Gepubliceerd: 5 oktober 2023
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36419-5.html
ID: 36419-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 5 oktober 2023

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben hier op dit moment geen aanvullende vragen over.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan BES-eilanden 2024. Deze leden zien het nut in van de voorgestelde maatregelen in het Belastingplan BES-eilanden 2024. Deze leden hebben de behoefte tot het stellen van enkele vragen.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie vragen welke suggesties de bestuurscolleges van de Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-)eilanden en de Centraal Dialoog Bonaire hebben gedaan en welke suggesties de regering wel of niet heeft overwogen.

2. Voorgestelde aanpassingen

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat in Caribisch Nederland een aanzienlijke groep kleine en middelgrote ondernemers actief is met een besloten vennootschap (BV) of naamloze vennootschap (NV) als rechtsvorm, die moet rondkomen van een (bescheiden) gebruikelijk loon aangevuld met een (beperkte) winstuitkering. Ligt aan de voorgestelde wijziging en verhoging van het gebruikelijk loon in Caribisch Nederland van 70% van het loon van een soortgelijke dienstbetrekking naar 90% van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking – aangevuld met enkele bewijslast- en doelmatigheidsmargegrenzen – een analyse ten grondslag, waaruit blijkt welke invloed deze wijziging verwacht wordt te hebben op de koopkracht van deelgroepen kleine en middelgrote ondernemers? Wordt voorkomen dat groepen kleine en middelgrote ondernemers in Caribisch Nederland onder (of verder onder) het bestaansminimum komen – ondanks de reeds bij beleidsbesluit per 1 januari 2023 doorgevoerde algemene verhoging van de belastingvrije som – vanwege een hogere belastingdruk op hun gebruikelijk loon als de voorgestelde wijziging en verhoging van het gebruikelijk loon wordt doorgevoerd, temeer daar nog geen sociaal minimum is vastgesteld en geïmplementeerd en ook nog niet per 1 januari 2024 is voorgesteld? Zo ja, hoe wordt dit voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering het verstandig acht om de voorgestelde wijziging en verhoging van het gebruikelijk loon in Caribisch Nederland uit het Belastingplan BES eilanden 2024 te halen, en eerst af te wachten dat er een sociaal minimum wordt vastgesteld en geïmplementeerd en grondig is geanalyseerd wat de uitgangssituatie van de betreffende ondernemers is en welke invloed een belastingmaatregel in de sfeer van het gebruikelijk loon zou hebben op de koopkracht van deelgroepen kleine en middelgrote ondernemers, terwijl de voorgestelde technisch-inhoudelijke wijziging van het begrip «soortgelijke dienstbetrekking» naar «meest vergelijkbare dienstbetrekking» eventueel wel al per 1 januari 2024 kan worden ingevoerd?

Voorts wijzen de leden van de ChristenUnie-fractie op het feit dat in Caribisch Nederland een aanzienlijke groep ondernemers actief is met een BV of NV als rechtsvorm voor de werkmaatschappij en een holding, die fungeert als directe aandeelhouder van de werkmaatschappij, en dat deze holdings in de Caribisch-Nederlandse heffing wordt betrokken op grond van de zogenoemde 95%-regeling van artikel 5.2, derde lid, onderdeel b van de Belastingwet BES. Heeft de regering zich gerealiseerd dat holdings – die naast aandelen in een lokaal actieve werkmaatschappij en een saldo aan liquide middelen en eventueel een rekening-courantvordering geen bezittingen hebben – hun status op 1 januari 2024 op grond van een letterlijke toepassing van de voorgestelde wettekst zullen verliezen, als de voorgestelde wijziging in de vestigingsplaatsregels voor holdings wordt doorgevoerd en met een fictieve eindafrekening opbrengstbelasting worden geconfronteerd?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering het wenselijk acht dat holdings van lokale ondernemers met lokale werkmaatschappijen die kwalificeren voor de vestigingsplaatsbeschikking zelfs door het enkel aanhouden van een banksaldo om vennootschappelijke kosten van de holding-BV te voldoen en om de lokale werkmaatschappij te financieren en/of het aanhouden van een rekening-courantvordering op de werkmaatschappij in Europees Nederland belast gaan worden. Zo nee, hoe zal worden voorkomen dat dit plaatsvindt? Acht de regering het redelijk dat in het wetsvoorstel Belastingplan BES eilanden 2024 geen overgangsrecht wordt geboden aan holdings die thans voldoen aan de 95%-regeling maar straks niet meer aan de gewijzigde regeling voor holdings als het wetsvoorstel wordt doorgevoerd, zodat een passende oplossing wordt geboden ter voorkoming van een fictieve eindafrekening opbrengstbelasting en een abrupte overgang naar het Europees-Nederlandse belastingstelsel?

Het lid Omtzigt vraagt wat de budgettaire gevolgen zijn van fiscale behandeling van auto’s. Blijkens de memorie van toelichting zijn die nihil. Hoe verhoudt dit zicht tot het voornemen dat tarieven worden aangepast?

Daarnaast vraagt dit lid welke verschillen nog bestaan na invoering van de loonbelasting (LB-)maatregelen ten opzichte van Europees-Nederland ten aanzien van het aansprakenregime en ten aanzien van de gebruikelijkloonregeling. Waarom worden niet alle verschillen geëlimineerd?

3. Budgettaire aspecten

De leden van de VVD-fractie lezen dat met de aanpassingen in de inkomstenbelasting (IB) drie miljoen euro wordt opgehaald. Kan de regering deze lastenverzwaring nader toelichten? Bij welke groep komt deze lastenverzwaring terecht?

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof