Vastgesteld 5 oktober 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2023 voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof. Bij brief van 2 oktober 2023 zijn ze door de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
1
Wat wordt komend jaar gedaan voor het ondersteunen en faciliteren van multifunctionele landbouw? Welke budget is hiervoor beschikbaar?
Antwoord:
In 2024 is € 360.000 beschikbaar gesteld voor onderzoek naar waardencreatie en verdienvermogen in een drietal onderzoeken in de multifunctionele landbouw. Waarvan € 175.000 beschikbaar is voor een nieuwe meting in de multifunctionele landbouw, die inzicht geeft in omzet en impact van de verschillende multifunctionele activiteiten. Ook is € 135.000 beschikbaar voor onderzoek naar de verschillende vormen van korte ketens» archetypen in de korte keten. Ook is € 50.000 beschikbaar voor onderzoek naar de ontwikkeling van de korte ketens in Nederland, zodat nationaal en per provincie inzicht ontstaat hoe de korte ketens en de omzet daarvan op primaire bedrijven zich ontwikkelen. Eveneens is er budget voor 2025 en 2026 gereserveerd.
In 2024 zal het ministerie ook de rol in het krachtenveld in de multifunctionele landbouw blijven vervullen, zo is het ministerie onderdeel van het Platform Multifunctionele Landbouw, een samenwerkingsverband tussen diverse stakeholders1. In 2023 publiceerde de VNG een nieuwe handreiking Multifunctionele Landbouw en de Ruimtelijke Ordening. Deze is tot stand gekomen in samenwerking met het Platform. Ook loopt een huidig onderzoekstraject bij de Kamer van Koophandel naar de regeldruk in de multifunctionele landbouw. Het ministerie is samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat opdrachtgever, andere stakeholders zijn eveneens betrokken in dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar van 2023 verwacht.
2
Hoeveel fte en hoeveel geld is er extra bij gekomen in 2022, 2023 en hoeveel is er begroot voor 2024? Kan het kabinet dan volstaan met de begrote cijfers voor 2023, indien het kabinet de realisatiecijfers over de afgelopen twee jaar niet paraat heeft?
Antwoord:
Voor het jaar 2022 is er meerjarig budget voor 180 fte gealloceerd op de LNV-begroting voor gebiedsgericht werken. Dit komt neer op een bedrag van 26,6 mln. per jaar. Voor 2023 zijn er extra middelen toegevoegd voor ca. 130 fte lopend tot en met 2025. In 2023 is dit bedrag echter maar voor een aantal maanden toegevoegd wat neerkomt op 7,6 mln. De reden hiervoor is dat de besluitvorming hierover pas in de loop van 2023 plaatsvond. Het totale bedrag per jaar voor deze fte’s komt neer op 17,2 miljoen per jaar. Daarnaast is in 2023 budget voor 36,5 fte (4,1 mln.) voor de programmadirectie piekbelasters toegevoegd, die vooralsnog t/m 2025 loopt.
3
Hoeveel externe inhuur is er geweest in 2022 en 2023 en hoeveel is er begroot in 2024? Kan het kabinet dan volstaan met de begrote cijfers voor 2023, indien het kabinet de realisatiecijfers over de afgelopen twee jaar niet paraat heeft?
Antwoord:
Realisatie 2022 |
Begroting 2023 |
Begroting 2024 |
|
---|---|---|---|
Eigen personeel |
€ 127.598.716 |
€ 152.221.000 |
€ 169.984.000 |
Externe inhuur |
€ 12.237.836 |
€ 11.999.000 |
€ 7.289.000 |
In 2022 is er voor ruim 12 mln. extern ingehuurd. Het jaar 2023 loopt nog, daarom zijn hier geen realisatiecijfers genoemd. U wordt in het jaarverslag 2023 geïnformeerd over de realisatie over 2023.
Bij het begrote budget voor inhuur is alleen rekening gehouden met inhuur voor «Piek en ziek». Dit is tijdelijke inhuur voor maximaal 6 maanden, vanwege ziekte van vaste medewerkers of vanwege tijden van drukte. Voor overige externe inhuur (specialistische kennis) worden gedurende het jaar middelen overgeheveld naar het budget voor externe inhuur door beleidsdirecties o.b.v. het daadwerkelijke gebruik. Dit verklaart de lagere begroting in 2023 en 2024 ten opzichte van de realisatie uit 2022. Door de krappe arbeidsmarkt (vertraagde instroom van eigen personeel) en de vraag naar veel specialistische kennis is de verwachting dat de externe inhuur stijgt.
4
Wat is er aan de oorspronkelijke plannen (in het coalitieakkoord) voor het afschaffen van het verlaagde energietarief en inputvrijstelling warmtekrachtkoppelingen (WKK’s) voor de glastuinbouw veranderd (Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw)?
Antwoord:
Overeenkomstig de kamerbrief over de Voorjaarsbesluitvorming klimaat (Kst 32 813, nr. 1230) en het Belastingplan 2024 wordt vanaf 2025 het afschaffen van het verlaagd tarief glastuinbouw en het beperken van inputvrijstelling WKK tot 2030 gefaseerd ingevoerd. Dit in tegenstelling tot het coalitieakkoord waar de maatregelen volledig op 1 januari 2025 van kracht zouden zijn geworden.
5
Klopt het dat de energiekosten voor glastuinbouwbedrijven die louter gebruik maken van een WKK (Warmtekrachtkoppeling), door de Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw met twee tot vijf keer zullen stijgen?
Antwoord:
Onder de Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw vallen het gefaseerd afschaffen van het verlaagd tarief glastuinbouw, het gefaseerd beperken van de inputvrijstelling WKK en de CO2-heffing glastuinbouw.
Trinomics heeft de effecten van de fiscale maatregelen geraamd (bijlage bij Belastingplan 20242). Op sectorniveau leiden de fiscale maatregelen tot 45% stijging van de totale netto energiekosten (marktprijs van energie plus energiebelasting verminderd met opbrengsten uit elektriciteitsverkoop). Om inzicht te krijgen in de spreiding binnen de sector zijn vier bedrijfsprofielen met WKK doorgerekend. In 2030 is de impact fors en stijgen de statische energiekosten tussen de 43% (chrystanten) en 75% (potplanten). In 2025 is de impact een stuk lager doordat een groter deel van de gasinput nog vrijgesteld is en het verlaagd tarief nog niet volledig is uitgefaseerd. De stijging van energiekosten ligt dan tussen de 3% en 27%. In 2030 wordt deze stijging voornamelijk veroorzaakt door de stijging van de energiebelasting. Dit zijn statische effecten die door het nemen van emissiereductiemaatregelen lager uit zullen vallen, zoals bijvoorbeeld maatregelen ter bevordering van energiebesparing of warmte-infrastructuur. Daartoe zijn reserveringen gemaakt in het Klimaatfonds. Op individueel bedrijfsniveau zal de spreiding groter zijn. Dit is afhankelijk van onder andere de grootte van het bedrijf en het aantal locaties.
6
Waarom is er een CO2-heffing nodig voor de glastuinbouw aangezien er met het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030, dat eveneens door het kabinet wordt onderschreven, de doelstelling van 0,7 megaton CO2 wordt gehaald?
Antwoord:
De CO2-heffing dient ter borging van het halen van CO2-restemissiedoel in 2030 dat is vastgesteld op 4,3 Mton CO2-equivalenten. Zowel de heffing als het restemissiedoel zijn onderdeel van het convenant.
7
Wat gebeurt er met de financiële opbrengsten van de Wet fiscale klimaatregelen glastuinbouw?
Antwoord:
De algemene begrotingsregel is dat opbrengsten van fiscale maatregelen niet op de LNV-begroting komen maar naar de algemene middelen gaan. Zowel de energiebelasting als de CO2-heffing glastuinbouw zijn fiscale maatregelen. De individuele CO2-heffing glastuinbouw treedt vanaf 2025 in werking.
8
Hoeveel hectare glastuinbouw kent het cluster Venlo?
Antwoord:
In de kamerbrief (Kamerstuk 32 627, nr. 41) van 19 oktober 2022 heeft mijn ambtsvoorganger mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK), aangegeven dat het gebied in het noorden van de provincie Limburg, de glastuinbouwsector bestaat uit ongeveer 800 hectare kassen waar met name glasgroenten geteeld worden.
9
Klopt het dat het glastuinbouwcluster Venlo geen toegang heeft tot aardwarmte en dus afhankelijk is van WKK’s en daarmee een significante stijging van de energiekosten krijgt?
Antwoord:
De bij het antwoord op vraag 8 genoemde brief gaat in op de situatie in de glastuinbouw in de provincie Limburg in de context van een klimaatneutrale glastuinbouw. Dat toekomstperspectief is per regio en bedrijf verschillend en hangt onder meer af van prijs en beschikbaarheid van productiefactoren en de soort teelt.
In de RES 1.0 van Noord- en Midden Limburg (RES NML) is één van de uitgangspunten het gebruik van (rest)warmte, waarbij bij verschillende duurzame warmtebronnen de potentie voor de glastuinbouw wordt afgewogen. De grote potentie van geothermie voor de glastuinbouw wordt in de RES benoemd, maar ook de lokale onzekerheden met betrekking tot deze duurzame warmtebron worden genoemd. De brief concludeert dat de feitelijke en economische kansen voor het benutten van geothermie in de regio Noord-Limburg helaas zijn afgenomen.
Zolang de genoemde onduidelijkheden over geothermie bestaan en als eventueel de toegang tot geothermie in de toekomst niet mogelijk blijkt, zijn tuinders die hun bedrijf willen verduurzamen aangewezen op alternatieve duurzame warmtebronnen zoals aquathermie, zonthermie, groen gas of restwarmte. De ontwikkeling van verschillende alternatieve energiebronnen wordt op dit moment in een hoog tempo opgepakt, door meerdere grote marktpartijen. Toch zullen verduurzamingsopties bedrijfs- en locatie-afhankelijk zijn.
Ondernemers zullen, mede afhankelijk van markt-, ketenpartijen en consument hun keuzes maken aangaande verduurzaming van hun bedrijfsvoering. Daarbij is het relevant dat voor een klimaatneutrale glastuinbouw het gebruik van fossiel aangedreven WKK’s afgebouwd zal moeten worden. De Rijksoverheid stimuleert de glastuinbouwbedrijven in heel Nederland door middel van normering, beprijzing en subsidiering om te investeren in energiezuinige en circulaire productie. Het onderdeel gebiedsaanpak uit de klimaatakkoordafspraken is bij Greenports Nederland belegd.
10
Hoeveel hectare glastuinbouw telt Nederland?
Antwoord:
Volgens de Energiemonitor Glastuinbouw 2021 van Wageningen Economic Research (WEcR) (bijlage bij Kamerstuk 32 627, nr. 42) telde Nederland in 2021 10.418 hectare glastuinbouw. Dit jaar zal er een nieuwe Energiemonitor worden gepubliceerd met de stand van zaken per 2022.
11
Kan het kabinet inzichtelijk maken hoe het gebruik van aardwarmte zich in totaal aantal hectares en in procenten de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld?
Antwoord:
Uit de Energiemonitor Glastuinbouw over de jaren 2011 tot en met 2021 van WEcR blijkt dat het aantal hectares in die periode van 39 tot 964 hectare is toegenomen. Het percentage door glastuinbouw geproduceerde aardwarmte ten opzichte van de totale energiegebruik in de glastuinbouw nam in die periode toe van 0,3% naar 3,8% Zie onderstaande tabel.
jaar |
Hectare aardwarmte |
PJ aardwarmte geproduceerd door glastuinbouwbedrijven / PJ totale energie glastuinbouw |
---|---|---|
2011 |
39 hectare |
0,3% |
2012 |
73 hectare |
0,4% |
2013 |
134 hectare |
0,9% |
2014 |
445 hectare |
1,9% |
2015 |
459 hectare |
2,4% |
2016 |
503 hectare |
2,7% |
2017 |
621 hectare |
2,9% |
2018 |
741 hectare |
3,6% |
2019 |
943 hectare |
4,0% |
2020 |
964 hectare |
3,8% |
2021 |
964 hectare |
3,8% |
12
Hoeveel jaar duurt het gemiddeld, van aanvraag tot realisatie, voordat een aardwarmte doublet in gebruik kan worden genomen?
Antwoord:
Gelet op de praktijk duurt het ongeveer 5 a 6 jaar vanaf het moment van de eerste vergunningaanvraag tot de realisatie van het aardwarmtesysteem. De recent geactualiseerde vergunningensystematiek voor aardwarmte voorziet hierin.
13
Klopt het dat een aantal (nog te realiseren) aardwarmteprojecten of te leggen leidingen stil liggen vanwege stikstofuitstoot?
Antwoord:
Navraag bij EZK leert dat er op dit moment geen procedures of vergunningaanvragen stilliggen vanwege de stikstofproblematiek. Wat wel kan is dat een vergunningaanvraag niet wordt ingediend als uit de berekeningen blijkt dat de stikstofuitstoot te groot wordt. EZK heeft hier echter als vergunningverlener geen zicht op. Het algemene beeld is daarentegen wel dat stikstof een knelpunt is voor de realisatie van energietransitie-projecten.
14
Hoeveel megaton CO2 wordt er vanuit de haven van Rotterdam geleverd (OCAP) aan het glastuinbouwcluster Westland en wat is er benodigd als het cluster volledig op aardwarmte over is geschakeld?
Antwoord:
Uit de Energiemonitor Glastuinbouw vanuit 2021 van WEcR (bijlage bij Kamerstuk 32 627, nr. 42) blijkt dat in 2021 ongeveer 0,75 Mton externe CO2 door de glastuinbouw te zijn ingekocht. Dit gebeurt hoofdzakelijk via een pijplijn in West-Nederland.
In 2019 heeft WEcR onderzoek gedaan naar de CO2-behoefte in de Nederlandse glastuinbouw (WUR Rapport 2019–034, Velden en Smit). In het middenscenario is in 2030 de behoefte aan CO2 2,5 Mton per jaar niet gespecificeerd naar regio of tuinbouwcluster. Recent is aan WEcR gevraagd na te gaan hoe de vraag veranderd is als gevolg van de veranderde marktomstandigheden. De behoefte naar CO2 in 2040 is nog niet in kaart gebracht.
15
Klopt het dat het door de glastuinbouw aangedragen CO2-sectorsysteem ook de doelstellingen voor CO2-reductie worden behaald?
Antwoord:
Ja, de CO2-heffing glastuinbouw borgt dat het restemissiedoel voor de glastuinbouw in 2030 van 4,3 Mton CO2-equivalenten wordt behaald.
16
Klopt het dat het CO2-sectorsysteem van de glastuinbouw effectiever, eerlijker en beter is dan een aanpassing in het degressieve energiebelastingstelsel?
Antwoord:
De individuele CO2-heffing glastuinbouw is vanaf 2025 de opvolger van het CO2-sectorsysteem. De CO2-heffing glastuinbouw is een vlakke heffing, waardoor iedere tuinder eenzelfde bedrag betaalt per m3 aardgas. Dit komt beter overeen met het «de-vervuiler-betaalt-principe» dan het degressief energiebelastingstelsel.
17
Klopt het dat de verdere uitwerking van de Nationale Eiwitstrategie, die voor 2022 en doorlopend in 2023 op de rol stond, nog verder vertraging oploopt tot 2024?
Antwoord:
Het is mijn inzet om de energie die aanwezig is bij alle betrokken partijen vast te houden en om samen met hen aan de doelen van de eiwitstrategie te werken. De snelheid waarmee deze doelen kunnen worden gerealiseerd, zal mede afhangen van de middelen die het volgende kabinet de komende jaren kan vrijmaken.
18
Wanneer informeert de Minister de Kamer over de vervolgstappen op de Nationale Eiwitstrategie?
Antwoord:
Vanwege de demissionaire status van het kabinet is de besluitvorming over de structurele voortzetting van de Nationale Eiwitstrategie en bijbehorende vervolgstappen aan een volgend kabinet.
19
Aan wat voor soort afspraken met betrokken ketenpartijen moet worden gedacht? Geldt dit voor elk van de stromen in de Nationale Eiwitstrategie? Worden bij deze afspraken ook (vertegenwoordigers van) bedrijven betrokken die actief zijn op bijvoorbeeld alternatieve eiwitbronnen?
Antwoord:
Individuele boeren, overheden, ketenpartijen én consumenten dragen allemaal bij om de doelen van de Nationale Eiwitstrategie te realiseren. Op dit moment vinden gesprekken plaats tussen de diervoedersector en de dierlijke ketens over het maken van afspraken over de samenstelling van diervoeder. Dit zal dan o.a. gaan over het lokaal (in Europa) aankopen van grondstoffen en het aandeel reststromen in diervoeder. In de Bean Deal werken nu 56 stakeholders samen aan het creëren van meerwaarde voor plantaardige eiwitten van eigen bodem. De initiatieven, waaronder pilots van het bedrijfsleven, zijn gericht op een maximale invulling van de groeiende vraag naar plantaardig voedsel en stimulering van het aanbod van producten met vlinderbloemigen en andere eiwitrijke gewassen van Nederlandse bodem. Enkele supermarktketens hebben daarnaast een doelstelling geformuleerd op de eiwittransitie en de rol die zij hierin kunnen spelen met hun eigen assortiment om zo de beweging in gang te zetten naar een meer plantaardig voedingspatroon. Dit zijn ontwikkelingen die ik waardeer, omdat dergelijke partijen hun nek uitsteken om het verschil te maken. Dat geldt ook voor de bedrijven die onderdeel uitmaken van het consortium dat met LNV de uitvoering van het Nationaal Groeifondsplan op cellulaire agricultuur voor zijn rekening neemt. Bedrijven, samen met kennisinstellingen en het ministerie werken aan het opzetten van nieuwe opleidingen en het benodigde onderzoek om de sector van kweekvlees en precisiefermentatie een flinke stap verder te brengen.
20
Kan het kabinet bevestigen dat de biologische sector (gedeeltelijk) gebruikmaakt van zaden, uitgangsmateriaal en gewassen die zijn veredeld met technieken als mutagenese die in de Europese Unie (EU)officieel worden gezien als genetische modificatie maar die vrijgesteld zijn van de Europese regelgeving voor genetische modificatie als het gaat om veiligheids- en goedkeuringsprocedures en labeling?
Antwoord:
De biologische sector kan inderdaad gebruik maken van zaden, uitgangsmateriaal en gewassen die met mutagenese zijn ontwikkeld. Deze ggo-techniek is vrijgesteld van de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (Europese ggo-richtlijn 2001/18/EG, Bijlage 1B). Deze vrijstelling geldt daarmee ook voor de biologische sector.
21
Welke rol spelen plantaardige eiwitten of andere alternatieven, zoals kweekvlees of precisiefermentatie, in het verbeteren van dierenwelzijn, het vergroten van de diergezondheid en de vermindering van verspreiding van zoönosen en antibioticagebruik?
Antwoord:
Kweekvlees of gecultiveerd vlees (CA vlees is een Nederlandse uitvinding) is een technologie waarbij stamcellen uit spierweefsel van dieren in een voedingsbodem en onder ideale groeiomstandigheden worden opgekweekt tot een vleesproduct. Voorheen was kalfsserum nodig voor het opkweken van de cellen. Inmiddels is dit verleden tijd en wordt gewerkt met een plantaardig substraat waarop de cellen groeien. Dit betekent dat kweekvlees nu op een diervriendelijke manier geproduceerd kan worden. Er wordt naast vlees en vis ook gewerkt aan CA zuivel door de inzet van precisiefermentatie, wat een andere techniek is dan het kweken van cellen voor kweekvlees. Kweekvlees kan er op termijn voor zorgen dat er minder dieren nodig zijn om vlees te produceren, hetgeen een positief effect heeft op dierenwelzijn, de verspreiding van zoönose en de reductie van antibioticagebruik. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van plantaardige alternatieven voor dierlijke eiwitten.
22
Klopt het dat het stimuleren van de kennis en innovatie rond duurzame, alternatieve eiwitbronnen uit cellulaire landbouw, zoals kweekvlees of precisiefermentatie, volledig ontbreekt in de paragraaf rond kennis en innovatie?
Antwoord:
In de toelichting op artikel 23 in het verdiepingshoofdstuk op de begroting over kennis en innovatie wordt aangegeven op welke onderdelen het project van cellulaire agricultuur binnen het Nationaal Groeifonds (NGF) beziet en wat de voortgang is. De toelichtende paragraaf heeft foutief het kopje «CropXR» mee gekregen, naar een ander NGF project.
23
Hoe lang en hoog zijn de leningen vanuit het Nationaal Groenfonds?
Antwoord:
In totaal staat er voor ruim 30 miljoen Euro aan leningen open bij het Klimaatfonds binnen het Nationaal Groenfonds.
De looptijd van de leningen is maximaal 10 jaar. De gemiddelde looptijd is ±7 jaar.
24
Welke projecten zijn via het Nationaal Groenfonds dusver gefinancierd?
Antwoord:
Er zijn in totaal 20 projecten gefinancierd via het klimaatfonds van het Nationaal Groenfonds. De projecten zijn zeer divers, van verduurzaming van kassen tot produceren van groengas uit mest en van verduurzaming in de pluimveehouderij tot innovatie op het gebied van biobased materialen.
25
Komen innovatieve projecten op alternatieve eiwitbronnen, zoals kweekvlees of precisiefermentatie, ook in aanmerking voor financiering vanuit het Nationaal Groenfonds?
Antwoord:
Conform de afspraken in de overeenkomst die is gesloten tussen het Ministerie van LNV en het Nationaal Groenfonds is de volgende doel opgezet: «Het financieren van projecten die bijdragen aan de klimaatdoelstellingen van de Staat, in het bijzonder projecten die passen bij de klimaatdoelstellingen van het Ministerie van LNV op de terreinen Landbouw en Landgebruik».
Het klimaatfonds van het Nationaal Groenfonds draagt bij aan de klimaatakkoorddoelen van landbouw en landgebruik. Bij elk project moet dus worden bekeken of dit onder de noemer van landbouw en landgebruik valt met de bijbehorende doelstellingen.
26
Wanneer wordt het Nationaal Biodiversiteit Strategisch Actieplan (NBSAP) in 2024 voorzien? Welke partijen betrekt de overheid bij de uitwerking? Maken (vertegenwoordigers van) kennisinstellingen en bedrijven daarvan ook onderdeel uit?
Antwoord:
Begin 2024 zal de NBSAP aan uw Kamer worden gestuurd. Vervolgens zullen medio 2024 alle landen hun NBSAP delen voor de CBD-Conference of Parties 16 (CoP-16).
Er worden circa 80 partijen betrokken bij de uitwerking van de NBSAP, o.a. middels diverse consultaties en twee stakeholderbijeenkomsten. Dit betreft natuurorganisaties, jongerenorganisaties, agrarische organisaties, gemeenten, provincies, waterschappen, bedrijven, financiële instellingen en kennisinstellingen. De (vertegenwoordigers van) kennisinstellingen en bedrijven maken daar ook onderdeel van uit.
27
Waarom staat de CANS-werkstroom rond personeel opleiden onder Crop XR?
Antwoord:
U stelt een vraag over de verdiepingsbijlage van de ontwerpbegroting 2024.
De toelichting is abusievelijk onder de kop CROP XR terecht gekomen. De tekst moet luiden:
«In 2023 is aan het CROP-XR consortium subsidie verleend vanuit Nationaal Groeifondsmiddelen voor het realiseren van fase 1 van het CROP-XR programma. Dit betreft de jaren 2023–2027 met uitloop in 2028. Voorafgaand aan de subsidieverlening is de begroting in meer detail uitgewerkt en is de planning van de activiteiten op sommige onderdelen verschoven. Dit heeft geleid tot aanpassingen in de kasreeks. Het totaalbudget voor dit programma is onveranderd.»
28
Kan het kabinet aangeven wanneer er een uitwerking komt van motie van de leden Wassenberg en Graus (Kamerstuk 32 336, nr. 128) waarin de regering wordt verzocht om in kaart te brengen welke dierproeven weinig tot geen voorspellende waarde hebben en om te onderzoeken hoe deze slecht transleerbare dierproeven kunnen worden uitgefaseerd?
Antwoord:
In mijn Kamerbrief van 13 juli jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 150) ga ik in op de invulling van deze motie. Zoals in die brief aangegeven maak ik bij de uitvoering van deze motie gebruik van een aantal adviezen van het NCad. Inmiddels ben ik, zoals in die brief vermeld, het gesprek met ZonMw aangegaan over prioritering van proefdiervrij onderzoek. Concreet heb ik gevraagd om het vraag-gestuurd onderzoek af te stemmen met partijen zoals OECD of JRC-ECVAM, omdat deze partijen zich bezig houden met internationale standaarden voor testmethoden en de validatie daarvan voor internationaal gebruik. Hierdoor kan er gericht gewerkt worden aan vervanging van dierproeven die niet goed voorspellen voor de mens. Ik heb ZonMw verzocht dit mee te nemen in het nieuwe «Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) programma». Het nieuwe programma wordt verwacht aan het einde van het eerste kwartaal van komend jaar.
Door recente ontwikkelingen naar aanleiding van het Europese burgerinitiatief «Voor cosmetica zonder dierenleed – Maak een einde aan dierproeven in Europa» is er nu ook perspectief om op Europees niveau te onderzoeken welke dierproeven vervangen kunnen worden en wat daarvoor nodig is, in het bijzonder die ingezet worden in het kader van veiligheidsbeoordeling van chemische stoffen. In reactie op dit burgerinitiatief heeft de Europese Commissie aangegeven een roadmap op dit terrein te gaan ontwikkelen in samenwerking met de lidstaten en relevante stakeholders. Deze nieuwe ontwikkeling zal ik ook betrekken bij de uitvoering van deze motie. Middels een BNC-fiche wordt de Kamer separaat uitgebreider geïnformeerd over de mededeling van de Europese Commissie in reactie op het burgerinitiatief. Ik zal de Kamer nader informeren over de voortgang op deze motie in de TPI-voortgangsbrief in het eerste kwartaal 2024.
29
Neemt het kabinet, gelet op het feit dat in de onderhanden zijnde uitwerking van motie van de leden Beckerman en Wassenberg (Kamerstuk 32 336, nr. 137) waarin de regering wordt verzocht om een tijdspad te maken om dierproeven voor veiligheidstesten te beëindigen, en de bewindspersoon alvast een winstwaarschuwing afgeeft dat de mogelijkheden om tot nationaal beleid te komen gericht op het uitfaseren van dierproeven beperkt, in de uitwerking van deze motie en het opstellen van een tijdpad ook Europees en internationaal beleid mee dat invloed heeft op het uitvoeren van veiligheidstesten en waarop Nederland invloed zou kunnen uitoefenen?
Antwoord:
Ja, het kabinet neemt het Europees en internationaal beleid in de uitvoering van die motie mee. Een recente en voor de uitvoering van deze motie zeer relevante ontwikkeling is dat de Europese Commissie middels een mededeling op 25 juli jl. gereageerd heeft op het Europese burgerinitiatief «Voor cosmetica zonder dierenleed – Maak een einde aan dierproeven in Europa». In deze reactie kondigt de Europese Commissie aan dat ze een roadmap gaan ontwikkelen waarin de nodige stappen zullen staan om verplichte dierproeven voor chemische veiligheidstesten te kunnen gaan vervangen. Deze roadmap zal samen met lidstaten en relevante stakeholders bepaald worden. Dit biedt perspectief om op internationaal niveau te werken aan het vervangen van dierproeven voor veiligheidstesten. De motie zal ik betrekken bij mijn inzet voor de te ontwikkelen roadmap die de Europese Commissie op zal gaan stellen. Middels een BNC-fiche wordt de Kamer separaat uitgebreider geïnformeerd over de mededeling van de Europese Commissie in reactie op het burgerinitiatief. Ook andere relevante internationale en Europese ontwikkelingen neem ik mee bij de uitvoering van deze motie. Zo geeft mijn collega van IenW uitvoering aan de motie (Kamerstuk 32 336, nr. 147), waarin het kabinet wordt verzocht om zich in Brussel hard te maken voor proefdiervrije methoden bij de herziening van de REACH-verordening.
30
Kan het kabinet aangeven, gelet op het feit dat in de onderhanden zijnde uitwerking van motie van de leden Tjeerd de Groot en Haverkort (Kamerstuk 32 336, nr. 139) waarin de regering wordt verzocht waar mogelijk knelpunten voor innovaties die dierproeven voorkomen of vervangen op de route van lab naar praktijk op te lossen en hierover jaarlijks te rapporteren aan de Kamer en waaruit naar voren komt dat het plan van aanpak continu wordt aangevuld met nieuwe acties, of en op welke manier (vertegenwoordigers van) bedrijven die deze innovaties ontwikkelen en aanlopen tegen de bovengenoemde knelpunten, worden betrokken bij het identificeren van acties die eraan bijdragen dat knelpunten op de route van lab naar praktijk worden weggenomen?
Antwoord:
De invulling van de motie (Kamerstuk 32 336, nr. 139) van de leden De Groot en Haverkort staat beschreven in Kamerbrief d.d. 30 januari (Kamerstuk 32 336, nr. 143). Vertegenwoordigers van bedrijven zijn onder meer bij de invulling van deze motie betrokken door ZonMw in het kader van de Kennisagenda Transitie Proefdiervrije Innovatie. Ook hebben zij een rol gehad in de TPI Dialoog dag, waar zij specifieke hiaten konden benoemen. Deze gesprekken bevestigen dat kwalificatie, validatie en acceptatie belangrijke knelpunten zijn, naast het vinden van de juiste financiering. Daarom heeft mijn voorganger in de Kamerbrief van d.d. 14 april 2022 (Kamerstuk 32 336, nr. 124) ingezet op de ontwikkeling van twee routekaarten. Voor de nadere invulling van de routekaart heeft ZonMw ook recenter bedrijven geconsulteerd. Ook voor de invulling van andere onderdelen van het programma Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) worden behoeften uit het bedrijfsleven opgehaald om op die manier doelgericht proefdiervrije innovaties te ontwikkelen. Het betrekken van eindgebruikers zoals het bedrijfsleven is ook een prioriteit binnen het nieuwe MKMD-programma.
Daarnaast is het bedrijfsleven een belangrijke partner binnen de lopende interdepartementale groeifondsaanvraag voor een nieuw Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie (CPBT). Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de behoefte van onder andere het bedrijfsleven naar een betere biomedische translatie voor mens en dier middels proefdiervrije innovaties. Daarnaast wordt door middel van dit centrum nieuwe bedrijvigheid gecreëerd. Voor dit initiatief staat nu nog een reservering binnen het groeifonds van 124,5 m€. In januari wordt de herziene aanvraag opnieuw ingediend. In de voortgangsbrief TPI van volgend jaar wordt de Kamer over deze en andere activiteiten geïnformeerd.
31
Waaruit bestaan de uitgaven onder de subsidieregeling «Voedselzekerheid en internationale agrarische samenwerking»?
Antwoord:
Door Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheden worden voedseloplossingen voor de toekomst bedacht, uitgevoerd en geëxporteerd. Hiermee kan Nederland een grote bijdrage leveren aan de wereldwijde voedselzekerheid. Tegelijkertijd wordt hiermee de internationale (concurrentie)positie van Nederland versterkt. LNV werkt daarbij nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het netwerk van LNV-raden.
Het budget (1,541 mln.) wordt ingezet voor bilaterale en multilaterale samenwerking op het gebied van duurzame ontwikkeling, mondiale voedselzekerheid en partnerschappen. In de transitie naar duurzame en veerkrachtige voedselsystemen worden accenten gezet op: voeding, gender en werkgelegenheid, kennis en innovatie, klimaatadaptatie, voedselverliezen, uitgangsmateriaal en oceanen/visserij. Projectvoorstellen worden vooraf getoetst aan thematische criteria en toegekende projecten worden achteraf inhoudelijk en financieel getoetst.
32
Wat zijn de doelstellingen binnen de subsidieregeling «Voedselzekerheid en internationale agrarische samenwerking»? Hoe wordt onderzocht of deze doelstellingen jaarlijks worden behaald met het budget dat hiervoor is vrijgemaakt?
Antwoord:
Door Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheden worden voedseloplossingen voor de toekomst bedacht, uitgevoerd en geëxporteerd. Hiermee kan Nederland een grote bijdrage leveren aan de wereldwijde voedselzekerheid. Tegelijkertijd wordt hiermee de internationale (concurrentie)positie van Nederland versterkt. LNV werkt daarbij nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het netwerk van LNV-raden.
Het budget (1,541 mln.) wordt ingezet voor bilaterale en multilaterale samenwerking op het gebied van duurzame ontwikkeling, mondiale voedselzekerheid en partnerschappen. In de transitie naar duurzame en veerkrachtige voedselsystemen worden accenten gezet op: voeding, gender en werkgelegenheid, kennis en innovatie, klimaatadaptatie, voedselverliezen, uitgangsmateriaal en oceanen/visserij. Projectvoorstellen worden vooraf getoetst aan thematische criteria en toegekende projecten worden achteraf inhoudelijk en financieel getoetst.
33
Wat zijn de gevolgen van het afnemen van het subsidiebudget duurzame veehouderij met 23 miljoen euro voor 2023?
Antwoord:
Naar verwachting zijn er geen gevolgen van het afnemen van het subsidiebudget van duurzame veehouderij in 2023. Het budget is afgenomen omdat een deel van deze middelen (13 mln.) zijn doorgeschoven naar 2024 voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (SBV). Deze middelen zijn doorgeschoven om de geplande openstelling van de investeringsmodule van de SBV in het kader van de aanpak piekbelasting van dekking te voorzien. Deze middelen zouden namelijk niet meer in 2023 uitgegeven kunnen worden. Daarnaast is er 2.5 mln. overgeheveld naar art 23. om onderzoeken op het terrein van emissies uit te zetten bij de WUR. En tot slot is 7.5 mln. overgeheveld naar een bijdrage aan medeoverheden instrument voor een specifieke uitkering (SPUK) voor de Versnellingsaanpak ten aanzien van innovaties en emissies van de zandprovincies en de veehouderijsectoren.
34
Wat is de reden dat het kabinet 13 miljoen euro doorschuift naar 2024?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar het antwoord bij vraag 33.
35
Hoe geeft het kabinet gevolg aan de conclusies van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam over Stikstofneerslag?
Antwoord:
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht een kabinetsreactie te geven op dit rapport van de Universiteit van Amsterdam. In die reactie ga ik in op de betekenis en doorwerking van het onderzoek.
36
Deelt het kabinet de mening dat de kosten voor landbouwsubsidies voor de transitie van de Nederlandse landbouw deels moet worden betaald door partijen in de voedselketen, zoals supermarkten en vleesverwerkende industrie?
Antwoord:
Het Kabinet deelt de mening dat alle partijen in de voedselketen een verantwoordelijkheid hebben in de transitie van de landbouw. Uit het concept-Landbouwakkoord blijkt dat ketenpartijen terdege bereid zijn betekenisvolle stappen te zetten. Het gesprek over die bijdrage wordt ook gecontinueerd. Conform de motie van het lid Thijssen (Kamerstuk 33 576, nr. 296) doet het Kabinet onderzoek naar juridisch instrumentarium voor het verplichten van een financiële bijdrage van ketenpartijen. Zodra dit onderzoek is afgerond, worden de uitkomsten met uw Kamer gedeeld.
37
Welke gronden worden er in 2023 nog aangekocht?
Antwoord:
Een beperkt aantal veehouders heeft een aanvraagformulier voor grondverkoop aan de Nationale Grondbank ingediend. Deze aanvragen zijn voor afstemming met en eventuele afhandeling door de betreffende provincie in behandeling genomen. Ook zijn enkele provincies zich aan het oriënteren op het inzetten van de Nationale Grondbank ten behoeve van realisatie van de NPLG-opgaven. Of dit tot een daadwerkelijke aankoop zal leiden en of deze nog in 2023 plaatsvindt is van diverse factoren afhankelijk en op voorhand niet met zekerheid te zeggen.
38
Sinds welk jaar ontvangen de zes samenwerkende Zand-provincies geld vanuit het Rijk voor de pilotprojecten ten behoeve van doorbraakinnovaties en het geborgd continu meten van emissies en op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang en resultaten van deze projecten?
Antwoord:
De zes zandprovincies werken samen met veehouderijsectoren, ook wel het Samenwerkingsverband genoemd, aan een Versnellingsaanpak door op korte termijn de ontwikkeling van doorbraakinnovaties te ondersteunen. Het Samenwerkingsverband heeft het Rijk gevraagd om een financiële bijdrage aan deze aanpak. Met deze wijziging komt in 2023 7,5 miljoen euro beschikbaar voor deze aanpak. Zoals eerder aan de Kamer gemeld in mijn brieven van 25 november 2022 en 30 juni 2023 (Kamerstukken 29 383, nr. 386 en nr. 406) werk ik aan een nieuwe systematiek voor het meten van emissies, gebaseerd op emissiedoelen op bedrijfsniveau in combinatie met bedrijfsspecifiek meten. In dat kader wordt gewerkt aan de realisatie van het Regieorgaan Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij. Centraal in de werkwijze van het Regieorgaan staan de ontwikkelingen binnen praktijkpilots gericht op doorbraakinnovaties van stalsystemen en mestverwerking, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij reeds lopende initiatieven, zoals dat van de zandprovincies en veehouderijsectoren. Zoals aangegeven in mijn brief van 30 juni jl., zal ik de Kamer regelmatig informeren over de voortgang van de stappen die gezet worden, waaronder in het initiatief van de zandprovincies en veehouderijsectoren.
39
Van hoeveel derogatiedeelnemers ontvangt het ministerie monitoringskosten?
Antwoord:
In 2023 zijn door RVO 15.127 aanvragen voor derogatie ontvangen en is tot dusver aan 14.822 landbouwbedrijven een derogatievergunning verleend. Het Ministerie van LNV ontvangt van al deze bedrijven ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de monitoringskosten die samenhangen met monitoringswerkzaamheden, bedoeld, in artikel 10 van de derogatiebeschikking.
40
Om welke redenen zijn de ontvangsten uit EFMZV (Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij) en EMFAF (European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund) hoger?
Antwoord:
Met name de ontvangsten vanuit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) zijn hoger. Het EFMZV bevindt zich in een afrondende fase. De verhoging van ontvangsten kent een aantal redenen. Er is aan veel projecten uitstel verleend tijdens de COVID-pandemie, waardoor het merendeel van de projecten nu wordt afgerond en gedeclareerd. Daarnaast is er middels een wijziging van het Operationeel Programma een budgetschuif binnen het EFMZV uitgevoerd. Dat heeft ertoe geleid dat er meer gedeclareerd kan worden en dus de ontvangsten hoger zijn.
41
Worden er volgend jaar maatregelen ten behoeve van verduurzaming van de landbouw onmogelijk als er dit jaar geen transitiefonds wordt ingesteld? Of kunnen maatregelen volgend jaar ook op alternatieve wijzen worden gefinancierd en zo ja, hoe dan?
Antwoord:
Er zijn vele maatregelen die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouw. Dit betreffen niet uitsluitend maatregelen die gefinancierd dienen te worden uit het transitiefonds. Zo heeft het vorige kabinet al verschillende bedragen toegekend voor de verduurzaming van de landbouw. Hierbij kan gedacht worden aan het investeringsfonds duurzame landbouw (IDL). Het IDL wordt structureel op gezet en daar is 140,8 miljoen euro voor beschikbaar (TK 30252–125).
Ondanks dat er nog geen Transitiefonds is, worden er al wel maatregelen bekostigd uit het Transitiefonds. In 2022 zijn onder andere middelen toegekend voor maatregelen uit de Toekomst Landbouw brief (€ 226,6), een deel van de deze middelen is in 2024 op de LNV begroting beschikbaar. Daarnaast heeft het kabinet besloten dat er 175 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een viertal maatregelen ter ondersteuning van de transitie in de landbouw. Dit betreffen maatregelen om een start te maken met de omslag naar doelsturing, de versnelling van het aanvalsplan landschap, de ondersteuning van jonge boeren richting een duurzame toekomst en het stimuleren van een duurzame markt en de omschakeling naar biologische landbouw. Om de financiering van verduurzamingsmaatregelen als onderdeel van de provinciale gebiedsprogramma’s in 2024 mogelijk te maken, zal het kabinet een versnelde ISB indienen. Als beide Kamers instemmen met de ISB komen met deze begrotingswijziging middelen op de LNV-begroting (uit het Transitiefonds) beschikbaar om de eerste maatregelpakketten te kunnen financieren.
42
Wordt het verstrekken van financiering aan provincies ten behoeve van maatregelen voor de verduurzaming van de landbouw onmogelijk als er dit jaar geen transitiefonds wordt ingesteld? Of kan deze financiering volgend jaar ook op alternatieve wijzen worden geregeld en zo ja, hoe dan?
Antwoord:
Deze financiering kan ook op een andere manier worden geregeld, namelijk via de LNV-begroting. Daarvoor dienen middelen overgeheveld te worden van de Aanvullende Post naar de LNV-begroting middels een begrotingswijziging. Om de financiering van verduurzamingsmaatregelen als onderdeel van de provinciale gebiedsprogramma’s mogelijk te maken zal het kabinet een versnelde ISB indienen. Middels deze begrotingswijziging komen middelen op de LNV-begroting beschikbaar om de eerste maatregelpakketten te kunnen financieren. Meer toelichting hierover is te vinden in de ontwerpbegroting 2024.
43
Is het bekend waarom het de Grondbank niet lukt om de geraamde 200 miljoen euro uit te geven?
Antwoord:
Ja. Een verklaring is dat de Nationale Grondbank ondersteunend is aan de landelijke beëindigingsregelingen (Lbv en Lbv-plus) en de gebiedsprocessen ter realisatie van de NPLG-opgaven, en op verzoek aankoopt. Ook is de bekendheid van de Nationale Grondbank bij de doelgroep (primair agrarisch ondernemers en provincies) en wat deze voor hen kan betekenen nog beperkt. Sinds juli zijn de eerste verzoeken ontvangen. Deze hebben nog niet geleid tot concrete aankopen.
44
Is er al grond gekocht? Zo ja, in welke gebieden en wat is het oppervlak van deze gronden?
Antwoord:
Nee. De Nationale Grondbank heeft nog geen gronden aangekocht.
45
Hoeveel zaakbegeleiders voeren gesprekken namens het ministerie en hoeveel gesprekken en daaropvolgende vervolggesprekken hebben dergelijke begeleiders in totaal gevoerd?
Antwoord:
Op dit moment zijn 130 zaakbegeleiders vanuit het ministerie en de provincies samen inzetbaar voor gesprekken met de agrarische ondernemers. Het merendeel werkt parttime, eventuele op-/afschaling is mogelijk indien nodig. Medio september is met ruim 270 ondernemers een gesprek gepland of gevoerd. Met een groot aantal van deze ondernemers zijn reeds meerdere gesprekken gevoerd of gepland, het exacte aantal is op dit moment niet te geven. De gesprekken worden gemonitord en geëvalueerd.
46
Wat is de reden tot vertraging bij de uitvoering van het Programma Natuur voor Kwaliteitsverhoging Riviernatuur?
Antwoord:
De opdracht van RWS is later geëffectueerd (maart 2022) dan was voorzien bij het opstellen van het kasritme voor het Programma Natuur. Hierdoor is RWS in 2023 vooral bezig met verkenning en opstart van maatregelen en worden de operationele kosten pas later gemaakt.
47
Voor welke onderzoeken van Wageningen Research wordt 8,1 miljoen euro extra uitgegeven?
Antwoord:
Het Ministerie van LNV beschikt jaarlijks programmasubsidie aan Wageningen Research (WR) voor de uitvoering van onder andere beleidsondersteunend onderzoek. Gaandeweg het jaar hebben beleidsmedewerkers soms onvoorziene en urgente kennisvragen die met onderzoek bij WR beantwoord kunnen worden. Dit onderzoek wordt gefinancierd door de betreffende beleidsdirectie. De € 8,1 miljoen betreft het aanvullende onderzoek en wordt van andere begrotingsartikelen overgeheveld naar artikel 23.
Het betreft een veelheid aan eenjarige en meerjarige kennisvragen met vaak kleine en soms een grote omvang. Voorbeelden van meerjarige aanvullende kennisvragen met een grote omvang zijn onderzoek naar waterkwaliteit, visserijtechnieken in windparken, diverse projecten in Caribisch Nederland, stikstofemissies tijdens mestopslag, klimaatgerelateerd onderzoek op veehouderijbedrijven (graslandmanagement, laag eiwit voeren, netwerk van praktijkbedrijven) en diverse projecten binnen Kas als Energiebron.
48
Wat is de staat van de uitvoering van motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 28) over een onderzoek naar de prijsontwikkelingen in de dierenzorg?
Antwoord:
Het onderzoek zit momenteel in het proces van de aanbestedingsprocedure. Definitieve planning zal na de aanbestedingsprocedure duidelijk worden.
Het onderzoek naar de prijsvorming in de dierenzorg is complex en moet gedegen gebeuren. Goede voorbereiding en ook medewerking van marktpartijen is essentieel voor een goed verloop van het onderzoek. LNV heeft daarom overleg gevoerd met diverse partijen, waaronder het Ministerie van Financiën, het Ministerie voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, de ACM, het Collectief Praktiserende Dierenartsen, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, de Faculteit Diergeneeskunde, en daarnaast met diverse markt- en ketenpartijen. Tijdens dit proces werd duidelijk dat het onderwerp een onderzoek rechtvaardigt van substantiële omvang en een formele aanbestedingsprocedure vergt. De voorbereiding van het onderzoek heeft daarmee meer tijd in beslag genomen dan was voorzien.
49
Wordt het gereserveerde geld voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (lbv-regeling) en lbv+ vanuit het Transitiefonds betaald? Zo ja, betekent dat, bij instelling van dit fonds, dit bedrag wordt afgetrokken van de beoogde 24,3 miljard euro?
Antwoord:
Het bedrag voor de Lbv is afkomstig uit het budget voor de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk 35 334-82). Het bedrag voor de Lbv-plus is afkomstig uit de reservering voor het Transitiefonds. Dit is budgettair verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2023 (Kamerstuk 36 350-XIV).
50
Wordt het gereserveerde geld voor lbv en lbv+ vanuit het transitiefonds betaald? Zo ja, wat gebeurt er als er geen transitiefonds komt?
Antwoord:
Het bedrag voor de Lbv is afkomstig uit het budget voor de structurele aanpak stikstof. Het bedrag voor de Lbv-plus is afkomstig uit de reservering voor het Transitiefonds. Dit is budgettair verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2023.
51
Met hoeveel fte en personeelsleden is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) uitgebreid tussen het kalenderjaar 2020 tot heden?
Antwoord:
De toename fte en personeelsleden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) sinds 2020 is in de onderstaande tabellen weergegeven. Deze cijfers zijn exclusief personeel van IMG en externe inhuur.
Kengetal |
DEC 2020 |
AUG 2023 |
GROEI |
---|---|---|---|
Aantal Ambtenaren RVO |
4.098 |
5.216 |
1.118 |
Bron: P-Direkt
Kengetal |
DEC 2020 |
AUG 2023 |
GROEI |
---|---|---|---|
Fte’s RVO |
3.764 |
4.870 |
1.106 |
Bron: Jaarverslag RVO
*excl IMG
*excl Inhuur
52
Is de regering bereid, gelet op het feit dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 14,9 miljoen euro incidenteel van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) krijgt, om deze verrekening niet te laten plaatsvinden en dit geld binnen de NVWA te houden, zodat de vacaturestop van 130 vacatures die 13 miljoen moest opleveren niet meer nodig is?
Antwoord:
Deze afrekening volgt uit de jaarlijkse controle van de ADR over de realisatie van het jaar 2022. Conform afspraak tussen LNV en NVWA wordt bij een lagere realisatie dan overeengekomen in het jaarplan het verschil verrekend tussen partijen. Met deze incidentele ontvangst wordt die verrekening op een transparante wijze vorm gegeven.
Verder ben ik gesprek met Ministerie van VWS en de NVWA over mogelijke maatregelen om de financiële situatie te verbeteren en 2023 zo goed mogelijk af te sluiten.
Op de uitkomsten van dit traject en een eventuele additionele bijdrage aan de NVWA kan ik nu niet vooruitlopen.
53
Wat zijn de effecten als deze 130 vacatures niet worden gevuld?
Antwoord:
Er is geen sprake van een vacaturestop, wel vindt de openstelling van nieuwe vacatures tot ultimo 2023 beperkt plaats. Daarbij wordt steeds de afweging gemaakt of invulling op korte termijn vanuit continuïteitsperspectief noodzakelijk is. De NVWA ligt op koers met de beoogde groei die bij aanvang van 2023 was voorzien in het NVWA jaarplan voor 2023 en daarmee ligt ook het inhoudelijk realiseren van het NVWA jaarplan 2023 op koers.
54
Voor welke taken van de NVWA is er nu een tekort aan geld en personeel?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar het antwoord bij vraag 52.
55
Wat is het te verwachten financieel tekort van de NVWA voor het jaar 2023?
Antwoord:
Uit de reguliere (kwartaal)prognoses aan mijn Ministerie blijkt dat de NVWA voor 2023 verwacht af te koersen op een financieel negatief resultaat. De oorzaken zijn met name hogere kosten in 2023 ten gevolge van inflatie, vernieuwde CAO-afspraken en minder retributie opbrengsten, mede als gevolg van marktomstandigheden. Het is, kortgezegd, gedurdende het jaar 2023 duurder geworden om het geplande niveau van formatie en bedrijfsvoering te kunnen bekostigen in 2023. Om de kostenstijging zoveel als mogelijk te beheersen, heeft de NVWA, in afstemming met mijn Ministerie en het Ministerie van VWS, een aantal mitigerende maatregelen genomen.
De maatregelen zorgen ervoor dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 is opgelost.
56
Is de nieuwe extra bijdrage van 1,5 miljoen euro aan de NVWA toereikend genoeg?
Antwoord:
Om de kostenstijging zoveel als mogelijk te beheersen, heeft de NVWA, in afstemming met mijn Ministerie en het Ministerie van VWS, een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals het verantwoord vertragen van de instroom, het beperken van inhuur, het optimaliseren van opbrengsten en kostenbesparingen op opleidingen, inrichting en inventaris. Daarnaast werken mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA samen om de financiële situatie te verbeteren en 2023 zo goed mogelijk af te sluiten.
57
Hoeveel fte heeft de RVO tot haar beschikking met betrekking tot het handhaven van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn?
Antwoord:
De RVO heeft in 2023 totaal circa 190 fte beschikbaar voor de uitvoering en handhaving van het mestbeleid. Hiervan is circa 40 fte beschikbaar voor het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn.
58
Wordt het ongebruikte budget (ruim 60 miljoen euro) van de regeling Vermogens Versterkend Krediet overgeheveld naar de nieuwe regeling(en) voor jonge boeren? Zo niet, wat wordt met dit budget gedaan?
Antwoord:
De regeling Vermogend Versterkend Krediet (VVK) is geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zal ik nog delen met uw Kamer. In de begeleidende brief zal ik duiden hoe de regeling heeft gefunctioneerd en zal ik aangeven hoe om zal worden gegaan met het overgebleven budget.