Gepubliceerd: 5 oktober 2023
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36420-5.html
ID: 36420-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 5 oktober 2023

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de overige fiscale maatregelen en hebben beperkt vervolgvragen.

De leden van GroenLinks-fractie en PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Overige fiscale maatregelen 2024. Deze leden zien het nut van de kleine inhoudelijke of technische wijzigingen. Deze leden hebben behoefte tot het stellen van enkele vragen.

2.4 Versterking aanpak dividendstripping

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de versterking van de aanpak van dividendstripping. Het aanpakken van deze vorm van fraude moet wat deze leden betreft topprioriteit zijn. Deze leden vragen of de Belastingdienst/inspecteur met het voorliggende wetsvoorstel voldoende is uitgerust om dividendstripping adequaat te bestrijden. Kan de regering ingaan op de kritiek die op het voorliggende voorstel is geuit, namelijk dat dit onvoldoende zou zijn om een echte slag toe te brengen aan de praktijk van dividendstripping? Welke voorstellen acht de regering op dit onderwerp nog nodig? Hoe wordt gemonitord en geëvalueerd of de problematiek met voorliggende wetsvoorstel wordt ondervangen?

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de regering kan aangeven op welke wijze in Duitsland en Denemarken de strijd aangaan met dividendstripping. Hoe ziet hun aanpak eruit? Is deze in de praktijk succesvoller? Zijn er andere methoden uit andere (Europese) landen die succesvol zijn? Zo ja, welke? Is de regering bereid om dit op een rij te zetten en te verkennen in hoeverre Nederland hiervan kan leren om op deze wijze de aanpak van dividend stripping nog verder aan te scherpen?

De leden van de D66-fractie vinden het aanpakken van dividendstrippen een belangrijke zaak. Wel blijven zij het opvallend vinden dat deze aanpak geen budgettaire gevolgen geeft. Zou de regering nogmaals willen uitleggen waarom dit zo is, en of ze nog mogelijkheden ziet om dit in de toekomst wel aan te pakken met een budgettaire opbrengst.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering voorstelt om een doelmatigheidsmarge aan te houden van 1.000 euro of meer aan geheven dividendbelasting per boekjaar in de voorgestelde nieuwe bewijslastverdeling. Deze leden vragen of dit bedrag op een bepaalde wijze geïndexeerd wordt, zodat voorkomen wordt dat in de loop der jaren op steeds meer belastingplichtigen de versterkte bewijslast komt te liggen.

De leden van de SP-fractie vragen welke lessen de regering heeft getrokken uit maatregelen genomen door omringende landen, zoals Denemarken en Duitsland, die hierdoor vele miljarden aan misgelopen belastinginkomsten binnenhalen. Deze leden zijn benieuwd waarom deze maatregel geen budgettair effect heeft, aangezien uit onderzoek van Follow the Money blijkt dat dividendstripping om vele miljarden aan misgelopen belastingopbrengsten gaat. Waarom heeft de regering niet voor sterkere maatregelen gekozen die ook belastingopbrengsten genereren, omdat uit onderzoek juist blijkt dat Nederland relatief het zwaarst getroffen is door deze frauduleuze acties. Kan de regering motiveren waarom de effectieve maatregelen van omringende landen niet zijn overgenomen? Welk budgettair effect zou het hebben indien deze wel overgenomen worden?

De leden van GroenLinks-fractie en PvdA-fractie zijn verheugd over het feit dat de regering dividendstripping graag wil tegengaan en daarom een versterking van de aanpak ervan voorstelt. Deze leden vragen de regering om toe te lichten in hoeverre de voorgestelde versterking voldoende is om dividendstripping tegen te gaan. Kunnen deze leden verwachten dat dividendstripping hiermee uitgebannen of wordt of zijn daar meer maatregelen voor nodig? Indien er meer maatregelen nodig zijn, welke zijn dat dan en waarom heeft de regering daar niet voor gekozen?

De leden van PvdA-fractie en GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd naar de denkwijze achter de voorgestelde doelmatigheidsmarge. Hoe is de regering tot het bedrag van 1.000 euro gekomen? Zou een hoger of een lager bedrag ook kunnen? Biedt het bestaan van een doelmatigheidsmarge mogelijkheden tot nieuwe constructies om dividendstripping toch mogelijk te maken? En is een doelmatigheidsmarge überhaupt wel noodzakelijk in deze regeling?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in welke mate het begrip «uiteindelijke gerechtigde» volgens de regering voldoende soelaas biedt om de ruimte voor ontwijkende constructies te beperken.

Het lid Omtzigt constateert dat de bedragen die omgaan in dergelijke fraudes vermoedelijk astronomisch zijn. Welk bedrag aan jaarlijkse (nu gemiste) inkomsten schat de regering in met deze maatregelen veilig te stellen? Hoeveel inkomsten is Nederland tot op heden in totaal misgelopen? Graag uitgesplist per jaar over de afgelopen 10 jaar. Hoeveel hebben de reparaties in Denemarken en Noorwegen per jaar opgeleverd? In welke mate biedt het begrip «uiteindelijk gerechtigde» volgens de regering voldoende soelaas om de ruimte voor ontwijkende constructies te beperken? Klopt het dat de regering heeft gekozen voor «ex post» in plaats van «ex ante» maatregelen? Zo ja, waarom?

Daarnaast vraagt het lid Omtzigt of de regering bekend is met het onderzoek over het effectief bestrijden van dividendstripping van de Norwegian School of Economics. Zo ja, in hoeverre is dat onderzoek meegenomen bij het ontwerp van voorliggend wetsvoorstel? Is de regering bekend met het feit dat de maatregelen die de Deense Belastingdienst nam om dividendstrippen tegen te gaan, de Deense schatkist jaarlijks gemiddeld 8,7 miljard Deense kronen opleveren, omgerekend 1,12 miljard euro? In Denemarken moeten partijen die dividendbelasting terugvorderen, kunnen aantonen dat zij economisch eigenaar zijn van het aandeel. Waarom heeft Nederland, blijkens het succes in Denemarken, deze maatregel niet doorgevoerd? Is de regering tevens bekend met de maatregelen in Duitsland, Frankrijk, België en Oostenrijk? Zo ja, hoe beoordeelt de regering deze maatregelen in het licht van voorliggend wetsvoorstel?

In deze landen wordt een houdsterperiode geïntroduceerd die als effect heeft dat handelingen die dividendvoordelen opleveren worden ontmoedigd. Het lid Omtzigt vraagt hoe de regering hier tegenaan kijkt. Waarom is dit voor Nederland niet voorgesteld? Hebben ambtenaren van de Belastingdienst of het Ministerie van Financiën met hun collega’s in Duitsland, Denemarken, België, Frankrijk en Oostenrijk over hun ervaringen gesproken? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet? Waarom gaat de brief van de Staatssecretaris van 15 juli 2022 (Kamerstuk 25 087, nr. 295) niet in op de succesvolle bestrijding van dividendstripping in, onder andere in Denemarken? Klopt het dat dat de maatregelen in de genoemde landen, blijkens de internetconsulatie, grote weerstand oproepen bij marktpartijen en onder die druk terzijde werden geschoven? Kan de regering in dat kader reflecteren op het feit dat toen de Denemarken de maatregelen invoerde er geen negatieve reactie in de markt meetbaar was? Waarom is dit onderdeel blijkens de uitvoeringstoets zonder personele gevolgen bij de Belastingdienst? Wordt tevens beleid voorbereid om ook relatief kleinere beleggers te ontmoedigen om aan dividendstripping te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?

2.5 Herstel maximumbedrag aan vrije ruimte werkkostenregeling

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het budgettaire belang is van een verruiming van de werkkostenregeling van 1,92% naar de 3% die in 2023 gold. En of de regering kan toelichten in hoeverre het beoogde doel van deze verruiming, te weten het verder stimuleren van het toekennen van belastingvrije vergoedingen door de werkgever gezien de gestegen kosten van het levensonderhoud, met deze verruiming bereikt is.

2.10 Herstel reguliere navorderingstermijn douane

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering staat tegenover de mogelijkheid om de regeling in lijn te brengen met de bedoeling – te weten dat alle situaties vanaf 1 juli 2024 onder de reguliere navorderingstermijn vallen – door de datum in het overgangsrecht aan te passen naar 1 juli 2019. Wat zijn voor de regering de afwegingen daarbij? Leidt deze aanpassing tot een budgettaire derving? Zo ja, hoe groot is deze?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de voorgestelde wijziging niet alleen leidt tot een aangepaste navorderingstermijn, maar ook tot een verschuiving van het strafrecht naar het bestuursrecht in het sanctiestelsel van de Douane. Hoewel deze leden deze richting steunen, vragen zij wel waarom deze maatregel, die uiteindelijk een flinke systeemwijziging behelst, nu in dit wetsvoorstel is opgenomen in plaats van in de aangekondigde brede herijking van het sanctiestelsel. Deze leden vragen of de regering hierop wil reflecteren.

De leden van de CDA-fractie lezen dat met deze wijziging een bestuurlijke boete kan worden opgelegd bij een niet opzettelijk gedane onjuiste of onvolledige aangifte in plaats van een strafrechtelijke sanctie, zoals een geldboete. Deze leden vragen in hoeverre de hoogte van een bestuurlijke boete in de nieuwe situatie overeenkomt met een strafrechtelijke geldboete in de oude situatie. Oftewel, in hoeverre gaan de boetes voor belastingplichtigen hiermee omhoog of omlaag?

Het lid Omtzigt vraag of de regering kan reflecteren op de volgende casus. Op 1 juli 2024 doet de Douane een boekenonderzoek en constateert omissies die zonder enige vorm van opzet zijn begaan. Deze omissies zijn niet langer strafrechtelijk vervolgbaar en daarmee zou de verlengde navorderingstermijn niet kunnen worden ingeroepen. Echter in de periode 1 juli 2019–1 juli 2021 waren deze omissies wel strafrechtelijk vervolgbaar. Het Douanewetboek van de Unie schrijft lidstaten dwingend voor na te vorderen wanneer een onjuiste aangifte het gevolg is van een strafrechtelijk vervolgbare handeling. De Douane kan niet anders dan buiten de reguliere termijn van drie jaar navorderen. Daarom duurt het tot 1 juli 2026 voordat ondernemers gevrijwaard zijn van deze onwenselijke verlengde navorderingstermijn. Wil de regering overwegen om in dat kader de overgangsperiode te verlengen zodat de effecten van de wetswijziging meteen effect hebben?

Daarnaast vraagt het lid Omtzigt of de Douane verwacht de noodzakelijke systeemaanpassingen voor de invoeringstermijn van 1 januari 2024 gereed te hebben.

Het lid Omtzigt vraag tenslotte wanneer de gehele herijking van het sanctiestelsel wordt verwacht.

9. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen of antwoord kan worden gegeven op de veelal verduidelijkende vragen die zijn gesteld door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun advies bij het voorliggende wetsvoorstel.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof