Gepubliceerd: 6 oktober 2023
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: belasting economie financiƫn ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36425-5.html
ID: 36425-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 6 oktober 2023

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en moedigen elke stap die belastingontwijking voorkomt of moeilijker maakt aan. Deze leden hebben hierover op dit moment geen aanvullende vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Deze leden zien het nut in van het in lijn brengen van het kwalificatiebeleid met (buitenlandse) rechtsvormen. Deze leden hebben op dit moment geen aanvullende vragen.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wetswijziging van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Hierover hebben deze leden nog een aantal vragen.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat de aanpassingen in het kwalificatiebeleid die een gevolg zijn van het onderhavige wetsvoorstel met name zijn gericht op het voorkomen van hybride mismatches. Kan de regering toelichten welke mogelijke toekomstige hybride mismatches als gevolg van het voorstel naar verwachting worden voorkomen?

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het Belastingplan 2024 meerdere voorstellen ten aanzien van veranderingen in (de wet- en regelgeving rondom fiscale) rechtsvormen bevat, zoals de voorstellen ten aanzien van de fiscale beleggingsinstelling en de aanpassing van het fonds voor gemene rekening. Deze leden vragen of de regering kan toelichten op welke wijze deze voorstellen zich tot elkaar verhouden.

De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of de regering kan toelichten in relatie tot welke rechtsvormen uit welke landen vaak hybride mismatches ontstaan, hoe vaak dit in de praktijk voorkomt en in hoeverre het voorliggende voorstel geschikt is om dit te voorkomen.

De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of de regering in kan gaan op de vraag of het uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel van 2024 naar 2025 gevolgen heeft voor buitenlandse personenvennootschappen die gedurende deze periode mogelijk als opbrengstgerechtigden van dividenden worden aangemerkt. Is dit het geval? Zo ja, welke gevolgen heeft dit?

De leden van de CDA-fractie vinden het in het kader van het tegengaan van belastingconstructies goed dat de regering de oorzaak van hybride mismatches aan wil pakken, namelijk het verschil in kwalificatie van rechtsvormen. Deze leden zien de methoden die de regering hiervoor aandraagt als passend, omdat die zorgen voor meer eenduidigheid en aansluiten bij de behandeling van lichamen in het buitenland.

2. De codificatie van het Nederlandse kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen

De leden van de VVD-fractie lezen dat er de afgelopen jaren herhaaldelijk kritiek is geuit op het toestemmingsvereiste. Deze leden vragen of de regering kan toelichten uit welke hoek deze kritiek afkomstig was.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de afgelopen jaren onder andere kritiek is geuit op het toestemmingsvereiste in het Nederlandse kwalificatiebeleid, waardoor bepaalde buitenlandse lichamen als niet-transparant voor fiscale doeleinden worden aangemerkt, terwijl deze lichamen in de staat van vestiging als transparant worden aangemerkt. Dat kon voor hybride mismatches zorgen. Deze leden vinden het vanuit dat perspectief begrijpelijk dat de open commanditaire vennootschap (CV) vervalt. Deze leden vragen de regering waarom bij het fonds voor gemene rekening nog wel een ander criterium wordt aangehouden om als niet-transparant te kunnen worden aangemerkt, terwijl dit bij de CV niet wordt gedaan.

2.2 Kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen: twee aanvullende methoden

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van de verschillende buitenlandse rechtsvormen waarvoor in Nederland geen vergelijkbare rechtsvorm bestaat.

Deze leden lezen dat twee verschillende aanvullende methoden zullen worden toegepast in de kwalificatie van rechtsvormen, de vaste en de symmetrische methode. Deze leden vragen of de regering kan toelichten welke van deze twee methoden in de praktijk het vaakst zal worden toegepast.

Deze leden lezen eveneens dat een buitenlands lichaam dat in Nederland is gevestigd en waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht opgericht of aangegaan lichaam altijd wordt aangemerkt als niet transparant. Hoeveel van dergelijke rechtsvormen zijn in Nederland gevestigd?

De leden van de CDA-fractie lezen dat ten behoeve van het kwalificeren van buitenlandse lichamen waarvoor geen vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm bestaan, twee aanvullende methoden worden gehanteerd: de vaste methode en de symmetrische methode. Deze leden zijn ook benieuwd hoe andere landen met de fiscale kwalificatieproblematiek omgaan. Worden daar vergelijkbare methoden gebruikt?

Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat alle buitenlandse lichamen die niet reeds op grond van de rechtsvormvergelijkings-, vaste of symmetrische methode een fiscale kwalificatie hebben gekregen, als fiscaal transparant aangemerkt worden. Deze leden vragen of als gevolg van de drie methoden geen hybride mismatches vanuit Nederlands perspectief meer kunnen ontstaan en mocht dat nog wel het geval zijn, of die dan onder de hybridemismatchmaatregelen van ATAD2 worden aangepakt. Ook vragen deze leden hoe de interactie tussen deze twee voorstellen uitpakt.

De leden van de BBB-fractie lezen dat in het wetsvoorstel twee aanvullende methoden worden geïntroduceerd op de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen. Eén hiervan is de symmetrische methode. Voorbeeld drie in de memorie van toelichting beschrijft een beeld wat bij deze leden een vraag oproept. Is het mogelijk dat dit scenario het voor buitenlandse bedrijven en/of werknemers minder aantrekkelijk maakt om met Nederlandse ondernemingen in zee te gaan?

2.3 Codificatie

De leden van de BBB-fractie lezen dat wordt voorgesteld om de zin «en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen in verdeeld» te laten vervallen met de reden dat de zinsnede geen functie meer heeft. Deze leden zien deze zinsnede als een verduidelijking van de methodes en zien hoe misvattingen hiermee voorkomen kunnen worden. Vanwaar wordt geredeneerd dat deze zinsnede des temeer overbodig is, dan aanvullend is op de nieuwe bepalingen?

3.1. Algemeen

De leden van de D66-fractie zouden graag wat meer inzicht krijgen in het onderliggende probleem. Zo zijn deze leden benieuwd in hoeveel gevallen het gaat om hybride mismatches.

3.2 Wijzigingen in wetgeving

De leden van de D66-fractie hebben nog wat vragen over de gemaakte keuzes. De regering stelt voor om naast de rechtsvormvergelijkingsmethode gebruik te gaan maken van de vaste- en symmetrische methode. Welke andere methoden zijn overwogen? Waarom is er uiteindelijk gekozen voor deze twee en niet voor andere methoden? In hoeveel gevallen zal de vaste methode een uitkomst bieden? Zijn deze uitkomsten wenselijk? In hoeveel gevallen zal de symmetrische methode een uitkomst bieden? Zijn deze uitkomsten wenselijk? De regering draagt een voorstel aan om de open CV als fiscale kwalificatie te laten vervallen. Heeft de regering inzicht hoeveel de opbrengsten aan vennootschapsbelasting (VPB) zullen afnemen en hoeveel de opbrengsten aan inkomstenbelasting (IB) zullen stijgen?

Over het laten vervallen van de open CV hebben de leden van de D66-fractie ook nog een vraag, aangezien dit mogelijk behoorlijke gevolgen heeft voor veel commanditaire vennootschappen. Kan de regering inzichtelijk maken wat dit betekent voor de belastingdruk voor deze vennootschappen en is de verwachting dat er hierdoor minder commanditaire vennootschappen zullen zijn? Het einde van de open CV heeft tot gevolg dat er over de eindafrekeningswinst afgerekend zal moeten worden door de CV, wanneer er sprake is van ten minste één subjectief vrijgestelde CV. Heeft de regering in beeld of dit betaalbaar is voor CV’s? Of lopen beherende vennoten hierdoor schade doordat activa verkocht zal moeten worden, ondanks de tienjaarstermijn?

3.3 Overgangsrecht bij het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open cv

De leden van de D66-fractie hebben ook nog enkele vragen wat betreft het overgangsrecht bij het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open cv, specifiek in relatie tot de BOR. De regering vindt het wenselijk om voor de situatie omtrent het niet voldoen aan de BOR, overgangsrecht te treffen. Het is deze leden nog niet helemaal duidelijk wat dit overgangsrecht concreet inhoudt. Worden er door het overgangsrecht nu vennoten toch meegenomen in de BOR, terwijl dit eerst niet het geval zou zijn geweest? Zou de regering dit cijfermatig inzichtelijk willen maken?

Het lid Omtzigt vraagt de regering ten aanzien van het wetsvoorstel het volgende. Gezien het feit dat met de verwerking van inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel enige tijd gemoeid is, kan worden afgevraagd of de termijn voor het overgangsrecht niet verlengd zou moeten worden. Wat is de visie van de regering hierover?

5. Budgettaire aspecten

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de budgettaire toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel wordt vermeld dat het voorstel ¨naar verwachting slechts in een gering aantal zeer specifieke gevallen tot een wijziging van de kwalificatie van voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant naar niet-transparant of omgekeerd¨. Deze leden vragen of de regering deze specifieke gevallen nader kan toelichten. Deze leden vragen eveneens of de regering kan toelichten hoe deze verwachting en de bijbehorende verwachte budgettaire opbrengst, zich verhoudt tot het doel van het wetsvoorstel, te weten het voorkomen van hybride mismatches. Temeer daar de voorgestelde wijzigingen doorwerken in een breed scala aan belastingheffingen, zoals te lezen valt in de inleiding, lijkt de verwachte budgettaire opbrengst moeilijk verenigbaar met de gestelde doelstellingen. Indien deze er met name in gelegen is om te voorkomen dat hybride mismatches ontstaan, kan de regering dan toelichten of benaderen wat de mogelijke belastingderving is die als gevolg van het wetsvoorstel voorkomen wordt?

8. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel geen «noemenswaardige» gevolgen voor de regeldruk zal kennen. Kan de regering deze aanname nader toelichten en onderbouwen? Hoe verhoudt deze aanname zich tot de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst (zie paragraaf 9)?

9. Uitvoeringskosten Belastingdienst

De leden van de VVD-fractie lezen dat de komende jaren forse uitvoeringskosten gemaakt zullen moeten worden als gevolg van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, in ieder geval ruim 15 miljoen euro tot en met 2028. Deze leden vragen of de regering in kan gaan op de verhouding tussen deze uitvoeringskosten en de verwachtte opbrengst van het onderhavige wetsvoorstel (gering). Deze leden vragen eveneens of de regering in kan gaan op de vraag in hoeverre deze verhouding de vraag opwerpt of het wetsvoorstel in huidige vorm proportioneel is.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de uitvoeringskosten in 2024 meer dan vijf miljoen euro bedragen, in 2025 3,5 miljoen euro en in 2026 ook nog 2,6 miljoen euro. Hierna lopen de kosten af. Deze leden vragen de regering waarom de kosten zo hoog zijn. Mede gelet op het feit dat er geen budgettaire gevolgen zijn, omdat er volgens de regering nauwelijks herkwalificatie plaats zal vinden. Ook lezen deze leden dat er qua capaciteit de komende jaren 83 fte incidentele inzet nodig is. Deze leden vragen de regering waarom de aanpassingen zoveel extra mankracht vergen en waar de Belastingdienst deze capaciteit vandaan wil halen als het niet lukt die te werven.

Het lid Omtzigt vraagt of de regering meer duidelijkheid kan scheppen rondom de uitvoerbaarheid van het onderhavige wetsvoorstel. In hoeverre is het realistisch dat 83 fte’s op korte termijn zijn geworven? Welk competentieprofiel wordt hier gezocht?

10. Doelmatigheid en doeltreffendheid, monitoring en evaluatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat in monitoring van het wetsvoorstel niet is voorzien. Deze leden vragen of de regering bereid is om dit te heroverwegen ten aanzien van de budgettaire opbrengst van het voorstel. Is de regering bereid om de Kamer periodiek te informeren ten aanzien van dit punt?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

I onderdeel A

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering middels een algemene maatregel van bestuur regels zal stellen voor de beoordeling of voor de toepassing van de Wet IB en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de lichamen als bedoeld in artikel 1.11, eerste of tweede lid, vergelijkbare rechtsvorm heeft. Voorts begrijpen deze leden dat de regering nog geen concept-algemene maatregel van bestuur heeft. Kan de regering ten behoeve van de rechtszekerheid in algemene termen omschrijven hoe deze algemene maatregel van bestuur eruit zal zien? Zal dit vergelijkbaar zijn met het Besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M, met dien verstande dat de CV-achtige en het toestemmingsvereiste geschrapt zullen worden? Zal de regering ook een bijlage met een lijst van gekwalificeerde buitenlandse samenwerkingsverbanden publiceren? Of zal de Belastingdienst anderszins kenbaar maken hoe specifieke buitenlandse samenwerkingsverbanden gekwalificeerd moeten worden?

I onderdeel B

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering middels een algemene maatregel van bestuur regels zal stellen voor de beoordeling of voor de toepassing van de Wet IB en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, e of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds vergelijkbare rechtsvorm heeft. Kan de regering ten behoeve van de rechtszekerheid in algemene termen omschrijven hoe deze algemene maatregel van bestuur eruit zal zien? Zal dit vergelijkbaar zijn met het Besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M, met dien verstande dat de CV-achtige en het toestemmingsvereiste geschrapt zullen worden? Zal de regering ook een bijlage met een lijst van gekwalificeerde buitenlandse samenwerkingsverbanden publiceren? Of zal de Belastingdienst anderszins kenbaar maken hoe specifieke buitenlandse samenwerkingsverbanden gekwalificeerd moeten worden?

II onderdeel A

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering middels een algemene maatregel van bestuur regels zal stellen voor de beoordeling of voor de toepassing van de Wet Vpb en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in artikel 1a, eerste of tweede lid of een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare rechtsvorm heeft. Voorts begrijpen deze leden dat de regering nog geen concept-algemene maatregel van bestuur heeft. Kan de regering ten behoeve van de rechtszekerheid in algemene termen omschrijven hoe deze algemene maatregel van bestuur eruit zal zien? Zal dit vergelijkbaar zijn met het Besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M, met dien verstande dat de CV-achtige en het toestemmingsvereiste geschrapt zullen worden? Zal de regering ook een bijlage met een lijst van gekwalificeerde buitenlandse samenwerkingsverbanden publiceren? Of zal de Belastingdienst anderszins kenbaar maken hoe specifieke buitenlandse samenwerkingsverbanden gekwalificeerd moeten worden?

II onderdeel C

De leden van de VVD-fractie constateren dat artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb komt te vervallen. Klopt het dat het doelvermogen, welke was opgenomen in het hiervoor genoemde artikel, kwalificeert als een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001?

IV

Heeft de regering signalen uit de praktijk ontvangen dat de uitgestelde inwerkingtredingsdatum tot knelpunten zal leiden doordat de hybridebepaling van de Wet BB 2021 van toepassing is op dividenden per 1 januari 2024? Kan de regering alsnog de uitbreiding van de Wet BB 2021 uitstellen voor zover deze van toepassing zou zijn op situaties die niet onder de reikwijdte van de Wet BB 2021 hadden gevallen als de relevante onderdelen van dit wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking waren getreden?

IX

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er op grond van artikel IX(1) van het onderhavige wetsvoorstel, een eindafrekening zal plaatsvinden bij open commanditaire vennootschappen die bestaan onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025. Kan de regering met een cijfervoorbeeld uiteenzetten hoe deze eindafrekening zal plaatsvinden bij een open commanditaire vennootschap met verrekenbare verliezen van meer dan één miljoen euro? Indien de verliesverrekeningsmaatregel toepassing vindt, kan de regering artikel IX van het wetsvoorstel zo aanpassen dat de verliesverrekeningsmaatregel geen toepassing vindt ten aanzien van deze gedwongen eindafrekening?

De voorzitter van de vaste commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof