Vastgesteld 4 maart 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 22 januari 2024 over Certificeringen en ramingstoelichtingen pakket Belastingplan 2024 (januari 2024) (Kamerstuk 36 418, nr. 129).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 februari 2024 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Inleiding
De vaste commissie voor Financiën heeft op 7 februari 2024 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd over zijn op 22 januari 2024 toegezonden brief inzake certificeringen en ramingstoelichtingen pakket Belastingplan 20241. Het kabinet dankt de leden van de fracties van de PVV, GroenLinks-PVDA, VVD, D66 en BBB voor hun vragen over de ramingen en certificeringen van enkele maatregelen uit het wetsvoorstel Belastingplan 2024 en het wetsvoorstel fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw.
Inhoudsopgave
Algemeen |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA |
5 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD |
9 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66 |
10 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB |
10 |
Algemeen
De leden van verschillende fracties hebben vragen gesteld over de certificering van maatregelen in het wetsvoorstel FKM glastuinbouw. Certificering heeft betrekking op ramingen van budgettaire effecten van belastingmaatregelen. De ramingen worden opgesteld door het Ministerie van Financiën. Het CPB toetst de ramingen op redelijkheid en neutraliteit en geeft een beoordeling van de onzekerheid. Het CPB rapporteert hierover in een certificeringspublicatie die bij indiening van het Belastingplan is gepubliceerd. Normaliter wordt deze verstuurd bij indiening van het wetsvoorstel.
In verband met werkzaamheden in het kader van Keuzes in Kaart (KIK) was van verschillende maatregelen, waaronder de maatregelen in het oorspronkelijke wetsvoorstel FKM glastuinbouw, de certificering nog niet afgerond voor Prinsjesdag. Vanwege wijzigingen in het wetsvoorstel tijdens de versnelde parlementaire behandeling middels een nota van wijziging is er voor gekozen om certificering van de maatregelen van de FKM Glastuinbouw te laten plaatsvinden op basis van de definitieve vormgeving, inclusief de nota van wijziging, en is het certificeringsmemo later met uw kamer gedeeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van de ramingstoelichtingen en certificeringen van het pakket Belastingplan 2024 en hebben hierover enkele vragen.
Vraag 1
Uit de certificering van de budgettaire ramingen zoals verwoord door het Centraal Planbureau (CPB) begrijpen de leden van de PVV-fractie dat drie van de vier maatregelen het onzekerheidsoordeel «hoog» krijgen. Kan de Staatssecretaris een toelichting geven op dit onzekerheidsoordeel per voorgestelde maatregel?
Antwoord
Het CPB maakt bij het certificeren van de maatregelen een inschatting van verschillende dimensies van de raming. Het beoordeelt of er betere bronnen of ramingsmethoden bekend zijn om de betreffende raming te maken, of de raming zuiver is en dus geen vooropgezette afwijking naar boven of naar beneden vertoont en hoe groot de onzekerheid van de budgettaire raming van de betreffende maatregel is. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het kader dat geboden wordt door The Office for Budget Responsibility (OBR) in het Verenigd Koninkrijk. Alle genoemde maatregelen worden als redelijk en neutraal gekwalificeerd. Het oordeel over onzekerheid wordt gebaseerd op het voor de raming gebruikte model, de gebruikte data en het veronderstelde gedrag. Daarbij weegt het CPB mee hoe relevant elk van deze drie onderdelen van de raming is voor de betreffende maatregel.
Voor maatregelen die het onzekerheidsoordeel «hoog» krijgen en maatregelen met een groot budgettair effect wordt de beoordeling van het CPB toegelicht in de certificeringspublicatie. De afbouw van het verlaagd tarief glastuinbouw krijgt voor het model en de data het oordeel gemiddeld en voor de onzekerheid rondom het gedrag het oordeel hoog, waarbij dit laatste onderdeel zwaarder werd gewogen.
Voor de beperking van de inputvrijstelling geeft het CPB aan dat de onzekerheid rondom het model gemiddeld tot hoog is, de beoordeling van de kwaliteit van de data gemiddeld en de beoordeling van de onzekerheid in het gedrag hoog, waarbij ook het gedrag zwaarder werd gewogen. Voor de CO2 heffing glastuinbouw is de onzekerheid met betrekking tot het model beoordeeld met hoog en met betrekking tot de data en gedrag gemiddeld, waarbij aan het model een hoge relevantie is toegekend.
Inschattingen over toekomstige effecten gaan altijd met onzekerheid gepaard. Het komt dan ook regelmatig voor dat een raming het onzekerheidsoordeel «hoog» krijgt. Verschillende andere maatregelen in het pakket Belastingplan 2024 zoals het verhogen van de vaste voet bpm, het versoberen van de oldtimersregeling mrb en enkele BOR maatregelen kregen hetzelfde oordeel.
Vraag 2
De leden van de PVV-fractie vinden het bizar hoe snel deze wetsvoorstellen door de Kamers zijn gejaagd. Deze maatregelen hebben verregaande gevolgen voor onze tuinders en – naar nu blijkt – is het bij drie van de vier voorstellen maar zeer de vraag of dit überhaupt tot de verregaande verduurzaming in de sector zal leiden of tot massale faillissementen in de tuinbouwsector. Zou in retroperspectief de Staatssecretaris nader kunnen reflecteren op het doorvoeren van deze maatregelen, wetende dat drie van de vier een hoge mate van onzekerheid hebben op het budgettaire effect?
Antwoord
Het kabinet heeft in het pakket Belastingplan 2024 een aantal fiscale vergroeningsmaatregelen voorgesteld om de verduurzaming te versnellen en, vanuit het oogpunt van een rechtvaardige transitie, de lasten evenwichtig te verdelen. Tegenover de fiscale maatregelen staan extra subsidiemaatregelen om bedrijven te helpen verduurzamen. Het kabinet is van mening dat hiermee een zo gebalanceerd mogelijk pakket is samengesteld.
Dat laat onverlet dat de impact in een aantal specifieke sectoren, waaronder de glastuinbouwsector, voor individuele bedrijven fors kan zijn en het handelingsperspectief afhankelijk is van veel factoren, zoals de tijdige beschikbaarheid van energie-infrastructuur. Het kabinet heeft toegezegd om in 2027 de fiscale klimaatmaatregelen voor de glastuinbouwsector tussentijds te evalueren.
Vraag 3
De leden van de PVV-fractie lezen dat er is gerekend met een standaard gedragseffect. Hetgeen leidt tot een hoge mate van onzekerheid. Zo ontbreken recente gegevens over het toekomstige energieverbruik waardoor de onzekerheid van de raming is vergroot. Kan de Staatssecretaris een update geven over het toekomstige energieverbruik voor de glastuinbouwsector, nu deze wetsvoorstellen inmiddels wet zijn geworden en er nu wél meer bekend is over de energieprijzen op de lange termijn?
Antwoord
Bij aanpassingen in de tarieven van de energiebelasting wordt standaard gerekend met een prijselasticiteit van – 0,2 over 10 jaar. Dit houdt in dat voor een maatregel die de totale energieprijs (inclusief energiebelasting en btw) doet stijgen met 1% wordt gerekend met een daling van de grondslag met 0,2*1% = 0,2%. De omvang van dit effect is in overeenstemming met eerdere studies2.
Voor veel tariefmaatregelen worden standaard gedragseffecten gehanteerd. Een standaard gedragseffect houdt in dat het effect op de belastinggrondslag volgens een vaste regel afhangt van de tariefstijging of tariefdaling. Zoals de naam al aangeeft is dit alleen van toepassing in standaard situaties of wanneer geen betere informatie beschikbaar is. Bij uitzonderlijk grote tariefwijzigingen of in andere speciale situaties kan hiervan worden afgeweken.
Voor een inschatting van toekomstig gasgebruik is voornamelijk gebruik gemaakt van de ramingen van het PBL in de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 en de studie van Trinomics. De KEV 2022 van het PBL was ten tijde van het opstellen van de raming van de maatregelen in het Belastingplan de laatst beschikbare bron voor de raming van het energieverbruik per sector. In het najaar van 2023 is de KEV23 uitgekomen. Deze bevat echter geen gedetailleerde raming van het gasgebruik in de periode 2025–2035.
Voor de beperking van de inputvrijstelling is voor de sector glastuinbouw uitgegaan van de inschatting van het gasgebruik op basis van de studie van Trinomics waarin het gasgebruik met 23% afneemt met daarbij een extra gedragseffect van 20% over 10 jaar zoals gebruikelijk in de energiebelasting (zie ook hierboven) voor minder productie. Voor de overige sectoren is voor de raming van de effecten van de maatregelen aangesloten bij inschattingen voor het toekomstig gasgebruik in de KEV22.
Ook voor de raming van het effect van de afbouw van het verlaagd tarief glastuinbouw is gebruikgemaakt van de ramingen van de grondslag uit de KEV2022. Er is geen aanvullend gedragseffect toegepast omdat in de KEV2022 de afbouw van het verlaagd tarief – en daarmee ook de effecten daarvan – al was meegenomen. Voor de raming van het budgettaire effect van de CO2 heffing glastuinbouw is aangesloten bij dezelfde ramingen van het gasgebruik in de sector glastuinbouw als voor de beperking van de inputvrijstelling en het verlaagd tarief.
Vraag 4
De leden van de PVV-fractie vragen ten aanzien van het beperken van de inputvrijstelling voor elektriciteitsopwekking of de Staatssecretaris kan ingaan op de mate van onzekerheid in de bevindingen van het CPB over deze sectoren. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris het giswerk van het CPB omdat de ene sector overig «te complex is» en de andere sector vooral bestaat uit aannames? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de doelmatig- en rechtmatigheid van de geïmplementeerde inputvrijstelling?
Antwoord
Voor de raming van het budgettaire effect van de maatregelen in de FKM Glastuinbouw heeft het Ministerie van Financiën een schatting gemaakt voor het toekomstig gasgebruik in verschillende sectoren die geraakt worden door de maatregelen tot en met 2035 op basis van de studie van Trinomics3 en de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het PBL. Voor de verandering van dat toekomstig gasgebruik in de glastuinbouw als gevolg van de maatregelen is gerekend met een gedragseffect.
Dat gedragseffect bestaat uit verduurzaming, verandering en vermindering van de productie. Hieronder vallen ook weglekeffecten. De omvang van het gedragseffect is onzeker, zeker op lange termijn, onder meer omdat de mogelijkheden voor verduurzaming zowel gunstiger als ongunstiger kunnen uitvallen. Daarnaast is het toekomstig gasgebruik sterk afhankelijk van externe factoren, met name de ontwikkeling van de gas- en elektriciteitsprijzen, waardoor het additionele effect van de maatregel op de toekomstige grondslagontwikkeling onzeker is.
In ramingen tracht het Ministerie van Financiën hiervoor een inschatting van te maken op basis van beschikbare data en aannames. Deze aannames worden door het CPB getoetst op neutraliteit en redelijkheid. Een raming is «neutraal» als deze zuiver is en dus geen vooropgezette afwijking naar boven of naar beneden vertoont. De kwalificatie «redelijk» houdt in dat er bij het CPB geen betere bronnen of ramingsmethoden bekend zijn om de betreffende raming te maken. De gemaakte ramingen zijn als «neutraal» en «redelijk» beoordeeld en zijn daarmee de best mogelijke inschatting van de budgettaire effecten.
Vraag 5
De leden van de PVV-fractie lezen in de stukken van het CPB dat in de landbouwsector wordt uitgegaan van een elektriciteit- en gasreductie van 23%, omdat ze verduurzamingsmaatregelen nemen. En daarnaast wordt vanwege verwachte weglek en mindere productie een extra reductie van 20% verwacht. Waar is deze aanname op gebaseerd en welke berekening ligt hieraan ten grondslag? Kan de Staatssecretaris de weglekeffecten in kaart brengen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 3 van de leden van de fractie van de PVV.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bedanken de Staatssecretaris voor het toezenden van de certificeringen en ramingstoelichtingen. Zij hebben enkele vragen.
Vraag 6
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de aanname over het energieverbruik in de glastuinbouw onder andere gebaseerd is op een prijselasticiteit van – 0,2 en dat dit een «standaard gedragseffect» is. Zij vragen de Staatssecretaris toe te lichten wat een «standaard gedragseffect» is en hoe gekomen is tot het cijfer – 0,2. Welke andere parameters, feiten of aannames liggen ten grondslag aan de aannames over de ontwikkeling van het energieverbruik in de glastuinbouw en andere sectoren die te maken hebben met het beperken van de inputvrijstelling voor elektriciteitsopwekking, de CO2-heffing en het verlaagde tarief voor de glastuinbouw?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 3 van de leden van de fractie van de PVV.
Vraag 7
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn daarnaast benieuwd naar het gebruik van het microsimulatiemodel MIMOSI. Kan de Staatssecretaris ingaan op de «administratieve data van hoge kwaliteit» die gebruikt worden voor het microsimulatiemodel MIMOSI? Om wat voor data gaat het hier, en wat maakt dat deze data van hoge kwaliteit zijn? Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris kan uitleggen hoe macro-economische ontwikkelingen worden meegenomen in dit microsimulatiemodel. In hoeverre is de verwachte inflatie verwerkt in de raming van de belastingopbrengsten? En in hoeverre is dit verwerkt in de verwachte uitgaven? Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe inflatie in de inkomsten- en uitgavenramingen terugkomt?
Antwoord
Mimosi is een microsimulatiemodel ontwikkeld door het CPB. Met Mimosi wordt het brutonetto traject van een grote groep individuele huishoudens gesimuleerd op basis van hun kenmerken, het beleid en de economische omstandigheden. Het biedt de mogelijkheid om voor die individuele huishoudens de gevolgen van nieuw beleid na te gaan door veranderingen van bijvoorbeeld de belastingwetgeving te simuleren in het model.
Het model is gebaseerd op een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens (250.000 personen) uit het Inkomenspanelonderzoek (IPO) van het CBS. Van de personen uit het IPO zijn inkomens- en vermogensgegevens bekend afkomstig uit administratieve bronnen zoals aangiftebestanden van de Belastingdienst. De data zijn van hoge kwaliteit vanwege de betrouwbaarheid van de achterliggende bronnen. Alle data die worden gebruikt voor Mimosi zijn volledig geanonimiseerd. De uitkomsten van de simulatie voor alle individuele huishoudens samen leveren een representatief beeld op van de effecten van de gehele Nederlandse bevolking.
In Mimosi zijn verschillende algemene economische ontwikkelingen meegenomen, zoals inflatie, contractloonontwikkeling en pensioenindexaties. Nieuwe informatie met betrekking tot de economische vooruitzichten zoals de verwachte inflatie wordt verwerkt in het model. Deze informatie is afkomstig van andere gespecialiseerde modellen of rekensystemen binnen het CPB ramingssysteem.
Vraag 8
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen dat «[v]oor een aantal parameters die door deze maatregel beperkt geïndexeerd worden geldt dat deze niet opgenomen zijn in MIMOSI». Om welke parameters gaat het hier? Op basis waarvan is gekozen voor een ophoging van het bedrag uit MIMOSI met 1% (en niet bijvoorbeeld 0,5% of 1,5%)?
Antwoord
De meeste parameters in de inkomstenbelasting die jaarlijks geïndexeerd worden op basis van de tabelcorrectiefactor zijn opgenomen in Mimosi. Dit betreft bedragen zoals de schijfgrenzen van de tarieftabellen en de hoogte en knikpunten van de heffingskortingen, maar ook de hoogte van regelingen als de reisaftrek OV, bedragen in het eigenwoningforfait en drempels voor buitengewone uitgaven specifieke zorgkosten. Deze parameters zorgen verreweg voor het grootste deel van de budgettaire opbrengst van het beperken van de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting: € 243 miljoen.
Enkele parameters die jaarlijks geïndexeerd worden zitten niet in Mimosi. Daarnaast zijn er regelingen, zoals de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) en de energie-investeringsaftrek (EIA), die niet meegenomen kunnen worden in Mimosi vanwege de aard van het model. In Mimosi worden namelijk de (reële besteedbare) inkomens van huishoudens gesimuleerd, niet de kosten en baten van ondernemingen. De volgende geïndexeerde regelingen zitten niet in Mimosi:
• drempelbedrag in aftrek beperkte algemene kosten voor onder andere voedsel, representatie, congressen en dergelijke (art. 3.15, eerste lid, Wet IB 2001);
• drempel-, tabel- en maximumbedragen in de KIA (art. 3.41 Wet IB 2001);
• maximumbedrag EIA (art. 3.42 Wet IB 2001);
• drempelbedrag desinvesteringsbijtelling (art. 3.47 Wet IB 2001);
• de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (art. 3.77 Wet IB 2001);
• maximumbedrag uitkeringen bepaalde lijfrenten (art. 3.125 en 3.126a Wet IB 2001);
• maximumbedragen reserveringsruimte en premiegrondslag lijfrenten (art. 3.127 Wet IB 2001);
• maximumbedrag omzetting van stakingswinst in lijfrente (art. 3.129 Wet IB 2001);
• maximumbedrag afkoop (kleine) lijfrente (art. 3.133 Wet IB 2001);
• maximum kapitaalbedrag voor toepassing vrijstelling rechten op kapitaalsuitkeringen in box 3 (art. 5.10, onderdeel a, Wet IB 2001);
• maximumbedrag vrijstelling contant geld in box 3 (art. 5.10, onderdeel d, Wet IB 2001);
• maximumbedrag vrijstelling groene beleggingen in box 3 (art. 5.13 Wet IB 2001);
• aanslag- en teruggaafdrempel (art. 9.4 Wet IB 2001);
• maximumbedrag vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning (art. 10bis.6 Wet IB 2001).
Het effect van het beperken van de inflatiecorrectie op de bedragen in deze regelingen leidt veelal tot een beperkte budgettaire opbrengst die per regeling varieert in grootte. Het beperken van de inflatiecorrectie binnen de KIA kent naar alle waarschijnlijkheid de grootste budgettaire opbrengst, omdat de KIA een budgettair belang heeft van ruim € 500 miljoen en door de beperking van de inflatiecorrectie worden zowel het maximale bedrag van de KIA als de investeringsgrenzen om in aanmerking te komen voor een hoger aftrekpercentage beperkt verhoogd. Dit leidt naar verwachting tot een budgettaire opbrengst van circa € 1,5 miljoen.
Daar staat tegenover dat het beperken van de inflatiecorrectie voor sommige regelingen zoals de EIA geen budgettair effect heeft omdat het bedrag door de geldende afrondingsregel niet afwijkt van het bedrag dat zou gelden bij een volledige inflatiecorrectie. Op basis van de lijst van regelingen is een inschatting gemaakt van de extra budgettaire opbrengst van de beperkte inflatiecorrectie voor de regelingen buiten Mimosi. Deze inschatting komt neer op € 3 miljoen per jaar (afgerond 1% van de opbrengst van € 243 miljoen afkomstig uit de Mimosi-raming).
Vraag 9
Deze leden vragen daarnaast of de Staatssecretaris een volledige lijst kan sturen van parameters die jaarlijks worden geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor, en daarbij aan kan geven welke daarvan zijn aangepast naar aanleiding van de motie-Stoffer c.s. (Kamerstuk 36 410, nr. 45).
Antwoord
Diverse bedragen in belastingwetgeving worden jaarlijks gecorrigeerd voor inflatie door toepassing van de tabelcorrectiefactor (tcf). In artikel 10.1 Wet IB 2001 is opgenomen welke bedragen jaarlijks met deze tcf gecorrigeerd dienen te worden. Daarnaast worden in verscheidene andere belastingwetten zoals de Successiewet 1956 en de Wet op de omzetbelasting 1968 bedragen gecorrigeerd met dezelfde tcf. Tot slot wordt deze tcf ook toegepast voor de correctie van bedragen in andere niet-belastingwetten. Voorbeelden hiervan zijn de verschillende vermogenstoetsen in de toeslagenwetten en accijnzen.
De beperkte inflatiecorrectie zoals vorig jaar toegepast naar aanleiding van de motie Stoffer c.s, werkt alleen door naar de in artikel 10.1 Wet IB 2001 opgenomen bedragen en de in de Awir opgenomen vermogenstoetsen. Uitzondering hierop is de hoogte van het heffingvrije vermogen in box 3. Het heffingvrije vermogen is namelijk bevroren op de stand per 1 januari 2023. De beperking van de inflatiecorrectie heeft dus geen invloed gehad op de toepassing van de tabelcorrectiefactor in andere belastingwetten, omdat de motie Stoffer c.s. alleen ziet op een beperking van de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting.
Vraag 10
Voorts lezen deze leden dat «de budgettaire gevolgen worden meegenomen in de voorjaarsbesluitvorming 2024». Wordt hiermee het verschil van 4 miljoen euro tussen de eerdere raming en de nieuwe raming bedoeld of gaat het om een ander bedrag? Zo ja, welk bedrag? Is de raming van de uitgave die hiermee bekostigd moet worden (de hogere kinderbijslag) ook veranderd of niet? Waardoor wordt het verschil verklaard?
Antwoord
De budgettaire gevolgen van de herijking van de raming ter hoogte van € 4 miljoen per jaar worden meegenomen in de voorjaarsbesluitvorming 2024. Dit heeft geen gevolgen voor de raming van de verhoging van de kinderbijslag.
De raming voor het beperkt toepassen van de tcf in de inkomstenbelasting valt € 4 miljoen lager uit omdat in de raming in eerste instantie ook een opbrengst was ingecalculeerd voor het beperken van de inflatiecorrectie op de hoogte van het heffingvrije vermogen in box 3. In het Belastingplan 2024 was echter al opgenomen dat de hoogte van het heffingvrije vermogen voor 2024 niet geïndexeerd zou worden. Het beperken van de inflatiecorrectie naar aanleiding van de motie-Stoffer c.s. had daarom geen verdere gevolgen voor het heffingvrije vermogen en zou dus ook niet leiden tot een budgettaire opbrengst. Daarom is de raming naar beneden bijgesteld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de (ten dele herziene) ramingstoelichtingen op het pakket van het Belastingplan 2024. Zij hebben hier enkele vragen over.
Vraag 11
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten waar het verschil in raming ten aanzien van het afschaffen van het verlaagde energiebelastingtarieven voor de glastuinbouwsector als gevolg van het amendement-Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 426, nr. 14) exact uit bestaat.
Antwoord
In de kamerbrief van 31 oktober zijn de budgettaire gevolgen van de aangenomen moties en amendementen tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2024 weergegeven. In de budgettaire tabel staat het budgettair effect van het amendement Grinwis weergegeven. Het budgettair effect is het verschil tussen het eerdere voorstel om het verlaagd tarief glastuinbouw in 5 jaar af te bouwen en het nieuwe voorstel om dit in 10 jaar te doen. Voor de certificering heeft het CPB een beoordeling gemaakt van de budgettaire raming van de uiteindelijke maatregel, inclusief de nota van wijziging en het aangenomen amendement.4 In de certificeringspublicatie van het CPB wordt daarom de totale opbrengst van de uiteindelijke maatregelen weergegeven.
Vraag 12
Ten aanzien van eerdere vragen brengen de leden van de VVD-fractie in herinnering dat zij eerder vragen hebben gesteld over de wijze waarop opbrengsten ten aanzien van fiscale klimaatmaatregelen in de glastuinbouw in het verleden geraamd zijn. Deze leden vragen of de Staatssecretaris ook ten aanzien van deze geactualiseerde ramingen kan beantwoorden. Kan gereflecteerd worden op de verschillen tussen raming en uiteindelijke opbrengst bij eerdere fiscale klimaatmaatregelen voor de glastuinbouw en de mate waarin de oorzaken van deze forse discrepantie in deze raming weggenomen zijn? Welke aannames zijn gemaakt bij de verwachte opbrengst? Wat zijn hierbij de bandbreedtes en onzekerheidsmarges? Hoe wordt er mee omgegaan als de opbrengst onverwacht (aanzienlijk) hoger is? Wordt de maatvoering van de maatregel in dat geval verzacht of vloeit de meeropbrengst op andere wijze terug naar de sector?
Antwoord
De maatregelen kennen een hogere opbrengst dan geraamd ten tijde van het Coalitieakkoord. Dit heeft een aantal oorzaken. Ten eerste kennen de maatregelen een interactie met de maatregelen uit het Belastingplan 2023 waarin de degressiviteit in de energiebelasting is verminderd door verhogingen in de derde, vierde en vijfde schijf aardgas en de vijfde schijf elektriciteit. Ten tweede is per 2023 de Opslag Duurzame Energie (ODE) geïntegreerd in de energiebelasting. Dit betekent dat ook inkomsten uit deze grondslag worden meegenomen in de budgettaire ramingen. Dat zorgt voor een hogere opbrengst.
In het verleden werden dergelijke inkomsten niet meegenomen in ramingen voor het inkomstenkader omdat de inkomsten uit ODE direct gekoppeld waren aan het beschikbare budget voor de SDE subsidie en derhalve geen budgettaire ruimte binnen het inkomstenkader creëerden.
Ten aanzien van de uiteindelijk gerealiseerde opbrengsten kan ik aangeven dat het kabinet naar aanleiding van de aangenomen motie Heijnen c.s. in kaart brengt wat de financiële effecten van het beperken van de inputvrijstelling zijn en naar aanleiding van het amendement Grinwis vanaf 2027 de maatregel jaarlijks zal bezien op de effecten op de omvang van het regelbaar vermogen binnen het Nederlandse energiesysteem, de impact op de glastuinbouw en de vraag of de geraamde budgettaire opbrengst van de genoemde wijzigingen overeenkomt met de gerealiseerde budgettaire opbrengst. Eventuele besluitvorming naar aanleiding van de evaluatie is aan een volgend kabinet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende stukken.
Vraag 13
Zij hechten aan de certificering die het CPB geeft aan maatregelen met een budgettaire impact. In dat licht vragen zij de Staatssecretaris het ramingsverschil van 0,6% bruto binnenlands product (bbp) in de belastingontvangsten over 2028 tussen de raming van Financiën en die van het CPB nader uiteen te zetten. Over welke posten gaat dit bedrag en welke factoren liggen ten grondslag aan dit verschil?
Antwoord
Zowel Financiën als het CPB maken een eigen inschatting van het EMU-saldo. Daarbij wordt gekeken naar hetzelfde macro-economische beeld, maar verschillen de inschattingen van bepaalde uitgaven en ontvangsten. Het grootste verschil bij het budgettaire beeld zit in de inkomstenraming. Aan de inkomstenkant geldt dat Financiën voor de jaren 2023 tot en met 2028 hogere ontvangsten raamt dan het CPB. Een belangrijke verklaring voor het niveauverschil is de inkomensheffing. Dit komt door een hogere inschatting vanuit Financiën voor de ontvangsten in 2023. Het kabinet trekt deze hogere inkomsten door naar 2028. Hierbij gaat het dus niet om verschillen in inzicht van budgettaire effecten van gecertificeerde beleidsmaatregelen, maar om andere inschattingen van het autonome verloop van de ontvangsten. In percentage bbp verwacht Financiën circa 0,6% hogere inkomsten in 2028.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de certificeringen en deels aangepaste ramingen voor het Belastingplan 2024.
Vraag 14
In de «Certificering budgettaire ramingen Belastingplan 2024 en fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw 2024» van het CPB wordt bij de geraamde budgettaire effecten van het afschaffen van het verlaagd tarief glastuinbouw, het beperken van de inputvrijstelling voor elektriciteitsopwekking en de CO2-heffing glastuinbouw het beoordelingscriterium «hoog» voor onzekerheid gegeven. Bij de legenda wordt aangegeven dat dit betekent dat data van slechte kwaliteit is en gedragseffecten «erg volatiel» zijn. De leden van de BBB-fractie hebben daar de volgende vragen over.
Betekent dit beoordelingscriterium volgens de Staatssecretaris dat er onvoldoende duidelijk is hoe belastingplichtige bedrijven zullen reageren op de maatregelen? Wat wordt verder bedoeld met: «Gedrag is volatiel of sterk afhankelijk van factoren buiten het belastingstelsel»? Om welke factoren buiten het belastingstelsel gaat het? Heeft dat ook betrekking op weglekeffecten? En zo ja, waarheen en in welke omvang? Hoe veilig is het volgens de Staatssecretaris om te begroten op basis van bedragen die met hoge mate van onzekerheid zijn vastgesteld?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 1 en 4 van de leden van de fractie van de PVV.