Nr. 60 Brief van de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor Primair en Voortgezet Onderwijs en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2023
Introductie
Kansengelijkheid en bestaanszekerheid zijn voor het kabinet twee belangrijke doelen. Wij hebben als kabinet verschillende stappen gezet om deze doelen te realiseren. Hiermee zetten we er op in dat zoveel mogelijk mensen hun talenten kunnen benutten en zich onderdeel voelen van onze samenleving.
Uw Kamer heeft op 7 maart 2023 tijdens de Regeling van Werkzaamheden verzocht om een kabinetsreactie op het rapport Eigentijdse Ongelijkheid van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Vanwege de inhoudelijke overlap wordt met deze kabinetsreactie ook gereageerd op de motie van het lid Van Baarle1, waarin de regering verzocht wordt om interdepartementaal de samenhang te bewaken in de aanpak om tot kansengelijkheid te komen, en tevens hierbij indicatoren te gebruiken waarmee de kansengelijkheid in de tijd kan worden gevolgd.
Wij versturen deze brief mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In deze brief zullen wij eerst de bevindingen van het SCP-rapport samenvatten. Daarna reageren we op de bevindingen, en geven we aan met welk lopend beleid het kabinet gehoor geeft aan de drie handelingsrichtingen van het rapport. Daarbij gaan we ook in op de samenhang van dit beleid, zoals verzocht in de motie van het lid Van Baarle. Met deze brief laten we als kabinet zien dat we op veel onderdelen beleid maken dat kansengelijkheid bevordert. We zien ook dat het een thema is dat aandacht blijft vragen en dat verdere stappen wenselijk en noodzakelijk zijn. Hierbij is het van belang om ook met een integrale benadering naar het ongelijkheidsvraagstuk te blijven kijken. Een nieuw kabinet zal hier ook op zijn eigen wijze invulling aan geven.
Bevindingen van het rapport
In de meerjarige projectenreeks Verschil in Nederland onderzoekt het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hedendaagse ongelijkheidsvraagstukken. Met dit onderzoek wil het SCP inzicht krijgen in het samenspel van verschillende hulpbronnen die groepen mensen hebben en wat dat betekent voor ongelijkheid tussen die groepen. Het SCP stelt dat ongelijkheid meer omvat dan verschillen in inkomen, vermogen of opleiding (economisch kapitaal). Naast economisch kapitaal kijkt het SCP ook naar de verdeling van andere hulpbronnen in Nederland: sociaal kapitaal (wie je kent), cultureel kapitaal (waar je bij past) en persoonskapitaal (wie je bent). De structurele verschillen tussen de vier soorten hulpbronnen zijn in het rapport Eigentijdse Ongelijkheid in kaart gebracht door de resultaten van een recente enquête te combineren met administratieve gegevens van het CBS.
De analyse van het SCP stelt dat in Nederland zeven sociale klassen bestaan2, gerangschikt van veel naar weinig kapitaal:
1. De werkende bovenlaag (19.9%)
2. De jongere kansrijken (8.6%)
3. De rentenierende bovenlaag (12.2%)
4. De werkende middengroep (24.9%)
5. De laagopgeleide gepensioneerden (18.1%)
6. De onzekere werkenden (10.0%)
7. Het precariaat3 (6.3%)
Het SCP concludeert dat de groep onzekere werkenden en het precariaat (16.3%) een achterstand heeft op alle vier de kapitaalvormen (ofwel hulpbronnen), zij zijn het meest kwetsbaar. Het precariaat scoort bijvoorbeeld het laagst op persoonskapitaal wat betekent dat in deze groep mensen zitten met een slechtere gezondheid. De werkende bovenlaag (19.9%) heeft over de gehele linie een voorsprong. Het SCP stelt dat dit leidt tot uiteenlopende maatschappelijke posities en levenskansen. Er zijn ook aanwijzingen dat de structurele ongelijkheid hardnekkig is.
Van alle zeven klassen heeft het SCP een aantal statistieken in beeld gebracht, zoals de tevredenheid met het leven, het sentiment richting de Nederlandse overheid en de vertegenwoordiging bij stemmen voor politieke partijen. Zo scoort – op een schaal van 1 tot 10 – de werkende bovenlaag een 8,1 op tevredenheid met het leven en het precariaat een 6,8. Uit eerdere cijfers bleek ook al dat de meeste Nederlanders tevreden zijn: 83,6% van de Nederlanders van 18 jaar of ouder is tevreden met het leven4. In vergelijking met andere landen scoort Nederland hoog5, al is dit wel het laagste peil sinds de eerste meting in 1997.
Er bestaan duidelijke verschillen tussen de kapitaalgroepen in de cohesie die zij ervaren. De werkende bovenlaag en de jongere kansrijken vinden zelden dat het met Nederland «duidelijk de verkeerde kant opgaat». Bij de laagopgeleide gepensioneerden, de onzekere werkenden en het precariaat varieert dit percentage tussen 20%-34%.
Volgens het SCP is het belangrijk om de klassentegenstellingen aan te pakken vanwege de gevolgen voor mensen zelf én voor de samenleving. Mensen in de onderste klassen hebben bijvoorbeeld minder vertrouwen in de politiek en de overheid. In deze klassen bevinden zich ook de meeste niet-stemmers.
Het SCP doet geen concrete beleidsaanbevelingen en beperkt zich tot drie handelingsrichtingen.
• Het SCP geeft aan dat de overheid hulpbronnen gerichter moet aanvullen. Op dit moment richt de overheid vooral op het aanvullen van economisch kapitaal en heeft minder oog voor de andere kapitaalsoorten. Volgens het SCP komt dit doordat het beleid op deze kapitaalsoorten minder makkelijk vorm te geven is, herverdelen moeilijker is en omdat het vragen kan oproepen over de inbreuk op vrijheid van burgers.
• Daarnaast constateert het SCP dat structurele ongelijkheid mede wordt beïnvloed door de manier waarop de overheid wetten en regels inricht en de uitvoering ervan organiseert. Daarom is het belangrijk om na te denken over aanpassingen in de systemen (zoals IT-systemen) van formele instituties (zoals de overheid), organisatievormen en uitvoeringsprocessen.
• Als laatste adviseert het SCP om beleid in te zetten om de verwevenheid van structurele ongelijkheid en sociale cohesie te doorbreken. Het SCP vindt dat er stappen moeten worden genomen om de sociale samenhang te versterken en het vertrouwen in het rechtvaardig functioneren van het beleid en de instituties te herstellen.
Appreciatie van het kabinet
Het rapport Eigentijdse Ongelijkheid gaat over verschillen in de Nederlandse samenleving. Deze verschillen gaan niet alleen over economisch kapitaal. Het is waardevol dat het SCP in dit rapport ook het perspectief van sociaal, cultureel en persoonskapitaal betrekt, en expliciet aandacht vraagt voor het samenspel van verschillende hulpbronnen. Wij zijn het hartgrondig eens dat ongelijkheid een breder perspectief vergt dan alleen economisch. Het rapport is een vervolg op een eerdere studie Verschil in Nederland uit 20146; een deel van de inzichten kwam ook daar al in naar voren. Dit toont aan dat het verminderen van ongelijkheid een uitdaging blijft en inzet vraagt op verschillende beleidsterreinen.
Verschillen hoeven niet per definitie problematisch te zijn. Het is belangrijk dat mensen beloond worden voor hun inzet en prestaties. Verschillen worden echter een probleem wanneer ze het sociale draagvlak aantasten, mensen het gevoel geven dat ze minder gewaardeerd of gehoord worden en wanneer mensen minder gelijkwaardige kansen krijgen dan anderen. Ongelijke kansen komen nog te vaak voor in de praktijk, mensen worden tot onze spijt nog te vaak uitgesloten op grond van bijvoorbeeld afkomst, geslacht, leeftijd of een lichamelijke beperking. Iedereen in Nederland verdient een goed bestaan en moet mee kunnen doen in de samenleving. Het kabinet stelt in haar Perspectief op de Nederlandse economie7 dat het belangrijk is dat de samenleving in voldoende mate profiteert van de waarde die de economie creëert, en dat de overheid stappen blijft zetten om de Sustainable Development Goals dichterbij te brengen. Hierbij is van belang om economische groei te bezien vanuit een breed welvaartperspectief en daarbij aandacht te besteden aan de vraag in welke mate onze welvaart en ons welzijn verdeeld is over de gehele samenleving, en alle gebieden in Nederland.
Het is zorgelijk dat bepaalde groepen minder goed mee kunnen komen omdat zij minder of geen toegang hebben tot benodigde hulpbronnen. Dit zijn ook de mensen die het gevoel hebben dat de overheid te weinig voor ze doet. Te grote verschillen zetten het sociale draagvlak onder druk. In deze groepen zitten bijvoorbeeld relatief veel mensen die twijfelden of ze moesten gaan stemmen tijdens verkiezingen in het verleden of minder vertrouwen hebben in de politiek.
Het is herkenbaar dat het aanpakken van ongelijkheid een hardnekkige uitdaging is.
Uit recente cijfers van het CPB blijkt dat het aandeel personen dat onder de armoedegrens leeft sinds 2011 is verlaagd van 7,1% in 2011 naar 4,8% in 20238. Ook het aandeel kinderen in armoede is gedaald van 8,6% in 2011 naar 6,2% in 2023. Om te voorkomen dat de armoede volgend jaar stijgt en om te zorgen dat de kinderarmoede daalt, treft het kabinet een koopkrachtpakket van circa 2 miljard euro. Om de koopkracht van mensen met een laag middeninkomen en gezinnen met kinderen te verbeteren verhoogt het kabinet het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de arbeidskorting voor werkenden met een laag inkomen. Dit is in lijn met de adviezen van de Commissie sociaal minimum in hun eerste deelrapport. De Commissie sociaal minimum heeft eind september het eindrapport gepubliceerd waarin wordt ingegaan op het stelsel van inkomensondersteuning. De kabinetsreactie op het advies van de Commissie is recent met de Kamer gedeeld9.
De analyse over het beleid van het SCP is herkenbaar. Er bestaat al veel goed beleid gericht op het verkleinen van economische ongelijkheid, maar alleen economisch beleid is niet voldoende. Als overheid kunnen we ons het meest doeltreffend richten op economische hulpbronnen, omdat economische hulpbronnen het makkelijkst te meten en aan te vullen zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan toeslagen, het minimumloon, en de aangekondigde arbeidsmarkthervormingen uit het arbeidsmarktpakket. Het voeren van economisch beleid is ook effectief gebleken: het zorgt ervoor dat de inkomensongelijkheid beperkt blijft, de verschillen op de arbeidsmarkt kleiner worden en dat mensen een vangnet hebben als het nodig is.
Omdat het alleen aanvullen van economisch beleid niet voldoende is, zet het kabinet ook in op het, in samenhang, aanvullen van niet-economische soorten van kapitaal, zoals persoons-, cultureel en sociaal kapitaal. De overheid voert beleid om ervoor te zorgen dat mensen toegang hebben tot betaalbare woningen, veilige wijken, kinderopvang, zorg en onderwijs. Ook deze niet economische vormen van hulpbronnen bevorderen de kansengelijkheid.
In het vervolg van de brief gaan we uitgebreider in op het kabinetsbeleid gericht op gelijke kansen zoals gevraagd in motie van het lid Van Baarle. Hiermee reageert het kabinet tevens op de eerste handelingsrichting van het SCP. Vervolgens gaan we in op de andere twee handelingsrichtingen van het SCP waar we aandacht hebben voor de manier waarop het aanvullen van hulpbronnen gebeurt en hoe de overheid een rol speelt in het doorbreken van de relatie tussen ongelijkheid met cohesie en legitimiteit.
Kabinetsbeleid gericht op gelijke kansen
Het kabinetsbeleid zet in op het vergroten van kansengelijkheid aan de hand van twee paden. Via het eerste pad vergroten we verschillende hulpbronnen waarover mensen niet of in mindere mate over beschikken, in lijn met de analyse en de eerste handelingsrichting van het SCP. Via het tweede pad gaan we ongelijke behandeling tegen. Hieronder gaat het kabinet uitgebreider in op welk lopend beleid het kabinet voert op beide paden om zodoende gelijke kansen te creëren voor iedereen in Nederland.
Aanvullen van hulpbronnen
Economisch kapitaal
Een eerste belangrijke bouwsteen bestaat uit de herverdelingsmaatregelen die het kabinet treft. Via directe en indirecte belastingen en door het verstrekken van bepaalde voorzieningen en uitkeringen verkleint het kabinet de inkomensverschillen. De Nederlandse inkomensverdeling is in internationaal perspectief al jaren stabiel en gelijk. Het aanvullen van economische hulpbronnen vraagt meer dan inkomensherverdeling. We zorgen ervoor dat kinderen toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs op alle niveaus.
Om kansengelijkheid in het onderwijs beter te waarborgen, is er structureel 1 miljard euro per jaar beschikbaar10.
Voor diegene die niet (meer) kunnen werken is er nog een laatste vangnet in de vorm van de Participatiewet, waaronder de bijstand. Recent heeft het kabinet haar visie op deze wet met uw Kamer gedeeld11. Het vangnet wat bedoeld is voor als het even tegenzit, sluit op dit moment niet goed aan bij wat mensen nodig hebben en biedt niet in alle gevallen passende ondersteuning. Het kabinet treft voorbereidingen voor een herziening van deze wet om een betere balans te bereiken.
Om vanuit een uitkering makkelijker aan het werk te gaan is het project «simpel switchten» gestart. Het kabinet wil dat mensen makkelijk de stap zetten van uitkering naar werk. En als het nodig is weer terug naar een uitkering. Zonder dat mensen daarbij financiële onzekerheden kennen of rechten verliezen.
Ook probeert het kabinet de bestaande verschillen op de arbeidsmarkt te verkleinen. Zo is recent het arbeidsmarktpakket gepubliceerd12. Het kabinet wil hiermee meer zekerheid realiseren door in te zetten op het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties binnen wendbare ondernemingen. Dit sluit aan op het SCP-onderzoek waarin de «onzekere werkenden» tot de twee meest kwetsbaren groepen behoren. De verwachting is dat deze groep door de maatregelen in het arbeidsmarktpakket kleiner wordt en/of meer zekerheid gaat ervaren en daarmee ook een beter perspectief krijgt.
Een belangrijke basisvoorwaarde voor het vergroten van kansengelijkheid is de beschikbaarheid van voldoende, betaalbare en kwalitatief goede woningen voor iedereen. Verscheidende programma’s binnen de Nationale Woon-en Bouwagenda van het Ministerie van BZK richten zich hierop, waaronder het programma betaalbaar wonen en het programma een thuis voor iedereen.
Persoons, cultureel en sociaal kapitaal
Verschillen beperken zich niet tot economische hulpbronnen maar gaan ook over verschillen in persoons, cultureel en sociaal kapitaal. Een goede gezondheid is onderdeel van het aanvullen van persoonskapitaal. Vandaar dat het kabinet samen met vele partijen met het Integraal Zorgakkoord (IZA) erop inzet om de zorg van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen te houden. Via het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zetten de Minister van VWS, de Minister voor LZS en de Staatssecretaris van VWS samen met gemeenten, GGD-en en zorgverzekeraars onder meer in op het versterken van de sociale basis en het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Met het GALA krijgen gemeenten extra middelen om de mogelijkheden te verbeteren voor inwoners om elkaar te ontmoeten, zich te ontplooien, te ontspannen en elkaar te helpen. Onder andere worden deze middelen ingezet voor de aanpak sociale basis, inclusief de Mantelzorgagenda, waarover de Staatssecretaris van VWS en de Minister voor LZS uw Kamer op 6 juli 2023 hebben geïnformeerd13. De kern van deze aanpak is om de positie van mantelzorgers, welzijnswerkers, vrijwilligers en burgerinitiatieven te versterken met als doel dat (kwetsbare) mensen worden ondersteund in het dagelijks leven. Gezondheidsachterstanden zijn een hardnekkig fenomeen. Om deze achterstanden aan te pakken is een integrale, langdurige aanpak nodig, die verder reikt dan het gezondheidsdomein maar ook aandacht heeft voor de achterliggende oorzaken van deze achterstanden zoals armoede en een slechte leefomgeving (Health in all Policies) en een gedifferentieerde aanpak die zich met name richt op (wijken met) mensen met gezondheidsachterstanden. Ook hier krijgen gemeenten met het GALA extra middelen voor.
Omdat gezondheidsproblemen vaak onderdeel zijn van achterliggende problematiek zoals schulden, armoede, laaggeletterdheid en werkloosheid, heeft het kabinet de SER verzocht om met een brede blik te bekijken hoe gezondheidsachterstanden teruggedrongen kunnen worden14. Het terugdringen van gezondheidsachterstanden draagt bij aan kansengelijkheid, vooral in de eerste 1.000 dagen die zo cruciaal zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Met het GALA wordt daarom de lokale ketenaanpak Kansrijke Start versterkt, uitgebouwd en verankerd in elke gemeente.
Daarnaast is voor- en vroegschoolse educatie (VVE) een belangrijk instrument om de ontwikkelkansen van kinderen te vergroten. Dit kabinet zet daarom in op het vergroten van de deelname aan voorschoolse educatie. Ook wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van VVE en in verbetering van de overgang tussen kinderopvang en basisonderwijs. Dat gebeurt via het Programma Ontwikkeling Jonge Kind, waarmee voor de 20 stedelijke focusgebieden die deelnemen aan het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid extra middelen beschikbaar komen voor uitvoering van dit programma15. Op basis van geboekte resultaten en effecten zal worden besloten of het wenselijk is om (onderdelen van) het Programma Ontwikkeling Jonge Kind landelijk in te voeren.
Gelijke kansen begint met een goede beheersing van de basisvaardigheden taal, rekenen/wiskunde, digitale geletterdheid en burgerschap. Beheersing van de basisvaardigheden is immers cruciaal om je te redden in de samenleving. Met het masterplan basisvaardigheden ondersteunen we scholen die daar behoefte aan hebben. Daarnaast verhelderen we de opdracht over wat leerlingen moeten kennen en kunnen.
Kinderen en jongeren moeten de kans krijgen hun talenten en vaardigheden in de volle breedte te ontwikkelen. Daarom investeren we met het programma School en Omgeving in een verrijkte schooldag. Hiermee vergroten we hun kansen in het onderwijs en daarbuiten, bijvoorbeeld door het aanbieden van aanvullende activiteiten zoals sport, cultuur, natuur en techniek. Binnen dit programma wordt nauw samengewerkt met de Ministeries van SZW en VWS. Daarnaast vinden we het belangrijk om kwetsbare jongeren meer kansen te geven door in te zetten op het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Het kabinet doet dit door middel van de brede preventieaanpak Jeugdcriminaliteit16van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het programma richt zich op jeugdcriminaliteit in kwetsbare wijken. De betrokken gemeenten krijgen de mogelijkheid om een integraal plan te maken en uit te voeren.
Het kabinet pleit voor een brede maatschappelijke herwaardering van het beroepsonderwijs. We hebben al het beschikbare talent in Nederland nodig. Zeker met een afnemende omvang van de beroepsbevolking en alle maatschappelijke opgaven. Jongeren die een beroepsgerichte opleiding volgen krijgen niet altijd de waardering die ze verdienen. Die herwaardering van het beroepsonderwijs is niet enkel praktisch en economisch, maar vooral ook fundamenteel van aard. We moeten het mbo, hbo en wo meer gaan zien als een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden. Ieder met een eigen waarde en unieke kwaliteiten, gelijkwaardig naast elkaar, niet onder of boven elkaar. De positie van praktijkgericht onderwijs en beroepsonderwijs in ons stelsel moet daarom versterkt worden17. Dat doet het kabinet door te beginnen met een gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten. Mbo-studenten kunnen steeds vaker deelnemen aan introductieweken in studentensteden. Met de Werkagenda MBO stimuleert het kabinet een meer gelijkwaardige positie van mbo-studenten in het studentenleven, onder andere met een mbo-studentenkaart, door studentensportfaciliteiten beschikbaar te stellen voor mbo-studenten en een algehele infrastructuur voor deelname aan het studentenleven te stimuleren. Onnodig onderscheid is er niet alleen tussen studenten, maar ook breder in de samenleving tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus. Dergelijk «hoger/lager-denken» is op allerlei manieren zichtbaar; bijvoorbeeld in ons taalgebruik. Naast een gelijkwaardige behandeling van studenten pleit het kabinet daarom voor een brede maatschappelijke herwaardering van het beroepsonderwijs. Het kabinet zoekt daarom naar een nieuwe onderwijsterminologie die de gelijkwaardigheid van de verschillende opleidingsniveaus onderstreept en benadrukt.
Ook voor volwassenen is beheersing van basisvaardigheden zoals taal, rekenen/wiskunde en digitale vaardigheden een voorwaarde om goed mee te kunnen doen in de samenleving. Via het actieprogramma Tel mee met Taal ondersteunen we kennisdeling en regionale samenwerking bij gemeenten en financieren we gratis aanbod van cursussen taal, rekenen en digitale vaardigheden voor volwassenen. De openbare bibliotheek is de laagdrempelige publieke toegang tot informatie, educatie en cultuur. Ook is het een plek voor ontmoeting. Sinds 2022 heeft de jeugd overal gratis toegang tot de bibliotheek. We repareren en versterken het netwerk van openbare bibliotheken, zodat iedereen toegang heeft tot een volwaardige openbare bibliotheek. Daarnaast investeren we in de samenwerking tussen bibliotheken en scholen om lezen in het onderwijs te bevorderen. Hierbij is extra aandacht voor leerlingen die dat het hardst nodig hebben, zodat ook zij de kans krijgen om hun leesvaardigheid en leesplezier verder te ontwikkelen.
Aanvullen van hulpbronnen in samenhang
Uit het SCP-rapport blijkt dat tekorten aan hulpbronnen zich opstapelen bij verschillende sociale groepen. Met andere woorden: de afwezigheid van bepaalde hulpbronnen hangt vaak met elkaar samen. Zo kan het gebrek aan economische hulpbronnen effect hebben op iemands gezondheid of op toegang tot een sociaal netwerk. Vandaar dat het kabinet, in het maken en uitvoeren van beleid, bewust ingezet heeft op het in samenhang versterken van de verschillende hulpbronnen. Hieronder volgen drie voorbeelden die deze samenhang illustreren. Daarbij wordt ook stil gestaan hoe er tussen departementen en andere stakeholders wordt samengewerkt.
Aanpak geldzorgen, armoede en schulden
Deze meerjarige interdepartementale aanpak van de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen (MAPP) heeft in het bijzonder als doel een halvering te realiseren van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in 2025, en een halvering van armoede en problematische schulden in het algemeen in 2030. In de Kamerbrief over de aanpak van 12 juli 2022 (Kamerstuk 24 515, nr. 643) is aangegeven dat er aandacht is voor het versterken van economisch kapitaal (bestaanszekerheid), sociaal kapitaal (zorgen dat mensen mee kunnen doen) en cultureel kapitaal (ontwikkelen van basisvaardigheden). De problematiek van geldzorgen wordt vaak doorgegeven aan volgende generaties. Het kabinet wil de vicieuze cirkel doorbreken en ervoor zorgen dat mensen in de knel zich gezien en gehoord voelen en betere hulp krijgen. Dit gebeurt onder meer door de inzet op bestaanszekerheid en door te bevorderen dat mensen de kans krijgen om mee te doen en door te investeren in preventie. Zo stimuleert het kabinet dat kinderen die opgroeien in armoede, door inzet van gemeenten en maatschappelijke partijen, mee kunnen doen op school, aan sport en cultuur en andere activiteiten. De Ministeries van BZK, EZK, OCW, JenV, FIN en VWS zijn betrokken bij deze aanpak. Een stuurgroep waarin naast de departementen ook VNG en Divosa zitten nemen bewaakt de voortgang en de samenhang. Op 8 juni jl. is de eerste voortgangsrapportage naar de Kamer gestuurd18.
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
Een beter perspectief voor de inwoners van de stedelijke gebieden in ons land waar de leefbaarheid en veiligheid het meest onder druk staan. Dat is kortgezegd de centrale doelstelling van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), zoals het kabinet dat in de zomer van 2022 heeft gelanceerd. Het gaat om wijken en buurten met een concentratie en stapeling van problemen als armoede, onderwijsachterstanden, gezondheidsproblemen en slechte woningen. Wijken waar het «sociaal» cement is verdwenen, en waar de ondermijnende drugscriminaliteit een stevige voedingsbodem kent. Dit start met het bieden van toekomstperspectief aan bewoners via een gebiedsgerichte aanpak op het gebied van wonen, werken, inkomen, onderwijs, veiligheid en gezondheid.
Elke Regio Telt
Als aanvulling kijkt het kabinet niet alleen naar de verschillen tussen inwoners, maar ook naar verschillen tussen regio’s vanuit geografisch perspectief. Dit betekent dat het Rijk de verbinding met medeoverheden en andere relevante partijen in de regio’s moet verstevigen en meer in partnerschap met hen moet samenwerken, aandacht moet hebben voor wat van belang is voor de leefbaarheid en brede welvaart in specifieke regio’s en voor hoe beleid verschillend kan uitwerken voor verschillende groepen en gebieden.
De drie hoofdaanbevelingen van de adviesraden in het Rapport «Elke Regio telt» zijn daarom het vertrekpunt voor het vervolgtraject dat we als Rijk samen met medeoverheden en maatschappelijke partners hebben ingezet om de kracht van alle regio’s beter te gaan benutten. Deze zijn het herijken van de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk, het investeren in langjarige programma’s voor regionaal economische ontwikkeling, en het werken aan een vitale relatie tussen regio en rijksoverheid.
Vanuit het adagium dat het pas goed gaat in Nederland als het overal goed gaat, moeten we in de hiervoor beschreven beleidsinspanningen steeds goed kijken of dit in de regio’s de beoogde effecten heeft en zo nodig bijsturen. In het vervolg op de kabinetsreactie van 12 juli 202319 kijken we vanuit dit perspectief ook naar de manier waarop dit beleid uitpakt voor verschillende regio’s, onder andere regio’s waarbij sprake is van stapeling van achterstanden en op afstand liggen van economische kerngebieden.
Tegengaan van ongelijke behandeling
Het tweede pad van kansengelijkheid gaat over het tegengaan van ongelijke behandeling, zodat mensen gelijkwaardige kansen hebben. Bij ongelijke behandeling wordt een onterecht en onnodig verschil gemaakt op basis van kenmerken die niet relevant zijn voor bijvoorbeeld het maken van beslissingen. Dit betekent dat mensen een andere behandeling krijgen vanwege kenmerken die er helemaal niet toe doen, zoals afkomst of kleur. Het kabinet vindt dergelijk onderscheid en discriminatie onacceptabel. Naast het leed dat het veroorzaakt, kunnen mensen zichzelf hierdoor niet ontplooien. Dat is onrechtvaardig én vanuit maatschappelijk perspectief ongewenst omdat talenten van mensen niet volledig benut worden. Overigens geldt hier ook een wisselwerking met het eerste spoor, omdat ongelijke behandeling invloed kan hebben op eerdergenoemde vormen van kapitaal. Het kabinet werkt aan een inclusieve samenleving waar iedereen die in Nederland verblijft, gelijkwaardig deel van uit maakt, kan bijdragen en gelijke kansen krijgt. In een inclusieve samenleving is ruimte voor diversiteit aan opvattingen, waardenpatronen en leefstijlen.
Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme
In september 2022 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme het eerste nationaal programma tegen discriminatie en racisme uitgebracht, in samenwerking met het kabinet. De Nationaal Coördinator heeft als opdracht om op basis van gesprekken met de samenleving te onderzoeken welke extra maatregelen en ideeën wenselijk zijn en vervolgens met de verschillende departementen te bezien of deze door het kabinet kunnen worden overgenomen. Het nationaal programma is daar de weerslag van. Het programma ziet niet alleen op racisme, maar op discriminatie op alle persoonskenmerken die door de gelijkebehandelingswetgeving worden beschermd. Het programma komt tot 60 maatregelen gegroepeerd rond drie verschillende thema’s: erkennen en voorkomen; herkennen en melden; en bijstaan en beschermen. De maatregelen variëren van het instellen van een algoritmetoezichthouder tot het bieden van informatie aan gemeenten over hoe je discriminatiebeleid kunt maken20.
Arbeidsmarktdiscriminatie
Op basis van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie wordt stevig ingezet op het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie en het stimuleren van diversiteit en inclusie. Dit actieplan richt zich vanuit een brede, generieke basis ook op specifieke vormen van arbeidsmarktdiscriminatie. Een voorbeeld is de Werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) waarin wordt gewerkt aan het bevorderen van de arbeidsmarktpositie van personen met een migratieachtergrond (zie ook hieronder). Ook wordt binnen het actieplan ingezet op het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie en het bevorderen van gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Daarnaast heeft het kabinet een Seniorenkansenvisie (SKV)21 opgesteld om de arbeidsmarktpositie van senioren te verbeteren. Uit monitoronderzoek blijkt namelijk dat leeftijdsdiscriminatie een van de meest voorkomende vormen van ervaren discriminatie is.
Een ander belangrijk onderdeel van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie dat in maart 2023 is aangenomen door de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel verplicht o.a. dat werkgevers en intermediairs een werkwijze moeten hebben voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie en voor het bevorderen van gelijke kansen. Als ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaardt, gaat deze wet gelden voor alle werkgevers, publiek en privaat. In de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie wordt samengewerkt met andere relevante ministeries. Dit vindt onder andere plaats via samenwerking en uitwisseling tussen ministeries (zoals tussen het Ministerie van SZW en OCW op het gebied van het tegengaan van stagediscriminatie en het bevorderen van gendergelijkheid) en via het interdepartementale overleg over discriminatie (IDOA). Tevens wordt op het bredere thema arbeidsmarktdiscriminatie met de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme samengewerkt.
Werkagenda VIA
In de afgelopen jaren zijn Nederlanders met een migratieachtergrond steeds beter opgeleid. Deze vooruitgang in het onderwijs vertaalt zich niet altijd door naar de arbeidsmarkt. Ook kan deze achterstand slechts beperkt worden verklaard door «harde» kenmerken als opleidingsniveau, studierichting of werkervaring. De rest wordt onverklaarde achterstand genoemd en wordt volgens onderzoekers veroorzaakt door minder effectief zoekgedrag en discriminatie. Zoals in een recente brief22 over het programma VIA is aangegeven, is afkomst in Nederland helaas nog te vaak bepalend is voor iemands kansen op de arbeidsmarkt. Om die reden werken we met zo’n 20 partners in het kader van de Werkagenda «Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt» samen aan het gelijkwaardiger maken van kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond. Met de Werkagenda VIA wordt onder meer ingezet op het stimuleren van kansrijkere studiekeuzes, het verbeteren van kansen op een stage of eerste baan, en het beter begeleiden van de uitkeringsgerechtigden naar een passende baan. Onlangs is deze Werkagenda verder uitgebreid met een gezamenlijk plan van aanpak «statushouders aan het werk»23. Het kabinet zet met dit plan in op concrete acties waarmee statushouders geholpen worden bij het vinden van werk, samen met gemeenten, werkgevers, het onderwijs en maatschappelijke organisaties. Voor de uitvoering en intensivering van dit plan van aanpak is onlangs 37,75 miljoen euro vrijgemaakt24. Deze middelen zijn bedoeld voor het opzetten van proeven met startbanen voor statushouders, het inzetten van regionale verbinders statushouders in de arbeidsmarktregio’s en het opzetten van een subsidieregeling om werkgevers te ondersteunen bij het in dienst nemen van statushouders.
Kansen op arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsbeperking
Op verschillende manieren wordt ingezet op een sterkere ondersteuning naar werk voor personen met een arbeidsbeperking. Zo is de banenafspraak erop gericht om meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers. Op 7 juni ontving uw Kamer een brief met beoogde stappen om de banenafspraak verder te versterken25. Dit betreft onder meer een verbreding van de doelgroep die binnen de banenafspraak valt. Een aanvullende stap uit de brief betreft de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak. Uw Kamer heeft op 17 oktober jl. het wetsvoorstel26 ontvangen.
Naast beleid rond de banenafspraak wordt ook ingezet op stappen richting een toekomstbestendige infrastructuur voor sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk. Op 6 juli ontving uw Kamer hier een brief over27. Hierbij is ook de inzet van extra middelen aangekondigd. Zoals een extra investering van structureel € 64,7 miljoen voor beschut werk en de reservering van € 63,9 miljoen voor de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven in 2024. In de brief is een uitgebreid maatregelenpakket gepresenteerd waarmee meer mensen kunnen worden begeleid naar beschut werk. Met genoemde brief is ook een rapport van bureau Berenschot naar de Kamer gestuurd. Dit rapport komt voort uit een onderzoek dat het Ministerie van SZW, VNG en Cedris, in gezamenlijk opdrachtgeverschap hebben laten doen naar de (toekomstige) infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. Op dit moment werkt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen opties uit voor oplossingsrichtingen voor een toekomstbestendige infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. Hierover wordt uw Kamer eind dit jaar geïnformeerd.
Stagepact MBO 2023 – 2027
In het Stagepact hebben het Ministerie van OCW en SZW afspraken gemaakt met o.a. vertegenwoordigers van mbo-scholen, bedrijfsleven, studenten en docenten over maatregelen om stages voor de mbo-student te verbeteren en om stagediscriminatie uit te bannen. Dit heeft als doel dat studenten een veilige eerste kennismaking hebben met de arbeidsmarkt in hun vakgebied en niet worden geconfronteerd met uitsluiting op de stagemarkt.
Aanscherping wetgeving vrijwillige ouderbijdrage
Per 1 augustus 2021 is de wetgeving over de vrijwillige ouderbijdrage aangescherpt. De aanscherping had als doel om een einde te maken aan het uitsluiten van leerlingen van activiteiten of programma’s die door of onder verantwoordelijkheid van de school worden georganiseerd. Eerder mochten scholen de leerlingen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betaalden een kosteloos alternatief aanbieden voor de extra activiteiten buiten het verplichte schoolprogramma. Dit is niet langer toegestaan. Alle leerlingen moeten kunnen meedoen aan alle programma’s en activiteiten die de school aanbiedt, ook activiteiten buiten het verplichte lesprogramma. Voorbeelden zijn schoolreisjes en langdurige extra activiteiten, zoals aanvullend sportaanbod of dans- en muzieklessen en tweetalig onderwijs.
Motie van het lid Van Baarle
De motie van het lid Van Baarle verzoekt het kabinet om interdepartementaal de samenhang te bewaken in de aanpak om tot kansengelijkheid te komen, en tevens hierbij indicatoren te gebruiken waarmee de kansengelijkheid in de tijd kan worden gevolgd. Hierboven is het eerste deel van de motie beantwoord door een toelichting te geven op hoe het lopende kabinetsbeleid kansengelijkheid bevordert en bij verschillende trajecten interdepartementaal de samenhang wordt bewaakt. Hieronder gaan we in op het tweede deel van de motie. Kansengelijkheid en het beperken van (ongewenste) ongelijkheid in uitkomsten vormen kerndoelen van overheidsbeleid. Daarnaast maakt het kabinet gebruik van bronnen als de Monitor Brede Welvaart van het CBS om te kijken hoe het gaat met (mensen in) Nederland. Verder zijn er specifieke monitors opgesteld om kansengelijkheid te monitoren zoals het dashboard kansengelijkheid in het onderwijs en de monitor gelijkwaardige kansen.
Het dashboard kansengelijkheid in het onderwijs28 (OCW)
Dit dashboard monitort voor verschillende groepen leerlingen en studenten de overgangen in de gehele onderwijsloopbaan en geeft inzicht in de ontwikkeling van gelijke kansen in het onderwijs. Leerlingen worden gevolgd bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs en de positie na vijf en tien jaar in het mbo, hbo en wo na afronding van het voortgezet onderwijs. Het dashboard geeft inzicht in de ontwikkeling van gelijke kansen in het onderwijs, zoals:
• Het verschil in centrale eindtoetsscore tussen leerlingen naar opleidingsniveau ouders blijft in de tijd nagenoeg gelijk. Van de leerlingen met wetenschappelijk opgeleide ouders krijgt circa 70% een vwo of havo advies, terwijl die voor leerlingen met mbo3–4 opgeleide ouders circa 30% is.
• Met name leerlingen met wetenschappelijk opgeleide ouders stromen na het behalen van een havo diploma door naar het vwo. De verschillen tussen de leerlingen met wetenschappelijk opgeleide ouders en de andere groepen zijn stabiel over de jaren, de laatste jaren is er een stijging te zien bij alle groepen in de doorstroom havo naar vwo.
De monitor gelijkwaardige kansen29 (SZW)
De monitor gelijkwaardige kansen en evenredige posities op de arbeidsmarkt, ongeacht migratie achtergrond houdt bij in hoeverre burgers met een migratieachtergrond dezelfde kansen hebben op de arbeidsmarkt als burgers zonder migratieachtergrond. Er zijn cijfers beschikbaar over de onderwijspositie en arbeidsmarktpositie van mensen met een migratieachtergrond. Ook zijn er gegevens beschikbaar over de representativiteit van mensen met een migratieachtergrond in werkloosheid en participatiestatistieken. Uit de monitor blijkt onder meer dat achterstanden op de arbeidsmarkt het grootst zijn bij personen met een buiten-Europese achtergrond, ook na correctie voor achtergrondgrondmerken. Meer informatie en de exacte cijfers zijn te vinden op www.monitorgelijkwaardigekansen.nl.
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV)
Aanvullend hierop wordt in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) gemonitord of bewoners kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving. Er wordt gekeken naar o.a. arbeidsmarktparticipatie, schooladvies en de gezondheid van Nederlanders. De monitoring in kader van NPLV is primair bedoeld om de voortgang, effecten en ingezette interventies te volgen van het programma NPLV. Het vergroten van de kansen van bewoners is daar onderdeel van. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal de Kamer twee keer per jaar over de voortgang van het NPLV rapporteren.
Niet alleen het aanvullen van hulpbronnen is van belang, maar ook de manier waarop dat gebeurt
Kwetsbare groepen weten hun weg minder goed te vinden naar diensten van de centrale en decentrale overheid. Daardoor missen zij hulpbronnen waar ze wel recht op hebben. Om deze groepen mee te kunnen laten komen, is niet alleen het aanvullen van hulpbronnen relevant. Het gaat er tevens om dat mensen de toegang tot hulpbronnen vinden. Dit raakt aan de tweede handelingsrichting van het SCP waarin zij stellen dat ongelijkheid wordt veroorzaakt door hoe de overheid wetten, regels en de uitvoering inricht. Mede in dit kader werkt het kabinet met het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering (WaU) aan het verbeteren van de dienstverlening aan mensen en bedrijven: aandacht, oprechte interesse en werk maken van wat publieke dienstverleners nodig hebben om mensen en ondernemers recht te doen, volgens de waarden van de democratische rechtstaat. Zo wordt gewerkt aan de ambitie om de menselijke maat in dienstverlening centraal te stellen. Een andere belangrijke prioriteit is om te komen tot betere wet- en regelgeving waarbij het perspectief van mensen en ondernemers is meegenomen en er oog is voor complexiteit en uitvoerbaarheid. Daarom is ook het nieuwe overheidsbrede programma Vereenvoudiging voor mensen (VIM) van start gegaan. De opgave voor dit programma is om vanuit het perspectief van mensen te werken aan domeinoverstijgende vereenvoudiging van wet- en regelgeving op het gebied van inkomensondersteuning. Er wordt een plan uitgewerkt met scenario’s en verschillende oplossingen voor eenvoudiger inkomensondersteuning op de lange termijn. Daarnaast worden concrete domeinoverstijgende knelpunten waardoor mensen in de knel komen opgepakt.
Om oog te houden voor doenbaarheid en uitvoerbaarheid bij het vormgeven van nieuw beleid wordt er binnen de rijksoverheid gewerkt met het Beleidskompas. Het Beleidskompas biedt een richtinggevende structuur die helpt om het beleidsvoorbereidingsproces vorm te geven met als doel een goede beleidskwaliteit. Vanaf het begin van een beleidsproces wordt via het Beleidskompas aandacht gevraagd voor onder meer de menselijke maat, doenvermogen, de gevolgen van beleid voor verschillende doelgroepen en de gevolgen voor de uitvoering en het toezicht. Complementair hieraan is het instrument uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO), die onderdeel is van de Actieagenda Sterk Bestuur. Deze uitvoerbaarheidstoets moet een belangrijke bijdrage leveren aan beter uitvoerbaar beleid voor de decentrale overheden, waaronder begrepen de effectiviteit van dat beleid. Op deze manier draagt het bij aan het doel van de Actieagenda, een sterk bestuur dat in staat is de aanpak van de opgaven voor onze inwoners te realiseren.
De rol van gemeenten in publieke dienstverlening is essentieel. Sinds 2015 zijn er vanuit het rijk veel taken aan gemeenten toebedeeld. De gemeente wordt hierdoor ook wel gezien als «eerste overheid», dat wil zeggen dat de gemeente voor inwoners vaak het eerste aanspreekpunt is of het onderdeel van de overheid waar inwoners het eerst mee te maken krijgen. Het is dan ook van groot belang dat gemeenten voldoende zijn toegerust om hun taken uit te voeren. Hierbij moet er een balans zijn tussen de ambitie, de middelen, de taken en de uitvoeringskracht. Het is dan ook van blijvend belang om gezamenlijk (Rijk en gemeenten) signalen uit de praktijk op te halen en waar nodig bij te sturen. Het Platform Sociaal domein, een initiatief van de VNG en BZK, vervult hierin een belangrijk rol.
Aanpak van de verwevenheid van structurele ongelijkheid met cohesie en legitimiteit
In de aanpak van de verwevenheid van structurele ongelijkheid met cohesie en legitimiteit speelt de overheid een belangrijke rol. Het SCP stelt in zijn rapport dat beleid en politiek werk dienen te maken van herstel van het vertrouwen, met een responsieve en rechtvaardige overheid die resultaat boekt. Een responsieve overheid kijkt naar hoe haar handelen voor mensen uitpakt en helpt hen waar nodig. Permanente interactie met burgers is daarom van belang, waarbij de overheid goed luistert naar wat er leeft. Als mensen actief betrokken kunnen zijn bij de aanpak van maatschappelijke en politieke kwesties geeft dat legitimiteit aan het systeem. Er lopen daarom verschillende initiatieven op het terrein van burgerparticipatie die vanuit het Ministerie van BZK worden ondersteund. Voorbeelden zijn het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau30 en de ontwikkeling van burgerfora, bijvoorbeeld over de klimaattransitie.
Een responsieve en rechtvaardige overheid vereist daarnaast een andere visie op de verhouding tussen overheid en de inwoners van Nederland. Samen met stakeholders binnen en buiten de rijksoverheid ontwikkelt het Ministerie van BZK een actuele sturingsfilosofie en een visie op de organisatie en inrichting van de rijksoverheid. Publieke waarden als dienstbaarheid en responsiviteit dienen sterker verankerd te worden in het handelen van de overheid. De sturingsfilosofie waarin de waardengedreven overheid centraal staat, vormt een belangrijke basis voor de hernieuwde uitgangspunten voor de organisatie en inrichting van de organisaties binnen de rijksoverheid. Deze nieuwe filosofie vraagt van bestuurders en ambtenaren ook een andere basishouding en specifieke vaardigheden zoals maatschappelijke sensitiviteit en morele oordeelsvorming.
Tot slot
De Nederlandse samenleving staat nog steeds hoog in internationale vergelijkingen van inkomensverdeling, maar achterstanden bij bepaalde groepen en daaruit volgende kansenongelijkheid is een hardnekkig fenomeen. Vandaar dat dit kabinet sterk heeft ingezet heeft om de kansengelijkheid in Nederland te verbeteren. Het bevorderen van gelijkwaardige kansen voor iedereen krijgt onverminderd de aandacht van het kabinet. Het is aan een toekomstig kabinet om nieuwe stappen te nemen om kansengelijkheid verder te bevorderen door hulpbronnen aan te vullen en door ongelijke behandeling tegen te gaan.
Een brede en integrale aanpak op veel verschillende beleidsterreinen is nodig om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland, ongeacht wie je bent of wie je ouders zijn of waar je vandaan komt, een volwaardige plaats in onze samenleving in kan nemen en zich thuis voelt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet, Onderwijs, M.L.J. Paul
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties H.M. de Jonge