanneer de steunpunten aan hun wettelijke taak voldoen. In antwoord op deze vraag merkt de toelichting op dat het denkbaar is dat een samenwerkingsverband in het kader van het uitvoeren van deze wettelijke taak beleid en protocollen opstelt.22 Niet duidelijk is of dit antwoord recht doet aan de zorgen van de Inspectie van het Onderwijs, in het bijzonder indien er geen protocollen of beleidsstukken aanwezig zijn.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader aandacht te besteden aan de vraag hoe de Inspectie dient vast te stellen dat ouder- en jeugdsteunpunten aan hun wettelijke taak hebben voldaan, in het bijzonder wanneer geen protocollen of beleidsstukken zijn vastgesteld.
Het toezicht op de samenwerkingsverbanden vindt onder andere plaats door middel van documentenanalyse en gesprekken met betrokkenen bij het samenwerkingsverband. De inspectie is bevoegd om inlichtingen respectievelijk inzage van zakelijke gegevens en bescheiden te vorderen. Het samenwerkingsverband is in beginsel verplicht om gevolg te geven aan deze vorderingen. De inspectie kan bijvoorbeeld het samenwerkingsverband verzoeken om inzicht te geven in alle relevante documenten die het steunpunt betreffen.
In zijn jaarverslag legt het samenwerkingsverband onder andere verantwoording af over de uitvoering van zijn wettelijke taken. Indien geen andere beleidsstukken zijn vastgesteld, kan de inspectie op basis van het jaarverslag en gesprekken met betrokkenen binnen het samenwerkingsverband, zoals het bestuur, toezicht houden.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
De scholen zijn bevoegd om in het kader van dit wetsvoorstel persoonsgegevens te verwerken voor het hoorrecht over het ondersteuningsperspectief, waaronder bijzondere persoonsgegevens over de gezondheid. In dit verband wordt een beroep gedaan op het zwaarwegend algemeen belang dat met het ondersteuningsperspectief een ononderbroken ontwikkelingsproces van leerlingen wordt gewaarborgd.23 De toelichting stelt dat er geen aanvullende wettelijke maatregelen en waarborgen nodig zijn om de bijzondere persoonsgegevens te verwerken, omdat er reeds voldoende wettelijke waarborgen zijn op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).24
Indien beroep wordt gedaan op het zwaarwegend algemeen belang ter verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt in meer algemene zin dat zo nodig aanvullende passende en specifieke maatregelen moeten worden getroffen.25 Zo gelden bijvoorbeeld voor scholen al aanvullende waarborgen wat betreft de geheimhouding.26 In dit verband merkt de Afdeling op dat nog extra aanvullende waarborgen kunnen worden overwogen, bijvoorbeeld ten aanzien van de toegang tot de bijzondere persoonsgegevens en de specifieke bewaartermijnen.27
De Afdeling adviseert gelet op het voorgaande de toelichting aan te passen en zo nodig aanvullende passende en specifieke maatregelen te treffen voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens.
De verwerking van bijzondere persoonsgegevens die in het kader van dit wetsvoorstel plaatsvindt heeft betrekking op gegevens die door de leerling mogelijk ingebracht worden wanneer hij of zij gebruik maakt van zijn of haar hoorrecht. Ook in de huidige situatie kunnen deze bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt in het ontwikkelingsperspectief. Hiervoor zijn reeds waarborgen aanwezig, die ook gelden voor de situatie waarin gebruik wordt gemaakt van het hoorrecht. De gegevens worden conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming niet langer bewaard dan noodzakelijk. Het bevoegd gezag is daarnaast verplicht tot geheimhouding van de gegevens. De gegevens worden niet gedeeld met derden, anders dan met degenen aan wie het bevoegd gezag op grond van een wettelijke taak of plicht gehouden en bevoegd is die gegevens te delen.28 Op basis van de huidige praktijk rond het verwerken van bijzondere persoonsgegevens voor het ontwikkelingsperspectief, die plaatsvindt binnen het kader van de waarborgen die uit de bestaande regelgeving voortvloeien, ziet de regering geen noodzaak tot het stellen van aanvullende waarborgen met betrekking tot de toegang tot de bijzondere persoonsgegevens of specifieke bewaartermijnen. Daarnaast is op dit moment niet goed te overzien welke gevolgen eventuele extra waarborgen (zoals specifieke bewaartermijnen) zouden hebben voor de praktijk van bevoegde gezagen en scholen.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
Het wetsvoorstel bepaalt dat de medewerkers van het steunpunt bevoegd zijn om persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens betreffende de gezondheid, te verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de wettelijke taken van het steunpunt.29
De Afdeling merkt op dat deze bepaling de indruk kan wekken dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens betreffende de gezondheid is toegestaan ook zonder dat toestemming is verleend door de betrokkenen. Uit de toelichting leidt de Afdeling echter af dat dit uitsluitend mogelijk is op basis van uitdrukkelijke toestemming. Dit sluit ook aan bij het uitgangspunt dat een ouder- en jeugdsteunpunt enkel de belangen van de leerling dient.30
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de tekst van wetsvoorstel in overeenstemming te brengen met de toelichting.
De regering heeft in het wetsvoorstel tot uitgangspunt genomen dat het ouder- en jeugdsteunpunt enkel de belangen van de leerling dient. Het ouder- en jeugdsteunpunt zal dan ook altijd toestemming moeten vragen aan de leerling om haar of zijn persoonsgegevens te verwerken. Het wetsvoorstel is op basis van deze twee uitgangspunten aangevuld. De voorgestelde grondslag om bijzondere persoonsgegevens te verwerken is geschrapt.
De medewerkers van de ouder- en jeugdsteunpunten zijn bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens ter uitvoering van alle wettelijke taken. Dit geldt ook voor de taak om relevante ontwikkelingen te signaleren en het samenwerkingsverband daarover te informeren met het oog op beleidsontwikkeling.31
De Afdeling wijst erop dat uit de toelichting niet duidelijk blijkt waarom medewerkers van het ouder- en jeugdsteunpunt ten behoeve van deze specifieke taak persoonsgegevens moeten verwerken.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het wetsvoorstel zo nodig aan te passen.
Zoals de Afdeling terecht opmerkt is het niet noodzakelijk voor het steunpunt om (bijzondere) persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de taak om relevante ontwikkelingen te signaleren en het samenwerkingsverband daarover te informeren. Het wetsvoorstel is dienovereenkomstig aangepast.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een onvolkomenheid in de wijzigingsbepaling over de schoolgids in de Wet op de expertisecentra te herstellen.32 Ook is ter verduidelijking in artikel 45, derde lid, van de Wet op de expertisecentra een verwijzing artikel 18a, achtste lid van de Wet op het primair onderwijs opgenomen. De wijziging van dit artikel is tevens opgenomen in een nieuw onderdeel van artikel I (onderdeel F). Hetzelfde geldt voor de wijziging van artikel 43 van de Wet op het primair onderwijs, die nu is opgenomen in artikel II, onderdeel I.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul