Vastgesteld 6 oktober 2023
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen op meerdere plekken in het Belastingplan dat met maatregelen beoogd of bereikt wordt dat ten aanzien van fiscale behandeling tussen bepaalde soorten inkomsten de verschillen in lastendruk verkleind worden. Zij vragen daarom of de regering de verkleining van deze verschillen in kaart kan brengen en zo mogelijk kwantificeren en daarbij kan laten zien hoe deze verschillen zich in de afgelopen jaren (vanaf 2017) hebben ontwikkeld. Daarbij vragen zij de regering om in ieder geval hierin mee te nemen: het verschil in fiscale behandeling van werknemers en ondernemers in de inkomstenbelasting (IB), het verschil in tarieven tussen inkomsten uit box 2 en inkomsten van werknemers in box 1 en de ontwikkeling van de lasten op arbeid versus de lasten op vermogen. Zij vragen of de regering tevens alle maatregelen die aan het verkleinen van deze verschillen hebben bijgedragen op te sommen. Daarnaast vragen zij of de regering hetzelfde kan doen met maatregelen die getroffen zijn met als doel of neveneffect om CO2-emissies terug te dringen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2024 en vragen op welke wijze invulling is gegeven aan het vaak gedeelde voornemen om het belastingstelsel te vereenvoudigen.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze rekening is gehouden met de indicatoren van brede welvaart bij het opstellen van de Belastingplanmaatregelen. Deze leden vragen tevens op welke manier de motie-Van Weyenberg c.s. (Kamerstuk 35 572, nr. 60) invulling heeft gekregen bij de vormgeving van dit Belastingplanpakket en overig fiscaal beleid van het afgelopen jaar.
De leden van de PVV-fractie merken in algemene zin op dat het pakket Belastingplan 2024 met 15 wetsvoorstellen omvangrijk is en zeker niet beleidsarm. Kan de regering op deze constatering nader reflecteren en aangeven hoe een spoedbehandeling van een dergelijk omvangrijk Belastingplan een deugdelijk wetgevingsproces al dan niet frustreert?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2024. Zij merken allereerst op dat het wederom een groot pakket maatregelen is, waarbij zij niet bij alle voorstellen een budgettair gevolg, of andere noodzaak zien die in het pakket Belastingplan op te nemen. Zij vragen daarom of het echt nodig was alle maatregelen in het Belastingplan op te nemen, waarvoor het ieder jaar toch al beperkte behandelschema dit jaar zelfs nog korter is, en waarom hier niet meer rekening mee gehouden is. Zij vragen de regering ook nader in te gaan op het commentaar van de Raad van State op dit punt.
In de paragraaf arbeid en inkomen beschrijft de regering de maatregelen die zijn genomen om koopkracht te stimuleren. De leden van de CDA-fractie lezen dat wederom is gekozen voor incidentele ondersteuning die weliswaar gericht is, maar ook de marginale druk verder verhoogt, zoals verhoging van toeslagen en de arbeidskorting. Welke inkomensgroepen worden op deze manier specifiek geholpen en hoeveel, en in welke mate wordt dit weer tenietgedaan door hogere marginale druk voor groepen die net buiten de voordelen vallen?
De leden van de CDA-fractie lezen bij klimaat dat de regering schrijft dat beprijzende maatregelen worden genomen, maar dat ruime subsidiebudgetten klaar staan voor huishoudens en bedrijven. Kan de regering aangeven per beprijzende maatregel welke subsidie hiertegenover staat en of de hoogte hiervan voldoende is om huishoudens en bedrijven te ondersteunen in hun verduurzamingsopgave? Indien dit niet het geval is, wat zijn hiervan de gevolgen voor specifieke groepen en hoe wil de regering daarmee omgaan?
Ten aanzien van de aanpak van de taakstelling belastingconstructies en fiscale regelingen lezen de leden van de CDA-fractie dat de benodigde 550 miljoen euro in 2027 niet is behaald, en dat het gat daarom wordt ingevuld met een verhoging van tarief eerste schijf box 1. Zij vragen wat het verband is tussen de constructies en het tarief eerste schijf van de belasting op arbeid, en waarom dit als dekking is gekozen. Ook vragen zij waarom de maatregel niet is opgenomen in het Belastingplan, en op het klopt dat het tarief per 2024 wel met 0,04% zal stijgen.
De leden van de SP-fractie hebben van het wetsvoorstel kennisgenomen en hebben een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan 2024. Deze leden vinden het een goede zaak dat het demissionaire kabinet werk maakt van het verminderen van armoede. In dat licht zijn deze leden blij met het koopkrachtpakket dat het kabinet heeft gepresenteerd. Deze leden hebben de behoefte tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorstellen in het Belastingplan 2024. Zij hebben enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2024. Zij hebben hierover enkele vragen.
Het lid Omtzigt heeft van het wetsvoorstel kennisgenomen en heeft een aantal vragen.
2. Pakket Belastingplan 2024
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties lezen dat «het borgen van een positieve koopkrachtontwikkeling» een «belangrijk onderdeel» is van het pakket Belastingplan 2024. Kan de regering toelichten wat zij hiermee bedoelt? Voor wie moet de koopkrachtontwikkeling positief zijn? Gaat het hier om alle Nederlanders, of om specifieke groepen? En als het om specifieke groepen gaat, welke groepen dan? Staat de regering open voor het idee dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen, en dat de koopkrachtontwikkeling voor de meer draagkrachtige huishoudens dus niet per se positief hoeft te zijn? Is de regering het met deze leden eens dat een hogere bijdrage van mensen met hogere inkomens of grote vermogens juist benut kan worden voor een positieve koopkrachtontwikkeling voor minder draagkrachtige huishoudens, en dus voor het tegengaan van armoede?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties lezen verder dat vereenvoudiging een belangrijk doel van het Belastingplan is. Zij zijn dan ook verbaasd dat de genomen maatregelen bij elkaar leiden tot een extra inzet van meer dan 100 fte bij de Belastingdienst. Hoe rijmt de regering deze twee dingen met elkaar? En hoe zwaar weegt het doel van vereenvoudiging voor de regering, gegeven het feit dat verschillende maatregelen (zoals de samenloopvrijstelling bij aandelentransacties) juist tot meer complexiteit leiden?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties lezen dat de regering heeft gekozen voor een «gefaseerde aanpak van de invulling van de taakstelling». Kan de regering deze keuze nader toelichten? Deze leden zijn daarnaast benieuwd hoe het komt dat de regering de (toch al zeer beperkte) taakstelling niet volledig in heeft kunnen vullen, waardoor het tarief in de eerste schijf van box 1 omhoog gaat per 2024. Kan de regering een lijst sturen van maatregelen die overwogen zijn om de taakstelling in te vullen, maar uiteindelijk niet zijn gekozen? Kan de regering daarbij per maatregel toelichten waarom er niet voor gekozen is?
Het lid Omtzigt merkt op dat in het rapport «Versterking functies Tweede Kamer: meer dan de som der delen» (werkgroep-Van der Staaij) wordt opgemerkt: «De werkgroep stelt vast dat de behandeling van wetgeving in de Kamer meer tijd en aandacht moet krijgen en op onderdelen verbeterd kan worden. Dit betekent enerzijds dat regeringsvoorstellen tijdig dienen te worden ingediend. Anderzijds moet de Kamer deze voorstellen voldoende aandacht geven en op gedegen wijze behandelen.» Ook de Raad van State benadrukt in haar advies opnieuw het belang van een zorgvuldige parlementaire behandeling. Volgens de Raad van State wordt dit belang door de stapeling van wetsvoorstellen bemoeilijkt. Hoe beoordeelt de regering het belang van spoedige inwerkingtreding van de afzonderlijke wetsvoorstellen in het licht van het standpunt van de Raad van State over de stapeling van wetsvoorstellen en de aanbevelingen van de werkgroep-Van der Staaij over een zorgvuldige wetsbehandeling?
Het lid Omtzigt vraagt de regering om aan te geven hoeveel maatregelen in het hele pakket Belastingplan genomen worden, hoeveel pagina’s tekst aan de Kamer gestuurd is (wetstekst, memories van toelichting, toetsen, adviezen etcetera) en binnen hoeveel dagen de Kamer geacht wordt dat te behandelen?
Het lid Omtzigt stelt deze vraag over de grote hoeveelheid wetgeving die in korte tijd door de Kamer wordt geduwd, omdat er in de afgelopen jaren een groot aantal hersteloperaties geweest zijn. Kan de regering een lijst geven van hersteloperaties van de afgelopen vijf jaar (zoals kindgebonden budget, box 3 en Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen) en de kosten daarvan en het aantal mensen dat eraan gewerkt heeft? Denkt de regering dat de voorgestelde hoeveelheid wetgeving en de behandeling niet leidt tot brokken?
Het lid Omtzigt vraagt de regering om een overzicht te geven van hoeveel belasting in 2023 en in 2024 betaald wordt in Nederland en Duitsland (dus vier berekeningen) bij het doen van boodschappen over de grens: 50 liter benzine, 3 kratten bier en 3 flessen sterke drank? Daarnaast vraagt dit lid of de regering het (concept)rapport over de aanpak van privacyschendingen, waarover het NRC berichtte op 4 oktober 2023, aan de Kamer kan doen toekomen.1
4. Inkomensbeleid
De leden van de D66-fractie lezen dat het afbouwpercentage van de algemene heffingskorting oploopt van 6,095% in 2023 naar 6,652% in 2024. Deze leden vragen de regering toe te lichten waar dit verschil vandaan komt, en wat de budgettaire betekenis zou zijn van het terugbrengen van dit afbouwpercentage naar 6,095%.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering heeft toegelicht dat uitkeringsgerechtigden er 2,5% op achteruit gaan en armoedecijfers algemeen en kinderen met resp. 0,9 en 0,8% stijgen. Deze leden vragen in hoeverre dit het gevolg is van het aflopen van incidentele maatregelen die in 2023 genomen zijn, en in hoeverre dit het gevolg is van structureel beleid? Wat is de relatieve stijging voorafgaand en na de crisis?
De leden van de CDA-fractie merken op dat er beperkt marginale druk tabellen opgenomen zijn. Zij vragen of de regering in meer marginale druk tabellen kan voorzien voor verschillende gezinssamenstellingen. Ook vragen zij om in de tabellen de effecten van de inkomensafhankelijke studiebeurs mee te nemen, dus ook de situatie te schetsen van gezinnen met studerende kinderen. Zij vragen of de regering een marginale druk tabel kan geven van een alleenverdiener gezin met een studerend kind van 20 en een kind van 17, en dezelfde situatie waarin beide ouders werken.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het verdedigbaar vindt dat voor bepaalde inkomens de marginale druk als gevolg van de gerichte maatregelen nog verder stijgt, en wat dit doet met de wens van de regering dat meer mensen meer gaan werken.
Deze leden lazen in de miljoenennota dat het kabinet ook aandacht wil besteden aan de positie van eenverdieners waar de verschillen teveel uiteenlopen met andere groepen. Waarom is daarvoor geen enveloppe uitgetrokken?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie wat de eerste schijf grens op basis van de inflatie eigenlijk geweest zou zijn.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan bezien hoe doelmatig het beleid is wanneer alle werkenden in Nederland meer belasting moeten betalen, omdat de regering niet scherp genoeg heeft durven kiezen om ondoelmatige fiscale voordelen af te bouwen. Kan de regering motiveren waarom het niet halen van de eigen doelstelling tot het afschaffen van de niet-doelmatige fiscale voordelen leidt tot een aanpassing in de inkomenssfeer. Vergt een dergelijke keuze in de inkomenssfeer niet een eigenstandige afweging zoals beschreven in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering op een bespiegeling omtrent de marginale druk. Kan de regering duidelijk maken hoe de marginale druk zich ontwikkelt ten opzichte van het vorige jaar? Voorts vragen deze leden in hoeverre het verschuiven van het afbouwpunt van het kindgebonden budget leidt tot een overlap van de afbouwpaden van de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Wat zou het kosten om het afbouwpunt van het kindgebonden budget in zoverre terug te schuiven dat er geen sprake meer is van deze overlap? En kan de regering toelichten in hoeverre het afbouwpad van het kindgebonden budget steiler zou moeten worden als de verschuiving van het afbouwpunt in zoverre zou worden teruggedraaid dat de overlap met de huurtoeslag verdwijnt?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de oplopende marginale druk. Deze lopen voor eenverdieners inmiddels op tot 92%. Waarom heeft het kabinet maatregelen genomen die de marginale druk verhogen en is er niet meer ingezet op het verlagen van de marginale druk. Is de regering het eens dat de marginale druk haar grenzen hebben bereikt en dat er alles aan gedaan moet worden om deze druk te verlagen?
Meer in algemene zin merken de leden van de SGP-fractie op dat een herziening van het belastingstelsel hoognodig is. Het is bijzonder ingewikkeld geworden, waardoor nauwelijks duidelijk is wat een dag extra werken oplevert. Ook zien deze leden graag een gezinsvriendelijk belastingstelsel, waarbij niet het individu maar het gezin centraal staat. Deelt de regering de inzet om te komen tot een sterke vereenvoudiging van het belastingstelsel? En wil de regering bij een herziening ook nadrukkelijk het gezin meewegen en een gezinsvriendelijk belastingstelsel nastreven?
De leden van de SGP-fractie hebben met verbazing gelezen dat opnieuw de arbeidskorting verhoogd wordt. Wat is daar de precieze argumentatie voor? Kan de regering heel precies kwantificeren welk effect dit heeft op de arbeidsparticipatie? Is de regering bekend met het feit dat de een verhoging van de belastingkortingen nauwelijks of geen effect meer heeft op de arbeidsparticipatie? In hoeverre wegen werkenden de hogere arbeidskorting daadwerkelijk mee in hun keuze om (meer) te gaan werken?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de effecten van de steeds verder stijgende arbeidskorting op de financiële positie van arbeidsongeschikten. Ze kunnen geen gebruik maken van de arbeidskorting. Hierdoor stijgt de belastingkloof tussen werkenden en arbeidsongeschikten. Hoe ziet de regering dat? Is de regering het eens dat dit een ongewenst effect is van de verhoging van de arbeidskorting? Waarom neemt de regering geen maatregelen om dit ongewenste effect te verkleinen?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen de motie Stoffer c.s. (Kamerstuk 36 410, nr. 45), die verzoekt om extra geld uit te trekken voor kinderbijslag, is aangenomen. Als dekking wordt de tabelcorrectiefactor verlaagd. Kan de regering tabel 1 bijwerken, waarbij de beperking van de tabelcorrectiefactor is meegenomen?
Het lid Omtzigt stelt de volgende vragen aan de regering. Ten aanzien van de koopkracht: de arbeidskorting wordt bij het tweede knikpunt met € 115 verhoogd. Wat is de impact op de marginale druk in een aantal nader uit te werken standaard situaties rondom de knikpunten? Welke maatregelen is de regering, zowel op de korte als de lange termijn, voornemens te gaan treffen ten aanzien van gedeeltelijk arbeidsongeschikten die geen arbeidskorting ontvangen en daarmee onder het sociaal minimum terecht komen? Kan de regering aangeven wat het bruto/netto loon is van een persoon die 40.000 euro verdient en die vervolgens arbeidsongeschikt wordt en een WGA 80–100 uitkering krijgt? Is er enige relatie tussen de hoogte van de arbeidskorting en de kosten die gemaakt worden voor het verrichten van arbeid? Zo ja wat is die link?
5.1 Verhoging tarief box 3 in 2024 en niet indexeren heffingvrij vermogen
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat de rekening van tegenvallers in box 3 niet terechtkomen bij hen die niet vermogend zijn. Deze leden zijn dus blij met de evenwichtige oplossing waar nu voor gekozen is. Wel lezen ze dat, indien deze maatregel niet voor het gewenste budgettaire effect zorgt, er «elders budgettaire dekking gezocht wordt». Deze passage baart deze leden enigszins zorgen. Kan de regering een idee geven waar ze deze dekking dan zou willen zoeken? En betekent «elders» dat verdere verhoging van het tarief sowieso uitgesloten is? Kan de regering bevestigen dat dekking voor de tegenvaller altijd binnen het box 3 domein gezocht zal worden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het tarief van box 3 verhoogd wordt om het gat te dekken dat is ontstaan door latere invoering van het nieuwe stelsel. Zij vragen wat de meeropbrengsten zouden zijn als het tarief per 1 januari naar 35% zou worden verhoogd. Ook vragen zij welk percentage van de spaarders onder de vrijstelling in box 3 valt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een reactie op de nieuwsberichten over het advies van de advocaat-generaal van de Hoge Raad ten aanzien van het rechtsherstel box 3. Hoe anticipeert de regering op een mogelijke tegenvaller als gevolg van dit binnen enkele maanden te verwachten vonnis?
Verder verwijzen deze leden naar het artikel «Ziedaar de wijziging spelregels massaal bezwaar: parlement misleid en de burger de sigaar» in het Weekblad Fiscaal Recht (WFR) van 21 juni 2022 (WFR 2022/121). In dit artikel wordt onder andere gesteld dat Eerste en Tweede Kamer bij de invoering van de nieuwe spelregels voor massaalbezwaarprocedures in 2015 onjuist zijn geïnformeerd. Deze leden vragen de regering te reflecteren op de vraag of het WFR-artikel een adequate reflectie is van de parlementaire historie bij het beschrijven van het wetgevingsproces dat ten grondslag ligt aan het wijzigen van de «spelregels» voor massaalbezwaarprocedures die per 1 januari 2017 zijn ingevoerd. Zo nee, wat is dan een adequate analyse en welke parlementaire documenten/handelingen ontbreken volgens de Staatssecretaris in deze reconstructie in het WFR-artikel over het wijzigen van de spelregels voor massaalbezwaarprocedures?
In het WFR-artikel wordt onder andere verwezen naar de Nota nav het Verslag van het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2016 (Kamerstuk 34 305, nr. 6), waarin als antwoord op het verslag met de vragen van de Kamer de Staatssecretaris stelt: «Het «bundelen» van de geschillen over een bepaalde rechtsvraag heeft voordelen voor belastingplichtigen, de Belastingdienst en de rechterlijke macht. Belastingplichtigen kunnen zich eenvoudig aansluiten bij een massaalbezwaarprocedure, terwijl de werklast voor de Belastingdienst en de rechterlijke macht overzienbaar blijft en de rechtseenheid wordt gediend».
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke voorlichting het Ministerie van Financiën (inclusief de Belastingdienst) heeft ingezet bij het opleggen van de definitieve aanslag 2017, 2018, 2019 en 2020 zodat belastingplichtigen zich eenvoudig konden aansluiten. Is de voorlichting door het Ministerie van Financiën en/of de Belastingdienst in de ogen van de regering toereikend geweest? Kan de regering bij deze reflectie het feit betrekken dat ruim 94 procent van de belastingplichtigen met overwegend spaarvermogen in box 3 is uitgesloten van rechtsherstel?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben over de brief aan de Kamer van 19 september 2033 een aantal vragen.
In deze brief geeft het kabinet aan: «Met de uitwerking van dit systeem acht ik de motie Grinwis afgedaan». In deze motie (Kamerstuk 31 140, nr. 114) van 2 juni 2022 wordt de regering verzocht twee onderzoeken uit te voeren, te weten: 1) onderzoek te doen naar verbeteringen voor massaalbezwaarprocedures; en 2) onderzoek te doen naar de wetswijziging in het Belastingplan 2016, waarbij de automatische doorwerking van de massaalbezwaarprocedure naar gelijke gevallen verdween. Wat is de reden dat de Staatssecretaris in de brief van 19 september 2023 alleen een conclusie met de Kamer deelt, maar de resultaten van beide onderzoeken niet?
In de genoemde brief stelt de Staatssecretaris van Financiën dat er bij een massaalbezwaarprocedure een passend evenwicht dient te zijn tussen de individuele belangen van de belastingplichtige enerzijds en het algemene belang van belastingheffing en de schatkist anderzijds. In hoeverre is de Staatssecretaris bekend met het arrest van het Europese Hof van Justitie van 13 december 2005 (Marks & Spencer, C-446/03, EU:C:2005:763) en het arrest van 10 mei 2012 (Santander Asset Management, zaken C-338/11 tot en met C-347/11), waarin lidstaten er op worden gewezen dat een derving van belastinginkomsten niet kan worden aangemerkt als een dwingende reden van algemeen belang die kan worden ingeroepen ter verdediging van een maatregel die in beginsel in strijd is met een fundamentele vrijheid? Waarom acht de regering een budgettair belang voldoende om ten aanzien van box 3 strijdigheid met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wel toelaatbaar te achten? Waarom zou het arrest van het Europese Hof van Justitie hier niet van toepassing zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen er voorts op dat de Staatssecretaris van Financiën op 19 april 2023 eveneens een brief aan de Kamer heeft gestuurd over de voortgang van het onderzoek naar verbetering van de massaalbezwaarprocedures (Kamerstuk 31 066, nr. 1216). In de beslisnota bij deze Kamerbrief van 18 april 2023 schrijven ambtenaren van DG Fiscale Zaken aan de Staatssecretaris het volgende: «Tijdens het gesprek op december 2022 heeft u aangegeven akkoord te zijn met het uitvoeren van zogenoemde quick scans op de wetgeving korte en lange termijn om tot besluitvorming te komen. Ook bent u akkoord gegaan om een brief naar de Kamer te sturen over de uitkomsten van deze quick scans. In het eerste kwartaal van 2023 hebben voornoemde quick scans plaatsgevonden alsmede een quick scan op een voorstel tot uitvoering van motie Grinwis».
Welke informatie is destijds in deze quick scans verstrekt over de twee onderzoeken die in de motie Grinwis worden verzocht? Wil de regering de beide quick scans met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen voorts naar de brief van de Staatssecretaris van 29 september 2023 over de voorbereidingen op het arrest van de Hoge Raad over het geboden rechtsherstel (box 3). Daarin wordt op pagina 4 gesteld dat het om potentieel honderdduizenden aanslagen en bezwaarschriften gaat. In deze zaak heeft de Staatssecretaris weliswaar geen aanwijzingsbesluit voor een massaalbezwaarprocedure gepubliceerd, maar is besloten tot het tot nader order stopzetten van het proces van opleggen van definitieve aanslagen met belegd vermogen in box 3 in afwachting van een arrest van de Hoge Raad. Daarnaast voelt de Staatssecretaris ook niet voor een tegenbewijsregeling, omdat dit gepaard gaat met aanzienlijke budgettaire consequenties («Dit leidt tot een budgettaire derving van ruim € 1 miljard per jaar»).
Wat zijn de gevolgen van deze besluiten (niet opleggen definitieve aanslag en niet toestaan van tegenbewijs) voor de rechtsbescherming van belastingplichtigen? Indien de rechtsbescherming van zoveel belastingplichtigen in het geding is, in hoeverre kan de Staatssecretaris volharden in het standpunt dat bij massaalbezwaarprocedures het vullen van de schatkist, zwaarder weegt dan de individuele belangen van de belastingplichtigen en het herhaaldelijk door de voorganger van de huidige Staatssecretaris expliciet uitgesproken (meer) «centraal stellen van de burger»? Wat zijn de ideeën van de regering om dit budgettaire risico op korte termijn af te wenden?
De leden van de SGP-fractie vragen wat de twee maatregelen betekenen voor iemand met 100.000 euro spaargeld en voor iemand die daar nog 50.000 euro aan beleggingen bij heeft. Tevens vragen deze leden van het oorspronkelijke heffingvrije vermogen zou zijn geweest als er wel geïndexeerd zou worden.
Het lid Omtzigt stelt vast dat het heffingsvrij vermogen in box 3 niet wordt geïndexeerd en het belastingtarief in box 3 een jaar eerder stijgt naar 34%. Hoe verhouden deze maatregelen zich in de visie van de regering ten aanzien van de juridische houdbaarheid van de overgangsregeling box 3? Indien mocht blijken dat deze niet houdbaar is, welke financiële impact zal dit hebben (per jaar uitgesplitst)? Op welke manier denkt de regering deze dan te zullen dekken? Over welke jaren vanaf 2017 verwacht de regering dat de Hoge Raad box 3 in strijd zal achten met het eigendomsrecht? Welke analyses heeft de regering daarover ontvangen?
5.2 Verfijningen en verduidelijking van box 3
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de inzet van de regering om met verfijningen en verduidelijkingen in box 3 het forfaitaire rendement beter aan te laten sluiten op het werkelijke rendement. Is er naar inschatting van de regering met deze verfijningen voldoende gedaan om te voldoen aan de standaard van het «trachten de werkelijkheid te benaderen» in box 3?
De leden van de D66-fractie onderschrijven de wens van de regering om de overbruggingswet box 3 zo duidelijk en verfijnd te maken als realistisch en wenselijk is. Wel hebben zij nog wat vragen over de gemaakte keuzes. Zo worden aandelen in een Vereniging van Eigenaars (VvE) en derdenrekening uit overige bezittingen gehaald. Heeft de regering nu dus ook het gevoel dat alle vermogensbestanddelen die onder overige bezittingen vallen maar dat eigenlijk niet zijn, uit deze categorie verwijderd zijn?
Wat betreft de schulden en vorderingen verrekening: de huidige situatie is bij zowel fiscale partners als
ouder-kindrelatie schrijnend. De leden van de D66-fractie benadrukken dat de situatie tussen ouder en kind vaak schrijnender is dan de situatie tussen fiscale partners. Heeft de regering inzicht of er meer vergelijkbare (schrijnende) gevallen zijn die door het huidige stelsel extreem benadeeld worden ten opzichte van het oude stelsel? En zo ja, wat zijn de overwegingen geweest om deze niet te toevoegen aan deze wijziging? «Dergelijke onderlinge vorderingen en schulden leiden in de regel niet tot inkomen.» Welke gevallen gaan tegen de regel in? Heeft de regering daar voorbeelden van? De regering wil de aanpassingen met terugwerkende kracht invoeren. Zijn er personen die door deze aanpassingen er toch nadelig uitkomen, dan wel fiscaal dan wel administratief?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering de overbruggingswet wil verfijnen en verduidelijken, maar zijn in aanvulling daarop benieuwd naar een reflectie van het kabinet op de mening van de Advocaat Generaal over de onhoudbaarheid van de overbruggingswet box 3. Is de regering nog steeds overtuigd van de houdbaarheid gezien de juridische procedures die lopen? Is het in het kader van de overbruggingswet niet verstandig toch te kiezen voor één tarief voor vastgoed van 4%, omdat daar de tarieven erg uiteenlopen met het werkelijk rendement? Wat zouden hiervan de budgettaire gevolgen zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede zaak dat geld dat op de rekening van een VvE staat of op een derdenrekening van bijvoorbeeld een notaris met dit wetsvoorstel nu wordt behandeld als spaargeld in plaats van een vermogensbestanddeel met een hoger forfaitair rendement. Deze leden vragen of deze afweging ook gemaakt wordt ten aanzien van de hersteloperatie voor 1 januari 2023. Wat zijn de overwegingen van de regering hierbij?
Voorts hebben de leden van de ChristenUnie-fractie een vraag over het defiscaliseren van onderlinge vorderingen en schulden bij partners en minderjarige kinderen. Klopt het dat fiscale constructies als de «familiebank» hiermee rendabeler worden? Welke andere constructies worden mogelijk of aantrekkelijker gemaakt met deze defiscalisatie? Wat is de overweging van de regering om dit alsnog in te voeren? En wat zijn mogelijke oplossingen om deze fiscale constructies tegen te gaan?
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd te lezen dat er in box 3 diverse aanpassingen worden voorgesteld, maar naar aanleiding van de motie-Stoffer c.s. (Kamerstuk 36 202, nr. 122). Hierdoor wordt de heffing rechtvaardiger vormgegeven. Tegelijk zien deze leden uit naar een heffing op werkelijk rendement.
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat er meer verfijningen nodig zijn, in aanloop naar een nieuw stelsel. Deelt de regering deze inzet? Is de regering bereidt te onderzoeken welke verfijningen aanvullend mogelijk zijn? Is de regering het eens dat ook een forfaitair percentage van 6,17% voor veel beleggers niet haalbaar is? Ook wijzen deze leden op het feit dat er meerdere procedures bij de Hoge Raad lopen over box 3. Welke maatregelen zijn mogelijk om financiële problemen voor het Rijk te voorkomen, doordat er teveel belasting wordt geheven?
Daarnaast zijn de leden van de SGP-fractie van mening dat belastingplichtigen voor het overgrote deel zelf hun werkelijk gemaakte rendementen aan kunnen geven, waardoor het stelsel ook rechtvaardiger wordt. Deze leden pleiten hier al lang voor, maar door de discussie die over de tijdelijke wet speelt, is dit onderwerp weer actueel. Deelt de regering deze mening? Is de regering bereid te bezien hoe het stelsel rechtvaardiger gemaakt kan worden door belastingplichtigen zelf hun rendementen door te laten geven.
Het lid Omtzigt vraagt de regering of de verfijnde en verduidelijkte maatregelen (derdengeld notaris) op het gebied van de overbruggingsregeling box 3 naar het oordeel van de regering voldoende recht doen aan de criteria volgens de Hoge Raad in het Kerstarrest voor een juridisch houdbaar systeem. Waarom zijn andere maatregelen die de Kamer heeft voorgesteld niet verder uitgewerkt, denk hierbij aan een «tegenbewijsregeling» of de herijking van de forfaits (zodat zij beter de werkelijke situatie benaderen)? Kan de regering aangeven hoe zij het vermogen van een VVE blijft behandelen en waarom?
5.3 Verhogen gerichte vrijstelling reiskostenvergoeding
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de verhoging van de gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen, waarmee deze in ieder geval meer in lijn komt met de kosten die mensen ervaren op naar hun werk te gaan. Hoewel het klopt dat afspraken rondom het vergoeden van reiskosten een zaak tussen werkgever en werknemer zijn, vragen deze leden de regering of zij desondanks zicht heeft op de mate waarin reiskosten vergoed worden en de gemiddelde hoogte van de uitgekeerde reiskostenvergoeding. Is er sprake van een stijging van de gemiddelde reiskostenvergoeding sinds de ophoging vanaf 2023?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het werkgevers vrij staat de hoogte van de reiskostenvergoeding vast te stellen. Zij vragen of de regering inzicht heeft hoeveel vergoeding in de praktijk gemiddeld wordt gegeven en of er grote afwijkingen zijn ten opzichte van de maximaal mogelijke vrijstelling. Ook lezen zij dat de regering een stukje uit de evaluatie aanhaalt waarin staat dat 0,22 in ieder geval variabele autokosten dekt. Hoe zit dat met ov-kosten, gezien de stijgingen van afgelopen jaar?
Verder vragen leden van de CDA-fractie hoe werkgevers gestimuleerd worden de hogere vergoeding te geven. Hoewel lager, zijn het alsnog kosten. Wat is de verwachting hoeveel werkgevers hiervan gebruik gaan maken, ook als je bijvoorbeeld kijkt naar hogere lasten voor werkgevers als gevolg van de stijging van het wettelijk minimumloon (WML), energie en prijzen in zijn algemeenheid? Zo zegt de evaluatie dat het «over het algemeen» leidt tot hogere kostenvergoedingen. Is de verwachting dat vooral groter bedrijfsleven en overheid de hoge vergoedingen geven, of dat ook kleinere werkgevers dit zullen doen? Hoe kijkt de regering aan tegen het opnemen van de jaarlijkse prijsindexatie van de reiskostenvergoeding in de diverse wetten?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen de regering of ook is nagedacht over de prikkels die uitgaan van een hogere onbelaste reiskostenvergoeding. Het gevolg daarvan kan immers zijn dat mensen bereid zijn verder van hun woonplaats te gaan werken, of verder van hun werk te gaan wonen, met als gevolg dat meer reiskilometers worden gemaakt. Ook kan het gevolg zijn dat forensen met de auto aantrekkelijker wordt ten opzichte van forensen met het openbaar vervoer. Is de regering het ermee eens dat beide gevolgen onwenselijk zouden zijn, omdat ze zouden leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen? Ziet de regering mogelijkheden om deze gevolgen te mitigeren?
Daarnaast zijn de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties bezorgd dat de grotere budgettaire derving door de hogere onbelaste reiskostenvergoeding vooral ten goede komt aan werknemers met relatief goede arbeidsvoorwaarden, terwijl een grote groep werknemers slechts een beperkte of helemaal geen reiskostenvergoeding krijgt. Heeft de regering maatregelen overwogen om te zorgen dat een grotere groep werknemers recht krijgt op een reiskostenvergoeding? Zou de regering bijvoorbeeld openstaan voor het verplicht stellen van een minimale reiskostenvergoeding, naast het bestaande onbelaste maximum? Hoe oordeelt de regering over de mogelijkheid om werkgevers te verplichten openbaarvervoerskosten voor woon-werkverkeer te vergoeden?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering ervoor kiest om de vrijstelling reiskostenvergoeding te verhogen naar 0,23 euro. De regering verwijst naar de evaluatie van de onbelaste reiskostenvergoeding. Uit dit onderzoek maken deze leden op dat de 0,22 euro die nu als de belastingvrije reiskostenvergoeding geldt over het algemeen de autokosten dekt. De enige uitzondering daarop is, zo lezen deze leden, benzineauto’s in het D- en E-segment en lpg-auto’s in het E-segment. Klopt deze conclusie nog steeds, gegeven de huidige brandstofprijzen? Zo ja, welke rol heeft dit dan gespeeld in de afweging van de regering?
Het lid Omtzigt vraagt de regering in hoeverre het bedrag van 0,23 euro zich verhoudt ten opzichte van daadwerkelijke reiskosten van representatieve groepen van belastingplichtigen. Hoe is dit bedrag bepaald? Welke onderzoeken hebben ten grondslag hieraan gelegen en wat waren de conclusies? Klopt het dat het bedrag aan onbelaste reiskosten vergoeding niet automatisch wordt geïndexeerd? Zo ja, waarom niet?
5.4 Afschrijvingsbeperking gebouwen in de inkomstenbelasting
De leden van de VVD-fractie lezen dat met de maatregel beoogd wordt om eventuele constructies tegen te gaan waarbij de verschillen in de afschrijvingsmogelijkheden in de IB-sfeer in vergelijking tot de sfeer van de vennootschapsbelasting (Vpb) worden benut. Kan de regering toelichten of zij signalen heeft dat dergelijke constructies op dit moment in de praktijk toe worden gepast? In welke mate is de budgettaire opbrengst van deze maatregel een gevolg van deze belastingconstructies? Welke groepen worden door deze maatregel getroffen? Wat zijn de kenmerken van deze groep?
De leden van de D66-fractie vinden het tegengaan van fiscale constructies en fiscale verschillen tussen IB-ondernemers en directeur-grootaandeelhouders (dga’s) verstandig fiscaal beleid. Om de maatregel goed te begrijpen verzoeken deze leden de regering om hen iets meer mee te nemen in de ratio achter het principe dat een afschrijving op een gebouw alleen mogelijk is indien de boekwaarde hoger is dan de bodemwaarde. Ook zouden zij graag wat meer toelichting hebben op hoe door deze maatregel de mogelijkheid tot langdurig belastinguitstel door inzet van de herinvesteringsreserve beperkt wordt. Ook zijn deze leden benieuwd of er nog andere zaken rondom de afschrijving van activa die leiden tot ongelijke behandeling.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom voor gebouwen in eigen gebruik in de inkomstenbelasting een verlaging geldt. Zij vragen wanneer die is ingevoerd en wat daarvan de motivering was.
Het lid Omtzigt heeft een vraag ten aanzien van de afschrijvingsbeperking gebouwen in de IB. Wat was destijds de rechtvaardiging en/of achtergrond voor het verschil tussen de IB en Vpb behandeling?
5.5 Aanpassing energie-investeringsaftrek, milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen
De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt beoogd om het aftrekpercentage in de Energie-investeringsaftrek (EIA) per 2024 te verlagen naar 40 procent. Zij vragen in hoeverre deze verlaging tot gevolg heeft dat reeds geplande investeringen van ondernemers als gevolg van deze aanpassing niet (langer) of minder rendabel zijn. Zijn deze effecten in kaart gebracht? Daarnaast vragen de leden zich af of de EIA niet mogelijk een effectiever instrument is dan subsidiëring voor soortgelijke doeleinden, is dit geëvalueerd door de regering?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat duurzame innovatie cruciaal is voor een welvarend een gezonde toekomst. Deze leden zijn dan ook blij met de regelingen van de EIA, de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil). Het is goed dat deze regelingen verlengd worden. Zij zouden het fijn vinden als de ervaringen met de regelingen wat nader toegelicht kunnen worden. Bijvoorbeeld hoe de budgetten van de afgelopen jaren zich verhouden tot de uitputting ervan, en op welke punten de regelingen nog verbeterd zouden kunnen worden op basis van de evaluatie. Is het bijvoorbeeld mogelijk om de effectiviteit en doeltreffendheid van de regelingen te vergroten?
De leden van de D66-fractie zouden het ook fijn vinden als er specifiek wat op de EIA-regeling ingezoomd zou kunnen worden. Wat maakt deze regeling zo populair, en wat is het budgettaire effect van de bijstelling van het percentage? Hoeveel geld zou er nodig geweest zijn om het percentage ongewijzigd te laten? Wordt wat er precies bedoeld met «meerjarig evenwicht houden»?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het bij de instelling van de horizonbepaling de bedoeling was dat de EIA, MIA en Vamil zouden worden samengevoegd. Kan de regering uiteenzetten waarom hier niet voor gekozen is?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het budget voor de EIA in 2022 fors overschreden is. Om welke overschrijding gaat het? Daarnaast merken deze leden op dat de overschrijding waarschijnlijk inhoudt dat ondernemers meer dan verwacht duurzaamheidsmaatregelen genomen hebben. Zij vinden het daarom opmerkelijk dat de regering ervoor kiest om de voorwaarden aan te scherpen, onder andere door het aftrekpercentage te verlagen en ook het investeringsbedrag te verlagen. Waarom kiest het kabinet daarvoor en maakt dat investeringen in duurzaamheidsmaatregelen niet minder aantrekkelijk? Welke budget is nodig om te voldoen aan de toegenomen aanspraken op de EIA, zonder de voorwaarden aan te passen?
5.6 Verlagen MKB-winstvrijstelling
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering meer inzicht kan geven in de groep die door deze maatregel getroffen wordt. Hoeveel ondernemers worden getroffen door deze maatregel? Wat is de gemiddelde toename van lastendruk als gevolg van de voorgestelde maatregel? Wat is de gemiddelde winst van ondernemers die gebruik maken van de winstvrijstelling voor het midden- en kleinbedrijf (mkb)? Welk fiscaal voordeel geeft deze vrijstelling hen nu gemiddeld en wat is het effect van de voorgestelde maatregel op het gemiddelde fiscale voordeel na invoering?
De leden van de D66-fractie vinden het ietwat ongelukkig dat de dekking voor Pijler 2 (deels) gevonden wordt bij de belasting van het mkb. Wat D66 betreft was het logischer geweest om dekking te vinden binnen het Vpb-domein, zoals beoogd was. Tegelijkertijd kijken deze leden kritisch naar fiscale regelingen die leiden tot afbreuk van het fiscale evenwicht. Vanuit dat oogpunt begrijpen zij een versobering van de MKB-winstvrijstelling.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de MKB-vrijstelling wordt verlaagd ter dekking voor de lagere dan eerder voorziene opbrengst van de zogenoemde Pijler 2-maatregelen (Wet minimumbelasting 2024). Deze leden verzoeken de regering om nader toe te lichten wat de ratio achter de gedachte is om (onder andere) mkb-bedrijven structureel op te laten draaien voor een onjuiste raming vanuit de overheid die met name gericht is op multinationale- en binnenlandse groepen die volgens de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moeder een omzet van 750 miljoen euro of meer hebben.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering een analyse te geven van wat deze maatregelen betekenen voor het mkb, ook in relatie tot andere recent voorgestelde maatregelen die het mkb raken.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij er voor heeft gekozen om mkb’ers de rekening te laten betalen van te weinig opgebrachte belasting van multinationale ondernemingen met een omzet van meer dan 750 miljoen euro. Welke andere opties heeft de regering serieus onderzocht om dit gat in de begroting te dekken, bijvoorbeeld het verhogen van het tarief van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting, zodat in elk geval de rekening bij grote ondernemingen terecht komt? Kan de regering met voorbeelden toelichten wat het verlagen van de zelfstandigenaftrek in 2024, en het verlagen van de MKB- winstvrijstelling voor effect heeft op de koopkracht van een variëteit aan mkb’ers in 2024?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties lezen dat de regering de MKB-winstvrijstelling per 2024 wil verlagen. Klopt het dat het nieuwe percentage is gekozen op basis van de gewenste budgettaire opbrengst? Is daarbij ook een verdergaande versobering overwogen? Deze leden constateren immers dat fors grotere ingrepen nodig zijn om de armoede in Nederland verder terug te dringen, en dat dat grote kosten met zich meebrengt. Heeft de regering overwogen om de MKB-winstvrijstelling helemaal te schrappen? En zo niet, waarom niet? De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties willen de regering graag vragen nut en noodzaak van de MKB-winstvrijstelling nogmaals te onderbouwen.
Het lid Omtzigt merkt op dat de MKB-winstvrijstelling omlaag gaat van 14 naar 12,7%, wat ervoor zorgt dat ondernemers met winst iets meer belasting gaan betalen. Kan de regering voor een aantal representatieve situaties uitwerken wat de financiële gevolgen hiervan zijn voor mkb’ers? Hoe verhouden deze zich ceteris paribus ten opzichte van ondernemers die hun onderneming vanuit een besloten vennootschap drijven? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van mensen in loondienst? Is hiermee naar het inzicht van de regering voldoende rekening gehouden met het «globaal evenwicht» en box-hoppen (box 2 vis-a-vis box 1)?
Het lid Omtzigt vraagt of een dergelijke «globaal evenwicht»-analyse ook gemaakt kan worden aan de hand van gemiddelde tarieven in een reeks specifieke representatieve situaties (in plaats van alleen op basis van toptarieven)? Wat rechtvaardigt dat het mkb met deze verlagingen, die overigens niet extreem ondoelmatig en ondoeltreffend zijn bevonden, voor de rekening opdraait van het te laag inschatten van de Pijler 2 opbrengst van multinationals? Waarom bleek deze inschatting te laag? Welke alternatieven zijn gezocht voor dekking? Is de regering bereid om zich in internationaal verband in te zetten voor verhoging van het «Pijler 2 tarief» van thans 15%?
5.7 Aanpassen regeling voor geven vanuit een vennootschap
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan verduidelijken dat de genoemde aanpassingen aan de giftenaftrek geen afbreuk doen aan de aftopping van de periodieke giftenaftrek van 250 duizend euro per kalenderjaar. Daarnaast lezen zij of de regering in kan gaan op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de multiplier voor giften aan culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Kan de regering daarbij eveneens aangeven wat het budgettaire belang van deze multiplier is en concretiseren welk type ANBI’s in aanmerking komen voor de multiplier?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering eveneens of zij inzicht kan geven in de kenmerken van de ANBI’s die profiteren van de giftenaftrek in brede zin, zodat het maatschappelijke nut van de giftenaftrek inzichtelijker wordt. Kan hiervan een overzicht worden gegeven, waarbij per verschillende categorie ANBI conform de classificatie in artikel 5b lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt aangegeven hoeveel giften ontvangen worden welke worden afgetrokken? Kan eveneens een lijst gegeven worden van de ANBI’s die hier per categorie het meest van profiteren?
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan filantropie, en zijn ook van mening dat filantropie van grote waarde is voor de samenleving. Het biedt zowel burgers als ondernemingen de kans om een steentje (of baksteen) bij te dragen aan een doel dat hen aan het hart gaat. Daarmee zijn deze leden ook voorstander van het wegnemen van zaken of regels die dit onnodig complex maken of belemmeren. Tegelijkertijd zijn deze leden uiterst kritisch op mogelijke geitenpaadjes die ontstaan om bepaalde belastingen te ontwijken. Zij lezen dat de gedragseffecten van deze wijziging niet te voorspellen zijn. Toch zijn deze leden benieuwd welke effecten en risico’s de regering hier ziet qua gedragseffecten, en welke maatregelen genomen zijn of kunnen worden om deze risico’s te beperken. Ontstaan hier mogelijkheden tot verkapte uitkering aan de ab-houders? Tot slot zijn de leden benieuwd wanneer een evaluatie beoogd is. Gezien de lastig te overziene gevolgen van deze wijziging lijkt het deze leden verstandig om deze tijdig uit te voeren.
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de maatregel voor geven vanuit de vennootschap reeds bij dit pakket wordt ingevoerd. Zij blijven daarnaast van mening dat fiscaalvriendelijke geven voor inwoners aan het lokale verenigingsleven een optie moet gaan worden gezien het grote belang van verenigingen voor de samenleving en de preventieve werking van veel van deze verenigingen op diverse vlakken in het kader van het algemeen belang.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties lezen dat het doel van de aanpassing van de regeling voor geven vanuit een vennootschap is om de regeling te vereenvoudigen en om de goededoelensector te ondersteunen. Heeft de regering voor dit laatste doel ook andere maatregelen overwogen? Deze leden vragen de regering of de aanpassing zal leiden tot nieuwe fiscale constructies, met als doel belastingheffing in box 2 te ontwijken. Uit de uitvoeringstoets van de Belastingdienst blijkt immers ook dat handhaving ingewikkeld zal zijn, oneigenlijk gebruik moeilijk tegen te gaan en dat de maatregel zal leiden tot nieuwe fiscale constructies. Kan de regering dit uitsluiten? Zo nee, vindt de regering deze maatregel belangrijk genoeg om dit risico te nemen, en zo ja, waarom? Is de regering van plan met andere maatregelen te komen om dit risico te mitigeren?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties delen het standpunt van de regering dat giften aan goede doelen van maatschappelijk belang zijn. Deze leden vragen of de regering kan toelichten hoe bepaald kan worden dat dit maatschappelijk belang groter is dan de maatregelen die de regering zelf zou kunnen nemen als er geen derving door de giftenaftrek zou zijn. Deze leden zijn ook benieuwd naar de visie van de regering op het democratisch gehalte van de giftenaftrek; de mogelijkheid tot het aftrekken van giften leidt er immers toe dat niet het democratisch gekozen parlement, maar individuen of bedrijven de bestemming van een deel van de belastingopbrengsten kunnen bepalen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede zaak dat de regering geefgedrag aan goede doelen stimuleert. Na de beperking van de periodieke giftenaftrek vorig jaar, waar deze leden toentertijd kritische vragen bij hebben gesteld, wordt nu het geven vanuit de eigen vennootschap fiscaal aantrekkelijker gemaakt. Deze leden vinden dit een goede zaak. Is het de inschatting van de regering dat gevers van grote giften, die door de wijziging van vorig jaar benadeeld zijn, nu weer in gelijke mate in staat worden gesteld om bij te dragen aan goede doelen? Welke mogelijkheden ziet de regering nog meer om geefgedrag stimuleren?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de voorgestelde maatregelen in de giftenaftrek. Zij onderstrepen de wens van de regering of giften meer te stimuleren. Tegelijk wordt de giftenaftrek voor vennootschappen afgeschaft en ingeruild voor een andere regeling. Kan de regering heel precies toelichten hoe giften hiermee gestimuleerd worden? Klopt het dat vooral grotere giften gestimuleerd worden, terwijl mkb-ondernemingen juist te maken krijgen met hogere lasten? Wat is meer algemeen het effect van de voorgestelde aanpassing op de geefbereidheid van ondernemers? Is het niet zo dat het doen van giften onder de 100.000 euro door de aanpassingen minder aantrekkelijk worden? Kan de regering met voorbeelden duidelijk maken dit deze voorstellen de belasting voor ondernemers verlaagd, ook bij het doen van kleine(re) giften? Wordt door deze maatregelen de giftenaftrek voor vennootschappen niet sterk versoberd?
Het lid Omtzigt geeft aan dat rode en veel gele vlaggen vermeld staan in de uitvoeringstoets. Hoe verhouden deze zich tot de ambitie om regelingen te versimpelen en de belastingdienst te ontlasten op het gebied van ICT en personeel?
5.8 Verruiming herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen
De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de regering om fiscale belemmeringen voor stoppende agrariërs weg te nemen middels het uitbreiden van de mogelijkheden voor de toepassing van de herinvesteringsreserve. Zij vragen of de regering kan toelichten of alle fiscale belemmeringen voor deze groep agrariërs in beeld zijn en middels dit voorstel verholpen worden, of dat er op basis van de praktijk of signalen vanuit de sector nog resterende fiscale belemmeringen worden ervaren.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om het toepassen van de herinvesteringsreserve te vergemakkelijken bij sommige situaties. Wel zien deze leden verschillende risico’s bij vergemakkelijking van het toepassen van de herinvesteringsreserve. Het mag niet zo zijn dat hierdoor het mogelijk wordt om het betalen van winstbelasting onterecht ontweken kan worden.
De leden van de D66-fractie zijn daarom blij dat de regering er niet voor kiest om de maatregel van toepassing te laten zijn op alle situaties waarin een ondernemer in de IB ervoor kiest om zijn onderneming te staken. Wel vragen deze leden zich af wat concrete voorbeelden zijn van overheidsingrijpen in deze context. Welk probleem wordt hier precies mee opgelost? Gaat dit louter over agrarische bedrijven in relatie tot stikstof, of zijn er nog meer concrete voorbeelden?
De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de herinvesteringsreserve (HIR) verruimd wordt bij situaties als gevolg van overheidsingrijpen, omdat dit vooral belangrijk is voor de stoppende agrariërs. Zij leden dat dat geldt voor gedeeltelijke staking, wat gebeurt er in geval van gehele staking van een onderneming? Kan dan ook een HIR worden gevormd die in een andere onderneming van de ondernemer wordt geïnvesteerd? Of werkt dat nu via doorschuiven van te conserveren inkomen naar de andere onderneming? Zij vragen ook hoe lang een ondernemer die zijn onderneming staakt en voornemens is een nieuwe onderneming te starten, van deze faciliteit gebruik kan maken.
De leden van de CDA-fractie merken verder op dat het kabinet ook wilde overwegen een ruimere benadering te hanteren voor het toevoegen van stakingswinst aan de lijfrenteaftrek. Zij vragen hoe het daarmee staat.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of ook is meegenomen welke effecten deze maatregel gaat hebben voor andere sectoren dan de agrarische sector. Hoe wordt voorkomen dat er nu belastingconstructies worden opgetuigd om via de herinvesteringsreserve en het oprichten van nieuwe bedrijven belasting vooruitgeschoven kan blijven worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede zaak dat de herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen wordt verruimd. Deze leden vragen of het vrijwillig uit laten kopen door de overheid ook onder de definitie van overheidsingrijpen valt. Bestaat ook in dit geval de mogelijkheid om gebruik te maken van deze verruiming van de herinvesteringsreserve?
Daarbij vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom er een termijn van drie jaar wordt gesteld waarbinnen de herinvestering plaats moet vinden. Zij vragen of het mogelijk is om die termijn op bijvoorbeeld vijf jaar te stellen, zoals de termijn de Europese wetgeving stelt bij het verbod op herinvestering bij ontzegging. Als dit mogelijk is, is de regering ertoe bereid aan te sluiten bij de Europese termijn van vijf jaar?
Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of het alleen mogelijk is de herinvestering te gebruiken voor een bedrijf dat iemand al in bezit heeft voordat de herinvesteringsreserve opgericht wordt of dat het mogelijk is een herinvesteringsreserve op te zetten en die te gebruiken voor een bedrijf dat na die tijd, maar binnen drie jaar, is opgericht.
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd te lezen dat de toepassing van de herinvesteringsreserve verruimd wordt. Deze leden hebben hier vaak voor gepleit. Wel hebben zij hierover nog enkele vragen over. Kan de belastingplichtige de herinvesteringsreserve slechts inzetten voor één onderneming, of kan deze ook verdeeld worden over meerdere ondernemingen? En kan deze reserve ook ingezet worden voor een nieuwe onderneming?
Het lid Omtzigt leest dat de regering graag een fiscale belemmering bij de toepassing van de herinvesteringsreserve (in de inkomstenbelasting (IB)) bij het gedeeltelijk staken van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen wil wegnemen. Is dit onderzocht op staatssteunrisico’s? Zo ja, wat was de uitkomst?
5.9 Wijzigingen IACK
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering middels een Kamerbrief van 29 september 2023 aan heeft gegeven dat de IV-portefeuille van de Belastingdienst geen ruimte biedt om over te kunnen gaan tot uitstel van de afbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) tot het moment dat de stelselwijziging in de kinderopvang in werking is getreden. Deze conclusie leidt er toe dat het kabinet kennelijk niet bereid is om een oplossing voor werkende ouders die getroffen worden door het gat dat tussen het afbouwen van de IACK en het invoeren van het nieuwe stelsel van kinderopvang prioriteit te geven. Voorgenoemde leden vinden dat een harde conclusie voor werkende ouders en stellen zich op het standpunt dat werkende ouders niet de gevolgen zouden hoeven dragen van een dergelijke prioritering, indien de politiek er voor zou kiezen om het afbouwen van de IACK met twee jaar uit te stellen. Klopt het dat er naast de prioritering, wat een politieke keuze is, geen andere uitvoeringsproblemen volgen uit een eventueel uitstel?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat binnen het fiscale stelsel goed tegemoetgekomen moet worden aan moderne gezinsvormen. Om hoeveel ouders/verzorgenden gaat het die door deze wetswijziging het recht op de IACK verliezen – ten opzichte van het arrest van de HR dat stelt dat een co-ouder die ten minste 78 dagen per jaar voor een kind zorgt recht heeft op de IACK? Wat ziet de regering als doel van de IACK?
De regering merkt in de memorie van toelichting op dat de IACK per 1 januari 2025 wordt uit gefaseerd. De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven wat de gevolgen hier van zijn nu de aangekondigde (nagenoeg) gratis kinderopvang niet vóór 2027 zal worden gerealiseerd.
De leden van ChristenUnie-fractie hebben een aantal vragen over de wijziging van de co-ouderschapsregeling en de vervanging van de formele inschrijvingseis door een materiële toets binnen de IACK. Zij vragen waarom er een uitzondering is voor het wonen in een recreatiewoning terwijl het niet de bedoeling is dat mensen permanent in een recreatiewoning wonen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de eisen omtrent de IACK verscherpt worden en dat de woonplicht uitgebreid wordt naar 156 dagen. Deze leden vragen waarom deze eis zo ver verhoogd is aangezien de inschrijfeis, ofwel de materiële toets enige ingewikkeldheid in de uitvoering lijkt te hebben. Kan de regering een aantal voorbeelden noemen hoe zij deze voorwaarden concreet en in de praktijk ingevuld zouden zien.
In meer algemene zin wijzen de leden van de ChristenUnie-fractie erop dat de huidige uitfasering van de IACK curieus is. Dit pakt op twee manieren onrechtvaardig uit. In de eerste plaats omdat de ouders van kinderen geboren op 1 januari 2025 en later geen IACK ontvangen, terwijl de ouders van kinderen die tot en met 31 december 2024 geboren worden deze belastingkorting wel ontvangen. Daarnaast is een gevolg van de voorgestelde afbouw dat nieuwe ouders per 1 januari 2025 geen recht hebben op de IACK, terwijl zij bovendien ook nog geen gebruik kunnen maken van het nieuwe kinderopvangstelsel, nu dat met twee jaar vertraagd is, van 2025 naar 2027.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de IACK beter op andere wijze afgebouwd zou kunnen worden. Daartoe hebben deze leden een amendement ingediend (Kamerstuk 36 418, nr. 12). Dit amendement regelt twee zaken. Allereerst bouwt het amendement de IACK af in negen stappen voor alle ouders die op basis van hun inkomens- en gezinssituatie recht hebben op de IACK, inclusief ouders van kinderen geboren na 31 december 2024. Voorts stelt het amendement de afschaffing van de IACK met twee jaar uit, van 2025 naar 2027. Hiermee wordt aangesloten bij het feit dat het nieuwe kinderopvangstelsel twee jaar vertraagd is en in 2027 ingaat. Hiermee is de IACK op 1 januari 2035 uitgefaseerd. Deze afbouw is budgetneutraal vormgegeven.
Daar het demissionaire kabinet heeft aangegeven niet zelf met een voorstel voor een andere afbouw van de IACK te komen, hebben indieners besloten om dit zelf per amendement te regelen. Vindt de regering dit – gelet op de vorig jaar aangekondigde maar nooit verstuurde nota van wijziging – niet een betere manier om de IACK uit te faseren?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om in dit Belastingplan de afschaffing van de IACK anders vorm te geven. De huidige afschaffing pakt zeer onrechtvaardig uit. Door de IACK voor alle gevallen tegelijk af te schaffen (stapsgewijs af te bouwen) wordt deze onrechtvaardigheid voorkomen. Deze leden zien graag een geleidelijke verlaging van de IACK voor alle gevallen. Waarom kiest de regering daar niet voor?
5.10 Verruiming vrijstelling OV-abonnementen en voordeelurenkaarten
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de voorgestelde verruiming en vereenvoudiging rondom de vrijstelling voor OV-abonnementen. Hiermee wordt het voor zowel werknemers als werkgevers fiscaal aantrekkelijker en eenvoudiger om OV-abonnementen aan te bieden en te gebruiken.
De leden van de D66-fractie zijn zeer verheugd met deze uitvoering van de motie-Romke de Jong/Van Ginneken (Kamerstuk 36 202, nr. 103), die de keuze voor OV simpeler maakt voor werkgever en werknemer.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de behandeling van OV kaarten sterk vereenvoudigd wordt. Zij vragen of dit betekent dat iemand die een business-card of trajectkaart heeft, zijn privéreisbewegingen dan niet hoeft te betalen, of dat de werkgever dit bijvoorbeeld nog wel in rekening brengt. Zij vragen wanneer een werkgever zakelijk gebruik voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5.11 Afschaffen betalingskorting voorlopige aanslag IB
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat ten opzichte van de invoering van de betalingskorting in 1998 de administratieve lasten bij het voldoen van een voorlopige aanslag relatief gering zijn. Zij vragen of de regering inzichtelijk kan maken wat de gemiddelde betalingskorting in dergelijke gevallen tot dusver geweest is en hoeveel belastingplichtigen hiervan gebruik maken. Daarnaast vragen zij of er nog andere overwegingen of doelstellingen ten grondslag hebben gelegen aan het invoeren van de betalingskorting en in welke mate de regering van mening is dat deze doelstellingen met dit middel nu niet meer doelmatig en doeltreffend bereikt kunnen worden.
5.12 Minimumkapitaalregel in de vennootschapsbelasting
De leden van de D66-fractie hebben begrip voor de genomen maatregel, maar hebben nog wel wat vragen over de achterliggende regeling. De renteaftrek van bedrijven anders dan banken en verzekeraars is recent behoorlijk beperkt, om goede redenen. Deze leden vragen hoe ongelijk de behandeling tussen banken en verzekeraars en andere soorten bedrijven nu is. Uiteraard hebben deze leden begrip voor het feit dat de rente voor banken en verzekeraars een uitzonderlijk belang kent. Zij zijn benieuwd waar de grens die eerst 91% was en nu straks 89,4% is op gebaseerd was en is. Zit hier inhoudelijke logica achter? Wat zouden bijvoorbeeld de gevolgen zijn als deze grens nog verder verlaagd zou worden?
De leden van de CDA-fractie begrijpen de doelstelling van de maatregel, die ongewenste effecten probeert te repareren van de eerder ingevoerde specifieke renteaftrekbeperking. Zij lezen dat de maatregel herverdelingseffecten in de sector kan hebben. Zij vragen wat die concreet betekenen, zowel voor grote groepsbanken, als voor kleinere nationale banken, als ook voor klanten van de bank. Ook vragen zij hoe de sector zelf naar deze maatregel en daarbij behorende verhoging van de minimumkapitaalregel kijkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de herverdelingsgevolgen van deze maatregel. Voor welk type bedrijven levert deze maatregel een voordeel op, en welk type bedrijven een nadeel?
5.13 Aanpassing samenloopvrijstelling bij aandelentransacties
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de berekeningen op basis waarvan het tarief van 4% is geselecteerd. Tevens vragen zij hoe de overgangsregeling van deze maatregel is vormgegeven.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties merken op dat de overdrachtsbelasting erg ingewikkeld wordt door de voorgestelde maatregelen. Uit de uitvoeringstoets blijkt ook dat sprake is van «aanzienlijke handhavingsrisico’s», dat structureel maar liefst 22,4 fte nodig is voor de handhaving, die de Belastingdienst mogelijk niet op tijd kan werven, dat dit mogelijk ten koste gaat van andere toezichtsprocessen en dat het risico op «ontgaans- en ontwijkingsstructuren» toeneemt. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State is kritisch op de voorgestelde maatregelen vanwege de toenemende complexiteit. De maatregelen staan dan ook haaks op het voornemen van de regering om de complexiteit in het Belastingstelsel te reduceren.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen daarom of de prioriteiten van de regering hier wel op orde zijn. Kan de regering nader toelichten hoe het belang van de voorgestelde maatregelen rond vastgoed en aandelentransacties zich verhouden tot de doelstelling om de complexiteit te verminderen? Heeft de regering ook minder complexe alternatieven overwogen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij uitvoering van deze maatregel een uitbreiding van 22 hooggekwalificeerde fte nodig is bij de Belastingdienst. Zij lezen verder dat de maatregel vooral transacties met complexe en omvangrijke vastgoedportefeuilles en daarmee aanzienlijke fiscale belangen betreft en dat daardoor veelvuldig vooroverleg zal plaatsvinden, en dat daarom nog meer personele capaciteit nodig is, die in eerste instantie wordt onttrokken aan toezicht. Zij vragen van hoeveel dergelijke transacties in een jaar sprake is dat de uitvoering zo geïntensiveerd moet worden op één maatregel en sub-sector. Ook vragen zij wat het fiscaal voordeel is dat met aandelentransacties behaald kan worden, en dus, hoe hoog de kans is dat om de voorgestelde wijziging heen gestructureerd zal worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of zij met een voorbeeldberekening kan illustreren hoeveel belasting partijen na de voorgestelde aanpassing van de samenloopvrijstelling verschuldigd zijn. Ook vragen deze leden de regering of zij van plan is de voorgestelde wetswijziging te evalueren.
De leden van de SGP-fractie begrijpen de wens om te komen tot een maatregel die het probleem zoals in deze paragraaf geschetst voorkomt. Tegelijk merken zij op dat de uitvoering zeer complex is. Welke alternatieven zijn overwogen? Wegen de kosten volgens de regering op tegen de baten? Loopt de uitvoering van andere zaken bij de Belastingdienst door deze maatregel vertraging, zo ja, welke?
Het lid Omtzigt stelt vast dat de regering vanaf 1 januari 2025 4% overdrachtsbelasting wil heffen bij de overdracht van nieuwe onroerende zaken via aandelentransacties. In hoeverre is de tijdens de internetconsultatie geconstateerde «overkill» in de aanvankelijke plannen nu weggenomen? Zijn er mogelijk nog steeds situaties van overkill? Wat is de impact van de voorgestelde maatregelen op de (investeringen in de) bouw van nieuwe woningen de komende jaren? Kan de regering uitgebreid ingaan op de gesignaleerde grote risico’s procesverstoring in de uitvoeringstoets? Hoeveel extra capaciteit aan personeel bij de belastingdienst is nodig (22 fte ambtenaren volgens de uitvoeringstoets?)? Welke expertise/specialisme wordt gezocht? Is het reëel in deze arbeidsmarkt dat deze mensen tijdig zullen worden gevonden en geworven?
5.14 Algemeen btw-tarief op agrarische goederen en diensten
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken welke sectoren als gevolg van deze maatregel geconfronteerd worden met het (doorberekenen van) een hoger btw-tarief. Om welk type ondernemers en instellingen gaat het? Kan de regering hierbij inzichtelijk maken welke instellingen zonder een winstoogmerk, zoals dierenasiels of kinderboerderijen, door deze maatregel getroffen worden? Kan de regering inzichtelijk maken om hoeveel geld het gemiddeld per jaar gaat bij deze instellingen zonder winstoogmerk?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de gevolgen voor eindgebruikers die geen gebruik kunnen maken van de teruggaaf btw. Waaruit bestaat deze groep goeddeels, zijn de financiële consequenties voor deze groepen in kaart gebracht en wat zijn de mogelijke praktische gevolgen voor deze groepen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in verband met de eerder afgeschafte landbouwregeling de noodzaak voor het verlaagde btw-tarief op leveringen van bepaalde agrarische goederen ook is vervallen. Deze leden vragen of er een reden was dit verlaagde tarief in 2018 niet te laten vervallen. Ook vragen zij welke verlaagde btw-tarieven op grond van de evaluatie nog meer niet langer actueel zijn, en waarom nu specifiek voor vervallen van deze regeling is gekozen. Verder vragen zij wat dit naar verwachting voor gevolgen heeft voor aanbieders en afnemers van dergelijke goederen en diensten.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat het niet uitlegbare onderscheid tussen konijnen- en caviavoer verdwijnt. Wel vragen zij voor welke groepen het voorgestelde schrappen van het lage btw-tarief voor agrarische goederen en diensten een lastenverzwaring betekent. Welke partijen in de agrarische sector zijn niet btw-plichtig, wat betekent dat dit voorstel voor deze groep tot een lastenverzwaring leidt? Wat zijn de gevolgen van deze wijziging voor bijvoorbeeld kinderboerderijen?
Het lid Omtzigt stelt vast dat vanaf 1 januari 2025 het algemene btw-tarief van toepassing is op agrarische goederen en diensten in plaats van het verlaagde btw-tarief. Deze maatregel wordt voorgesteld omdat de belangrijkste doelstelling van het verlaagde btw-tarief op deze goederen en diensten (voorkomen cumulatie) sinds het afschaffen van de btw- landbouwregeling in 2018 is vervallen (doel is kennelijk niet langer actueel). Desalniettemin levert deze maatregel structureel 43 miljoen euro op voor schatkist. Welke doelgroep wordt door deze maatregel daarmee getroffen?
5.15 Wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
De leden van de CDA-fractie lezen dat de verhoging van de vaste voet in de bpm 200 euro wordt voor auto’s op fossiele brandstof, om de extra uitgaven aan subsidies voor aanschaf en private lease van tweedehands emissievrije personenauto’s. te dekken. In hoeverre zijn afgelopen jaar meer auto’s in het lagere segment elektrisch vervoer op de tweedehands markt beschikbaar gekomen en wat was daarvan de gemiddelde verkoopprijs?
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of er al een keer onderzoek is gedaan naar de toegankelijkheid en betaalbaarheid van deze leaseconstructies. Voor welke inkomensgroepen zijn deze bedoeld en hoe kan ervoor gezorgd worden dat meer mensen hier gebruik van kunnen maken. Deze leden vragen verder of na genoemde wijziging voor geldtransportauto’s, deze auto’s per 2024 hetzelfde behandeld worden als bestelbussen
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties staan positief tegenover de voorgestelde verhoging van de vaste voet in de bpm en het beëindigen van de teruggaaf bpm geldtransport. De bpm kent echter nog veel meer teruggaafregelingen, vrijstellingen en uitzonderingen. Kan de regering hiervan een volledig overzicht geven, met per maatregel een toelichting waaruit blijkt waarom de regering het van belang vindt deze speciale regelingen te behouden? Kan de regering een oordeel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regelingen zoals dat blijkt uit de meest recente evaluatie toevoegen aan het overzicht?
Het lid Omtzigt leest dat de regering wil vanaf 1 januari 2025 de bpm op personenauto’s met ongeveer 200 euro verhogen. De regering wil het daarmee aantrekkelijker maken om een tweedehands elektrische auto te kopen. De opbrengst van deze maatregel gaat naar een subsidieregeling voor de aankoop van tweedehands elektrische personenauto’s. Deze maatregel lijkt geen onderscheid te maken tussen relatief dure grote nieuwe auto’s en relatief goedkopere kleinere nieuwe auto’s. Is dat juist? Zo ja, waarom is niet gekozen voor een meer variabele verhoging, die bijvoorbeeld rekening houdt met de grootte, gewicht, prijs, etcetera van de auto?
Het lid Omtzigt vraagt voorts of de opbrengst van deze maatregel een-op-een (dus voor een bedrag van structureel 119 miljoen euro) wordt doorgesluisd naar een subsidieregeling voor tweedehands elektrische auto’s. Zo ja hoe ziet deze subsidieregeling er op hoofdlijnen uit? Wordt hier wel rekening gehouden met de eerder gevraagde variabelen? Welke effects-onderzoeken zijn naar deze maatregelen gedaan? Kan de regering deze met de Kamer delen?
5.16 Wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel personenauto’s, bestelbussen, autobussen op LPG, CNG en LNG op dit moment in Nederland op de weg rijden? De leden vragen zich ook af door welk (type) bedrijven de autobussen worden gebruikt. Wat betekent dit voor de jaarlijkse lasten voor eigenaren van personenauto’s, bestelbussen, en autobussen op LPG, CNG en LNG? Hoe vergelijkt dit met de kosten voor vergelijkbare modellen die nog op diesel of benzine rijden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment niet kan worden vastgesteld in hoeverre de overweging die ten grondslag ligt aan het kwarttarief voor kampeerauto’s, namelijk het feit dat deze minder gebruik maken van de weg, gebaseerd is op een aanname. Zij vragen of de regering geen enkele gegevens heeft over de mate waarin kampeerauto’s daadwerkelijk minder gebruik maken van de weg. Zo nee, waarom heeft de regering er niet voor gekozen om deze aanname te toetsen, alvorens het kwarttarief te versoberen?
De leden van de VVD-fractie lezen eveneens dat kampeerauto’s «substantieel bijdragen aan de totale emissies door wegverkeer». Op basis van welke gegevens over het gebruik van kampeerauto’s wordt dit geconcludeerd? In hoeverre kan de regering onderbouwen dat het hanteren van het kwarttarief een «negatieve milieuprikkel» is? Zijn er mensen die er voor kiezen om vanwege het kwarttarief een kampeerauto te gebruiken voor het dagelijkse gebruik? In hoeverre heeft de regering de milieuprikkels van vakanties met kampeerauto’s vergeleken met die van vliegvakanties? De regering noemt immers de impact op de CO2-uitstoot van het wegverkeer, maar zou het niet vergeleken moeten worden met alternatieve transportmodaliteiten? Maakt het minder aantrekkelijk maken van kampeerauto’s het alternatief van vliegen niet aantrekkelijker?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de houders van kampeerauto’s meer dan gemiddeld moeite hebben om op koerswijzigingen te reageren, bijvoorbeeld vanwege pensionering. Hoeveel houders van kampeerauto’s zijn gepensioneerd? En in welke mate komt de regering tot de conclusie dat zij de verdubbeling van de mrb op hun kampeerauto dan wel kunnen opvangen? Verwacht de regering dat deze maatregel er toe zal leiden dat kampeerauto’s vaker dan nu het geval is zullen worden geschorst? Zo ja, op welke wijze is er dan sprake van het verhelpen van een «negatieve milieuprikkel»? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de oldtimerregeling vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan bevestigen dat het naar voren halen van de inwerkingtreding van de voorgestelde aanpassing er toe zou leiden dat eigenaren van oldtimers geconfronteerd worden met een lastenverzwaring waar zij op basis van de tot dusver geldende regels geen rekening mee hebben gehouden. Is dit het geval?
De leden van de D66-fractie vragen de regering welke beleidsmatige afweging ten grondslag ligt aan de keuze om de oldtimerregeling te versoberen tot auto’s ingebruikgenomen voor 1 januari 1988 en niet af te schaffen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het nihiltarief in de mrb voor OV-autobussen wordt beëindigd en zij vragen wat dit in praktijk betekent. Om wat voor soort bussen gaat dit en heeft dit gevolgen voor de beschikbaarheid en kosten van (regionaal) OV?
De leden van de CDA-fractie lezen een onduidelijkheid in de voorgestelde maatregelen die enerzijds het kwarttarief voor kampeerauto’s versoberen tot een halftarief, zodat die gelijk belast worden met kampeerauto’s die bedrijfsmatig worden verhuurd, maar vervolgens lezen zij dat het specifieke tarief voor kampeerauto’s die bedrijfsmatig worden verhuurd vervalt. Hoe wordt deze laatste categorie nu belast?
Bij de maatregelen lezen de leden van de CDA-fractie verder dat de naheffingsperiode voor motorrijtuigen met een buitenlands kenteken wordt verkort. Zij vragen hoe het dan nu staat met de naleving in grensstreken waar nog steeds veel buitenlandse kentekens rondrijden. Daar zijn experimenten gedaan met betere handhaving. Deze leden vragen of het kabinet een huidige stand van zaken van naleving kan geven.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn verheugd te lezen dat enkele speciale regelingen in de mrb gaan verdwijnen. Deze leden zijn echter ook verbaasd dat gekozen is voor het vervangen van het kwarttarief voor kampeerauto’s door een halftarief, in plaats van een volledige afschaffing van deze speciale regeling. Zij lezen immers dat de Afdeling advisering van de Raad van State zeer kritisch is op deze maatregel, omdat niet duidelijk is waarom het reguliere tarief niet gewoon zou kunnen gelden voor kampeerauto’s. Daarbij merkt de Afdeling op dat de versobering onderdeel is van de invulling van de taakstelling belastingconstructies en fiscale regelingen, die niet volledig wordt ingevuld door de regering. Kan de regering alsnog duidelijk maken hoe het belang van belastingplichtigen in box 1 van de inkomstenbelasting hier is afgewogen tegen dat van de eigenaren van kampeerauto’s?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben dezelfde vragen over de versobering van de oldtimersregeling: waarom zou die überhaupt behouden moeten worden en niet gewoon afgeschaft? Hoe komt het dat de regering het belang van de eigenaren van oldtimers hier zwaarder weegt dan dat van belastingplichtigen in box 1 van de inkomstenbelasting?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties de regering om een uitputtende lijst op te stellen van de speciale regelingen in de mrb, met per maatregel een toelichting waaruit blijkt waarom de regering het belangrijk vindt deze speciale regeling te behouden, plus een oordeel over de doelmatigheid en doeltreffendheid uit de meest recente evaluatie.
De leden van ChristenUnie-fractie vragen waarom er is gekozen voor een versobering naar half tarief en niet een afschaffing van de vrijstelling van de mrb voor kampeerauto’s als er niet vanuit kan worden gegaan dat er maar beperkt gebruik wordt gemaakt en er de mogelijkheid tot schorsing bestaat waar al veel mensen gebruik van maken. Kan de regering haar overweging in dezen delen? Voorts vragen deze leden in welke mate de regering een gedragsreactie verwacht als gevolg van deze maatregel, als in, hoeveel meer zullen deze auto’s geschorst worden of verplaatst naar het buitenland.
De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de versobering laag tarief mrb rond kampeerauto’s. Vakantiegangers worden na de komst van een vliegbelasting getroffen door een extra lastenverzwaring. Voor beide regelingen geldt dat de inwerkingtreding niet eerder is voorzien dan in 2026 respectievelijk 2028. Waarom zijn deze maatregelen dan nu in dit Belastingplan opgenomen?
De budgettaire effecten voor de kampeerauto’s zijn fors. De leden van de BBB-fractie vragen in hoeverre de regering kan uitgaan van positieve budgettaire effecten in de toekomst aangezien het gebruik van kampeerauto’s wellicht zal afnemen door elektrificatie? Is hier onderzoek naar verricht?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er voor kiest om voor kampeerauto’s het halftarief te laten gelden en niet volledig af te schaffen? Wat levert een volledige afschaffing extra op? Wat zijn de financiële gevolgen voor houders van kampeerauto’s als ook het halftarief wordt afgeschaft?
De leden van de fractie van de SGP hebben vragen over de versobering van de oltimerregeling. Oldtimers die in 2027 ouder dan 40 jaar zijn kunnen nog wel gebruik maken van de regeling, maar oldtimers die in 2028 ouder dan 40 worden niet. Ontstaat hierdoor geen rechtsongelijkheid? Kan de regering precies beargumenteren dat dit onderscheid gerechtvaardigd is? Waarom heeft de regering niet gekozen voor een versobering die voor alle bezitters van oldtimers gelijk uitpakt? Waarom is er na 2028 geen sprake van overgangsrecht, zodat de harde grens van 1 januari 2028 vervalt?
Het lid Omtzigt leest dat de regering voorstelt om de teruggaaf van bpm voor geldtransportwagens met ingang van 1 januari 2026 te beëindigen. Het lid Omtzigt vraagt waarom deze maatregel geen budgettaire gevolgen heeft volgens de uitvoeringstoets. In het ambtelijk rapport Aanpak fiscale regelingen wordt deze maatregel niet genoemd. Op basis waarvan is geconcludeerd dat deze teruggaafregeling niet doelmatig en/of doeltreffend zou zijn? Zijn thans alternatieve CO2-zuiniger alternatieven op de markt ten aanzien van geldtransport? Ten aanzien van de beëindiging bijzondere tarieven cq verhogen tarieven mrb: in hoeverre wordt rekening gehouden met het feit dat bepaalde voertuigen (kampeerauto’s, paardenvervoer, oldtimers) jaarlijks zeer beperkt worden gebruikt, vaak ook nog sterk seizoensgebonden? Kan de regering cijfers laten zien ten aanzien van dit gebruik per afzonderlijke categorie?
5.17 Inkorten nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven welk gedeelte van de energierekening in 2024, op basis van de voorliggende maatregelen, gaat bestaan uit overheidsheffingen (inclusief btw), leveringskosten en daadwerkelijk kosten voor energiegebruik (absoluut en in relatieve zin). Kan de regering hierbij uitgaan van een huishouden dat gebruik maakt van 1.500m3 gas en 3.500 kWh aan stroom. Deze leden vragen om dit vergelijken met onze buurlanden en opmerkelijke verschillen duiden.
Voorts verzoeken de leden van de PVV-fractie in dit kader om aan de hand van die gegevens nader te reflecteren op het percentage aan overheidsheffingen (en andere kosten) op een primaire levensbehoefte als energie, staat dit in verhouding tot het belasten van andere primaire levensbehoeften? Zo ja, welke andere primaire levensbehoeften worden door de overheid eveneens tegen een vergelijkbaar percentage belast?
De leden van de PVV-fractie merken op dat het voor veel huishoudens niet betaalbaar en/of praktisch haalbaar is om gas te besparen dan wel over te stappen op een goedkoop alternatief voor gas (bijvoorbeeld vanwege de wijze van huisvesting zoals een slecht geïsoleerde huurwoning, deelname aan een VvE, omdat ze verplicht gebruik maken van (een aan de gasprijs gekoppelde) stadsverwarming, ze beschikken over een gezamenlijke blokverwarming of om medische redenen een hoog gasgebruik hebben).
De leden van de PVV-fractie wensen graag een toelichting van de regering waarom het gerechtvaardigd is om deze huishoudens onder het mom van een besparingsprikkel te confronteren met hogere kosten voor een primaire levensbehoefte dan noodzakelijk. Kan de regering nader toelichten of er budgettaire consequenties (voor 2024) aan verbonden zijn om de schijflengte in de eerste schijf op een hoger gebruik vast te stellen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor leveranciers de schijfgrens uiterlijk 1 oktober 2023 bekent moet zijn als die per 1 januari 2024 in moet gaan. Zij vragen hoe dit strookt met de planning van behandeling van dit belastingplan. Zij vragen of dit ook geldt voor wijzigingen in het tarief passend bij deze nieuwe schijf.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering er voor heeft gekozen om een ander tarief te kiezen dan het aangenomen amendement-Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 202, nr. 41) stelt. Waarom kiest de regering voor een lagere tariefschijf zodat er minder huishoudens onder vallen? Hoe verwacht de regering dat deze extra verlaging (ten opzichte van het amendement-Grinwis c.s.) positief uitpakt voor huishoudens in slecht geïsoleerde woningen die afhankelijk zijn van aardgas voor de verwarming voor hun huis?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zien de logica achter het inkorten van de eerste schijf voor gas in de energiebelasting niet. De regering stelt immers voor nu geen onderscheid te maken tussen het tarief in de eerste en de tweede schijf. Zou het niet logischer zijn om bij een eventuele differentiatie tussen de twee tarieven in de toekomst te kijken naar een geschikt niveau voor de schijfgrens?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties waarom specifiek voor 1.000 m3 is gekozen, afgezien van het feit dat het een mooi rond getal is. Het idee achter een speciale eerste schijf is immers om de optie open te houden om een basisverbruik betaalbaar te houden. De regering laat echter na te onderbouwen wat volgens haar precies een basisverbruik is. Het gemiddelde verbruik is hier immers geen goede maatstaf, want dat laat niet zien dat veel huurders in een slecht geïsoleerde woning wonen en zich dus zelf maar zeer beperkt in kunnen zetten voor een lager gasverbruik, terwijl ook zeer grote woningen met een onnodig hoog gasverbruik meetellen in het gemiddelde. Anders gezegd: de voorgestelde schijfgrens van 1.000 m3 is te laag voor veel huishoudens die daadwerkelijk in de problemen kunnen komen door hoge gasprijzen, maar voor veel andere huishoudens die wél in staat zijn maatregelen te nemen te hoog om te zorgen voor voldoende prikkel om dat ook te doen. Kan de regering zich vinden in deze analyse? Deze leden vragen de regering om de gekozen grens van 1.000 m3 nogmaals te onderbouwen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom in de augustusbesluitvorming geen gebruik is gemaakt van de nieuwe eerste schijf.
Het lid Omtzigt vraagt ten aanzien van het inkorten van de nieuwe eerste schijf energiebelasting gas het volgende. Waarom wordt niet aangesloten bij de grens zoals die tijdens het energieplafond was voorzien, te weten 1.200 m3 gas? Waarom wordt niet aangesloten bij het gemiddelde verbruik van 1.169 m3 gas? Hoe denkt de regering dat het gemiddelde gebruik kan worden teruggebracht tot onder het gemiddelde van 2023 van 1.169?
5.18 Nadere wetswijzigingen betreffende de nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven en concretiseren wat de impact voor gebruikers van blokverwarming is indien besloten wordt tot een verlaging van deze schijf in de energiebelasting. In hoeverre is er als gevolg van de voorgestelde aanpassingen nog een verschil tussen mensen met blokverwarming en mensen met een reguliere aansluiting, indien tot een dergelijke tariefverlaging besloten wordt?
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering om aan te geven op welk moment het inzichtelijk wordt welke (naar schatting) 600.000 huishoudens zich nu exact bevinden achter de circa 40.000 gevallen van blokverwarming zodat deze zelfstandig (gelijk aan elk ander huishouden) in de energiebelasting kunnen worden betrokken? Kan de regering tevens aangeven hoe wordt bewerkstelligt dat de kring van verzoekers (de 40.000 blokverwarming contracthouders) een eventuele teruggaaf in de energiebelasting doorgeven aan de achterliggende huishoudens?
De leden van de CDA-fractie lezen dat complexe wetswijzigingen nodig zijn voor het invoeren van de nieuwe eerste schijf gas, die met name te maken hebben met blokverwarming. Hier is voor een eenvoudig teruggaveproces gekozen, wat echter wel kan leiden tot 40.000 teruggaveverzoeken blokverwarming, die steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Echter, de kans op misbruik is groot omdat iedereen een verzoek kan indienen, ook voor situaties waarin geen sprake is van blokverwarming, of waarin het aantal onroerende zaken achter een blokverwarming kleiner is dan in het teruggaveverzoek vermeld. Zij vragen hoe de Belastingdienst de handhaafbaarheid van deze maatregel beoordeelt. Ook vragen deze leden na hoeveel tijd de Belastingdienst de balans opmaakt van frauderisico’s uit steekproeven. Deze leden vragen of de regering hier ook nader kan ingaan op het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
5.21 Accijnstarieven voor alcoholhoudende producten
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken wat de consequenties voor de verandering van de berekeningssystematiek van graden Plato naar alcoholpercentage betekenen voor de accijnshoogte voor verschillende categorieën alcoholische dranken. Kan zij dit toelichten aan de hand van een tabel waarbij de accijns, uitgaande van de nieuwe tarieven, wordt uitgerekend voor de twee verschillende methoden voor verschillende categorieën bier (pils, weizen, witbier, blond, tripel, quadrupel) en voor verschillende andere soorten alcoholische dranken, zoals wijn of sterke drank? Kan de regering hierbij eveneens inzichtelijk maken in hoeverre de stijging van alcoholaccijns een gevolg is van de verhoogde tarieven en van de verandering in berekeningssystematiek? En wat is het budgettaire belang van de aanpassing in berekeningssystematiek? Welke rol heeft het meewegen van grenseffecten van deze maatregel bij de besluitvorming gehad? Heeft de regering een inschatting gemaakt wat dit betekent voor ondernemers in de grensstreek? Verschilt dit nog voor ondernemers die grenzen aan België respectievelijk Duitsland?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om nader in te gaan op de zekerheid van de gebudgetteerde opbrengsten van de accijnsstijging zoals gepresenteerd in het Belastingplan. Zeker nu de verhoging primair is ingestoken vanuit budgettaire overwegingen. Kan de regering hierbij tevens nader ingaan op eerdere begrote en vervolgens daadwerkelijk gerealiseerde opbrengsten bij voorgaande accijnsverhogingen. Kan de regering begrote inkomsten onderverdelen naar alcoholhoudende productcategorie?
De leden van de PVV-fractie vragen wat de gevolgen zijn van de accijnsverhoging (en de omschakeling van plato naar alcoholpercentage) voor in Nederland gelegen producenten van alcohol, zoals kleine ambachtelijke brouwers en distilleerderijen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat (net als bij tabak) de regering in de memorie van toelichting niet de grenseffecten analyseert noch in kaart brengt, maar volstaat met de conclusie dat alcoholhoudende producten (behalve sterke drank in België) qua accijns nu al goedkoper zijn in onze buurlanden en dat dit verschil door de accijnsverhoging toeneemt. Deze leden verzoeken om de grenseffecten uitgebreid in kaart te brengen. Welk concurrentienadeel zullen slijterijen en andere verkooppunten (zoals supermarkten en uitgaansgelegenheden) in de grensregio aanvullend ondervinden? Welk effect heeft het op de werkgelegenheid in de grensregio? Hoeveel slijterijen en andere verkooppunten bevinden zich in de grensregio en bij hoeveel leidt de aanzienlijke dubbele indexatie van 16,2% mogelijk tot faillissementen? Hoeveel ondernemers en gezinnen treft dat en hoe worden deze gevolgen gewogen in samenhang met de beoogde budgettaire opbrengsten van de maatregel?
Naast de grenseffecten op macroniveau verzoeken de leden van de PVV-fractie ook om de grenseffecten op microniveau in kaart te brengen. Welk financieel voordeel (in euro’s) heeft een individu als deze in Duitsland of in België een krat bier, een fles wijn of een fles sterke drank koopt tegen consumentenprijzen? Welk financieel voordeel heeft een individu (in euro’s) als deze in Duistland of in België in een horeca gelegenheid een glas bier, wijn of sterke drank nuttigt? Kan de regering bij de vergelijking van consumentenprijzen direct de accijnsdruk (en het btw-percentage) op de consumentenprijs in kaart brengen voor bier (fles/glas 250cc), wijn (fles/glas 125 cc) en sterke drank (fles/glas 35cc) en dit vergelijken met onze buurlanden?
Het lid Omtzigt stelt vast dat de regering «ook uit gezondheidsoverwegingen» de accijns op alcohol, rooktabak en sigaretten verhoogd. Kennelijk zijn budgettaire overwegingen hier leidend geweest. In hoeverre is onderzocht wat de effecten op mkb’ers in de grensregio zijn? Wat zijn straks de prijsverschillen ten aanzien van alle genoemde categorieën in vergelijking met Duitsland en België? Hoe groot is de daarmee gepaard gaande relatieve budgettaire demping doordat deze producten meer in het buitenland gekocht gaan worden?
5.22 Verhoging accijns dieselvervangende stookolie
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waar de aanhoudende signalen ten aanzien van de toename van het gebruik van stookolie als motorbrandstof concreet uit bestaan. Om welk soort gebruik van stookolie voor welke doeleinden gaat het hierbij? In hoeverre wordt dieselvervangende stookolie op dit moment gebruikt voor toepassingen die geen gevolg zijn van het fiscale verschil tussen stookolie en gasolie? Zijn er daarnaast processen waarbij er op korte termijn nog niet overgegaan kan worden op een alternatieve brandstof? Zo ja, welke processen zijn dit?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om nader in te gaan op de zekerheid van de gebudgetteerde opbrengsten van de accijnsstijging zoals gepresenteerd in het Belastingplan. Ook bij deze maatregel merken deze leden (net als bij alcohol en tabak) op dat de ons omringende landen nu al fors lager accijns tarief hebben op stookolie en dat Nederland de accijns fors verhoogd. De regering constateert dat dit kan leiden tot een forse toename in grenseffecten. Deze leden verzoeken om die grenseffecten uit te werken en de accijnstarieven tussen 2023 en het beoogde tarief van 2024 te vergelijken. Kan de regering ook hier nader ingaan op de grenseffecten op macro- en microniveau?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom voor stookolie een accijnstarief geldt dat zo aanzienlijk veel lager is dan dat voor diesel, terwijl de uitstoot vervuilender is. Ook vragen deze leden voor welke doeleinden stookolie nog meer wordt gebruikt, behalve als vervanging voor diesel. Zij lezen in de paragraaf gevolgen voor bedrijfsleven en burgers dat dit onder andere als verwarmingsbrandstof is door slachterijen en afvalverwerking- en recyclingbedrijven. Zij vragen of de regering kan nagaan of het voor deze bedrijven mogelijk is hun processen efficiënter te maken of alternatieve brandstoffen te gebruiken.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties staan positief tegenover het schrappen van onnodige fossiele subsidies en zijn dan ook blij dat de regering de accijns op dieselvervangende stookolie wil verhogen. Daarbij merken zij wel op dat een dergelijke verhoging alleen voldoende effect heeft als de accijns ook echt betaald worden. Klopt het dat lang niet alle gebruikers van stookolie deze accijns hoeven te betalen? Kan de regering een overzicht geven van bestaande vrijstellingen, en daarbij aangeven over hoeveel van het totale stookolieverbruik in Nederland daadwerkelijk accijns betaald wordt? Is de regering bereid om deze vrijstellingen te schrappen, of, als dat nodig is, zich internationaal in te zetten voor het mogelijk maken van het schrappen van vrijstellingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft de veraccijnsde voorraad vrij te stellen van de verhoging.
Het lid Omtzigt leest dat de regering voorstelt om het accijnstarief op zware stookolie te verhogen. Kan net als het punt ten aanzien van accijns hiervoor uitgebreid worden ingegaan op de grenseffecten? Wat is de impact ten aanzien van hierdoor geraakte ondernemers, met bijzondere aandacht voor mkb’ers? Is minder vervuilende gasolie thans een reëel alternatief voor hun bedrijfsvoering? Welke investeringen moeten zij daarvoor treffen? Hoe en in welke mate worden zij hierbij tegemoetgekomen?
5.23 Verhoging van de tabaksaccijns
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering ten aanzien van de verhoging van de tabaksaccijns de verwachte grenseffecten inzichtelijk kan maken. Hebben resultaten uit de eerdere monitor een rol gespeeld bij de besluitvorming en zo ja, welke? Is er bij eerdere verhogingen een vergelijkbare Empty Pack Survey gehouden? Zo ja, wat waren daarvan de resultaten? Ziet de regering in algemene zin een toename van het aantal niet-Nederlandse veraccijnsde pakjes sigaretten, namaaksigaretten en illicit whites?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om nader in te gaan op de zekerheid van de gebudgetteerde opbrengsten van de accijnsstijging zoals gepresenteerd in het Belastingplan. Zeker nu de verhoging enkel en alleen is ingestoken vanuit budgettaire overwegingen. Kan de regering hierbij nader ingaan op eerdere begrote en vervolgens daadwerkelijk gerealiseerde opbrengsten bij aanzienlijke accijnsverhogingen van de afgelopen tien jaar.
Uit gegevens van de «Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen GGD'en, CBS en RIVM» komt naar voren dat het percentage aan rokers onder de lagere inkomensklassen aanzienlijk hoger is dan onder de hogere inkomensklassen (ongeacht leeftijd en/of geslacht)2. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering met inachtneming van deze gegevens de mogelijke koopkrachteffecten (relatief en in absolute euro’s) per inkomensklasse in kaart kan brengen en tevens inzichtelijk te maken hoe de verwachte budgettaire opbrengsten verdeeld worden over de diverse inkomensklassen.
Wat zijn de gevolgen van de accijnsverhoging voor de nog in Nederland gelegen tabaksfabrikanten?
Inzake mogelijke grenseffecten merken de leden van de PVV-fractie op dat de regering in de memorie van toelichting constateert dat de verschillen met de buurlanden nu al groot zijn (op basis van verouderde gegevens van vóór 1 april 2023 en derhalve van vóór een al eerdere aanzienlijke accijnsstijging op tabak in Nederland) en dat het bij grotere prijsverschillen loont om meer tabaksproducten over de grens aan te schaffen. Buiten deze feitelijke constateringen en een opsomming van (gedateerde) prijsverschillen met de buurlanden missen deze leden een daadwerkelijke analyse van de grenseffecten.
De leden van de PVV-fractie verzoeken dan ook om vooraleerst de werkelijke prijsverschillen met buurlanden inzichtelijk te maken aan de hand van actuele cijfers (dus niet op basis van cijfers van vóór 1 april 2023), en de verwachte prijsverschillen per 1 april 2024. Voorts vragen deze leden om vervolgens aan de hand van actuele cijfers de grenseffecten (op macro en micro niveau) nader in kaart te brengen, te analyseren en te duiden (zie hiervoor ook eerdere opmerkingen omtrent grenseffecten bij alcoholhoudende producten). Deze leden verzoeken de regering ook hier uitgebreid aandacht te besteden aan de grenseffecten op microniveau, kortom hoeveel voordeel (in euro’s) heeft een individu nu en na 1 april 2024 als deze in België of Duitsland een pakje sigaretten of shag koopt. Hoe ziet dit voordeel er uit als dit individu meteen een slof sigaretten of shag koopt?
Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie in dit kader om in te gaan op mogelijke substitutie effecten, bijvoorbeeld doordat mensen meer illegale tabak gaan kopen, en de daarmee gepaard gaande onbedoelde stimulering van sigarettensmokkel dan wel illegale handel in tabak.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de accijns op tabak stijgt, waar zij vanuit een preventieoogpunt niet tegen zijn. Wel vragen zij waarom de accijns op shag zo veel meer stijgt dan die op sigaretten.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of het klopt dat er geen accijns wordt geheven op e-sigaretten, omdat daar geen tabak in zit. Deze leden merken op dat er wel degelijk nicotine in deze producten zit, en vragen de regering of dit ook een grondslag kan zijn om accijns te heffen op deze zeer verslavende producten. Zij vragen de regering ook of die het eens is dat dit gewenst is om het gebruik, dat zware effecten op de gezondheid heeft, met name van jongeren, te ontmoedigen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om uiteen te zetten wat het gegeven het huidige basispad zou betekenen als de accijns op sigaretten en rooktabak gelijk getrokken zou worden, uitgaande van het feit dat een shagsigaret 0,7 gram tabak bevat.
Het lid Omtzigt leest dat de regering «ook uit gezondheidsoverwegingen» de accijns op alcohol, rooktabak en sigaretten verhoogt. Kennelijk zijn budgettaire overwegingen hier leidend geweest. In hoeverre is onderzocht wat de effecten op mkb’ers in de grensregio zijn? Wat zijn straks de prijsverschillen ten aanzien van alle genoemde categorieën in vergelijking met Duitsland en België? Hoe groot is de daarmee gepaard gaande relatieve budgettaire demping doordat deze producten meer in het buitenland gekocht gaan worden?
5.24 Co-ouderschap toeslagen
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om nadere toelichting bij de zin «omdat het voor een kind niet mogelijk is op beide adressen van diens ouders te zijn ingeschreven, wordt geacht te zijn voldaan aan de inschrijvingseis gedurende de periode dat sprake is van co-ouderschap.»
5.25 Verlenging horizonbepaling overtredersbegrip
Het lid Omtzigt stelt de volgende vragen over de verlenging van de horizonbepaling overtredersbegrip. Wat zijn de resultaten geweest van deze boeteregeling sinds de invoering daarvan? Kan de regering aangeven hoeveel boetes voor elk van de drie overtredersbegrippen tot nu toe zijn opgelegd? Welke conclusies trekt de regering daaruit? Kan de regering aangeven hoe het overtredersbegrip eruit ziet en of het, gezien de parlementaire enquête, te hard is?
5.26 Loslaten koppeling rentepercentage belastingrente voor Toeslagen
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede maatregel de rente in het kader van toeslagen niet mee te laten stijgen naar 6% om te voorkomen dat toeslaggerechtigden met een stijging worden geconfronteerd. Dit kan goed uitpakken bij nabetalingen, maar zorgt voor een te snelle stijging bij terugvorderingen. Deze leden vragen in welke omstandigheden de regering aanleiding zou kunnen zien de percentages in de toekomst aan te passen. Zij vragen of daarbij als overweging ook de menselijke maat meegenomen kan worden, aangezien een rente van 4% op een terugvordering voor sommige mensen nog steeds een hoog bedrag kan zijn.
De leden van ChristenUnie-fractie vragen op welke momenten de regering de rente voor toeslagen wil herijken nu deze losgekoppeld wordt van de belastingrente. Heeft de regering overwogen om in de wet een bepaling op te nemen wanneer deze rente te herijkt zou moeten worden?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen bij de maatregelen met betrekking tot het rentepercentage voor Toeslagen. Deze wordt bijvoorbeeld berekend bij terugvorderingen, als compensatie voor de rente op te hoge toeslagen. Deze rente bedraagt in het voorstel 4%. De spaarrentes zijn echter beduidend lager. Bij terugvorderingen met een hogere rente dan de spaarrente gaan toeslagenontvangers er daardoor op achteruit. Klopt deze constatering? Acht de regering dit wenselijk? Waarom wordt niet aangesloten bij de gemiddelde spaarrente?
Het lid Omtzigt vraagt de regering om alsnog in te gaan op alternatieven, zoals ook door de Raad van State is geadviseerd. Wat is de visie op de renteregeling in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)? Kan het percentage hoger dan 4 zijn? Is overwogen of een ankerpunt, net als bij de belastingrenteregeling en de renteregeling in de Algemene wet bestuursrecht, niet bijdraagt aan een robuust rentebeleid?
5.27 Invoeren hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990
De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de regering ten aanzien van de invoering van de hardheidsclausule in de Invorderingswet. Zij spreken de hoop en verwachting uit dat met deze clausule onbedoelde hardheden of onevenredige nadelige effecten voor burgers bij de invordering van rijksbelastingen voorkomen kunnen worden. Is de regering van mening dat met deze aanpassing voldoende recht wordt gedaan aan deze breed gedragen wens in de Kamer?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een belangrijke pijler van het regeerakkoord bij armoede- en schuldenaanpak, een betere, verantwoorde overheidsincasso is met oog voor de menselijke maat. Zij lezen dat na onderzoek is gebleken dat de Invorderingswet zelf voldoende ruimte biedt om rekening te houden met de omstandigheden van belastingplichtigen. Deze leden zijn in dit kader ook benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de deformalisering die de regering onderzoekt, die ook meer tegemoet kan komen aan de menselijke maat, bijvoorbeeld als mensen een fout hebben gemaakt. Deze leden zien als menselijke maat ook een houding voor zich waarin mensen die een probleem hebben, ook zonder allerlei papierwerk of aan specifieke voorwaarden te voldoen, met de Belastingdienst kunnen overleggen en een afspraak kunnen maken. Zij vragen hoe de regering kijkt naar meer beoordelingsvrijheid op basis van het vakmanschap en autonomie van de inspecteur.
De leden van de CDA-fractie vinden het verder belangrijk dat een hardheidsclausule wordt geïntroduceerd, om te voorkomen dat gevolgen ontstaan die de wetgever niet voorzien heeft.
Het lid Omtzigt vraagt op welke wijze is er invulling gegeven aan het kabinetsbeleid met betrekking tot hardheidsclausules, in het bijzonder zoals uiteengezet in de brief «acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» (Kamerstuk 35 510, nr. 102). Hoe zijn de in de brief genoemde voor- en nadelen afgewogen? Is overwogen om de discretionaire ruimte te vergroten als alternatief voor een hardheidsclausule? In hoeverre acht de regering het opnemen van de hardheidsclausule in de Invoeringswet 1990 toereikend om voldoende maatwerk te kunnen bieden in onbillijke situaties?
De hardheidsclausule wordt gemodelleerd naar de hardheidsclausule opgenomen in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit betekent dat de bevoegdheid bij de Minister wordt belegd. Bij hardheidsclausules in wetten buiten de fiscaliteit en toeslagen wordt de bevoegdheid steeds bij het uitvoerende bestuursorgaan neergelegd. Het lid Omtzigt vraag of de regering kan aangeven waarom niet voor deze vormgeving is gekozen, mede in het licht van de keuze om de hardheidsclausule uit de Wet hersteloperatie Toeslagen wel bij de Belastingdienst/Toeslagen te beleggen.
Het lid Omtzigt vraagt wat de consequenties voor de rechtsbescherming, de uitvoerbaarheid en uniforme toepassing van de hardheidsclausule zijn als de bevoegdheid bij de «ontvanger» wordt belegd? Zal de civiele rechter zich, in het licht van de jurisprudentie van de civiele kamer van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 63 AWR (waarin deze zich steeds onbevoegd achtte), naar verwachting bevoegd achten om over de toepassing van de voorgestelde hardheidsclausule te oordelen?
De voorgestelde hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990 is via schakelbepalingen eveneens van toepassing op de inning van lokale belastingen en heffingen door de gemeenten, provincies en waterschappen. Het lid Omtzigt vraagt of deze medeoverheden zijn gevraagd om een uitvoeringstoets. Zal er een invoeringstoets gedaan worden op de hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990?
6. Budgettaire aspecten
De leden van de PVV-fractie verzoeken om het overschot inkomstenkader (275 miljoen euro) waar naar verwezen wordt op pagina 9 van het Belastingplan 2024 en op pagina’s 49 en 51 in de miljoennota 2024 nader duiden en toe te lichten waarom het hier een om een structureel overschot gaat?
De leden van de PVV-fractie verzoeken tevens om verschillen tussen de Miljoenennota 2024 en het Belastingplan 2024 nader toe te lichten. Waarom verschillen bijvoorbeeld de bedragen zoals genoemd onder «Beperken indexatie aanvangspunt toptarief» (1.570 miljoen respectievelijk 1.622 miljoen euro) en «Beperken indexatie aanvangspunt tweede schijf» (244 oplopend tot 351 miljoen structureel respectievelijk 236 miljoen oplopend tot 337 miljoen euro structureel)? Zijn er nog meer maatregelen waar aanzienlijke verschillen bestaan tussen de Miljoenennota 2024 en het Belastingplan 2024?
De leden van de PVV-fractie vragen naar de ratio achter het verhogen van het belastingtarief in de inkomstenbelasting voor burgers omdat de overheid haar eigen taakstelling (aanpak van opmerkelijke belastingconstructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen) niet behaald.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de Sleuteltabel 2024 de zelfstandigenaftrek op «Niveau 2024» wordt weergeven als zijnde «€ 5.030» in de memorie van toelichting wordt de zelfstandigenaftrek echter in «Tabel 1: Overzicht IB-parameters voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-leeftijd» gesteld op «€ 3.750». Wat is correct en zitten er nog meer discrepanties tussen de sleuteltabel en de memorie van toelichting?
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie om een nieuwe sleuteltabel 2024 te verstrekken waarbij per sleutel bij de: «Opbrengst per eenheid (€ mln)», helder onderscheid wordt gemaakt tussen de opbrengst inclusief en exclusief btw, waarbij de btw opbrengst/derving separaat vermeldt wordt.
Het lid Omtzigt vraagt of de doelstelling van de maatregel tot verhoging van het tarief eerste schijf, waar die bestaat uit het voldoen aan de taakstelling, niet een eigenstandige afweging aan de hand van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) rechtvaardigt?
7. Grenseffecten
De leden van de VVD-fractie merken op dat ten aanzien van zware stookolie het accijnstarief in Nederland op dit moment al hoger ligt dan het accijnstarief in onze buurlanden. Kan de regering eenzelfde tabel geven, waarin de voorgestelde wijzigingen voor het accijnstarief verwerkt zijn? De regering schrijft dat er een forse toename van grenseffecten als gevolg van de maatregel verwacht wordt. In hoeverre leidt dit er toe dat het doel van de maatregel, het tegengaan van het gebruik van zware stookolie als vervanger voor gasolie, behaald kunnen worden?
De leden van de PVV-fractie merken op dat er (naar het lijkt) geen dan wel nauwelijks onderzoek is gedaan naar grenseffecten van maatregelen. De regering identificeert drie (alcohol, tabak en stookolie) maatregelen en geeft bij geen maatregel de daadwerkelijke grenseffecten weer. Deze leden verzoeken de regering dan ook om uitgebreid onderzoek te doen naar de mogelijke grenseffecten, alleen al omdat voor alle drie de maatregelen geldt dat Nederland op dit moment al (significant) duurder is dan onze buurlanden.
Voorts verzoeken de leden van de PVV-fractie de regering om breed en uitgebreid te reflecteren op de stapeling van grenseffecten die voortvloeien uit het totale pakket Belastingplan. Naast het Belastingplan zelf zijn er meer wetsvoorstellen in het pakket opgenomen die mogelijk (verstrekkende) grenseffecten kunnen hebben (zoals de klimaatmaatregelen voor de glastuinbouw, elektriciteit en industrie en aanpassing van de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten). Deze leden verzoeken de regering om deze maatregelen en wetsvoorstellen niet enkel op maatregelniveau te beoordelen maar in onderlinge samenhang. Wat zijn de gevolgen voor het Nederlands vestigingsklimaat, wat doet het voor de Nederlandse concurrentiepositie, wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid, wat betekenen de maatregelen voor de Nederlandse voedselzekerheid en de (maak)industrie, hoe aantrekkelijk wordt het voor Nederlandse (familie)bedrijven om hun zetel of gehele bedrijf te verplaatsen naar het buitenland, wat zijn de gevolgen voor ondernemers en burgers in de grensregio, hoe aantrekkelijk wordt het voor Nederlandse burgers in de grensregio om in Nederland verdient geld uit te geven in onze buurlanden.
De leden van de CDA-fractie hebben al vaker de aandacht gevraagd voor de effecten op leefbaarheid in grensregio’s, als boodschappen, brandstof, alcohol en tabak goedkoper te krijgen zijn over de grens. In de tabellen zien zij dat de verschillen bij wijn en bier behoorlijk op kunnen oplopen, en dat geldt ook voor tabak, aangezien op de tarieven in de tabel de verhoging nog niet verwerkt is. Deze leden vragen of de regering de effecten van de maatregelen op voorzieningenniveau in de grensstreken blijft monitoren en wanneer de volgende rapportage hierover volgt.
11. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
Ten aanzien van de maatregelen in dit Belastingplan vragen de leden van de CDA-fractie waarom de uitvoeringskosten van de aanpassing samenloopvrijstelling bij aandelentransacties dermate hoog zijn.
12. Advies en consultatie
De leden van de PVV-fractie lezen dat gezien de spoedbehandeling van het Belastingplan het wetsvoorstel in zijn geheel niet ter internetconsulatie is aangeboden. Welke stappen heeft de regering genomen om toch relevante feedback te krijgen vanuit de praktijk hetzij van betrokken burgers hetzij van ondernemers hetzij van (branche)organisaties?
Artikel XV
De leden van de VVD-fractie merken op dat de voorgestelde wijziging er voor zorgt dat in bepaalde specifieke situaties een «compenserende heffing» van 4% overdrachtsbelasting verschuldigd wordt. Is de regering bereid om duidelijkheid te verschaffen over het heffingsmoment, dat ook bepalend is voor het toepasselijke tarief, door dit op te nemen in de wettekst?
OVERIG
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn benieuwd naar de ontwikkeling van belastingen en belastinggrondslagen in de afgelopen jaren. Specifiek vragen zij de regering om de mutaties van de belastinggrondslagen arbeid, kapitaal en consumptie (als % bbp en in miljarden euro) sinds 2001 te berekenen, en daarbij gebruik te maken van zo actueel mogelijke cijfers. Kan de regering daarbij ook een raming van het basispad tot 2028 toevoegen? En kan de regering een aparte berekening van de mutaties in alleen de afgelopen vijf jaar toevoegen? Voorts vragen deze leden om een actueel beeld van hoeveel belastingen op arbeid, kapitaal en consumptie bijdragen aan de staatskas (als % bbp en in miljarden euro).
De leden van de ChristenUnie-fractie verwijzen naar de aangenomen motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 202, nr. 115) die ziet op het afschaffen van de buitenlandse partiële belastingplicht. Kan de regering toelichten waarom deze motie niet is uitgevoerd?
In het Belastingplan 2023 is besloten dat de BPM-vrijstelling voor bestelauto’s wordt afgebouwd. De leden van de SGP-fractie hebben hier een aanvullende vraag over. Geldt deze versobering ook voor bestelauto’s ook voor bestelauto’s die onder de gehandicaptenregeling vallen? Zo ja, is de regering bereidt dit ongedaan te maken?
De leden van de SGP-fractie roepen in herinnering dat de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken stijgt. Hierdoor stijgt ook de belasting op pure fruit- en groentesappen enorm, ondanks dat hier geen suiker aan is toegevoegd. Wat is het doel van deze lastenverhoging op pure sappen, waar geen suiker aan is toegevoegd? Recent is uit onderzoek gebleken dat een gedifferentieerde belasting, op basis van suikergehalte, mogelijk is. Ook in bijvoorbeeld Groot-Brittannië is deze vorm ingevoerd. Is de regering bereid op deze mogelijkheden verder concreet uit te werken? En is de regering bereid de voorgenomen verhoging van de belasting per 2024 uit te stellen, tot er een gedifferentieerde heffing ingevoerd kan worden?
Het lid Omtzigt vraag de regering wat de budgettaire gevolgen zouden zijn, indien de aanspraak op de 30%-regeling voor expats zou worden beperkt tot twee jaar, met inachtneming van eerbiediging van bestaande gevallen van voor 1 januari 2014. Indien de regeling voor extraterritoriale kosten zou worden ingeperkt tot twee jaar, met eerbieding van bestaande gevallen van voor 1 januari 2024, wat zouden daarvan de budgettaire gevolgen zijn?
Er geldt een speciale bijtellingsregeling voor auto’s jonger dan vijftien jaar (de zogenoemde «youngtimers»). Het lid Omtzigt vraagt wat de budgettaire impact zou zijn indien deze regeling per 1 januari 2024 zou komen te vervallen. Wat is de budgettaire impact cq. reeks als het percentage van de bijtelling, thans 35% per 1 januari 2024 wordt verhoogd naar 37%, vervolgens per 1 januari 2025 naar 41%, vervolgens per 1 januari 2026 naar 45% en waarin tot slot de regeling per 1 januari 2030 zou vervallen? Wat is de budgettaire impact van het verlaagde tarief van energiebelasting ten aanzien van walstroom?
De voorzitter van de vaste commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof