Vastgesteld 23 januari 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 19 december 2023 voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof. Bij brief van 18 januari 2024 zijn ze door de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
1
Hoeveel procent van de Nederlandse veehouders zal (naar alle waarschijnlijkheid) per 2030 onder de nieuwe uitstootregels van de Richtlijn industriële emissies vallen? Dus hoeveel veehouderijen hebben meer dan 1.200 varkens, 700 zeugen, 9.300 kalkoenen, 28.000 eenden, 40.000 vleeskuikens of 21.400 leghennen?
De uitkomst van de onderhandelingen over de Richtlijn Industriële Emissies in Brussel is dat de drempelwaarden voor veehouderijsectoren vergelijkbaar zijn met die in de huidige richtlijn, te weten 280 LSU (grootvee-eenheden) voor pluimvee, 350 LSU voor varkens, en 380 LSU voor gemengde bedrijven. Onder de huidige richtlijn vallen circa 2357 veehouderijbedrijven. Op basis van grove inschattingen in de impactanalyse «Herziening van de RIE: impact op de Nederlandse veehouderij» die Nederland in maart 2023 heeft uitgevoerd, gaan ongeveer 850 pluimveebedrijven en ongeveer 1600 varkensbedrijven onder de herziene richtlijn vallen. Komende tijd worden de uitvoeringsregels (operating rules) opgesteld waarin de exacte uitwerking van de richtlijn voor de veehouderij duidelijk wordt. In de herziene RIE is een review clausule opgenomen die de Europese Commissie mandaat geeft om voor eind 2026 te overwegen of het nodig is voor de Unie om de emissies van veehouderij breder aan te pakken, bijvoorbeeld voor rundvee. Dit betekent dat het vooruitzicht richting 2030 nog kan wijzigen.
2
Zijn er de afgelopen vijf jaar subsidieregelingen geweest voor de opslag van producten (waaraan bijvoorbeeld behoefte is bij overproductie)? Zo ja, welke regelingen waren dat? Stonden deze regelingen open voor agrariërs en/of voor de verwerkende industrie? Wat was het budget van deze regelingen?
In de periode 2018 tot en met 2023 heeft de Europese Commissie zes steunregelingen1 geopend voor particuliere opslag van landbouwproducten. Particuliere opslagregelingen worden namens de Europese Commissie uitgevoerd door de betaalorganen in de lidstaten voor producten die in de betreffende lidstaten opgeslagen zijn. De Europese steun betreft een vergoeding voor de private opslag van goederen die in eigendom blijven van bedrijven. In 2020 en 2022 besloot de Europese Commissie welk budget uit haar eigen middelen hiervoor ingezet konden worden. Deze totale budgetten zijn echter niet in de regelingen vermeld. In de regelingen staan alleen de vergoedingen voor de verschillende producten en de opslagperiodes vermeld. Alle zes steunregelingen hadden betrekking op zuivel (kaas, boter, magere melkpoeder) en vlees (schapen/geiten-, rund-, varkensvlees). De steunregelingen stonden open voor elke in de gemeenschap gevestigde en voor btw-doeleinden geregistreerde marktdeelnemer.
Er zijn geen interventieaankopen van landbouwproducten (zogenoemde openbare opslag) gedaan door de Europese Commissie sinds 2018. Wel zijn door de Europese Commissie in 2018 nog interventievoorraden magere melkpoeder verkocht die in de voorgaande jaren waren aangekocht2.
3
Klopt het dat de subsidieregeling voor mestverdunning is gesloten, omdat het niet het gewenste reductie-effect heeft? Hoeveel geld is er uitgegeven uit deze subsidiepot?
Als onderdeel van het structurele stikstofmaatregelenpakket was het vorige kabinet voornemens om in het kader van de managementmaatregel verdunde mestaanwending een subsidieregeling hemelwateropvang op te zetten en daarmee het verdunnen van mest met water te faciliteren. Voor die subsidieregeling waren ook gelden gereserveerd, maar uiteindelijk is de subsidieregeling nooit gerealiseerd. De reden daarvoor is dat uit de tussentijdse resultaten van het onderzoek door Wageningen UR naar het effect van verdunde mestaanwending in grasland op zandgrond met een zodenbemester naar voren was gekomen dat het effect op de vermindering van de ammoniakemissie nagenoeg nihil was. Een conclusie die ook na afronding van dit meerjarig onderzoek bevestigd werd. Feitelijk is de subsidieregeling voor mestverdunning dus niet gesloten, de subsidieregeling mestverdunning en bijbehorende subsidiepot is nooit opengesteld geweest.
4
Hoeveel geld is er uit het Europese Economisch Herstelfonds uitgegeven aan subsidies voor landbouw-investeringen? Hoeveel van dit geld ging naar agrariërs, hoeveel naar de mestverwerkingsindustrie, hoeveel naar bedrijven die landbouwmachines of stallen bouwen en hoeveel naar overige bedrijven in de landbouwperiferie?
Het Europees Economisch Herstelfonds bestaat uit twee modules: «Samenwerken aan groen economisch herstel» en «investeren in groen economisch herstel».
De regeling voor investeringen in groen economisch herstel kent vijf categorieën, te weten Precisielandbouw en Smart Farming, Digitalisering, Water, droogte en verzilting, Duurzame bedrijfsvoering en Natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw. Verdeeld over deze categorieën is ruim € 29,3 miljoen aan subsidie toegekend.
In de investeringsregeling in het Economisch Herstelfonds kunnen alleen landbouwers een aanvraag indienen en de subsidies zijn dus ook allemaal toegekend aan landbouwers. Omdat het gaat om subsidies voor investeringen, zoals bijvoorbeeld aanpassing van gebouwen en aanschaf van machines, is te verwachten dat bedrijven verderop in de keten (mee) profiteren van deze subsidie. Om welke bedragen het gaat en welke bedrijven het betreft is niet uit de regelinggegevens te achterhalen.
5
Van welke subsidieregelingen konden glastuinbouwbedrijven de afgelopen vijf jaar gebruik maken? Wat waren hiervan de budgetten en welke regelingen staan nog steeds open?
LNV heeft verschillende regelingen die specifiek gericht zijn op de energietransitie in de glastuinbouw. Daarbij gaat het om de bekende subsidieregelingen Marktintroductie Energie-innovaties glastuinbouw (MEI) en Energie-efficiëntie Glastuinbouw (EG). De Subsidie Warmte-infrastructuur Glastuinbouw (SWiG) is een nieuw sectorspecifiek instrument. Informatie over al deze regelingen is te vinden op de RVO-website, inclusief wanneer de openstellingen zijn en het bijbehorende budget. Er staan momenteel geen LNV-regelingen open. Het programma Kas als Energiebron (KaE) is aanvullend ingericht om kennisontwikkeling en -uitwisseling te ondersteunen, maar dit is geen subsidieregeling. Indirect kunnen glastuinbouwbedrijven via hun producentenorganisatie gebruik maken van de EU-regeling GMO Groenten en Fruit, die nu Sectorale Interventie Groenten en Fruit (SIG&F) heet. Voor de volledigheid is het ook belangrijk te benoemen dat Economische Zaken en Klimaat (EZK) recent de Tijdelijke subsidieregeling hernieuwbare warmteprojecten (HEHW) had opengesteld met een subsidieplafond van € 59,4 miljoen, waar projecten met hernieuwbare warmtebronnen uit de glastuinbouwsector aanspraak op konden maken.
Het overzicht hieronder geeft de via LNV-subsidieregelingen toekende bedragen in de afgelopen vijf jaren:
(x miljoen euro) |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
---|---|---|---|---|---|
MEI |
4,5 |
6,3 |
6,6 |
6,4 |
7,3 |
EG |
7,9 |
5,3 + 9,7 |
40 |
60 |
Nog niet bekend1 |
SIG&F |
16,2 |
30,8 |
30,7 |
57,3 |
Nog niet bekend |
Het openstellingsbudget van de openstelling van de EG regeling in 2023 is afgelopen december opgehoogd van € 58 miljoen tot € 70 miljoen, om zo alle door RVO als positief beoordeelde subsidieaanvragen te kunnen beschikken. De beoordeling van de aanvragen die tijdens deze openstelling zijn ingediend wordt in januari afgerond.
Daarnaast zijn er generieke subsidieregelingen waar de glastuinbouwsector gebruik van kan maken. Dit zijn bijvoorbeeld de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++), Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) en Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). Ook zijn er generieke regelingen zoals de Milieu investeringsaftrek (MIA/Vamil), Energie-investeringsaftrek (EIA) en de RNES-garantieregeling aardwarmte.
6
Klopt het dat er vanuit het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) subsidies zijn voor de promotie van de consumptie van Europees vlees en zuivel? Zo ja, wat is hiervan het budget en welk deel wordt uitgegeven in Nederland?
In het kader van het EU-Promotiebeleid voor landbouwproducten (Verordening 1144/2014) worden subsidies voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties van landbouwproducten waaronder vlees en zuivel verstrekt. Het Promotiebeleid richt zich zowel op de EU als op derde landen. De EU-Promotieverordening kent een jaarlijks EU-budget van circa € 186 miljoen. De verdeling van het budget over dierlijke en plantaardige landbouwproducten is afhankelijk van de ingediende aanvragen en varieert per jaar. Van de in 2023 goedgekeurde programma’s richt geen enkele zich op afzetmarkt Nederland. Ook zijn er in 2023 door Nederlandse organisaties geen aanvragen ingediend voor de promotie van vlees of zuivel.
Het Europese budget voor het verstrekken van schoolmelk bedraagt jaarlijks circa € 90 miljoen, waarvan circa € 2,2 miljoen voor Nederland is gereserveerd. Nederland put dit budget de afgelopen jaren niet uit en benut een deel van het budget voor het verstrekken van schoolfruit en -groente. In 2022 werd circa € 0,5 miljoen van het EU-budget uitbetaald voor het verstrekken van schoolmelk en andere zuivel uit de Schijf van Vijf.
7
Klopt het dat de landbouwvrijstelling een fiscaal voordeel voor agrariërs is? Wat is hiervan het doel? Hoeveel geld heeft deze vrijstelling de Staat de afgelopen 20 jaar gekost? Hoeveel geld zal dit komend jaar kosten?
Het klopt dat de landbouwvrijstelling een fiscaal voordeel voor agrariërs is. Op grond van deze regeling worden voordelen uit een landbouwbedrijf die verband houden met waardeverandering van gronden bij agrarische bestemming niet tot de fiscale winst gerekend. Waardeveranderingen boven de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) zijn niet vrijgesteld. De vrijstelling is bijvoorbeeld niet van toepassing als de waardeverandering optreedt in het kader van de bedrijfsuitoefening of door een bestemmingswijziging.
Het doel van de regeling was het borgen van een gelijk fiscaal speelveld tussen de landbouwer-ondernemer die grond in bezit had en de particulier die landbouwgrond verpachtte. Met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 is het doel komen te vervallen, omdat particulieren sindsdien wel (forfaitair) belast worden over de waardeontwikkeling van landbouwgrond. Dit is onderschreven in de evaluatie van de landbouwvrijstelling uit 20073, het Interdepartementale Beleidsonderzoek Agro-, visserij-, en voedselketens uit 20154, de beleidsdoorlichting agrobeleid uit 20195, en Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer uit 2020.6 In deze onderzoeken wordt echter ook gewezen op mogelijke neveneffecten van de landbouwvrijstelling in het kader van o.a. bedrijfsfinanciering en grondmobiliteit. In opdracht van het Ministerie van LNV en het Ministerie van Financiën loopt momenteel een evaluatieonderzoek naar de landbouwvrijstelling om met name nader onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van zulke neveneffecten. Het is de verwachting dat deze evaluatie begin 2024 naar de Kamer wordt gestuurd.
In de Miljoenennota van 2015 is de ramingsmethodiek voor het budgettaire belang van de regeling herzien. Hierdoor zijn eerdere cijfers lastig te vergelijken met cijfers daarna. Over de afgelopen 10 jaar (2014–2023) is het budgettaire belang van de regeling ongeveer € 11,6 miljard.7 Cijfers vanaf 2021 betreffen voorlopige ramingen. Voor 2024 wordt geschat dat het budgettaire belang van de regeling ongeveer € 1,5 miljard zal bedragen.8
8
Wat is de collectieve cafetariaregeling voor agrarische werkgevers die met arbeidsmigranten werken? Wat is hiervan het doel? Welk belastingvoordeel biedt dit de agrariërs en hoeveel geld loopt de Staat hierdoor jaarlijks mis aan belasting?
De Wet op de loonbelasting 1964 biedt de mogelijkheid voor werkgevers om de extra kosten die vanuit het buitenland afkomstige werknemers maken omdat zij voor hun werk tijdelijk in Nederland verblijven (de zogenoemde extraterritoriale kosten of ETK) onbelast te vergoeden. Belangenorganisaties van de agrarische sector hebben binnen de wettelijke mogelijkheden afspraken gemaakt met de Belastingdienst over het toepassen van de ETK-regeling in de vorm van een zogenoemde collectieve cafetariaregeling. De cafetariaregeling maakt het mogelijk om een deel van het brutoloon uit te ruilen tegen een onbelaste vergoeding van ETK. Deze kosten mogen dan, onder bepaalde voorwaarden, van het bruto loon worden afgetrokken en worden als netto kostenvergoeding uitgekeerd. Overigens mag het brutoloon na toepassing van de uitruil niet onder het minimumloon uitkomen. Verder zijn de afspraken alleen van toepassing op buitenlandse seizoenarbeiders die maximaal 9 maanden per kalenderjaar arbeid verrichten en in het land van herkomst ook nog huisvestingskosten hebben. De ETK-vergoeding is bedoeld als dekking voor de daadwerkelijke extra kosten die de buitenlandse werknemers moeten maken voor huisvesting, reizen tussen het land van herkomst en Nederland en extra kosten van levensonderhoud in Nederland.
De toepassing van de cafetariaregeling is gebaseerd op de contractsvrijheid tussen werkgevers en werknemers. Cafetariaregelingen, zoals een individueel keuzebudget, voorzien in het algemeen in een ruil van belaste loonbestanddelen met andere loonbestanddelen die geheel of gedeeltelijk niet tot het bij de werknemer belaste loon voor de loonheffingen behoren. De wet- en regelgeving biedt dus de mogelijkheid om een onbelaste ETK-vergoeding toe te kennen ter dekking van extra kosten die buitenlandse werknemers maken in vergelijking met de kosten die zij in het land van herkomst zouden maken.
Door de ETK-vergoeding vorm te geven als een cafetariaregeling hebben de werknemers een voordeel doordat zij geen belasting betalen over de ETK-vergoeding. Werkgevers genieten een voordeel doordat de ETK-vergoeding niet tot het premieloon hoeft te worden gerekend en er dus geen premies werknemersverzekeringen over verschuldigd zijn. Het is op dit moment niet mogelijk om een inschatting te geven van het budgettaire belang dat gemoeid is met de toepassing van cafetariaregelingen in de agrarische sector. De fiscale ETK-regeling wordt op dit moment geëvalueerd. In de evaluatie wordt ook gekeken naar de mate van gebruik van de ETK-regeling.
9
Hoeveel subsidie is er de afgelopen vijf jaar vanuit het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) specifiek gegaan naar onderzoek naar de markt (en het vermarkten) van vleesvervangers en plantaardige eiwitten?
De afgelopen 5 jaar is door LNV in totaal ruim € 16,9 miljoen subsidie verstrekt voor onderzoek gericht op eiwitvoorziening/ plantaardige eiwitten. Het gaat hierbij om beleidsondersteunend onderzoek (de laatste 3 jaar), publiek-private samenwerking, co-financiering van Europese projecten (de laatste 3 jaar), een zogenaamd investeringsthema protein transition en een project in het kader van NWO (start 2024). Het gaat hierbij om een totaalbedrag op de breedte van het onderwerp van eiwitvoorziening/ plantaardige eiwitten. Voorbeelden van drie onderzoeken die meer raken aan de markt en vermarkten richten zich o.a. op de mogelijkheden van bepaalde plantaardige teelten voor productie en verwerking in Nederland, een versnellingsagenda gericht op de verschuiving van de balans van de consumptie van dierlijke naar plantaardige eiwitten en de monitoring van de vraag en het aanbod daarvan. Deze laatste twee onderzoeken lopen nog.
10
Wordt er, voordat de subsidie uit het GLB of overige subsidie aan agrariërs wordt uitgekeerd, gecontroleerd of deze agrariër geen overtredingen heeft begaan op het gebied van dierenwelzijn, mestbeleid en/of bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt overtreders het recht op subsidie ontzegd? Tot hoeveel jaar na de overtreding?
Naleving van voorwaarden op het gebied van dierenwelzijn, mestbeleid en gewasbeschermingsmiddelen zijn onderdeel van de controle op de conditionaliteiten. Ook wel de beheerseisen (RBE) en de Goede Landbouw- en Milieuconditie (GLMC) genoemd. Mocht er bij controle blijken dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, kan er een korting worden opgelegd. De hoogte van de korting wordt bepaald aan de hand van factoren zoals: aard van de overtreding, herhaling van de niet naleving, opzet en permanent karakter van de gevolgen.
11
Welke overige subsidieregelingen staan momenteel open voor de toeleverende keten in de agrarische sector, onder andere de kunstmestindustrie, de veevoerindustrie, pesticide-bedrijven en bedrijven die landbouwmachines en stallen bouwen?
Op dit moment zijn er geen subsidieregelingen die specifiek openstaan voor de toeleverende keten. Er is wel een aantal GLB-NSP-regelingen die bedoeld zijn om samenwerkingsverbanden op te zetten, onder andere voor de ontwikkeling van innovaties en kennisverspreiding. Bedrijven uit de toeleverende keten kunnen deel uitmaken van een dergelijk samenwerkingsverband. Daarnaast zijn er subsidieregelingen die openstaan voor agrarische ondernemers die indirect ook de toeleverende keten ondersteunen. Een voorbeeld is de investeringsregeling voor modernisering en verduurzaming van de bedrijfsvoering. Bedrijven die bijvoorbeeld landbouwmachines produceren profiteren hier indirect van. Bedrijven uit de toeleverende keten kunnen daarnaast gebruik maken van subsidieregelingen voor het bedrijfsleven van EZK ten behoeve van bijvoorbeeld innovatie en verduurzaming.
12
Welke overige subsidieregelingen staan momenteel open voor de verwerkende keten in de agrarische sector, onder andere. slachthuizen, vlees- en zuivelverwerkende industrie, overige voedingsindustrie, groothandel en retail?
Op dit moment zijn er geen subsidieregelingen die specifiek openstaan voor de verwerkende industrie. Er zijn wel een aantal regelingen dat openstaat vanuit het GLB-NSP die bedoeld zijn om samenwerkingsverbanden op te zetten, onder andere voor de ontwikkeling van innovaties en kennisverspreiding. Bedrijven uit de verwerkende keten kunnen deel uitmaken van een dergelijk samenwerkingsverband. Verder kunnen producentorganisaties in de groenten en fruit sector, waarvan de lidtelers samenwerken ten behoeve van de verwerking van hun producten, gebruik maken van de EU-regeling Sectorale Interventie Groenten en Fruit (SIG&F) (zie ook de beantwoording van vraag 5). Bedrijven uit de verwerkende keten kunnen daarnaast gebruik maken van subsidieregelingen voor het bedrijfsleven van EZK ten behoeve van bijvoorbeeld innovatie en verduurzaming.
13
Wat is het laatste onderzoek dat is gedaan naar het draagvlak voor natuur onder Nederlanders? Wat waren daarvan de uitkomsten?
In maart 2022 zijn er twee rapporten gepubliceerd over onderzoek waarin gekeken is naar het draagvlak voor natuur onder Nederlanders. Het betreft het rapport «Maatschappelijk draagvlak voor natuur in 2021 en trends in het draagvlak» van Wageningen University & Research (WUR)9 in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het rapport «Natuurbeleid: kennis en houding van burgers» van Motivaction10 in opdracht van LNV. Uit beide rapporten blijkt dat het draagvlak voor natuur onder Nederlanders groot is. Zo staat in het Motivaction-rapport dat natuur door Nederlanders gezien wordt als essentieel voor de mens, om van te genieten en voor te zorgen. Uit het WUR-rapport blijkt dat burgers in belangrijke mate vinden dat het nodig is om natuur te beschermen: een meerderheid (71%) is van mening dat de aandacht voor natuur niet overdreven is. Eén van de kernboodschappen van het WUR-rapport is dat het belang dat Nederlanders aan het behoud van natuur hechten sinds 2006 toeneemt.
14
Wat is er bekend over de staat van de gezondheid van landbouwgronden? Welke type landbouwgronden hebben welke staat?
In 2019 heeft LNV opdracht gegeven tot een nulmeting naar de bodemkwaliteit van landbouwbodems. Bij deze nulmeting is zowel gebruik gemaakt van een uitgebreide dataset (CC-NL) van meer dan duizend locaties als van de bodemindicatoren van de BLN (Bodemindicatoren voor Landbouwgronden in Nederland). De bevindingen staan in het wetenschappelijke rapport «De staat van de Nederlandse landbouwbodems in 2018» (van den Elsen et al., 2020). Dit rapport bevat geen kwaliteitsoordeel.
Vanuit het bodembeleid (Nationaal Programma Landbouwbodems) is afgesproken dat elke vijf jaar een steekproef wordt uitgevoerd naar de staat van de Nederlandse bodems. De volgende ronde van de landelijke steekproef vindt in 2024 plaats, waarmee trends in de integrale kwaliteit van de Nederlandse bodem als gevolg van het bodembeheer inzichtelijk worden.
15
Hoeveel hectare nieuwe natuur is afgelopen jaar aangelegd? Waar en wat voor natuur is dit?
De provincies geven in de Voortgangsrapportage Natuur (VRN) aan dat in 2022 2.944 ha is ingericht. Deze Voortgangsrapportage is op 19 december 2023 aan u gezonden.11 In figuur 6 op pagina 11 is aangegeven waar de nieuwe natuur is gelegen, die sinds 1 januari 2011 is ingericht. In de VRN zijn geen gegevens opgenomen over de aard van de in 2022 ingerichte natuur. Over de aanleg van nieuwe natuur in 2023 zijn nog geen gegevens bekend. Die worden opgenomen in de tiende VRN, die najaar 2024 uitkomt.
In de VRN zijn geen gegevens opgenomen over de omvorming van bestaande natuur naar een ander natuurtype. Ik zal met de provincies bespreken of en op welke wijze deze gegevens kunnen worden geleverd.
16
Hoeveel hectare bestaande natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is afgelopen jaren aangepast en veranderd? Welk type natuur is er van gemaakt?
In de VRN zijn geen gegevens opgenomen over de omvorming van bestaande natuur naar een ander natuurtype. Ik zal met de provincies bespreken of en op welke wijze deze gegevens kunnen worden geleverd. Indien mogelijk zullen deze gegevens najaar 2024 worden geleverd.
17
Hoeveel hectare is er van het Sterrebos gekapt?
Ervan uitgaande dat u het Sterrebos bij Born in Limburg bedoelt: De provincie Limburg geeft aan dat er 3.94 hectare van het Sterrebos gekapt is. Een aansluitend deel van het gekapte bos betreft populierenbos. Daarvan zou 4 hectare gekapt worden maar daarvan is een klein deel blijven staan vanwege een nestplaats van een bosuil.
18
Hoeveel hectare bos/bomen is er gekapt in 2022? Hoeveel in 2023?
Hoeveel hectare bos er jaarlijks gekapt wordt, wordt niet centraal geregistreerd. Nederland rapporteert elke 5 jaar via de Nederlandse Bos Inventarisatie (NBI) over de staat van het Nederlandse bos. De 7e NBI is in 2022 gepubliceerd en is te vinden op de website van de WUR12. In 2027 wordt de volgende NBI gepubliceerd.
Om te voorkomen dat het bosareaal in Nederland afneemt, is in de wet natuurbescherming een meld- en herplantplicht ingesteld, waarin het areaal gekapt bos verplicht gecompenseerd moet worden. Hier zien provincies zelf op toe met uitzondering van kap op rijksgronden waar RVO de handhavende autoriteit is.
19
Hoeveel hectare bos is er in 2022 gekapt voor de verkoop van biomassa? Hoeveel in 2023?
Ik neem aan dat u met deze vraag refereert aan hout dat wordt ingezet als biomassa voor energieproductie.
Hout dat vrijkomt uit Nederlandse bossen wordt zo hoogwaardig mogelijk toegepast. Alleen het resthout, zoals tak- en tophout, dat vrijkomt kan mogelijk worden gebruikt als biomassa voor energieproductie. Er wordt dus geen hout geoogst dat primair wordt gebruikt als biomassa.
20
Wat is de capaciteit van handhaving van de visserij?
Voor de handhaving van de visserij heeft de NVWA in 2024 capaciteit beschikbaar van in totaal 85,2 fte. De medewerkers die deze fte’s invullen houden zich bezig in brede zin bezig met de handhaving van de visserij. Het betreft dan zowel medewerkers die zich bezighouden met de directe handhaving op onderwerpen als zeevisserij, aanlanden en handel, kust- en binnenvisserij en IUU, als medewerkers die zich bezighouden met zaken als de behandeling van meldingen en het voorbereiden en omzetten van regelgeving naar toezichtsinstrumenten. Daarnaast zijn er medewerkers werkzaam in rollen die ondersteunend zijn aan de handhaving op het domein vis.
21
Hoeveel fte (full time equivalent) uitvoeringscapaciteit is benodigd voor handhaven van de regels in de visserijsector?
De hoeveelheid fte uitvoeringscapaciteit die is benodigd voor het handhaven van de regels in de visserijsector is, op basis van de huidige toezichtstaak, gelijk aan het aantal aangegeven in de beantwoording van vraag 20.
22
Hoe groot is het areaal bestaande NNN-grond en hoeveel hectare is hiervan landbouwgrond?
In figuur 11 op pagina 15 van de VRN is aangegeven dat 775.073 ha is begrensd als NNN. Hiervan is 703.806 ha natuur. Van de 71.267 ha begrensde overige NNN is ca. 6.500 ha rijkswater. Het restant bestaat naast infrastructuur voornamelijk uit (reeds verworven) landbouwgronden, waarvan circa 31.500 ha voor natuurdoeleinden zal worden ingericht.
23
Hoeveel groot is het areaal Natura-2000 gebied (op land) en hoeveel hectare vallen in het NNN?
In figuur 11 op pagina 15 van de VRN is aangegeven dat het areaal Natura2000-gebied op het land 392.585 ha (348.192+20.115+24.278) bedraagt. Hiervan is 368.307 ha (348.192+20.115) gelegen in het NNN.
24
Hoeveel hectare bos is in het NNN geplant in 2022 en 2023? Hoeveel hectare bos is buiten het NNN en Natura 2000-gebied geplant in 2022 en 2023?
Bosuitbreiding wordt jaarlijks in de voortgangrapportage natuur (VRN) gerapporteerd13. De 9e VRN is dinsdag 19 december 2023 aan uw kamer aangeboden. De VRN rapporteert over de jaren 2021 en 2022. Gegevens over 2023 zijn nog niet beschikbaar. In 2022 is in totaal 823 hectare nieuw bos gerealiseerd. Op basis van de gegevens van de provincies is bekend dat hiervan 224 hectare binnen het NNN, en 238 hectaren buiten het NNN is gerealiseerd. Van de overige hectare is niet bekend of deze buiten of binnen NNN zijn gerealiseerd. De doelstellingen van de bossenstrategie maken onderscheid tussen bosuitbreiding binnen NNN en buiten NNN. Er worden geen gegevens bijgehouden over bosuitbreiding specifiek voor N2000 gebieden.
25
Hoeveel hectare bos moet er nog worden geplant buiten het Natura 2000-gebied en het NNN?
In de bossenstrategie hebben rijk en provincies de ambitie uitgesproken om vanaf 2021 tot en met 2030 19.000 hectare bos buiten het NNN te realiseren. Deze ambitie is als doel verankerd in het NPLG. Afgaand op de rapportage uit de 9e VRN is er 238 hectare bos buiten het NNN gerealiseerd. Dit betekent dat er nog 18.762 hectare gerealiseerd moet worden tot en met 2030.
26
Welke activiteiten zullen er worden ontplooid komende jaren in het kader van de Agenda Natuurinclusief? Welke concrete maatregelen zullen er worden genomen?
In publiek private samenwerking zal op 10 domeinen gewerkt worden aan de uitvoering van Agenda 2.0 in de periode 2024–2026. Het Rijk doet mee aan deze uitvoering. In 2024 gaan de domeinen hun ambities en acties uitvoeren, zowel de domeinspecifieke acties als de gezamenlijke domeinoverstijgende acties. Programmabureau Natuurinclusief faciliteert de domeinen hierbij, onder andere met de ontwikkeling van de investeringsagenda, het meten en monitoren, de communicatie en het organiseren van werkstructuren.
Een concrete ondersteunende maatregel die hiervoor wordt genomen is het uitvoeren van een subsidieregeling om de organisatie van de domeinen te faciliteren:
Er is een wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies opgesteld om door middel van subsidieverstrekking aan domeintrekkers de organisatie en werking van en tussen de domeinen te versterken en daarmee de uitvoering van de Agenda Natuurinclusief te bevorderen. Verschillende ambities en acties van Agenda Natuurinclusief 2.0 richten zich op het nemen van maatregelen. Waar dit al aansluit bij het lopende beleid van het kabinet, wordt hieraan ook vanuit de rijksoverheid verder gewerkt. Indien het om nieuwe maatregelen gaat, dat is aan een volgend kabinet om daarover te beslissen. Het kabinet zal in Q1 2024 een appreciatie van Agenda 2.0 aan de Tweede Kamer sturen. Daarin wordt hierop verder ingegaan.
27
Hoeveel schapen zijn er dood gegaan in 2022 als gevolg van aanvallen?
Niet alle aanvallen op schapen worden structureel vastgelegd. Bij Bij12 worden uitsluitend vermoedelijke aanvallen van wolven geregistreerd. Uit de DNA-analyse van deze aanvallen kan blijken dat er sprake is van een aanval door een andere diersoort. De registratie van BIJ12 geeft aan dat er in 2022 melding is gedaan van 826 schapen die zijn doodgegaan door aanvallen van een wolf, hond, vos, goudjakhals of onbekende diersoort.
28
Hoeveel schapen of andere gehouden hoefdieren zijn er in 2022 gebeten of aangevallen door een hond en hoeveel zijn gestorven als gevolg van de bijtwonden?
Het aantal aanvallen van honden op schapen of andere hoefdieren wordt niet structureel bijgehouden. BIJ12 houdt meldingen bij van vermoedelijke wolvenaanvallen. Er zijn daarom geen cijfers over het aantal schapen of andere hoefdieren dat wordt gedood door honden. Uit DNA-onderzoek blijkt dat er in sommige van de gemelde gevallen van een wolvenaanval sprake is van een aanval door een hond. Het betreft in 2022 34 vastgestelde aanvallen door honden met in totaal 66 gedode dieren (60 schapen, 3 kalveren, 1 pink, 1 pony en 1 paard).
29
Hoeveel vissers en met hoeveel quota zijn uitgekocht in 2022? Hoeveel in 2023? Wat is er gebeurd met de quota?
In totaal zijn er middels de saneringsregeling onder de Brexit Adjustment Reserve (BAR) 51 vissersvaartuigen gesaneerd. Al deze vaartuigen zijn in 2023 gesaneerd. 24% van de jaarlijkse te contingeren hoeveelheid voor schol is vervallen middels de saneringsregeling. Voor tong is dit 26%, voor kabeljauw 7% en voor wijting 5%. Dit zijn geen percentages van het totale EU-quotum, maar enkel percentages van de totale vangstmogelijkheden voor Nederland voor deze soorten. Over 2023 komt dit neer op 2.407.176 kg tong en 6.946.986 kg schol dat is gesaneerd. Voor kabeljauw is dit 67.838 kg en voor wijting 69.500 kg.
De bovenstaande vangstmogelijkheden, die gereserveerd stonden op de gesaneerde vaartuigen dan wel op naam van het bedrijf, zijn in tijdelijk in beheer gegeven aan de producentenorganisaties waar de gesaneerde vaartuigen deel van uitmaakten. Deze vangstmogelijkheden komen dan ook ten goede aan vissers die besloten hebben om door te gaan. In 2024 zal ik het beheer van de vangstmogelijkheden van dat jaar herverdelen over de producentenorganisaties op basis van de vangsten in 2023.
30
Hoeveel hectare natuur is er geplagd in 2022 en hoeveel in 2023?
In de VRN zijn geen gegevens opgenomen over de oppervlakte natuur, die is geplagd. Voor de overige beantwoording verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 16.
31
Welke hydrologische maatregelen zijn er genomen in 2022 en hoeveel in 2023?
LNV is geen uitvoeringsorganisatie en voert derhalve dan ook geen hydrologische maatregelen uit. Dit gebeurt door diverse organisaties en in verschillende programma’s, die (mogelijk) door LNV worden ondersteund. LNV heeft dan ook geen overzicht van hydrologische maatregelen die in 2022 en 2023 zijn genomen.
32
Kunt u rapporteren over het jaarlijks monitoren van bestuivers en hierbij in te zetten op indicator bijen-, hommel- en vlindersoorten, zoals wordt verzocht in de aangenomen motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21501-32, nr. 1524 )? Hoeveel is voor de monitoring begroot?
Voor het opzetten van een jaarlijkse monitoring met een focus op indicatorsoorten is er advies uitgevraagd bij Stichting EIS, kenniscentrum insecten. Dit advies is nodig om de monitoring op te kunnen zetten, uit te kunnen voeren en erachter te komen hoeveel budget hiervoor gereserveerd moet worden. Het advies van EIS zal worden afgestemd met andere kennisinstellingen zodat dit advies breed gedragen wordt. Zodra dit advies binnen is (verwacht in 2024 Q1) kan er monitoringsplan ontwikkeld worden, waarvoor € 100.000 is begroot. Dit monitoringsplan moet in 2024 uitwijzen welke budgetten er structureel nodig zijn voor het uitvoeren van de verbeterde monitoring vanaf 2025. In het uitwerken van het monitoringsplan dient, naast de motie van het lid Vestering, ook rekening gehouden te worden met de verplichtingen vanuit de Natuurherstelverordening, zodra die van kracht wordt. Ook dient een link gelegd te worden met het Verbeterprogramma VHR Monitoring, waarin onderzocht wordt of bestuivers opgenomen kunnen worden als indicatorsoort voor systeemherstel.
33
Hoeveel bedrijven houden zich niet aan de vergunningsvoorwaarden bij kustbebouwing op Bonaire? Hoe vaak wordt dit gecontroleerd?
Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor de vergunningverlening en controle bij kustbebouwing op Bonaire. Het is mij op dit moment niet exact bekend hoeveel bedrijven niet aan de vergunningsvoorwaarden voldoen en hoe vaak dit wordt gecontroleerd. Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor de vergunningverlening en handhaving bij kustbebouwing op Bonaire. Ik zal de vraag voorleggen aan het openbaar lichaam Bonaire.
34
Kan er een overzicht worden gegeven van de aangevraagde en afgegeven vergunningen voor kustbebouwing op Bonaire in de afgelopen vijf jaar, met name voor kunstmatige stranden en pieren? Hoeveel hectare kust is bebouwd? Wat zijn de gevolgen voor het koraal?
Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor de vergunningverlening en controle bij kustbebouwing op Bonaire. Ik kan u geen overzicht geven van de aangevraagde en afgegeven vergunningen voor kustbebouwing op Bonaire in de afgelopen 5 jaar. Ik zal de vraag voorleggen aan het openbaar lichaam Bonaire.
35
Is de keermuur al aangepast bij het Chogogo Resort? Is de dwangsom al geïnd? Zo nee, wanneer zal de muur worden aangepast en de dwangsom worden geïnd?
De keermuur bij het Chogogo Resort is nog niet aangepast en de dwangsom is nog niet geïnd. Het openbaar lichaam heeft mij geïnformeerd over de laatste stand van zaken:
Bij het bedrijf zijn meerdere inspecties uitgevoerd. De handhavingsacties zijn ten aanzien van Chogogo volledig doorgezet (tot en met de inningsbrief van de twee opgelegde dwangsommen). Tegen de beschikkingen van het OLB heeft Chogogo bezwaar aangetekend. De beslissing op bezwaar heeft de primaire beschikkingen in stand gehouden. De zaak loopt op dit moment nog. De overtredingen zijn daarbij ook nog niet verholpen, daar Chogogo weigert zich aan de natuurvergunning en de bouwvergunning te houden. Deze zaak ligt thans ook in beroep bij het Gerecht.
36
Hoeveel geld is er uitgegeven in 2022 en 2023 aan uitvoering van Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland? Hoeveel geld is er gereserveerd voor de uitvoering in 2024? Hoeveel van dit geld is besteed of gereserveerd aan onderzoek en of consultants?
In 2022 is er in totaal ca. € 11 miljoen en in 2023 ca. € 12 miljoen, besteed aan de uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland. In 2024 is er ca. € 16 miljoen beschikbaar. In totaal is ca. € 3 miljoen besteed aan onderzoek en monitoring. Voor de uitvoering van projecten wordt gebruik gemaakt van de inzet van interne en externe partijen en consultants. In 2024 is ca. € 1,4 miljoen voor capaciteit beschikbaar. De evaluatie over de uitvoering van fase 1 van het NMBP zal een nadere analyse van de besteding van de middelen bevatten.
37
Welke concrete maatregelen zijn er getroffen ter uitvoering van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland in 2020, 2021, 2022, en 2023? Welke concrete maatregelen staan gepland voor 2024 en 2025?
Op 22 augustus 2023 is de Kamer per brief geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–203014. De Kamerbrief geeft het recente overzicht van de gestarte acties en projecten voor Caribisch Nederland in het kader van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland.
38
Hoeveel geld heeft het Ministerie van LNV vrijgemaakt of gereserveerd voor de aankoop van plantage Fontein? Wie gaat het terrein beheren en met welk doeleinden?
Voor de aankoop van plantage Fontein is € 2 miljoen aan het openbaar lichaam Bonaire (OLB) verleend. De aankoop van het gebied heeft plaatsgevonden voor het behoud en beheer van de natuur- en cultuurhistorische waarden. Dit jaar zal het OLB in samenspraak met het Rijk een beheerplan voor het gebied ontwikkelen en vaststellen, op basis waarvan een beheerder kan worden aangesteld.
39
Hoeveel bedrijven opereren zonder vergunning of de juiste vergunning in natuurparken op Caribisch Nederland, graag uitgesplitst per eiland?
Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor de vergunningverlening en handhaving in de natuurparken op Bonaire. Volgens het openbaar lichaam Bonaire staan ongeveer 230 bedrijven geregistreerd. Momenteel wordt in kaart gebracht hoeveel ook daadwerkelijk actief zijn. Een gedeelte van de bedrijven is al wel voorzien van de benodigde vergunning; het overige gedeelte zal zo spoedig mogelijk worden voorzien van de vergunningen. De niet geregistreerde bedrijven kunnen hierna worden behandeld en daar waar nodig kunnen handhavende maatregelen worden genomen.
40
Wat zijn de bevinden van de Radboud Universiteit over de integrale aanpak en de benodigde middelen met betrekking tot monitoring zoals genoemd in de aangenomen motie van de leden Bromet en Thijssen (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 47)?
In deze motie wordt gevraagd om de effecten van natuurherstelmaatregelen als meetdoel toe te voegen aan het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). In de Verzamelbrief Natuur van 23 juni 202315 heb ik de Kamer gemeld dat de uitvoering van deze motie wordt opgenomen in het Verbeterprogramma VHR natuurmonitoring. De vraag is dus vooralsnog niet uitgezet bij de Radboud Universiteit.
In dit Verbeterprogramma worden natuurherstelmaatregelen, omgevingscondities en doelbereik gemonitord16 en worden verschillende meetprogramma’s en meetnetten voor de afzonderlijke soortgroepen getoetst op geschiktheid voor het monitoren van de gebiedsdoelen.
Als eerste stap is door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verkend wat de informatiebehoeftes zijn per soort van de EU Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR), welke informatie al beschikbaar is, en wat nodig is om de huidige meetnetten van het NEM geschikt te maken om VHR doelbereik op gebiedsniveau te kunnen monitoren. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gepubliceerd op de website van het CBS.
Momenteel wordt op basis van dit onderzoek binnen het Verbeterprogramma verder in kaart gebracht wat de informatiebehoefte en informatiebeschikbaarheid van het NEM is om doelbereik op gebiedsniveau te kunnen bepalen. Als in het vervolg van dit traject externe deskundigheid is vereist, zullen we hier uiteraard gebruik van maken.
41
Kunt u toelichten voor welke doeleinden de beleidsmatig gereserveerde middelen op artikel 23 «Kennis en innovatie» zijn bestemd? Ziet u naast deze middelen nog andere financiële ruimte in de LNV-begroting om nieuw beleid mogelijk te maken of financiële tegenvallers op te vangen?
De in de begroting beleidsmatig gereserveerde middelen van € 89,7 miljoen op art. 23 is grotendeels geoormerkt budget. Deze middelen zijn bestemd voor de vijf Kennis & Innovatie versnellingssporen en worden gefinancierd uit het transitiefonds. Drie projecten voorzien in het ontwikkelen van een aanpak waarmee agrarische ondernemers en andere stakeholders datagedreven kunnen werken (i.e. de projecten «KPI/doelsturing», «digitalisering» en «meten en berekenen»). Twee projecten (i.e. «Sociaaleconomische begeleiding (SEB)» en «Fieldlabs») voorzien in behoeften van ondernemers om ondersteuning te krijgen bij het ontwikkelen van nieuw perspectief binnen de transitie van het landelijk gebied en om mogelijkheden voor vernieuwing en omschakeling ook zelf in de praktijk te zien en te testen. Het overige deel beleidsmatig gereserveerde middelen is voornamelijk bedoeld voor Missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid.
Bij elk artikel in de begroting is een overzicht van de budgetflexibiliteit opgenomen. Op dit moment is er geen vrije ruimte op de LNV-begroting. Alle budgetten zijn juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden of beleidsmatig gereserveerd.
42
Waarop is de inschatting (in bijlage 17 van de Miljoenennota) gebaseerd dat de uitgaven van het Ministerie van LNV na 2025 afnemen? Hoe verhouden deze middelen zich tot de ambities voor de komende jaren?
De afname van het budget van LNV na 2025 wordt voornamelijk veroorzaakt door het afronden van grote regelingen in de veehouderij, waaronder de Lbv en de Lbv-plus. De kasuitgaven voor deze regelingen staan voor het merendeel begroot in 2025. Voor de transitie in het landelijk gebied staan daarnaast middelen gereserveerd op de aanvullende post.
43
Kunt u, zoals de Minister voor Natuur en Stikstof mogelijk acht, voortaan in de LNV-begroting een helder overzicht opnemen van de middelen die u wil uitgeven aan de aanpak van de stikstofproblematiek? Kunt u daarbij ook duidelijk maken welke concrete doelen de regering met de inzet van die middelen wil realiseren? Waarom is dit bij deze begroting nog niet gebeurd?
Al hoewel uw Kamer uitgebreid is en wordt geïnformeerd over de uitgaven aan de stikstofproblematiek en de beoogde doelstellingen, ben ik bereid te bezien hoe dit in de begrotingsstukken nog overzichtelijker kan gebeuren. Bijlage 21 van de Miljoenennota bevat een uitgavenoverzicht stikstof. De LNV-begroting bevat een overzicht van alle middelen uit de reservering voor het Transitiefonds die reeds zijn begroot en zijn ingezet. Conform de Comptabiliteitswet artikel 3.1 wordt uw Kamer daarnaast bij grote maatregelen (vanaf € 20 miljoen) separaat per maatregel geïnformeerd met het kader «beleidskeuzes uitgelegd», waarin uitgebreid wordt ingegaan op onder meer de concrete doelstellingen van de maatregelen.
44
Kunt u, zoals de Algemene Rekenkamer wenselijk acht (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 4), toelichten voor welk deel van de uit het Transitiefonds onttrokken middelen de regering als betalingsverplichtingen wil aangaan en wat de onderbouwing daarbij is?
Tot op heden is € 2,7 miljard onttrokken aan de reservering voor het Transitiefonds. De raming is dat in 2024 voor € 445,7 miljoen verplichtingen worden aangegaan voor met name de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties-plus (circa € 170 miljoen), Vestigingssteun jonge landbouwers (€ 31,5 miljoen), uitvoeringskosten gebiedsplannen (€ 30,7 miljoen), Fieldlabs (€ 26,9 miljoen), innovatie op het boerenerf (€ 31,6 miljoen) en digitalisering (€ 25,3 miljoen). Deze maatregelen volgen uit de aanpak piekbelasting (Kamerstuk 35 334, nr. 130), de gebiedsgerichte aanpak NPLG (Kamerstuk 35 334, nrs. 174 en 179) en de follow-up van het landbouwakkoord (Kamerstuk 30 252, nr. 100).
Het kabinet is voornemens om ook een nota van wijziging in te dienen voor de begrotingsbehandeling van LNV. In deze beantwoording zijn deze wijzigingen nog niet meegenomen.
45
Is er in het kader van de instandhouding van de biodiversiteit geld gereserveerd voor een inventarisatie van het koraal aan de oostkust van Bonaire?
Een inventarisatie aan de oostkust van Bonaire is vanwege de fysieke omstandigheden niet eenvoudig. Op dit moment vindt er een verkenning plaats naar de praktische mogelijkheden van een dergelijke inventarisatie. Deze zal vervolgens plaats vinden in de loop van 2024. Hiervoor hebben we middelen beschikbaar.
46
Hoeveel middelen stelt u in totaal beschikbaar voor boeren die de transitie naar kringlooplandbouw willen maken? Hoe verhoudt zich dat tot de totale uitgaven?
Voor 2024 is € 623.8 miljoen gereserveerd op de LNV-begroting voor subsidieregelingen voor de Sociaaleconomische positie van boeren, waaronder de regeling Vestigingssteun jonge agrariërs (€ 48,6 miljoen), Duurzame veehouderij (€ 346,9 miljoen), Glastuinbouw en weerbare planten en teeltsystemen (€ 111,8 miljoen), Mestbeleid (€ 72,9 miljoen) en voor leningen in het kader van de Pilot Investeringsfonds Duurzame Landbouw (€ 43,6 miljoen). Daarnaast is in 2024 € 116 miljoen beschikbaar voor het subsidiëren van innovaties en het versnellen van de verspreiding en implementatie van kennis gericht op de transitie naar duurzame landbouw en doelsturing. Deze middelen zijn bestemd voor het stimuleren van innovatie op het boerenerf, gebiedsgerichte fieldlabs, meten op bedrijfsniveau, sociaaleconomische advisering, digitale hulpmiddelen, en kritische prestatie indicatoren (KPI’s) en bedrijfsmanagement. In totaal is derhalve in 2024 € 740 miljoen beschikbaar voor de transitie naar duurzame landbouw. De totale geraamde uitgaven van de LNV-begroting bedragen in 2024 € 2,86 miljard.
47
Welk structureel budget zou er nodig zijn voor langjarige vergoedingen aan agrariërs voor ecosysteemdiensten?
Dit is afhankelijk van de vormgeving, de hoogte van de vergoeding en aantal hectaren. In het concept-Landbouwakkoord is berekend wat de omvang van de structurele jaarlijkse kosten voor beheer ecosysteemdiensten zou zijn tot 2040 wanneer wordt uitgegaan van uitbreiding van het aantal hectaren en prijzen zoals weergegeven in de tabel hieronder. Dit bedraagt € 582 miljoen17. Het grootste deel daarvan betreft het agrarisch natuur en landschapsbeheer (ANLb) met een bedrag van € 420 miljoen voor huidig beheer (100.000 ha) en extra 200.000 ha ANLb. Daarnaast gaat het om beheer landschapselementen (€ 54 miljoen, 25.000 ha), waterpeilverhoging veenweide (€ 80 miljoen, 80.000 ha)) en buffering N2000 (€ 28 miljoen, 140.000 ha).
Onderstaand bijgevoegd de tabel uit het concept landbouwakkoord, bijlage 1A pagina 4:
48
Wat zijn de te verwachte kosten voor het invoeren van een nationaal registratiesysteem voor bijtincidenten door agressieve honden, waaraan gemeenten verplicht mee moeten doen?
Het is sinds 2022 mogelijk voor BOA’s uit deelnemende gemeenten om bijtincidenten en risicovol gedrag van honden in het Landelijk Honden Dossier te registreren. Om gemeenten te stimuleren, heeft LNV voor de periode 2020–2025 de kosten van in totaal van € 42.350,- op zich genomen van dit registratiesysteem. Gemeenten kunnen niet verplicht worden om deel te nemen aan het Landelijk Honden Dossier. LNV moedigt gemeenten wel nadrukkelijk aan om zich aan te melden.
49
Wat zijn de verwachte kosten voor het realiseren van een nationale Dierenambulance met uitrijdverplichting?
Op dit moment heeft het realiseren van een nationale Dierenambulance met uitrijdverplichting geen prioriteit. Er is dan ook geen indicatie van de verwachte kosten. Ik ben in goed contact met de Spreekbuis Wildopvang en Dierenambulances om knelpunten die zij ervaren weg te nemen, voor zover dit binnen mijn mogelijkheden valt.
50
Wat zijn de verwachte uitvoeringskosten voor een naamwijziging van het Ministerie van LNV naar LNVV (landbouw, natuur, visserij en voedselkwaliteit)?
Bij een naamswijziging van een ministerie dienen verschillende aanpassingen doorgevoerd te worden. De belangrijkste hebben betrekking op het ICT-domein, waaronder het aanpassen van de emailadressen en de daarmee samenhangende toegangsrechten tot alle applicaties die het personeel van het ministerie gebruikt. Naast het doorvoeren van wijzigingen in de ICT zijn er andere domeinen waarin aanpassingen nodig zijn vanwege de naamswijziging. Het gaat hier onder andere om de personeelsadministratie, boekhouding, communicatie, het wijzigen van bewegwijzering en het aanpassen van naambordjes. Het doorvoeren van al deze aanpassingen vanwege een naamswijziging van het ministerie behelst een traject van enkele maanden tot een jaar. De verwachting is dat de kosten ruim € 3 tot 5 miljoen zullen bedragen. Dit betreft een voorlopige inschatting en is mede gebaseerd op ervaringen bij naamswijzigingen van de Ministeries van EZK, LNV Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Justitie en Veiligheid bij de start van het kabinet Rutte-III.
51
Is er genoeg budget beschikbaar in deze begroting voor 2024 om de spoedeisende zaken in de visserijsector op te lossen, bijvoorbeeld voor de vangstbeperkingen op paling en tong? Zo nee, bent u bereid om buiten in de onderhavige begroting nog ruimte te zoeken voor extra budget?
Binnen de begroting staan mij verschillende financieringsbronnen ter beschikking. Afhankelijk van de casus bekijk ik of en hoe ik deze ga inzetten voor spoedeisende zaken zal. Over het algemeen genomen is er genoeg budget beschikbaar op de begroting. Indien nodig zal ik – afhankelijk van de aard van de spoedeisende zaak – middelen herprioriteren.
52
Wat zijn de sociaaleconomische gevolgen voor de paling- en tongvisserij gelet op de actuele ontwikkelingen? Bent u voornemens om een uitkoopregeling te gaan opzetten?
Voor wat betreft de aalvisserij (paling) zijn de maatregelen die voor 2024 gaan gelden voor de vissers, dezelfde als voor 2023. Hiermee is er geen verandering in de gesloten periode van 6 maanden (september tot en met februari) voor de aalvisserij. De hoeveelheid aal in de kustwateren die in die maanden is aangeland in de afgelopen jaren is relatief beperkt. Door Nederland is geen onderzoek gedaan naar de sociaaleconomische effecten van deze gesloten periode voor de aalvissers. Van een uitkoopregeling voor de aalvisserij is geen sprake.
Voor tong geldt dat de wenselijkheid van eventuele steunmaatregelen en besluitvorming afhankelijk is van een duidelijkere beeld van de sociaaleconomische effecten van de vastgestelde vangstmogelijkheden voor tong. Ik heb dit ook aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 10 tot en met 12 december 2023. Ik heb Wageningen Economic Research gevraagd een analyse op te stellen naar de sociaaleconomische effecten van de korting op de vangstmogelijkheden voor tong in 2024. Ik zal hierover begin 2024 verder in gesprek gaan met de sector en de Tweede Kamer hierover nader informeren.
53
Hoe zijn de vele zorgen vanuit de provincie Zeeland, gemeente Goeree-Overflakkee en vanuit de visserijsector meegenomen in de nieuwe begroting van 2024?
Ik heb € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor de keten en gemeenschappen van de visserijregio’s van Nederland. De middelen zijn beschikbaar gesteld voor de keten en gemeenschappen in de omslag naar een duurzame en toekomstbestendige landzijdige infrastructuur. Bestuurlijk Platform Visserij is, in samenwerking met de visserijregio’s, momenteel aan het werken aan een Visserij Ontwikkelplan om de projecten voor de keten en gemeenschappen samen te brengen. De provincie Zeeland en de gemeente Goeree-Overflakkee hebben hiervoor ook projecten ingediend. Hierin trek ik samen op met deze medeoverheden, om de gemeenschappen te ondersteunen in deze transitie. Al met al, is het budget beschikbaar gesteld om de visserijsector binnen de visserijregio’s en gemeenten te ondersteunen en om te werken aan het behoud van de ontwikkeling van toekomstbestendige landzijdige visclusters.
54
Wilt u betalingsverplichtingen aangaan voor de middelen die van de Aanvullende Postten behoeve van het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur, zijn overgeheveld naar de LNV-begroting? Zo ja, welke?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 44.
55
Wanneer kan de Kamer de door de Minister voor Natuur en Stikstof aangekondigde nota van wijziging op de begroting, die ervoor is bedoeld dat er middelen beschikbaar komen voor de maatregelpakketten waarmee de provincies wensen te starten in het kader van de uitvoering van het Nationaal Programma Landelijk Gebied, tegemoet zien?
Het kabinet is voornemens om op basis van het positieve advies van de kennisinstellingen over de eerste maatregelpakketten een nota van wijziging op de LNV-begroting bij uw Kamer in te dienen. Wanneer het demissionaire kabinet hier inderdaad toe besluit, dan zal de nota van wijziging met uw Kamer worden gedeeld voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, uiterlijk op 24 januari 2024.
56
Hoeveel middelen van de LNV-begroting dragen direct bij aan het verminderen van broeikasgasemissies in de land- en tuinbouwsector? Hoeveel middelen dragen daar indirect aan bij?
In de begroting voor 2024 is ruim € 192 miljoen opgenomen voor de directe klimaatuitgaven voor de landbouw en het landgebruik. Directe klimaatuitgaven zijn gedefinieerd als alle uitgaven die als hoofddoel hebben om bij te dragen aan het nationale klimaatbeleid gericht op de reductie van broeikasgassen en de verduurzaming van de energievoorziening. Het kan hierbij dan gaan om directe beperking van uitstoot van broeikasgassen, maar ook om de vastlegging van koolstof in bijvoorbeeld bomen, bos en natuur. Een uitsplitsing van deze maatregelen vindt u in Bijlage 9 «Rijksbreed overzicht klimaatuitgaven» in de begroting van het Ministerie van EZK18.
Veel andere middelen van de LNV-begroting dragen op een indirecte manier bij aan het verminderen van broeikasgasemissies in de land- en tuinbouwsector. Zo zijn er veel verschillende maatregelen die een bijdrage leveren aan de reductie van broeikasgassen, maar waar de focus op meerdere, of andere, (maatschappelijke) doelen ligt. Denk bijvoorbeeld aan de landelijke beëindigingsregelingen veehouderij (Lbv/Lbv-plus/MGAB) waarbij de stikstopgave het hoofddoel is, maar die ook een bijdrage leveren aan de reductie van broeikasgasemissies. Het is echter niet mogelijk om een totaalbedrag op de begroting aan te wijzen dat indirect bijdraagt aan de klimaatopgave, mede doordat hier geen eenduidige definitie voor is.
57
Hoeveel financiële middelen zijn er nodig om de taakstellende opgave van vier megaton (Mton) CO2-reductie in de land- en tuinbouwsector te realiseren? Is hierin geheel in voorzien met deze begroting?
In de Kamerbrief over de voorjaarsbesluitvorming klimaat 202319 is aangekondigd dat voor 4 Mton van de klimaatopgave voor de veehouderij normerend en beprijzend beleid gemaakt wordt. Afgesproken is dat het kabinet met maatregelen zou komen, indien het Landbouwakkoord niet voldoende reductie opleverde. In de Kamerbrief van 19 september 202320 heb ik aangegeven welke stappen de komende tijd nog gezet worden om te zorgen dat de transitie in de landbouw ondanks de demissionaire status van het kabinet zo min mogelijk vertraging oploopt, nadat de onderhandelingen over het landbouwakkoord zijn gestopt.
In die brief heb ik aangegeven dat de basis hiervoor wordt gevormd door afspraken uit het concept-landbouwakkoord, aangevuld met elementen uit ambtelijke adviezen (waaronder het IBO klimaat en het rapport normeren en beprijzen stikstof) en voorstellen uit de sector en van andere betrokken partijen. Op die manier heeft een nieuw kabinet de mogelijkheid om tot een evenwichtig pakket te komen. Hoeveel geld hiervoor nodig is nog niet duidelijk en daarom zijn hiervoor geen middelen voorzien met deze begroting.
58
Waarop is de inschatting (in bijlage 17 van de Miljoenennota) gebaseerd dat de uitgaven van het Ministerie van LNV na 2025 afnemen? Hoe verhouden deze middelen zich tot de beleidsdoelstellingen voor de komende jaren?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 42.
59
Wanneer verwacht u de Kamer, zoals beloofd, te kunnen informeren over de integratie van de bredewelvaartsindicatoren in de begrotings- en verantwoordingsstukken van LNV?
Het CBS heeft dit jaar voor het eerst een LNV-factsheet met brede welvaartsindicatoren ontwikkeld en gepubliceerd. Daarbij zijn de voor LNV relevante brede welvaartsuitkomsten in beeld gebracht. Zo gaat het bijvoorbeeld over de relatie tussen de landbouwproductie en de conditie van bodem, lucht, water, klimaat en natuur. Deze factsheet wordt door het CBS doorontwikkeld en geactualiseerd voor komend jaar. Dit is onderdeel van de inzet die de Minister van Financiën heeft toegezegd (Kamerbrief d.d. 23 mei 2022, Brede welvaart in de begrotingscyclus21). Om uniformiteit in de begrotingspresentatie te waarborgen is de Minister van Financiën hierbij kaderstellend voor alle departementen. Deze zal dan ook uw Kamer informeren indien hier ontwikkelingen over zijn.
60
Welke onderbouwing wordt gebruikt voor de aanwijzing van overgangsgebieden Natura 2000?
Overgangsgebieden zijn gebieden grenzend aan Natura 2000-gebieden waarbinnen de activiteiten en het landgebruik zijn afgestemd op de instandhoudingsdoelen van het aangrenzende Natura 2000-gebied. In het overgangsgebied wordt gewerkt aan systeemherstel tbv het Natura2000-gebied. Omvang wordt bepaald op basis van het hydrologisch en ecologisch systeem evenals het effect van drukfactoren waaronder stikstof. Overigens worden overgangsgebieden niet aangewezen door het Rijk, maar is de provincies verzocht de overgangsgebieden in de gebiedsprogramma’s NPLG nader uit te werken.
61
Wat is de status van de overgangsgebieden Natura 2000?
Binnen het NPLG zijn de overgangsgebieden als een structurerende keuze opgenomen en hebben vanuit die hoedanigheid geen juridische status. Uiteraard hangt het van de provincies af welke status de overgangsgebieden vanuit het provinciale beleid krijgen.
62
Welk aandeel van de huidige LNV-begroting bestaat uit middelen die worden ingezet om de gevolgen van eerder beleid te herstellen of verbeteren, bijvoorbeeld uitgaven aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderij (Lbv) en Lbv-plus om (Programma Aanpak Stikstof (PAS) te herstellen)? Hoe verhoudt dit zich tot het aandeel van de LNV-begroting dat een toekomstgerichte investering is in een duurzame sector?
Er spelen veel uitdagingen op het gebied van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. Door middel van beleid probeert het kabinet om die uitdagingen op een juiste manier te adresseren. De oorsprong van de uitdagingen is diffuus en een duidelijke afbakening van welk beleid een reactie is op eerder beleid is derhalve niet te geven.
63
Welke meetpunten worden gebruikt ter beoordeling van de kwaliteit van water? Welke stoffen worden gemeten?
Voor het inzichtelijk maken van de waterkwaliteit worden verschillende meetnetten gebruikt. Ik verwijs u daarvoor naar de rapportages over de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrapportage. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is eerstverantwoordelijk voor de Kaderrichtlijn water.
Wat betreft specifiek de Nitraatrapportage, welke een invulling is van de vierjaarlijkse rapportageverplichting aan de Europese Commissie, wordt gebruik gemaakt van verschillende meetnetten om een beeld te schetsen van de waterkwaliteit in Nederland, met name met betrekking tot de uit- en afspoeling van nutriënten afkomstig uit de landbouw. Deze meetnetten betreffen het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM), het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG), de Registratie opgaven van Drinkwaterbedrijven (REWAB), het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) en de monitoring van KRW-waterlichamen. De meetnetten richten zich ieder op een ander onderdeel (uitspoelingswater op landbouwbedrijven, grondwater op verschillende diepten en oppervlaktewater). De toepassing van de meetnetten verschilt van het inzichtelijk maken van de effecten van het landbouwbeleid tot een algemene beschrijving van de waterkwaliteit in Nederland.
In het kader van het LMM wordt op 450 landbouwbedrijven het bovenste grondwater en de oppervlaktewaterkwaliteit gemeten. De exacte locatiegegevens van meetpunten binnen dit meetnet zijn, overeenkomstig met afspraken met de desbetreffende landbouwers, afgeschermd. De waterkwaliteitsdata die in het kader van het LMM worden verzameld, worden geaggregeerd, per grondsoort gerapporteerd. Het LMG bestaat uit zo’n 350 vaste meetpunten, die gelijk zijn verdeeld over Nederland. Voor een kaart met de locaties van deze meetpunten wil ik u graag doorverwijzen naar de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).22 Het aantal meetpunten dat wordt gemonitord om de kwaliteit van het drinkwater te controleren varieert elk jaar lichtelijk. In 2019 bestond het uit 182 meetpunten.23 Voor het MNLSO zijn rond de 170 bestaande meetlocaties van alle waterschappen geselecteerd die landbouw als enige bron van nutriënten hebben. Binnen de KRW zijn er ruim 1.100 meetlocaties bij in totaal 740 waterlichamen. Sommige waterlichamen hebben meerdere meetpunten, bij andere meetpunten wordt geaggregeerd gerapporteerd. Voor informatie over de gemeten waterkwaliteit per oppervlaktelichaam ik u doorverwijzen naar de website van het waterkwaliteitsportaal.24
Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Nederland te bepalen, wordt er gemonitord op een verscheidenheid aan stoffen. Welke stoffen precies worden gemeten, kan verschillen per meetpunt. De stoffen die worden gemonitord met betrekking tot de landbouw zijn verschillende biociden en gewasbeschermingsmiddelen, nitraat en fosfaat en enkele zware metalen.
64
Hoeveel mol stikstof per hectare per jaar kan het nu voorziene totale budget van de uitkoopregelingen (6,1 miljard euro) minimaal en maximaal opleveren?
Dat hangt af van de wijze waarop een uitkoopregeling wordt ingevuld, welke doelgroep daaraan kan mee doen, wat de criteria zijn etc. Een deel van de uitkoopregelingen is nog in de maak. De hoogte van het benodigde budget is dan ook afhankelijk van die invulling maar ook van de keuzes die provincies in hun gebiedsprogramma’s maken, bijvoorbeeld welke instrumentkeuze. Bij vrijwillige regelingen geldt daarbij dat onzeker is wat de uiteindelijke mogelijke opbrengst is qua reductie stikstof. Pas op het moment dat meer zekerheid bestaat over het aantal en het soort veehouderij locaties (zoals ligging ten opzichte van overbelaste en voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, sector en omvang) dat daadwerkelijk overgaat tot definitieve en onherroepelijke beëindiging is het mogelijk om tot een onderbouwde prognose te komen over wat de uitkoopregelingen minimaal en maximaal opleveren.
65
Is het huidige budget voor de uitkoopregelingen voldoende om alle geïnteresseerde ondernemers direct, oftewel zodat ze niet hoeven te wachten tot de volgende openstellingsronde, te helpen? Zo nee, hoeveel meer is daarvoor nodig?
De interesse voor deelname aan de Lbv en de Lbv-plus is groot. De aangekondigde voortgangsbrief over de aanpak zal ik -indien het kabinet hier mee instemt- voor de begrotingsbehandeling uiterlijk 24 januari a.s. aan uw Kamer toezenden.
66
Wat is er reeds opgehaald uit het Transitiefonds en hoeveel is er binnen het Transitiefonds nog «beschikbaar»?
Er is circa € 2,7 miljard onttrokken uit de reservering op de Aanvullende Post voor het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur. Er resteert nog circa € 21,6 miljard op de Aanvullende Post.
67
Beslaat het gelijke speelveld, waar LNV zich bij internationale activiteiten wil gaan inzetten, ook een analyse en maatregelen met betrekking tot de impact die de export van Nederlandse landbouw- en voedselproducten heeft op de ontwikkeling van lokale markten in Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen? Wordt er in de internationale LNV-strategie ook rekening gehouden met het duurzame verdienvermogen van lokale voedselproducenten? Worden er in de strategie waarborgen opgenomen om het verdienvermogen van Nederlandse agrarisch ondernemers die landbouwproducten naar het buitenland exporteren niet ten koste te laten gaan van het verdienvermogen van lokale agrarisch ondernemers en de ontwikkeling van een lokale (voedsel)markt?
Een specifieke analyse van de impact van de Nederlandse export is nu niet voorzien. Ik zet mij, onder andere middels het LNV-attachénetwerk, wereldwijd in op samenwerken met lokale partners aan duurzame initiatieven. Educatie en bewustwording spelen een sleutelrol, waarbij de nadruk ligt op het informeren van producenten, handelaren en consumenten over de waarde van duurzame landbouw. Innovatie en technologie en innovatie worden gestimuleerd om zowel de productiviteit te verhogen als de ecologische voetafdruk te verminderen. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik ook u naar de beantwoording van vraag 313 en vraag 314.
68
Welke concrete stappen neemt u om, in het kader van de brede welvaartsuitkomsten, de impact van onze productie en consumptie buiten onze grenzen, met name in landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika, te minimaliseren? Hoe vertaalt zich dat in de rol en inzet van het LNV-Attachénetwerk?
Dit doe ik onder andere door multilaterale en bilaterale samenwerking. Het LNV-attachénetwerk is een belangrijk instrument voor bilaterale samenwerking dat uitvoering geeft aan de internationale inzet van LNV, ook in de genoemde regio’s. Daarnaast draag ik bij aan de doelen door de implementatie van wetgeving. Een concreet voorbeeld hiervan is de implementatie van de Europese ontbossingsverordening en bredere iMVO-wetgeving. Verder zet het kabinet in op het halveren van de Nederlandse ecologische voetafdruk, van zowel productie als consumptie, in 2050. In de eerste helft van dit jaar zal het kabinet in het Nationale Biodiversiteits Strategie en Actieplan (NBSAP) aangeven welke stappen daar voor nodig zijn.25 Daarnaast zijn er lopende initiatieven gericht op het verduurzamen van internationale handelsketens, bijvoorbeeld de Roundtable on Sustainable Palm Oil, de Round Table on Responsible Soy, de Dutch Initiative on Sustainable Cocoa en de Amsterdam Declarations Partnership.
69
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, als het voorstel rondom nieuwe genomische technieken (NGT’s) van de Europese Commissie wordt aangenomen, uitgangsmateriaal (zaden) breed beschikbaar blijft en planteneigenschappen die door middel van deze nieuwe technieken zijn ontwikkeld niet door private partijen gepatenteerd zullen worden? Hoe gaat u voorkomen dat deregulering van NGT’s gaat leiden tot een verdere marktconsolidatie en machtsconcentratie in de veredelingssector en tot een verschraling van het aanbod van uitgangsmateriaal, gezien de verwachting dat vooral grote bedrijven hierin interesse (en capaciteit voor) zullen hebben?
Ik zie juist dat het NGT voorstel marktconsolidatie en -concentratie kan tegengaan. Juist het versimpelen van de aanvraagprocedure zoals in het NGT voorstel is voorzien, stelt kleinere veredelaars in staat zelfstandig de concurrentie aan te gaan. Bovendien worden in het voorstel ook stimuleringsmaatregelen voorgesteld om de toegankelijkheid voor het MKB verder te vergroten. Als deze veredelingstechnieken onder de huidige ggo-richtlijn (2001/18/EG) gereguleerd blijven, zullen ze alleen bereikbaar blijven voor grote, multinationale bedrijven. Deze bedrijven zijn vanwege hun omvang en slagkracht in staat in te spelen op de regulering die van de huidige richtlijn uitgaat, terwijl MKB veredelaars hiervoor de benodigde financiële middelen niet hebben. Het NGT-voorstel kan zorgen dat niet alleen grote, multinationale bedrijven met NGTs verbeterde rassen op de markt brengen, maar juist ook veel MKB veredelaars. De concurrentie op de markt voor zaden wordt daarmee gewaarborgd.
Daarnaast kan het NGT voorstel de veredeling van economisch kleine gewassen kosteneffectief maken, volgens het impact assessment van de Europese Commissie26, en bovendien blijven bestaande zaden ook op de markt. Boeren in de EU en wereldwijd krijgen dus meer keuze in het aanbod van zaden, niet minder.
Het vraagstuk rondom het octrooieren van planteigenschappen is niet uniek voor met NGTs veredelde planten, maar bestaat ook bij conventioneel veredelde planten. Het is dus een breder vraagstuk dat niet alleen in het NGT-voorstel is op te lossen. Het reguleren van octrooien, zoals die op planteigenschappen en veredelingstechnieken, vindt niet plaats in deze verordening maar in de biotechnologie richtlijn voor biotechnologische uitvindingen (richtlijn 98/44/EG)27. Het kabinet onderschrijft wel de aangekondigde studie van de Commissie om het octrooivraagstuk met het oog op die richtlijn 98/44/EG nader te onderzoeken. Echter is het kabinet van mening dat 2026 te laat is om een dergelijke studie op te leveren. Het kabinet zet zich daarom in om die studie sneller opgeleverd te krijgen met concrete beleidsinitiatieven voor de gesignaleerde problemen.
70
Welk percentage van het totale areaal aan landbouwgrond wordt gebruikt voor veehouderij, hoeveel voor sierteelt, hoeveel voor akkerbouw, hoeveel voor glastuinbouw?
Deze cijfers worden gepubliceerd in de publicatie de Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel en is gebaseerd op de Landbouwtelling. De betreffende tabel uit deze publicatie is onderstaand opgenomen. Berekend naar percentages komt dit voor de gevraagde deelsectoren neer op het volgende (aangezien er zowel naar totaal sierteelt als naar glastuinbouw (waar ook sierteelt deels onder valt) wordt gevraagd zit er een dubbeltelling in de onderstaande percentages):
Deelsector |
Percentage van totaal areaal landbouwgrond |
---|---|
Veehouderij (Grasland en voedergewassen) |
64,5% |
Sierteelt (Bloembollen, Boomkwekerij en sierteelt onder glas) |
2,7% |
Akkerbouw |
29,6% |
Glastuinbouw (waaronder ook sierteelt) |
0,6% |
71
Waaruit bestaat het grondgebruik voor de veehouderij, zoals voor grasland of de maisteelt? In welke percentages?
In Nederland werd in 2023 circa 1,16 miljoen hectares gebruik als grasland en voor groenvoedergewassen. Dit is circa 64% van het totale areaal cultuurgrond in Nederland. In de onderstaande tabel is voor 2022 (definitieve cijfers) en voor 2023 (voorlopige cijfers) de verdeling van grasland en groenvoedergewassen weergeven, zowel in absolute aantallen als in percentages van het totale areaal grasland en groenvoedergewassen. Deze data is gebaseerd op de landbouwtelling en wordt gepubliceerd door het CBS28.
Onderwerp |
2022 (ha) |
2022 (%) |
2023 (ha) |
2023 (%) |
---|---|---|---|---|
Grasland en groenvoedergewassen, totaal |
1.163.620 |
1.156.580 |
||
Grasland|Grasland, totaal |
969.570 |
83,3% |
961.650 |
83,1% |
Grasland|Blijvend grasland |
680.000 |
58,4% |
670.830 |
58,0% |
Grasland|Natuurlijk grasland |
82.980 |
7,1% |
90.160 |
7,8% |
Grasland|Tijdelijk grasland |
206.580 |
17,8% |
200.660 |
17,3% |
Groenvoedergewassen, totaal |
194.050 |
16,7% |
194.920 |
16,9% |
Groenvoedergewassen|Luzerne |
6.730 |
0,6% |
11.170 |
1,0% |
Groenvoedergewassen|Snijmaïs |
183.270 |
15,7% |
180.130 |
15,6% |
Groenvoedergewassen|Voederbieten |
2.880 |
0,2% |
2.420 |
0,2% |
Groenvoedergewassen|Overige groenvoedergewassen |
1.160 |
0,1% |
1.210 |
0,1% |
72
Welk deel van het in Nederland geteelde graan wordt gebruikt voor veevoer?
In Nederland wordt circa 1,7 miljoen ton graan geproduceerd (excl. snijmais). Het belangrijkste graangewas in Nederland is tarwe (1,3 miljoen ton, dus +/– 75%). Tarwe is te verdelen in twee categorieën, harde tarwe en zachte tarwe. Harde tarwe wordt gebruikt voor het maken van pasta, brood, bulgur en couscous; hiervoor is bijvoorbeeld durumtarwe geschikt. Zachte tarwe wordt gebruikt voor het maken van koek, ontbijtgranen en gebruikt voor veevoer. In Nederland wordt bijna geen harde tarwe geproduceerd vanwege het minder geschikte klimaat. De landelijke productie is dan ook vrijwel volledig zachte tarwe. Een groot deel van het Nederlandse tarweaanbod vindt zijn weg naar de veevoerindustrie en wordt verwerkt in mengvoeders. Het aanbod van binnenlandse tarwe is onvoldoende om aan de vraag vanuit de mengvoersector te voldoen, zodat veel voertarwe uit Frankrijk en Duitsland wordt geïmporteerd.
Na tarwe is gerst het belangrijkste graangewas met een Nederlandse productie van 250.000 ton (+/- 15%). Een deel van de geoogste gerst wordt afgezet aan binnenlandse en buitenlandse mouterijen ten behoeve van de productie van mout voor de bierindustrie. De gerst die niet aan de kwaliteitseisen van de mouterijen voldoet, wordt als voergerst afgezet aan de veevoederindustrie. De vraag vanuit de veevoederindustrie overtreft in ruime mate het binnenlandse aanbod waardoor een aanzienlijke invoer van voergerst plaatsvindt.
De productie van andere graansoorten als triticale, rogge, haver en mais (exclusief snijmais) is van weinig betekenis. Afzet van deze granen vindt zowel plaats naar de humane voedingsmiddelenindustrie als naar de veevoerindustrie.
Het precieze aandeel van het in Nederland geteelde graan dat gebruikt wordt voor veevoer is niet bekend, maar dit aandeel is wel groot. Om aan de vraag naar voergranen te voldoen, wordt de Nederlandse productie nog fors aangevuld met geïmporteerde voergranen. Vanwege het Nederlandse klimaat is het vrijwel niet mogelijk om op grote schaal granen (vooral tarwe) te produceren met een zodanige kwaliteit dat deze geschikt is voor verwerking in bakkerijen c.q. de humane voedingsmiddelenindustrie. Granen fungeren in Nederland ook vooral als rustgewas voor andere gewassen zoals aardappelen, uien en suikerbieten die een hoger saldo kennen29.
73
Heeft u een stappenplan per jaar om tot de beoogde 15 procent biologische landbouw in 2030 te komen? Wat zijn tussenliggende targets en hoe zullen die worden gerealiseerd?
Op 19 december 2022 heb ik het actieplan «Groei van biologische productie en consumptie» naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit plan heeft als ambitie om in 2030 op 15% van het landbouwareaal biologisch te produceren. Om dat te bereiken moet veel gebeuren en is inzet van de overheid noodzakelijk. Het plan omvat acties in de drie pijlers; 1) stimuleren van de vraag, 2) van de productie en 3) kennis en innovatie. Prioriteit heeft de inzet op de eerste pijler, het stimuleren van de marktontwikkeling en vraag van de consument. Zoals in het plan beschreven is de aanpak «learning by doing». De acties staan niet vast tot 2030, maar kunnen worden aangepast, naar gelang de ontwikkelingen in de (Europese) markt en sector. Het actieplan heeft geen tussenliggende targets. Een stuurgroep ziet toe op de uitvoering en stuurt bij waar nodig. Hiertoe wordt ondermeer een monitoring systeem opgezet en een nulmeting gedaan van ontwikkelingen in de sector, het areaal en verkoop van biologische producten. Ook wordt een adviescommissie ingesteld. In 2023 is een uitvoeringsagenda vastgesteld en een groot deel van de acties in gang gezet. In januari 2024 zal ik de Kamer informeren over de stand van zaken van de uitvoering van het actieplan in 2023 en de plannen voor 2024.
74
Verwacht u nog een piek qua interesse voor de Lbv-plus in aanloop naar de sluitingsdatum van 5 april 2024?
De ervaring met de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) uit 2019 en recent de Lbv leert dat tegen het einde van de openstellingsperiode een toename van het aantal subsidieaanvragen kan worden verwacht. We weten niet of dat ook het geval zal zijn bij de Lbv-plus.
75
Welk aandeel van de geïnteresseerde veehouders per regeling verwacht u dat zijn of haar werkzaamheden na sluiting van de regelingen daadwerkelijk beëindigd?
Welk deel van de veehouders dat op grond van de Lbv en de Lbv-plus een positieve subsidiebeschikking ontvangt ook daadwerkelijk zal overgaan tot definitieve en onherroepelijke beëindiging is moeilijk te voorspellen. Er zijn meerdere factoren die een rol kunnen spelen bij het uiteindelijke besluit van individuele ondernemers. Vanuit de aanpak piekbelasting bieden zaakbegeleiders indien gewenst ondersteuning aan individuele ondernemers om tot een afgewogen besluit te komen. Maar het is uiteindelijk aan een ondernemer om dit besluit te nemen.
76
In welke mate is maatwerk mogelijk voor veehouders die deelnemen aan de Lbv en Lbv-plus regelingen om bijvoorbeeld over te stappen op een andere vorm van bedrijfsvoering (niet veehouderij), zoals vezelteelt en verwerking, waardoor stallen bijvoorbeeld kunnen blijven staan, maar een andere functie krijgen? Kan hiermee het benodigde budget niet drastisch worden verminderd?
Veehouders die met gebruikmaking van de Lbv of de Lbv-plus een veehouderijlocatie beëindigen, mogen op die locatie niet langer bedrijfsmatig landbouwhuisdieren houden andere agrarische activiteiten blijven mits passend binnen vergunningen en geldend bestemmingsplan mogelijk. Of op de betreffende locatie andere economische activiteiten ontplooid kunnen worden en zo ja welke, daarover zal de ondernemer in contact moeten treden met de gemeente. Als de veehouder voor een nieuwe economische activiteit (een deel van) zijn stallen een andere functie zou kunnen geven, dan bieden de Lbv en de Lbv-plus de mogelijkheid om ontheffing van de sloopplicht voor (een deel van) de stallen aan te vragen. Voorwaarde is dat de gemeente met het hergebruik van (een deel van) de stallen instemt. Voor het deel van de stallen waarvoor ontheffing wordt verleend, ontvangt de veehouder geen vergoeding voor het waardeverlies.
77
Welk aandeel van de deelnemende veehouders heeft mogelijk geen opvolger en zou waarschijnlijk binnen een aantal jaren zijn of haar werkzaamheden toch al stopzetten?
Het is onbekend welke aandeel van de veehouders dat een subsidieaanvraag heeft ingediend (mogelijk) geen bedrijfsopvolger heeft. Dit is geen informatie die veehouders bij hun subsidieaanvraag hoeven te verschaffen.
78
Welk aandeel van de geïnteresseerde veehouders werkt op basis van biologische of agro-ecologische principes?
Het is onbekend welke productiemethode aanvragers hanteren. Dit is geen informatie die veehouders bij hun subsidieaanvraag hoeven te verschaffen
79
Hoeveel veehouderijbedrijven zijn er sinds de start van de stikstofcrisis beëindigd?
Het CBS verzamelt en publiceert jaarlijks uitgebreide cijfers over de ontwikkelingen in de landbouw. Via CBS Statline30 zijn deze beschikbaar. Een koppeling met de stikstofproblematiek wordt hierbij niet gemaakt. Wel blijkt uit deze cijfers dat bijvoorbeeld het aantal melkveebedrijven sinds 2019 is afgenomen met bijna 2000, het aantal varkensbedrijven is met bijna 900 afgenomen, terwijl het aantal bedrijven met kippen relatief stabiel is gebleven.
80
Hoeveel veehouderijbedrijven zijn er sinds de start van de stikstofcrisis bij gekomen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 79, voor de grootste veehouderijsectoren (zoals de melkveehouderij, varkenshouderij en pluimveehouderij) is er geen sprake van een toename van het aantal bedrijven.
81
Hoeveel veehouderijbedrijven hebben hun activiteiten sinds de start van de stikstofcrisis uitgebreid?
Besluitvorming over uitbreiding van activiteiten op een veehouderijbedrijf is aan het bevoegd gezag, te weten gemeenten (milieuvergunning) en provincies (vergunning Wet natuurbescherming). Ik beschik niet over gegevens omtrent de uitbreiding van activiteiten van individuele bedrijven die door bevoegd gezag sinds de start van de stikstofcrisis is toegestaan.
82
Hoeveel veehouderijbedrijven zijn er in 2023 bijgekomen?
Zoals uit CBS statline blijkt, is het aantal veehouderijbedrijven de afgelopen jaren gedaald
83
Hoeveel veehouderijbedrijven hebben hun activiteiten in 2023 uitgebreid?
Ik beschik niet over gegevens omtrent uitbreiding of krimp van de activiteiten van specifieke bedrijven.
84
Met hoeveel is het aantal veedieren sinds de start van de stikstofcrisis veranderd, uitgesplitst per diercategorie?
Voor een gedetailleerde uitsplitsing verwijs ik u naar CBS statline. Hier is een uitvoerig overzicht beschikbaar. Uit deze gegevens blijkt onder meer dat het aantal melk- en kalfkoeien vanaf 2019 vrijwel stabiel is; voor het aantal varkens geldt dat dit vanaf 2019 met ongeveer 1,3 miljoen is afgenomen, en voor het aantal kippen geldt dat dit over dezelfde periode met ruim 8,2 miljoen is afgenomen.
85
Met hoeveel is het aantal veedieren in 2023 veranderd, uitgesplitst per diercategorie?
Deze gegevens zijn op CBS Statline voor 2023 nog niet definitief.
86
Hoe staat het met de aanpak van latente ruimte in vergunningen?
Ik onderken het risico van ingebruikname van latente ruimte voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarom heb ik in de Kamerbrief van 25 november 2022 de aanpak van latente ruimte aangekondigd. Een onderdeel daarvan is de herinvoering van de vergunningsplicht voor intern salderen. De initiatiefnemer moet dan voor een aanpassing van zijn activiteit een aanvraag voor een natuurvergunning doen bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan op dat moment de aanpassing beoordelen en tegelijkertijd de natuurvergunning in lijn brengen met de gehele activiteit. Het wetsvoorstel omgevingswaarde en vergunningplicht intern salderen is dit jaar in internetconsultatie geweest. In de huidige politieke situatie vind ik het gepast om keuzes over versnelling van het stikstofdoel over te laten aan het formatieproces. Het onderdeel latente ruimte en intern salderen wordt nu ambtelijk verder uitgewerkt.
Daarnaast heb ik in die Kamerbrief ook aanpassingen in de beleidsregels omtrent extern salderen voorgesteld. Met de huidige voorwaarden voor extern salderen is er namelijk ook een risico op ingebruikname van latente ruimte. Ik ben nu aan het onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om extern salderen toe te staan, zonder dat sprake is van inzet van latente ruimte. Ik vind het belangrijk dat de aanpassingen van de voorwaarden voor extern salderen uitvoerbaar zijn voor initiatiefnemers en bevoegde gezagen. Daarom wordt op dit moment de definitie van benutte capaciteit ambtelijk verder uitgewerkt.
87
Klopt het dat veehouders worden opgeroepen door adviseurs om hun stallen zo vol mogelijk te zetten?
Ik heb uit berichtgeving in de media vernomen dat tijdens een webinar georganiseerd door een advocatenkantoor het advies is gegeven om de volledige ruimte van de natuurvergunning zo veel mogelijk te benutten. Het is mij niet bekend of dit advies door meerdere adviseurs wordt uitgedragen.
88
Hoeveel latente ruimte was er sinds de start van de stikstofcrisis nog aanwezig binnen bestaande vergunningen van veehouders?
In een door onderzoeksbureau Sweco uitgevoerde deskresearch uit 2022 wordt de omvang van latente ruimte in natuurvergunningen in de agrarische sector geschat tussen de 21% en 40%.31 Dit is op basis van een beperkt aantal onderzoeken naar latente ruimte.
89
Met hoeveel zou de stikstofuitstoot kunnen stijgen wanneer alle boeren hun latente ruimte alsnog gebruiken?
In de bij vraag 88 aangehaalde deskresearch wordt gesteld dat latente ruimte niet zonder meer benut kan worden. De benutting van latente ruimte wordt ingeperkt door factoren zoals dier- en fosfaatrechten, eisen en kosten met betrekking tot mestverwerking, milieuregelgeving en financiële en economische beperkingen. Desalniettemin vind ik ingebruikname van latente ruimte onwenselijk, gezien het risico hiervan voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarom ben ik bezig met de verdere uitwerking van de aanpak latente ruimte (zie vraag 86).
90
Welke financiële middelen worden toegewezen aan het voorzetten van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer en de uitbreiding van de ecoregeling in 2024?
De financiële middelen voor de uitvoering van het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) en de ecoregeling zijn opgenomen in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2023–2027.
Voor het ANLb is in 2024 € 100 miljoen beschikbaar oplopend naar € 120 miljoen vanaf 2025. In totaal is voor de periode 2023–2027 binnen het NSP € 560 miljoen beschikbaar voor het ANLb. De EU-bijdrage omvat 65% en de nationale cofinanciering 35%.
Voor de ecoregeling is in de GLB periode 2023–2027 jaarlijks een bedrag van € 152 miljoen gereserveerd. Dit is 100% Europees geld aangezien de ecoregeling onderdeel uitmaakt van de eerste pijler van het GLB.
91
Hoe wordt de financiering van de bossenstrategie verdeeld tussen de overheid, provincies en Staatsbosbeheer?
Ik neem aan dat u met de overheid de Rijksoverheid bedoelt.
Voor bosuitbreiding binnen NNN (15.000 ha) is financiering geregeld via het Natuurpact, waarvoor de middelen zijn overgeheveld naar het Provinciefonds en via de algemene uitkering beschikbaar wordt gesteld aan de provincies. Hierbij is de aanname is dat bos realisatie binnen NNN deels budgetneutraal kan worden uitgevoerd door besparing op beheerskosten (bos vergt minder beheer dan grasland). Ook compensatie van bos dat gekapt is binnen NNN zal grotendeels uit het Natuurpact worden gefinancierd.
De bosuitbreiding buiten NNN (19.000) is onderdeel van de opgaven in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), waarvoor onder andere financiering beschikbaar is via de gereserveerde middelen voor het Transitiefonds Landelijk Gebied. Ook kan de bosuitbreiding deels gefinancierd worden door middel van slimme functiecombinatie (denk aan bos in combinatie met woningbouw) en private bijdragen (vanuit koolstofcredits).
Staatsbosbeheer draagt als terreinbeherende organisatie bij aan beleidsdoelstellingen zoals de bossenstrategie en ontvangt hier vanuit verschillende organisaties financiering voor.
92
Hoe gaat u, gelet op het feit dat Nederland zich onder andere heeft gecommitteerd aan het Global Biodiversity Framework in de context van de Convention on Biological Diversity (CBD), binnen zowel de nationale als internationale LNV-inzet sturen op het behoud van genetische diversiteit? Hoe gaat de internationale LNV-inzet het behoud en het versterken van inheemse en lokaal aanwezige agrobiodiversiteit (lokale plantenrassen en voedselgewassen) borgen?
Nederland is Partij bij de CBD en het Nagoya Protocol voor implementatie van het 3e doel van de CBD. Nederland zet zich binnen CBD en de VN Voedsel-en Landbouworganisatie (FAO) actief in op het wereldwijde behoud van biodiversiteit. Ook ondersteunt LNV informele consultaties tussen regio’s en stakeholders op het gebied van toegang tot en delen van de voordelen van het gebruik van genetische bronnen, en digitale sequentie informatie over genetische bronnen (DSI). Zo werd in oktober voor de 2e keer een DSI Retreat georganiseerd in Kijkduin, met key onderhandelaars en private sector uit alle delen van de wereld. De Nederlandse positie in de DSI onderhandelingen is erop gericht tot een werkbare oplossing te komen, waarmee onderzoek en innovatie ten behoeve van bijvoorbeeld voedselzekerheid en klimaatadaptatie niet gehinderd wordt.
Voor een toekomstbestendige land- en bosbouw is diversiteit aan soorten en rassen van groot belang. Daarom heeft LNV haar ondersteuning aan het Centrum Genetische Bronnen Nederland (CGN) met ingang van vorig jaar verhoogd. Hierdoor zal o.a. de capaciteit van de genenbank verdubbelen. CGN draagt bij aan behoud en vergroting van de genetische diversiteit in gewassen, landbouwhuisdieren en bomen (agrobiodiversiteit) in Nederland, onder meer via het initiëren en ondersteunen van activiteiten gericht op het behoud en het gebruik van traditionele gewassen, variëteiten en huisdierrassen. CGN bewaart de variatie in gewassen, landbouwhuisdieren en bomen en er wordt meer diversiteit op het veld en bij boeren gestimuleerd. Zo houden we ook in eigen land ons biocultureel erfgoed in stand.
Internationaal vindt samenwerking plaats met CGIAR, een wereldwijd samenwerkingsverband dat internationale organisaties verenigt die zich bezighouden met onderzoek naar voedselzekerheid, en via het mondiale LNV-raden netwerk. In verschillende Afrikaanse landen wordt op dit moment bijvoorbeeld gewerkt aan het terugbrengen op de markt van zogeheten «vergeten en ondergebruikte gewassen», die vaak veel beter bestand zijn tegen de impact van klimaatverandering en veel voedingsstoffen bevatten.
LNV ondersteunt daarnaast ook de FAO-rapportages, uitgevoerd door CGN, over de Nederlandse situatie met betrekking tot agrobiodiversiteit (plant, bos, dier en aquatische genetische bronnen; Biodiversiteit voor Voedsel en Landbouw).
93
Met welke industriële piekbelasters wordt op dit moment gesproken?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is in gesprek met alle ondernemers uit de basisindustrie die onder de aanpak piekbelasting vallen.
Zie hierna het overzicht van de bedrijven en de stand van zaken van de gesprekken.
94
Met hoeveel industriële piekbelasters zijn harde afspraken gemaakt over het terugdringen van de stikstofuitstoot en op welke termijn?
Alle industriebedrijven opereren op basis van harde afspraken over onder meer hoeveel stikstof ze maximaal mogen uitstoten. Die afspraken worden geregeld aangescherpt, bijvoorbeeld omdat nieuwe technieken beschikbaar zijn gekomen waarmee lagere maximale emissies mogelijk zijn. Op deze manier is de NOx-uitstoot vanuit de industrie in 2022 met 79% afgenomen sinds 1990.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat kan alleen op basis van vrijwilligheid bindende afspraken maken over verdere reductiemaatregelen, bovenop de vergunningseisen. Gesprekken hierover lopen.
Medio februari zal de Kamer door de Minister van Economische Zaken en Klimaat nader geïnformeerd worden over de stand van zaken via de voortgangsbrief CO2-Maatwerkaanpak.
95
Hoeveel woningen kunnen nu niet worden gebouwd of zijn vertraagd doordat de stikstofcrisis nog steeds niet is opgelost en in welke regio's?
Een centraal overzicht van alle lopende (woning)bouwprojecten, of van de voortgang daarvan, is niet beschikbaar. Het is daarom niet mogelijk om een lijst op te stellen die op projectniveau inzicht geeft in de vraag waar er door het vervallen van de bouwvrijstelling, of door andere oorzaken, vertraging optreedt. In zijn algemeenheid kan wel gezegd worden dat stikstof de woningbouwopgave niet op slot zet, maar wel een vertragend en kostenverhogend effect heeft. Hoewel veel projecten te maken hebben met stikstof, leert de ervaring dat er binnen projecten vaak een oplossing wordt gevonden om ze doorgang te laten vinden, bijvoorbeeld door intern of extern salderen, de inzet van schoon bouw materieel, of door gebruik te maken van stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem.
96
In welke regio's spelen de grootste woningbouwproblemen door de stikstofcrisis?
Woningbouwprojecten die zich in een straal van 25 kilometer van stikstofgevoelige natuurgebieden bevinden, hebben in meer of mindere mate te maken met de gevolgen van stikstof. De gevolgen laten zich daarom in een groot deel van Nederland voelen. In het bijzonder rond de Veluwe en de duingebieden in Noord- en Zuid-Holland zijn er uitdagingen met betrekking tot stikstof.
97
Met welke hoeveelheid zal de stikstofdepositie teruggedrongen moeten worden en op welke termijn om woningbouwprojecten op korte termijn weer doorgang te kunnen laten krijgen?
In zijn algemeenheid geldt dat een snelle en blijvende reductie van de stikstofemissies goed is voor de woningbouwopgave. Ten eerste vermindert dit de druk op de natuur, waardoor deze kan herstellen en de vergunningverlening weer op gang kan komen. Ten tweede is emissiereductie randvoorwaardelijk voor een eventuele vereenvoudiging in de vergunningverlening. Zo oordeelde de Raad van State in de Porthos-uitspraak dat de bouwvrijstelling niet kon worden gebruikt omdat het onderliggende maatregelenpakket, en de effecten daarvan, te onzeker waren.
De hoogte van de tijdelijke stikstofdepositie van een woningbouwproject is afhankelijk van de kenmerken van het project (zoals omvang en het type woningen) en de afstand tot het Natura 2000-gebied. Onderzoek van het EIB geeft een indicatie van de omvang van de deposities van woningbouw, en daarmee de benodigde stikstofdepositieruimte. Daarin wordt gesteld dat 90% van de woningbouwprojecten minder dan 0,1 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie in N2000-gebieden veroorzaakt.32 Daarnaast is het mogelijk dat er structurele stikstofdepositie plaatsvindt, bijvoorbeeld als gevolg van mobiliteit van en naar de woonwijk. Een woningbouwproject wordt vaak mogelijk gemaakt met mitigerende maatregelen, zoals intern of extern salderen.
98
Met welke hoeveelheid zal de stikstofdepositie teruggedrongen moeten worden en op welke termijn om de PAS-melders te legaliseren?
Het kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid om zoveel mogelijk PAS-meldingen zo spoedig mogelijk in vergunningen om te zetten. Om PAS-melders te legaliseren moet de natuur op orde worden gebracht en moet stikstofreductie beschikbaar zijn. Elk gebied heeft een eigen opgave. Daardoor kan niet in generieke zin worden gesteld op welk moment met hoeveel reductie legaliseren weer mogelijk is. Dit verschilt per gebied.
99
Welk percentage aan stikstofgevoelige natuur zit naar verwachting, op basis van het huidige beleid, eind 2025 onder de Kritische depositiewaarde (KDW)?
Uit de Monitor stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden 2023 van het RIVM33 blijkt dat de prognose voor 2025 is dat 29 procent van het oppervlak aan stikstofgevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden onder de KDW zal zijn gebracht. Voor de prognose is gerekend met het beleid dat tot 1 mei 2022 concreet was uitgewerkt. Dit betekent bijvoorbeeld dat de aanpak piekbelasting hierin niet is meegenomen.
100
Welk aandeel van de rode habitats en leefgebieden uit «Aanvulling op «Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000- habitattypen: een overzicht», Tomassen et al, 2022» zit per 2025 onder de KDW?
Via AERIUS Monitor kan per gebied worden bekeken wat de overschrijding van de KDW is, ook voor de rode habitattypen en leefgebieden. De publicatie waarnaar de beantwoording van vraag 99 verwijst, bevat geen specifieke analyse voor bepaalde (categorieën) van habitattypen of leefgebieden.
101
Met welke hoeveelheid zal de stikstofdepositie moeten worden teruggedrongen voor eind 2025 om de rode habitats en leefgebieden uit «Aanvulling op «Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000- habitattypen: een overzicht», Tomassen et al, 2022» onder de KDW te krijgen?
Dit is afhankelijk van zowel de kritische depositiewaarde (KDW) van het betreffende habitat als de achtergronddepositie op de betreffende locatie. De reductie die hiervoor nodig zou zijn verschilt dus per locatie: op sommige locaties is geen aanvullende reductie nodig en op andere locaties vraagt dit een zeer forse reductie.
102
Hoeveel mol/ha/jaar reductie wordt voor eind 2025 van de aanpak piekbelasting verwacht?
De aanpak piekbelasting is gebaseerd op vrijwilligheid. Een aantal regelingen die onder de aanpak vallen is nog niet gereed, zoals die ter stimulering van innovatie of voor de financiële ondersteuning van verplaatsing, of zal pas over enkele maanden open worden gesteld zoals de regeling voor extensiveren. Een verwachte opbrengst qua reductie stikstof is daarom nu niet te geven.
Pas op het moment dat meer zekerheid bestaat over het aantal en het soort veehouderijlocaties (zoals ligging ten opzichte van overbelaste en voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, sector en omvang) dat daadwerkelijk overgaat tot definitieve en onherroepelijke beëindiging of zijn bedrijfsvoering aanpast is het mogelijk om tot een onderbouwde prognose te komen over wat de regelingen minimaal en maximaal opleveren aan reductie. Wel kan worden gezegd dat het aantal ondernemingen dat interesse heeft getoond in de Lbv-plus tot nu toe bemoedigend is te noemen. Zodra er meer zekerheid is over hun daadwerkelijke deelname, en daarmee iets gezegd kan worden over de opbrengst, zal de Minister voor Natuur en Stikstof u informeren.
103
Hoeveel mol/ha/jaar reductie wordt voor eind 2030 van de aanpak piekbelasting verwacht?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 102.
104
Op welke termijn b voornemens om aan de slag te gaan met «normeren en beprijzen» van de sector?
Het demissionaire kabinet heeft aangekondigd om in te zetten op aanvullend normerend en beprijzend instrumentarium om zo gericht te sturen op het geborgd reduceren van emissies. Op dit moment wordt onder andere op basis van het IBO Klimaat34 en het Rapport normeren en beprijzen stikstof35 verkend welke normerende en beprijzende maatregelen kunnen bijdragen aan de reductieopgave voor de veehouderij in 2030. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten welke maatregelen worden genomen.
In de rapporten van ABD en IBO Klimaat zijn ook verschillende suggesties gedaan voor vormen van emissierechten of een emissieheffing op de langere termijn. Dit kan passen bij de ambitie om op langere termijn de omslag te maken naar doelsturing, waarbij de ondernemer zelf aan het stuur zit. Daarbij geldt dat dit opties zijn voor de langere termijn en dat in de tussentijd via middelsturing gestuurd zal blijven moeten worden op het fors reduceren van emissies. Momenteel wordt in kaart gebracht welke stappen er genomen moeten worden om een dergelijke omslag te maken. Het ABD-rapport doet hierbij de inschatting dat implementatie 5–6 jaar zal kosten. Het is aan een nieuw kabinet om hierover te besluiten.
105
Welke generieke maatregelen kunt u inzetten om alsnog de wettelijke omgevingswaarde voor 2025 te behalen?
Er ligt nog een flinke opgave om het wettelijke doel voor 2025 te halen, mede omdat is gebleken dat delen van de Nederlandse natuur nóg gevoeliger zijn voor stikstof dan we dachten. Op korte termijn worden diverse maatregelen genomen die naar verwachting leiden tot emissiereductie.
De maatregelen die staan opgenomen in de derogatiebeschikking leiden tot een significante afname van veldemissies van ammoniak voor 2025. Daarnaast werken de provincies nu concrete maatregelpakketten uit die bij kunnen dragen aan emissiereductie. Ook is er veel animo voor de beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus en de opbrengsten hiervan kunnen bijdragen aan de doelstelling van 2025.
Daarnaast geldt dat een volgend kabinet door het stellen van heldere normen en kaders voor de langere termijn ook de aantrekkelijkheid van stimulerend instrumentarium op kortere termijn kan vergroten en op die manier beweging in gang kan brengen. De rapporten IBO klimaat en het Rapport normeren en beprijzen stikstof geven hiervoor handvatten. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
106
Welke generieke maatregelen kunt u inzetten om de stikstofuitstoot op korte termijn significant terug te dringen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 105.
107
In welke mate zijn de provincieplannen concreet genoeg om voor financiering in aanmerking te komen?
Provincies hebben in juli 2023 met hun gebiedsprogramma’s de eerste concrete maatregelpakketten ingediend bij het Rijk. Er zijn -gegeven de verschillende opgaven en omstandigheden- vanzelfsprekend verschillen in de mate van concreetheid in de plannen van provincies. Het algemene beeld is dat provincies een eerste invulling maken van hoe zij van plan zijn in de komende jaren de aanpak voor regionale doelen in te vullen en te bereiken. De provincies geven ook aan hoe zij dit in samenhang willen doen met de gestelde structurerende keuzes en doorlopende gebiedsprocessen. Op meerdere onderdelen is uitwerking van de gebiedsprogramma’s nodig, bijvoorbeeld een nadere ruimtelijke invulling (wat komt waar en wanneer), kostenonderbouwing, en financiële dekking.
De ingediende maatregelpakketten bevatten maatregelen gericht op prioritaire gebieden en maatregelen die onderbouwd bijdragen aan de realisatie van de NPLG-doelen. In het laatste kwartaal van 2023 en het eerste kwartaal 2024 worden diverse provinciale maatregelen die in juli 2023 zijn ingediend beoordeeld door kennisinstellingen. Dit zijn maatregelen waarvan we verwachten dat deze een grote kans hebben om voor financiering aanmerking te komen. Provincies zijn gevraagd om in 2024 verbeterde versies van hun maatregelpakketten in te dienen. Het Rijk vraagt provincies de inzichten uit de adviezen van de kennisinstellingen en het tussentijds beeld van het Rijk hierin mee te nemen. Het kabinet is voornemens om op basis van het positieve advies van de kennisinstellingen een nota van wijziging in te dienen bij Uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling voor deze eerste maatregelpakketten. Op basis van een integrale beoordeling besluit de Minister voor Natuur en Stikstof vervolgens, samen met de bewindspersonen van LNV, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en IenW, welke maatregelpakketten daadwerkelijk voor financiering in aanmerking komen. Het gaat om starten met de uitvoering waar het kan, en tegelijkertijd doorwerken aan gebiedsprogramma’s en maatregelpakketten waar het nodig is. Op deze manier kunnen we nu al de gebieden en de boeren daarin helpen met perspectief, en benutten we het draagvlak en de energie die er aanwezig is.
108
Hoeveel emissie- en depositiereductie leveren de provincieplannen op voor eind 2025 en eind 2030?
Rijk en provincie zijn samen verantwoordelijk om emissie- en depositiereductie te realiseren. De concept provinciale gebiedsprogramma’s, ingediend rond 1 juli 2023, schetsen een eerste beeld hoe provincies de provinciale doelen willen gaan halen, waaronder emissie- en depositiereductie. Omdat de provinciale gebiedsprogramma’s nog een verdere uitwerkingsslag vragen, is op dit moment nog niet aan te geven worden hoeveel emissie- en depositiereductie de provinciale plannen voor eind 2025 en eind 2030 opleveren. Een deel van de concept gebiedsprogramma’s is uitgewerkt naar eerste maatregelpakketten. Kennisinstellingen voeren hier momenteel een analyse op uit. Maatregelen die naar verwachting relatief makkelijk een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelen van het NPLG zouden zo snel mogelijk moeten kunnen starten om tot de gewenste effecten te komen. Hiervoor zijn wel middelen om deze maatregelen te financieren benodigd.
109
In welke mate wordt in deze provinciale plannen geleund op technische innovaties?
Omdat de provinciale gebiedsprogramma’s nog verder uitgewerkt en verbeterd worden is een definitief beeld in dit stadium nog niet te geven. Uit de eerste concept gebiedsprogramma’s komt het beeld van een mix van maatregelen naar voren, waar technische innovaties onderdeel van zijn. Bij technische innovaties zetten provincies over het algemeen in op management- en innovatiemaatregelen voor stikstofreductie en methaanreductie zoals mestvergisters.
110
Op welke termijn kan er naar verwachting al geld uit het Transitiefonds beschikbaar worden gesteld voor deze plannen? Om welk bedrag gaat het?
Het kabinet is voornemens om op basis van het positieve advies van de kennisinstellingen over de eerste maatregelpakketten een nota van wijziging op de LNV-begroting bij uw Kamer in te dienen, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling eind januari 2024. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u ook naar de beantwoording van vraag 55.
Zolang er geen besluit is genomen over de Tijdelijke wet Transitiefonds zullen middelen via de LNV-begroting moeten lopen en aansluiten op het reguliere begrotingsproces. Provincies zijn gevraagd om in de periode van 15 januari t/m 1 april 2024 verbeterde maatregelpakketten in te dienen. Na een integrale beoordeling van deze maatregelpakketten, zal de Minister voor Natuur en Stikstof in overeenstemming met betrokken bewindspersonen besluiten voor welke maatregelpakketten middelen beschikbaar worden gesteld. Met inachtneming van bovenstaande proces zal zo snel mogelijk een besluit genomen worden over het toekennen van middelen aan de provincies voor de eerste maatregelpakketten.
111
Hoe wordt op dit moment concreet bijgestuurd en geïntensiveerd op de maatregelen uit de structurele aanpak stikstof?
In het programma stikstofreductie en natuurverbetering zijn tussendoelen geformuleerd. Wanneer een maatregel het tussendoel niet behaald, vindt er bijsturing plaats.
Hoewel er structureel is bijgestuurd, kan naar verwachting niet worden voorkomen dat het oorspronkelijke pakket minder reductie oplevert. Hiertoe heeft het demissionaire kabinet, ook mede het advies van Remkes de aanpak piekbelasting gepresenteerd.
Begin 2024 komt het PBL met een nieuwe doorrekening van het structurele pakket maatregelen. Deze doorrekening wordt benut om de voortgang van het maatregelen pakket richting te geven.
112
Hoeveel mol/ha/jaar aan stikstofreductie wordt er realistisch gezien bereikt met de structurele aanpak stikstof voor eind 2025?
Het structurele pakket stikstof is in 2020 door het PBL doorgerekend met een bandbreedte van 103–180 mol reductie in 2030. Voor 2025 is er toentertijd geen doorrekening gemaakt.
Het huidige groeipad betreft een ambtelijke inschatting op basis van de voortgang van de implementatie en de verwachting is dat dit eind 2025 tussen de 42 en de 56 mol reductie oplevert. Dit is in de Kamerbrief van 30 juni 2023 aan de Tweede Kamer gecommuniceerd.36
Het consortium van PBL, RIVM en WUR verzorgt de tweejaarlijkse monitoringsrapportage. De eerste versie hiervan staat gepland voor Q1 2024. Een actuelere weergave van de stikstofreductie wordt dan voorzien.
113
Hoeveel geld is er in 2023 besteed van begrote bedrag voor de nationale grondbank?
In 2023 zijn geen aankopen gedaan door de Nationale Grondbank.
114
Welke verklaring kan hiervoor worden gegeven, indien er sprake is van onderbesteding?
De Nationale Grondbank is ondersteunend aan de gebiedsprocessen, waarvan de provincies regisseur zijn, en ondersteunend aan de aanpak piekbelasting.
Een aantal provincies verkent met de Nationale Grondbank enkele aankoopmogelijkheden door inzet van de Nationale Grondbank. Tot op heden zijn er geen aankoopverzoeken geweest die al tot een aankoop via de Nationale Grondbank hebben geleid. Naast de mogelijkheid tot aankopen door inzet van de Nationale Grondbank kopen provincies op eigen gezag en met eigen financiële middelen gronden aan.
Na openstelling van de landelijke beëindigingsregelingen, op 3 juli 2023, hebben agrarisch ondernemers en hun adviseurs diverse informatieve vragen gesteld over de werking van de Nationale Grondbank. Net zoals deelname aan die regelingen vrijwillig is, is ook het verkopen van gronden vrijwillig. Bovendien heeft de agrariër de keuze om de gronden te verkopen aan een andere partij dan de Nationale Grondbank. Vooralsnog heeft de openstelling van de beëindigingsregelingen niet geleid tot aankopen door de Nationale Grondbank.
Naar verwachting zal de Nationale Grondbank de komende jaren, naarmate de gebiedsprocessen vorderen en gebiedsplannen concreter worden, vaker worden ingezet voor grondaankopen.
115
Welke nieuwe en bestaande instrumenten zijn door het team Grondbeleid in kaart gebracht?
Team Grondbeleid heeft de nieuwe en bestaande instrumenten voor Grondbeleid geïnventariseerd en in drie categorieën ingedeeld.
Beschikbaarheid van grond
− Afwegingskader behoud goede landbouwgronden (bestaand)
− Instructieregels (bestaand)
− Projectbesluit / nationaal belang (bestaand)
− Hoofdstructuur landbouw en natuur (verkenning)
Toegang tot grond
− Onteigening (bestaand)
− Wet voorkeursrecht (bestaand en uitbreiding)
− Wettelijke herverkaveling (bestaand)
− Vrijwillige kavelruil (bestaand)
− Verwerven / Nationale Grondbank (bestaand)
− Pachtwet (bestaand)
− Herwaardering (nieuw instrument in ontwikkeling)
− Voorkeursverlening (nieuw, generiek toepasbare oplossing in ontwikkeling)
− Uitgifte van gronden (bestaand)
− Anti-speculatie (nieuw, in ontwikkeling)
Gebruik van grond
− Bewustwording en kennis
• SABE subsidie (bestaand)
− Stimulering door subsidies
• Subsidie beperkingen flexibel
- GLB (bestaand)
- ANLb (bestaand)
- Ecoregeling (bestaand)
• Grondverwerving (bestaand)
• Subsidie beperkingen permanent
- Zelfrealisatie / SKNL (bestaand)
– Normen en regelgeving
• Nadeelcompensatie (bestaand)
• Planschadevergoedingen (bestaand)
• Mestwetgeving (bestaand)
• Wet bodembescherming (bestaand)
• Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (bestaand)
116
Hoeveel agrarische bedrijven staan er momenteel te koop?
De Nationale Grondbank is een ondersteunend instrument en werkt primair op verzoek van de provincies. Het Ministerie van LNV doet dan ook zelf geen actieve marktverkenning ten behoeve van de inzet van de Nationale Grondbank. Er is daarom bij de Nationale Grondbank geen beeld van het aantal agrarische bedrijven dat op enig moment te koop staat.
117
Welke inspanningen gaat het team Grondbeleid verrichten om in 2024 grond van stoppende boeren te kopen?
De Nationale Grondbank werkt primair op verzoek van de provincies, in kader van realisatie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De inspanningen van de Nationale Grondbank zijn daarnaast, als ondersteunend instrument aan de Lbv en Lbv-plus afhankelijk van het aanbod van de boeren zelf: zij kunnen hun gronden te koop aanbieden aan de Nationale Grondbank, waarna die het aanbod in behandeling neemt. De Nationale Grondbank heeft overigens geen aankoopverplichting, het is dus niet gezegd dat het in behandeling nemen ook zal leiden tot een daadwerkelijke aankoop.
In 2024 zal meer bekendheid worden gegeven aan de Nationale Grondbank. Dit gebeurt door samenwerking met de andere overheden en inzet van communicatiemiddelen als een website37.
118
Hoeveel grondaankopen zullen er naar verwachting in 2024 worden gedaan?
De Nationale Grondbank werkt primair op verzoek van de provincies. De hoeveelheid grond die zal worden aangekocht, is daarom afhankelijk van het aantal aankoopverzoeken (o.a. in relatie tot de beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus). Vanzelfsprekend speelt ook het aanbod van landbouwgronden een belangrijke rol. Daarnaast hangt het aantal grondaankopen samen met voortgang van de gebiedsplannen en de door provincies in te zetten realisatie- en verwervingsstrategie. Dit alles maakt het moeilijk om vooraf het aanbod, omvang in hectares en euro’s, van toekomstige aankopen in te schatten.
119
Welk budget is er in 2024 begroot voor de nationale grondbank?
Voor 2024 is een budget van € 100 miljoen beschikbaar voor aankopen door de Nationale Grondbank. Daarnaast geldt voor deelnemers aan de Lbv en Lbv-plus dat zij, op de locatie waar de veehouderij definitief en onherroepelijk wordt beëindigd, een andere economische activiteit (niet zijnde veehouderij) mogen starten die maximaal een 15% van de oorspronkelijk ammoniakemissie veroorzaakt. Hiermee is een blijvende emissiereductie vanaf de betreffende locatie geborg. Bovendien moeten deelnemers aan de Lbv en Lbv-plus hun productierecht (varkens-, pluimvee- en fosfaatrecht) laten doorhalen, waarmee een blijvende krimp van de veestapel en daarmee van de ammoniakemissie en stikstofdepositie is gewaarborgd.
120
Hoe wordt voorkomen dat de milieuwinst door de Lbv-plus regeling weer teniet wordt gedaan doordat elders (in de buurt) nieuwe emissies worden vergund of latente ruimte wordt gebruikt?
Vergunningverlening in de buurt van deelnemers aan de Lbv-plus moet aan dezelfde voorwaarden voldoen als elders, wat betekent dat vergunningverlening zeer beperkt zal zijn. Voor de omgang met latente ruimte verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 86.
121
Kan er meer informatie worden geven over de schadeclaims van de PAS-melders?
In beginsel kan elke PAS-melder die door het onverbindend verklaren van de PAS- vrijstelling schade ondervindt, een verzoek tot schadevergoeding indienen. In hoeverre de Staat daadwerkelijk voor de schade aansprakelijk is, valt vooraf niet vast te stellen. Dat zal per geval moeten worden beoordeeld en is afhankelijk van de verschillende vereisten voor schadeplichtigheid bij onrechtmatige daad. De Commissie schadevergoeding PAS-melders is ingesteld om de claims te beoordelen en de Minister voor Stikstof en Natuur over de afhandeling daarvan te adviseren. PAS-melders die menen recht te hebben op een schadevergoeding, kunnen met de benodigde bewijsstukken een vergoeding aanvragen via schadeclaims.pasmeldingen@minlnv.nl. De commissie stelt een werkwijze vast die meer duidelijkheid kan bieden over de procedures en uitgangspunten.
Er zijn op dit moment bij het schadeloket een aantal claims ingediend en enkele verzoeken om informatie gedaan. De afhandeling daarvan loopt nog.
122
Bent u nog voornemens om een toekomstbrief landbouw te schrijven als gevolg van de beëindiging van onderhandelingen over het landbouwakkoord?
Op 19 september jl.38 heb ik de Kamer gemeld welke stappen ik de komende tijd nog zal zetten om te zorgen dat de transitie in de landbouw ondanks de demissionaire status van het kabinet zo min mogelijk vertraging oploopt. Het is echter goed gebruik dat een demissionair kabinet zich beperkt in het formuleren van beleidsvoorstellen waarvan het aannemelijk is dat een nieuw kabinet en de nieuwe Tweede Kamer hier richting aan zullen willen geven. Daarom ben ik niet voornemens om nog een brief te sturen over de toekomst van de landbouw.
123
Wordt er bij de Europese herziening van de verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden gesproken over het toestaan van reversibele bedwelmingsmethoden die in andere landen al succesvol worden gebruikt, zoals het niet-penetrerend penschiettoestel en wat is de inzet van Nederland hierbij?
De bedwelmingsmethoden die nu zijn toegestaan, volgen uit de huidige Europese verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden en zijn opgenomen in Bijlage I van diezelfde verordening. Een methode wordt in de verordening niet als reversibel aangeduid, maar sommige methodes worden gekenmerkt als «eenvoudige bedwelming», waaronder de in de vraagstelling opgenomen methode (niet-penetrerend penschiettoestel). Deze methoden dienen zo spoedig mogelijk te worden gevolgd door een methode die de dood garandeert.
In de aanloop naar de voorstellen van de Europese Commissie voor herziening van de EU-dierenwelzijnsregelgeving, waaronder de herziening van de Europese verordening 1099/2009, is onder meer gesproken over actuele wetenschappelijke inzichten over bedwelmingsmethodes. Nederland wil dat bijlage I herzien wordt op basis van deze laatste wetenschappelijke inzichten39. Ik zal deze inzet continueren zodra de Commissie met voorstellen komt voor aanpassing van de verordening.
124
Welk percentage van de varkens wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel varkens gaat dit?
Ik beantwoord deze vraag eerst in algemene zin voor diverse diercategorieën, om daarmee een totaalbeeld te geven van de gegevens die beschikbaar zijn. Vervolgens geef ik een dierspecifiek antwoord, dat wil zeggen bij deze vraag met betrekking tot varkens.
Algemeen
Voor de gegevens over het aantal dieren dat in Nederland gehouden wordt en het aantal dieren dat in een biologisch houderijsysteem gehouden wordt, biedt de website De Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel40 inzicht. De gegevens zijn afkomstig uit de CBS-landbouwtelling. Op dit moment is voor het jaar 2022 een volledig beeld te geven. Het jaar 2023 is gebaseerd op voorlopige cijfers. Ik baseer me in mijn antwoord daarom op de situatie van het jaar 2022. Onderstaande tabel geeft een overzicht voor de diercategorieën fokzeugen, leghennen, melkgeiten, melkkoeien, vleeskalveren, vleeskuikens en vleesvarkens. De tabel geeft de aantallen dieren per diercategorie weer dat in een biologisch houderijsysteem wordt gehouden en dat in totaal wordt gehouden in Nederland. In de vierde kolom geeft de tabel het daaruit resulterende percentage dieren weer dat in een biologisch houderijsysteem wordt gehouden.
Diercategorie |
Aantal dieren in een biologisch houderijsysteem |
Aantal dieren in Nederland |
% gehouden in een biologisch houderijsysteem |
---|---|---|---|
Fokzeugen |
8.989 |
787.886 |
1,14% |
Leghennen |
2.679.582 |
33.015.462 |
8,12% |
Melkgeiten |
43.201 |
488.652 |
8,84% |
Melkkoeien |
48.000 |
1.570.673 |
3,06% |
Vleeskalveren |
342 |
1.042.402 |
0,03% |
Vleeskuikens |
160.655 |
45.903.334 |
0,35% |
Vleesvarkens |
56.491 |
5.155.624 |
1,10% |
Data over 2022 (Bron: De Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel)
Voor een antwoord op de vraag hoeveel dieren in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk (BLk) van de Dierenbescherming worden gehouden baseer ik mij op de rapportage van Stichting Beter Leven keurmerk (SBLk). Het betreft een privaat keurmerk, en de gegevens over aantallen dieren gehouden onder het keurmerk worden verzameld, beheerd en gepubliceerd door SBLk. Omdat het om een privaat keurmerk gaat, worden deze getallen niet door de overheid bijgehouden. SBLk heeft op haar website41 een presentatie van een in 2023 gehouden stakeholderbijeenkomst geplaatst met daarin informatie over het aantal dieren gehouden onder het BLk. SBLk presenteert cijfers over 2023, gebaseerd op schattingen van deelnemende slachterijen. Zij maakt daarin geen onderscheid tussen één, twee of drie sterren. Tevens is het relevant te vermelden dat de gerapporteerde aantallen niet enkel in Nederland gehouden dieren betreft; een (klein) deel van de Beter Leven keurmerkhouders is gevestigd in andere landen. Om die reden is het niet mogelijk om het percentage in Nederland gehouden dieren met keurmerk te bepalen.
Diercategorie |
Aantal dieren gehouden in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming |
---|---|
Kalkoenen |
300 duizend |
Kalveren |
50 duizend |
Konijnen |
60 duizend |
Leghennen |
5,9 miljoen |
Melkrunderen |
3 duizend |
Varkens |
3,8 miljoen |
Vleeskuikens |
117 miljoen |
Vleesrunderen |
31 duizend |
Data over 2023 (Bron: Stichting Beter Leven keurmerk)
Varkens
Het aantal varkens dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem gehouden werd is onder te verdelen in fokzeugen (8.989 dieren) en vleesvarkens (56.491 dieren). Het percentage varkens dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem werd gehouden is voor beide diercategorieën circa 1%. Het aantal varkens dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming is 3,8 miljoen.
125
Welk percentage van de koeien, gehouden voor de productie van vlees, wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Vleesrunderen
De vraag ziet op het aantal en percentage koeien gehouden voor de productie van vlees. Ik heb dit geïnterpreteerd als het aantal en percentage vleesrunderen. De Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel geeft geen gegevens over in 2022 in Nederland gehouden vleesrunderen in een biologisch houderijsysteem. Het aantal vleesrunderen dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming is 31.000.
126
Welk percentage van de koeien, gehouden voor de productie van melk, wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Melkkoeien
Het aantal melkkoeien dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem gehouden werd is 48.000. Het percentage melkkoeien dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem werd gehouden is circa 3%. Het aantal melkrunderen dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming is 3 duizend.
127
Welk percentage van de kalfjes wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel varkens gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Vleeskalveren
De vraag ziet op het aantal en percentage kalfjes. Ik heb dit geïnterpreteerd als het aantal en percentage vleeskalveren. Het aantal vleeskalveren dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem gehouden werd is 342. Het percentage vleeskalveren dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem werd gehouden is lager dan 1%. Het aantal kalveren dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming is 50 duizend.
128
Welk percentage van de kippen, gehouden voor de productie van vlees, wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Vleeskuikens
Het aantal vleeskuikens dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem gehouden werd is 160.655. Het percentage vleeskuikens dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem werd gehouden is lager dan 1%. Het aantal vleeskuikens dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming is 117 miljoen.
129
Welk percentage van de kippen, gehouden voor de productie van eieren, wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Leghennen
Het aantal leghennen dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem gehouden werd is 2.679.582. Het percentage leghennen dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem werd gehouden is circa 8%. Het aantal leghennen dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming is 5,9 miljoen.
130
Welk percentage van de geiten wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Melkgeiten
Het aantal melkgeiten dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem gehouden werd is 43.201. Het percentage melkgeiten dat in 2022 in een biologisch houderijsysteem werd gehouden is circa 9%. Voor de geitenhouderij heeft Stichting Beter Leven keurmerk geen gegevens opgenomen in haar rapportage, omdat daar ook geen criteria voor zijn.
131
Welk percentage van de schapen wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Schapen
De Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel geeft geen gegevens over in 2022 in Nederland gehouden schapen in een biologisch houderijsysteem. Voor de schapenhouderij heeft Stichting Beter Leven keurmerk geen gegevens opgenomen in haar rapportage, omdat daar ook geen criteria voor zijn.
132
Welk percentage van de konijnen wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Konijnen
Er werden in 2022 geen konijnen in Nederland gehouden in een biologisch houderijsysteem. Het aantal konijnen dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming is 60 duizend.
133
Welk percentage van de kalkoenen wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel dieren gaat dit?
Algemeen
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u eerst naar de beantwoording van vraag 124, waarin ik in algemene zin voor de diverse diercategorieën, een beeld geef van de gegevens die beschikbaar zijn.
Kalkoenen
Er werden in 2022 geen kalkoenen in Nederland gehouden in een biologisch houderijsysteem. Het aantal kalkoenen dat in 2023 gehouden werd in een houderijsysteem met één, twee of drie sterren van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming is 300 duizend.
134
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar short pulse ultrahigh current (SPUC) als bedwelmingsmethode?
Uit recente onderzoeksresultaten in België blijkt dat bedwelming met SPUC nog niet als commerciële bedwelmingsmethode kan worden gezien. In Australië zal mogelijk verder onderzoek gaan plaatsvinden naar deze bedwelmingsmethode.
135
Welk percentage van de varkens is gehuisvest in stallen waar het voeren, de watervoorziening en de luchtventilatie volautomatisch is geregeld, de zogenoemde volautomatische stallen, en om hoeveel varkens gaat dit?
Deze gegevens worden niet vastgelegd.
136
Hoeveel varkens worden er per jaar naar Nederland geïmporteerd, vanuit welke landen en met welk doel?
Er zijn ongeveer 77.000 varkens uit andere EU-lidstaten naar Nederland verplaatst. Het belangrijkste doel was het verder houden van deze dieren. De belangrijkste herkomstlanden waren Duitsland, Denemarken en België. Vanuit landen buiten de EU zijn geen varkens geïmporteerd.
137
Hoeveel varkens worden er per jaar geëxporteerd, naar welke landen en met welk doel?
In 2023 zijn (tot 1 december) ongeveer 6,8 miljoen varkens naar andere EU-lidstaten verplaatst. De belangrijkste landen waren Duitsland, Spanje en België. De bestemming was zowel voor het verder houden van de dieren als voor de slacht.
In 2023 zijn ongeveer 5.700 varkens geëxporteerd naar landen buiten de EU, o.a. Albanië en Bosnië en Herzegovina met fokkerij en/of gebruik als doel.
138
Bij hoeveel biggen wordt het staartje afgebrand of afgeknipt per jaar?
Naar schatting 1% van de biggen in de Nederlandse varkenshouderij wordt niet gecoupeerd. Dit betekent dat jaarlijks bij ruim 27 miljoen biggen de staart wordt gecoupeerd.
In mijn brief van 4 november 2022 (Kamerbrief 28 286 nr. 1265) heb ik aangegeven dat ik als alternatief voor amendement op artikel 2.1 Wet dieren regelgeving zal opstellen gericht op het onder andere het uitfaseren dan wel maximaal inperken van ingrepen (waaronder het couperen van varkensstaarten) die dienen om dieren aan te passen aan het houderijsysteem.
139
Bij hoeveel biggen worden de tandjes gevijld per jaar?
Het is mij niet bekend bij hoeveel biggen de tandjes worden gevijld. Gegevens hierover worden niet (centraal) geregistreerd.
140
Hoeveel biggen worden nog gecastreerd per jaar?
Volgens de laatste mij bekende gegevens wordt 35% van de beerbiggen gecastreerd. Omgerekend betreft dit circa 4,9 miljoen beerbiggen.
141
Hoeveel biggen zijn er levend geboren in 2022?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 144.
142
Hoeveel biggen zijn doodgeboren in 2022?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 144.
143
Hoeveel biggen zijn binnen zeven dagen na de geboorte gestorven in 2022?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 144.
144
Hoeveel biggen zijn binnen zes maanden na de geboorte gestorven in de stallen in 2022?
Varkens worden niet individueel geïdentificeerd en geregistreerd. Dit betekent dat er geen geboorten of leeftijden van varkens worden vastgelegd. Bovenstaande vragen zijn dus niet te beantwoorden. Wel wordt de afvoer van dode varkens per diercategorie geregistreerd.
Op basis van de RVO-rapportage Dierregistraties over 2022 kan ik uw Kamer informeren dat voor dat jaar de sterfte is gemeld van 3.870.528 biggen in het I&R-systeem.
Ik zet me in om de zorg voor jonge dieren (inclusief sterfte) inzichtelijk te maken. In 2022 heb ik u geïnformeerd dat ik de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) financier om een monitor en benchmarksystematiek te ontwikkelen voor de zorg van jonge dieren.42 Doel daarvan is het verkrijgen van een objectief beeld van de zorg van jonge dieren in de Nederlandse varkens-, melkgeiten-, en melkveesector, inclusief geborgde gegevens over de sterfte. Ik zal u hierover in het eerste kwartaal van 2024 nader informeren naar aanleiding van de uitvoering van motie van het voormalige lid Vestering43 voor een plan van aanpak om sterfte bij jonge dieren (inclusief biggen) te verminderen. In december 2023 heb ik u geïnformeerd hoe ik deze motie zal uitvoeren en welke elementen het Plan van Aanpak zal bevatten.44 Naast de reeds genoemde benchmarksystematiek, ontwikkelen sectoren diverse instrumenten die houders en hun dierenarts op het bedrijf kunnen benutten om de zorg voor het jonge dier te verbeteren. De varkenssector werkt bijvoorbeeld samen met de Gezondheidsdienst voor Dieren aan een «vitale big box», die concrete hulpmiddelen voor zeugenhouders bevat om de zorg voor biggen te verbeteren. Ik zal u hierover nader informeren via het toegezegde Plan van Aanpak.
145
Wat was in 2022 het gemiddelde aantal biggen dat een zeug in de Nederlandse varkenshouderij per worp krijgt?
In 2022 kreeg een zeug gemiddeld 15,8 levend geboren biggen per jaar.
146
Wat was in 2022 de gemiddelde verwachtte transporttijd, inclusief eventuele rusttijd, van geëxporteerde Nederlandse zeugen naar Kroatië?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 147.
147
Wat was in 2022 de maximale transporttijd, inclusief eventuele rusttijd, van geëxporteerde Nederlandse zeugen naar Kroatië?
Bij de export van varkens is geen onderscheid te maken naar het aandeel zeugen. In 2022 zijn ruim 200 varkenstransporten van Nederland naar Kroatië gegaan. Uit de aantallen varkens per transport valt daarbij af te leiden dat het bij meer dan 90% van deze transporten biggen betreft bestemd om verder te houden of voor de slacht (Biggen worden normaliter in grote aantallen per transport worden vervoerd – tot meer dan 1000 stuks). Bij minder dan 10% van de transporten is er vermoedelijk sprake van oudere varkens. Echter of dit ook transporten van zeugen betreft is uit de beschikbare data niet te achterhalen.
Uit de journaals van alle transporten van varkens (dus incl. eventuele zeugen) van Nederland naar Kroatië in 2022 blijkt dat de verwachte transporttijd gemiddeld bijna 19 uur bedraagt (minimaal 17 uur en maximaal 23 uur). Rusttijd tijdens een transport van varkens dat niet langer duurt dan 24 uur is niet voorgeschreven. De werkelijke transporttijd wordt niet vastgelegd. Wel blijkt uit de controle achteraf van de ingezonden journaals dat bij geen van deze transporten van varkens naar Kroatië in 2022 de maximale transporttijd van 24 uur voor varkens is overschreden.
148
Kunt u een overzicht geven van lopende onderzoeken over het welzijn van vissen, week- en schaaldieren?
In Nederland lopen op dit moment drie onderzoeken die betrekking hebben op het welzijn van vissen en schaaldieren. Het eerste onderzoek betreft het technisch operationaliseren van het bedwelmen van gevangen schol en tarbot aan boord voordat deze dieren worden gedood. U bent over dit onderzoek geïnformeerd per Kamerbrief.45 Dit onderzoek wordt in 2024 afgerond. Het tweede onderzoek betreft de verbetering van het welzijn bij de vangst van enkele pelagische vissoorten. Het derde onderzoek betreft de specificaties voor het elektrisch bedwelmen voorafgaand aan doding van de Noordzeekrab en de Europese kreeft. Zie ook de beantwoording van vraag 150. Naar mijn weten lopen er in Nederland momenteel geen onderzoeken naar het welzijn van weekdieren.
149
Kunt u een overzicht geven van onderzoeken over het welzijn van vissen, week- en schaaldieren die in de afgelopen twee jaar in opdracht van het Ministerie van LNV zijn gedaan?
In de afgelopen twee jaar is er één onderzoek in opdracht van het Ministerie van LNV uitgezet met betrekking tot het welzijn van schaaldieren naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Wassenberg en De Groot.46 Dit onderzoek betreft de specificaties voor het elektrisch bedwelmen voorafgaand aan doding van de Noordzeekrab en de Europese kreeft. Zie ook de beantwoording van vraag 150. In 2021 is een project goedgekeurd in de Topsector uitvraag Landbouw, Water en Voedsel met betrekking tot het verbeteren van het welzijn van enkele gevangen pelagische vissoorten. Dit vierjarig onderzoek is in 2022 van start gegaan. Er zijn geen onderzoeken uitgezet door het Ministerie van LNV met betrekking tot het welzijn van vissen of weekdieren in de afgelopen twee jaar.
150
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Wassenberg en Tjeerd de Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 67 ) over het verbieden van het levend koken van kreeften en krabben?
Over mijn inzet om het welzijn van krabben en kreeften bij doding te verbeteren, is de Kamer recent geïnformeerd.47 Om het levend koken van krabben en kreeften te beëindigen moet er een praktisch en werkbaar alternatief zijn voor de Nederlandse horeca. Op dit moment bestaat er nog geen wetenschappelijk onderbouwde humane dodingsmethode of methode waarmee deze dieren onomkeerbaar kunnen worden bedwelmd voorafgaand aan het koken. Ik heb aangegeven het onderzoek dat in Noorwegen loopt naar het bedwelmen van krabben nauwgezet te volgen. Daarnaast heb ik dit jaar bij Wageningen Livestock Research (WLR) een onderzoek uitgezet naar de technische specificaties voor het elektrisch bedwelmen van zowel de Noordzeekrab als de Europese kreeft op kleine schaal. Dit onderzoek sluit beter aan bij de Nederlandse praktijk. Hierbij werkt WLR samen met het Noorse onderzoeksinstituut. Ik verwacht de Kamer uiterlijk medio 2024 te kunnen informeren over de Nederlandse onderzoeksresultaten. Op basis van de onderzoeksresultaten bepaal ik wat ik kan doen om de Nederlandse praktijk daarop aan te passen. Zoals ik eerder heb aangegeven kan dit leiden tot aanpassing van de nationale wet- en regelgeving.
151
Wat is de stand van zaken rondom de strengere wetgeving rondom het slachten van hoogzwangere runderen en varkens?
Over een aangepast ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren, dat voorziet in een verbod op het verhandelen van drachtige dieren die verder dan twee-derde dracht zijn, is overleg met de NVWA gaande. Onderzocht wordt op welke manier de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het besluit afdoende geborgd kan worden. Ik verwacht dit aankomend voorjaar verder uit te kunnen werken.
152
Wat is de stand van zaken rondom het verbod van het gebruik van stroomstootapparatuur?
De afgelopen maanden is de conceptregelgeving in internetconsultatie geweest en besproken met ondernemers in het kader van de praktische bedrijfseffectentoets. Ook heeft de NVWA een handhaafbaarheid-, uitvoerbaarheid- en fraudebestendigheidstoets uitgevoerd. De reacties op de internetconsultatie en de uitkomsten van de toetsen worden nu bestudeerd. Ik verwacht de conceptregelgeving in de eerste helft van 2024 voor voorhang aan te kunnen bieden bij de Eerste en Tweede Kamer
153
Wat is de stand van zaken rondom de wijziging van de Wet dieren ten aanzien van cameratoezicht op slachthuizen en verzamelcentra?
Het wetsvoorstel cameratoezicht zal binnenkort in internetconsultatie gaan. Tegelijkertijd met de internetconsultatie wordt het wetsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens, het Adviescollege Toetsing Regeldruk en de NVWA voor een uitvoerbaar- en handhaafbaarheidstoets
154
Kan de Chief Veterinary Officer (CVO) in Europees verband aandacht vragen voor het ontwikkelen van shelter medicine als veterinaire discipline?
Specialisatie richtingen als veterinaire discipline worden gestuurd vanuit de vraag van dierenartsen, opleidingscriteria en mogelijke opleidingsplekken. Hier heeft de CVO geen rol. Vanwege een toenemende vraag voor hoog kwalitatieve zorg zijn dierenartsen zich meer gaan focussen op meer specifieke aspecten van de diergeneeskunde.
Veterinaire disciplines zoals deze beschreven zijn door de European School for Advanced Veterinary Studies (ESAVS) zijn op dit moment anesthesie en pijnmanagement, cardiologie, tandheelkunde, dermatologie, radiologie, spoedzorg, interne geneeskunde, neurologie, oncologie, endoscopie, exotische dieren, kattengeneeskunde, laboratorium diagnostiek, oogheelkunde en chirurgie. De uitbreiding in disciplines of cursussen wordt gebaseerd op uitvraag bij veterinairen waar hun interesse ligt en de programma directeuren.
Hiernaast is er nog de European Board of Veterinary Specialisation (EBVS). EBVS beoordeelt op basis van animo bij dierenartsen en mogelijkheden tot opleiding van de specialisatie of deze discipline als specialisatie kan worden opgenomen.
In beide gevallen heeft de Europese Commissie of hebben landelijke overheden geen invloed bij het ontwikkelen van de specialismen zoals deze nu bestaan binnen de diergeneeskunde.
155
Hoe gaat het Ministerie van LNV werken aan het structureel verzamelen van data en kengetallen over de huis- en hobbydierketens?
Gezelschapsdieren nemen een belangrijke plaats in onze samenleving in. Bijna de helft van de Nederlandse huishoudens heeft een huisdier, alleen weten we veel nog niet van deze groep gezelschapsdieren. De wens is om te komen tot een (monitorings)systeem dat een structureel inzicht geeft in het aantal en soort gezelschapsdieren in Nederland. Begin volgend jaar start de verkenning om te weten te komen of het opzetten van een (monitorings)systeem haalbaar is.
156
Hoeveel kalveren zijn in 2023 vanuit Ierland naar Nederland geïmporteerd door respectievelijk VanDrie Group, Pali Group, Denkavit en vrije mesters?
In 2023 (tot 1 december) zijn ongeveer 106.000 kalveren uit Ierland verplaatst naar Nederland. Specifieke bedrijfsgegevens worden niet door de NVWA openbaar gemaakt.
157
Hoeveel kalveren zijn in 2020, 2021, 2022 en 2023 geïmporteerd door VanDrie Group?
Specifieke bedrijfsgegevens worden door de NVWA niet openbaar gemaakt.
158
Hoeveel dieren worden er nu jaarlijks hoornloos gefokt en om welk percentage gaat dit per diersoort?
Er wordt door de overheid geen registratie bijgehouden van dieren die hoornloos gefokt worden: dus aantallen en percentages per diersoort zijn mij niet bekend.
159
Hoeveel geitenlammetjes zijn er geboren in 2022, onderverdeeld naar geslacht?
De geboorte en sterfte van geiten moet geregistreerd worden in I&R. Alleen bij geiten die geboren worden in de melkgeitenhouderij is de registratie van het geslacht verplicht. Overige geitenhouders kunnen deze informatie wel registreren, maar zijn hiertoe niet verplicht. In onderstaande tabel is zichtbaar hoeveel geboren geiten zijn geregistreerd in 2022, onderverdeeld naar geslacht.
Geboren geiten 2022 |
Aantal |
---|---|
Mannelijk |
135.701 |
Vrouwelijk |
154.030 |
Geen geslacht geregistreerd |
7.165 |
160
Hoeveel geitenlammetjes zijn in 2022 dood geboren, onderverdeeld naar geslacht?
De geboorte en sterfte van geiten moet geregistreerd worden in I&R. Alleen bij de melkgeitenhouderij is de registratie van doodgeboorten en daarbij het geslacht verplicht. Geiten die sterven voordat de verplichte identificatiemiddelen worden aangebracht worden geregistreerd als doodgeboren. De termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen is binnen 7 dagen na geboorte.
In onderstaande tabel is zichtbaar hoeveel doodgeboren geiten zijn geregistreerd in 2022, onderverdeeld naar geslacht.
Doodgeboren geiten 2022 |
Aantal |
---|---|
Mannelijk |
5.340 |
Vrouwelijk |
4.889 |
161
Hoeveel geitenlammetjes zijn in 2022 binnen zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf, onderverdeeld naar geslacht?
De geboorte en sterfte van geiten moet geregistreerd worden in I&R. Alleen bij geiten die geboren worden in de melkgeitenhouderij is de registratie van het geslacht verplicht. Overige geitenhouders kunnen deze informatie wel registreren, maar zijn hiertoe niet verplicht. Geiten die sterven voordat de verplichte identificatiemiddelen worden aangebracht worden geregistreerd als doodgeboren. Die informatie is opgenomen in de beantwoording van vraag 160.
In onderstaande tabel is het aantal geiten dat voorzien is van identificatiemiddelen en waarna de geit binnen 7 dagen na geboorte is gestorven, onderverdeeld naar geslacht.
Binnen 7 dagen gestorven geiten 2022 |
Aantal |
---|---|
Mannelijk |
1.354 |
Vrouwelijk |
1.213 |
Geen geslacht geregistreerd |
2 |
Voor mijn inzet om de zorg voor jonge dieren inzichtelijk te maken verwijs ik u naar de beantwoording van op vraag 144.
162
Hoeveel geitenlammetjes zijn in 2022 afgevoerd naar een bokkenmester?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 164.
163
Hoeveel geitenlammetjes zijn in 2022 gestorven bij bokkenmesters?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 164.
164
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode gestorven bij opfokbedrijven?
Elke geboorte, sterfte en verplaatsing van geiten wordt geregistreerd in I&R. Bij de registratie van primaire bedrijven wordt het type bedrijf niet vastgelegd. Uit I&R blijkt dus niet of een geitenhouderij een bokkenmester of bijvoorbeeld een opfokbedrijf is. Deze informatie is dus niet beschikbaar.
165
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode afgevoerd naar het slachthuis en op welke leeftijd, onderverdeeld naar geslacht?
In 2022 zijn ongeveer 78.500 geitenlammetjes in de Nederlandse slachthuizen geslacht. Dit betreft de dieren tot 6 weken leeftijd. De NVWA houdt geen cijfers bij over het geslacht van de dieren.
166
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode (uit zichzelf) gestorven in of op weg naar het slachthuis?
Deze cijfers worden door de NVWA niet bijgehouden.
167
Hoeveel keizersnedes vinden er per jaar plaats bij koeien die worden gehouden voor de productie van vlees (de dikbilrassen) en om welk percentage van deze groep dieren gaat dit?
Het is mij niet bekend hoeveel keizersnedes er per jaar bij de rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw, de rassen die bekend staan om de (routinematige) keizersneden, plaatsvinden. In 2024 zal een evaluatie plaatsvinden van het project Bewust Natuurlijk Luxe dat als doel had het aantal natuurlijke geboorten bij deze dieren te verhogen. Ik zal de resultaten van de evaluatie te zijner tijd met uw Kamer delen. Voor de overige vleesrassen geldt niet dat er routinematige keizersneden plaatsvinden.
168
Kunt u garanderen dat er geen snavels meer worden gekapt bij eendagskuikens, ook wanneer zij zijn bestemd voor de export en zo ja, hoe houdt u hierop zicht?
Er bestaat (sinds 2019) reeds een verbod op de snavelbehandeling bij vleeskuikens, leghennen, moederdieren van reguliere vleeskuikens en sinds 1 september 2023 ook bij vaderdieren uit de vermeerderingssector. Het houden van deze dieren waarbij deze ingreep is uitgevoerd is verboden. Dit is de veruit de grootste groep dieren, namelijk meer dan 90%, die niet meer behandeld mogen worden aan de snavel. Uw Kamer is over de laatste stand van zaken geïnformeerd op 8 juni 2023.48
Niet bij elk koppel eendagskuikens wordt een fysieke inspectie uitgevoerd.
De snavelbehandeling (die doorgaans bij eendagskuikens wordt uitgevoerd) is op dit moment nog toegestaan bij legouderdieren, (over)grootouderdieren, moederdieren van trager groeiende vleeskuikens, eendagskuikens bestemd voor export en kalkoenen. De ingreep bij deze dieren kan nog niet verantwoord worden uitgefaseerd. Wel wordt via de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee gewerkt aan het uitfaseren van de nog resterend toegestane ingrepen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 8 juni 2023.49
169
Bij hoeveel ouderdieren (hanen) wordt jaarlijks nog een deel van de achterste teen verwijderd, om welk percentage van deze dieren gaat dit en op welke wijze wordt dit uitgevoerd?
De ingreep van het verwijderen van het achterste deel van de teen bij de hanen in de vermeerderingssector is een nog toegestane ingreep. De ingreep wordt gedaan met behulp van een heet mes of hete draad. Het is mij niet bekend bij welk percentage van de hanen dit wordt uitgevoerd. Er loopt via de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee onderzoek naar het verantwoord uitfaseren van deze ingreep. In het eerste kwartaal van 2024 zal de stuurgroep, op basis van onderzoeksresultaten, een tussentijdse evaluatie uitvoeren en tussentijds advies uitbrengen om te bepalen wat de stappen zijn om 1 juli 2025 verantwoord met de ingreep te kunnen stoppen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 16 december 2022.50
170
Hoeveel kalfjes worden per jaar onthoornd, om welk percentage van deze dieren gaat dit en op welke wijze wordt dit uitgevoerd?
Het onthoornen van kalveren is een toegestane ingreep en wordt vrijwel standaard uitgevoerd bij de vrouwelijke kalveren die op het melkveebedrijf blijven. Ik heb geen inzicht in percentages van kalveren die onthoornd worden maar het gaat om het merendeel van de vaarskalveren. De ingreep wordt uitgevoerd onder algehele sedatie en plaatselijke verdoving. Daarnaast is het vanuit de zuivelkwaliteitssystemen verplicht langwerkende pijnstilling toe te dienen.
171
Hoeveel geitenlammetjes worden per jaar onthoornd, om welk percentage van deze dieren gaat dit en op welke wijze wordt dit uitgevoerd?
Het onthoornen van lammeren bestemd voor melkproductie is een toegestane ingreep. Ik heb geen inzicht in percentages van lammeren die onthoornd worden maar het gaat om het merendeel van de vrouwelijke lammeren. De ingreep wordt uitgevoerd onder algehele sedatie. Daarnaast is het vanuit het zuivelkwaliteitssysteem verplicht langwerkende pijnstilling toe te dienen.
172
Hoe houdt u zicht op infanticide bij konijnen en wat doet u om dit te voorkomen?
Ik zet mij in voor een plan van aanpak om de sterfte bij jonge dieren te verminderen. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 144. In dit plan van aanpak wordt de konijnensector ook meegenomen.
173
Hoeveel haantjes worden er op dit moment jaarlijks gedood?
Het laatste cijfer wat mij bekend is komt uit het rapport «Scenario’s voor het vraagstuk «het doden van eendagshaantjes van legrassen»»51 en dateert uit 2018. In dat jaar ging het om 44 miljoen eendagshaantjes. Inmiddels is dit cijfer gedaald, omdat de sector werkt aan het verminderen van het aantal eendagshaantjes.
174
Hoeveel dieren zijn er, uitgesplitst per diersoort en per jaar, omgekomen bij stalbranden in 2022 en 2023?
Onderstaande tabel geeft weer hoeveel dieren, uitgesplitst per diersoort, omgekomen zijn bij stalbranden in 2022. Deze data is afkomstig uit de Risicomonitor Stalbranden, die jaarlijks gepubliceerd wordt door het Verbond van Verzekeraars. De Risicomonitor Stalbranden 2023 is nog niet gepubliceerd. Het aantal omgekomen dieren bij stalbranden in 2023 is dan ook nog niet bekend.
Diersoort |
Aantal omgekomen dieren bij stalbranden in 2022 |
---|---|
Varkens |
0 |
Pluimvee |
128.000 |
Geiten |
1630 |
Runderen |
328 |
Paarden |
17 |
Schapen |
70 |
Totaal aantal dieren |
130.045 |
175
Hoe staat het met het onderzoek naar verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte van veehouderijen en naar manieren om de overlevingskans van dieren te vergroten?
Eerder heb ik Wageningen University & Research opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren naar de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om de technische ruimte van bestaande stallen verplicht te compartimenteren. In dit onderzoek zijn ook mogelijkheden om de overlevingskansen van dieren bij brand te vergroten meegenomen, en de invloed van andere wet- en regelgeving op de brandveiligheid van stallen. De resultaten van dit onderzoek heb ik recent ontvangen. Ik informeer de Kamer naar verwachting eind januari over de algehele stand van zaken van de aanpak van stalbranden. Hierbij betrek ik ook de resultaten van dit onderzoek.
176
Welke stappen onderneemt u om stalbranden tegen te gaan? Wat is de stand van zaken van deze stappen?
Eerder heb ik de Kamer geïnformeerd52 over de maatregelen die ik neem om het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dieren dat daarbij omkomt per sector te halveren in 2026. De verscherpte aanpak voor stalbranden bestaat uit preventieve maatregelen en schadebeperkende maatregelen.
Met preventieve maatregelen wil ik het ontstaan van een stalbrand zoveel mogelijk voorkomen. Hiervoor werk ik momenteel aan twee verplichte keuringen. Ten eerste een jaarlijkse brandveiligheidskeuring voor alle veehouderijen, die gericht is op bewustwording en brandveiligheidsmanagement. Ten tweede een drie- of vijfjaarlijkse elektra- en zonnestroominstallatiekeuring, afhankelijk van het aantal gehouden dieren.
De ontwerp-AmvB waarmee deze keuringen verplicht gesteld gaan worden heb ik op 10 januari 2024 ter voorhang naar de Tweede Kamer gestuurd. Ik streef ernaar deze keuringen in 2024 in werking te laten treden.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 175 verwacht ik de Kamer eind januari te informeren over de algehele stand van zaken van de aanpak van stalbranden. Hierbij betrek ik ook de resultaten van het WUR onderzoek naar schadebeperkende maatregelen.
177
Wat is de stand van zaken van de aangekondigde gesprekken met wildopvangorganisaties en decentrale overheden om te kijken of het mogelijk is om te komen tot een betere geharmoniseerde aanpak?
Sinds het begin van 2023 voer ik periodiek gesprekken met de Spreekbuis Wildopvang en Dierenambulances. In deze gesprekken bespreken we knelpunten van wildopvangcentra en het beleid binnen de wildopvang. Daarnaast voer ik regelmatig gesprekken met de provincies en ook in die gesprekken zijn de wildopvang en knelpunten die de opvangcentra ervaren een terugkerend agendapunt. In 2024 zet ik de gesprekken met de wildopvang en decentrale overheden voort, zodat de aanpak rondom de wildopvang verder gestroomlijnd wordt.
178
Wat is de stand van zaken van het aangekondigde houdverbod voor kortsnuitige honden en katten?
In de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken»53 kondigde ik aan een houdverbod te willen voor honden en katten die lijden onder hun uiterlijke kenmerken.
Zoals ik in de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 13 juli 2023 aangaf54, is een houdverbod een zeer vergaand middel dat ingrijpt op de interne markt van de Europese Unie. Voor een verbod moet objectief kunnen worden beoordeeld of een uiterlijk kenmerk lijden veroorzaakt en moet het mogelijk zijn hier gedegen op te kunnen handhaven. Een houdverbod is alleen proportioneel wanneer het geldt voor dieren met kenmerken die bij ieder individueel dier met dat kenmerk ernstig lijden veroorzaakt én die op iedere leeftijd objectief vast te stellen zijn.
Zo’n houdverbod wordt momenteel vormgegeven voor katten met vouworen. Van deze katten is bekend dat elk dier permanent lijdt door een kraakbeenafwijking, waardoor ook de vouworen ontstaan. Deze vouworen zijn daarnaast op elke leeftijd – dus ook bij jonge dieren vast te stellen. Ik verwacht in het voorjaar van 2024 de internetconsultatie van het houdverbod van katten met vouworen te starten.
Welke schadelijke uiterlijke kenmerken nog meer voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden wordt verder uitgewerkt. Dit zal onder andere worden gedaan aan de hand van de uitkomst van een risico-inventarisatie van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA. Ik heb de NVWA gevraagd in 2024 in kaart te brengen welke potentieel schadelijke kenmerken voorkomen bij honden en katten en wat het risico is van elk kenmerk op welzijnsaantasting. Kenmerken gerelateerd aan kortsnuitigheid zullen onderdeel vormen van deze inventarisatie. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik eind 2024 met de Kamer te kunnen delen.
179
Is er al een opdracht gegeven tot het uitvoeren van een onderzoek naar de geschiktheid van reptielen, vogels en andere dierklassen, om ook voor deze dieren te kunnen komen tot een huis- en hobbydierenlijst? Zo nee, waarom niet?
Momenteel vindt de implementatie van de huis- en hobbydierenlijst voor zoogdieren plaats. Dit complexe proces wordt eerst afgerond, voordat een keuze wordt gemaakt voor het vervolg van het ontwikkelen van andere positieflijsten.
180
Wat zijn de plannen van de regering met betrekking tot de stijgende kosten van dierenzorg voor gezelschapsdieren bij het verbeten van de mentale en fysieke gezondheid voor dieren?
Er zijn momenteel signalen dat prijzen voor de zorg voor gezelschapsdieren stijgen. Een onderzoek hiernaar zit in de aanbestedingsprocedure. Dit betreft een economisch onderzoek naar de prijsontwikkeling van dierenartstarieven voor de zorg voor gezelschapsdieren en de oorzaken van eventuele veranderingen in deze tarieven. Op basis van de resultaten wordt bezien of verdere maatregelen nodig zijn. De inzet is het onderzoek medio 2024 af te ronden.
181
Ziet u mogelijkheden om verdere prijsstijgingen in de dierenzorg te beperken of te bevriezen?
Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van het onderzoek naar de prijzen voor dierenzorg en ook niet op mogelijkheden om prijzen te reguleren. Wel onderzoekt LNV parallel aan het onderzoek naar de prijzen voor dierenzorg welke mogelijkheden of instrumenten er van overheidszijde zijn om prijzen te reguleren.
182
Wat zijn de financiële gevolgen om de btw op diensten voor gezelschapsdieren van dierenartsen te verlagen van 21 procent naar negen procent?
Het is niet bekend wat de jaarlijkse btw-opbrengst van diergeneeskundige handelingen voor gezelschapsdieren is, zodat niet kan worden berekend wat de financiële gevolgen zouden zijn van het verlagen van het toepasselijk btw-tarief.
183
Wat is de stand van zaken omtrent de verkoop van zeezoogdieren door het Dolfinarium aan een pretpark in China?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 184.
184
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de toets naar de wettigheid van de verkoop van dolfijnen en andere zeezoogdieren van het Dolfinarium aan Hainan Ocean Paradise?
Het Dolfinarium wil acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen verhuizen naar Hainan Ocean Paradise in China. Voordat de dieren kunnen verhuizen moet het dolfinarium voldoen aan eisen op veterinair gebied, dierenwelzijn en CITES.
Dierenwelzijn heeft hierbij volop de aandacht. Het Dolfinarium moet aantonen dat het houden, huisvesten en verzorgen van de dieren in China voldoet aan de normen die wij aan Nederlandse dierentuinen stellen. Op basis van de informatie die het Dolfinarium nu heeft aangeleverd, ben ik hiervan niet overtuigd. Het Dolfinarium moet aanvullende informatie aanleveren om mij ervan te verzekeren dat dierenwelzijn in China voldoende geborgd blijft. Tot die tijd kunnen de dieren niet verhuizen.
Als uiteindelijk wordt vastgesteld dat de dieren kunnen verhuizen op grond van dierenwelzijn, moet het Dolfinarium CITES-exportvergunningen aanvragen voor de dolfijnen en walrussen. Voor de zeeleeuwen is geen CITES-exportvergunning nodig. RVO heeft in het verleden tweemaal CITES-exportvergunningen afgegeven voor deze dieren, maar deze zijn inmiddels verlopen.
Ten slotte zal vlak voor het daadwerkelijke transport een veterinaire toets plaatsvinden. De dieren moeten namelijk gezond zijn voordat ze kunnen vertrekken. Het is echter nu nog niet te voorspellen of de dieren op basis van de gestelde dierenwelzijnseisen daadwerkelijk voor transport naar China in aanmerking zullen komen.
185
Hoeveel en welke dierentuinvergunningen zijn ingetrokken in het afgelopen jaar?
Vier dierentuinen hebben een verzoek tot intrekken van hun dierentuinvergunning gedaan. Drie van deze verzoeken zijn ingewilligd. De vergunningen van Omnium Goes, het Arsenaal in Vlissingen en Informatiecentrum de Noordwester op Vlieland zijn inmiddels ingetrokken. Het laatste verzoek tot intrekken, van tropische vlindertuin Klein Costa Rica uit Someren, is recent ontvangen en is nog in behandeling.
186
Hoeveel dierentuinvergunningen heeft de Rijksdienst van Ondernemend Nederland (RVO) geweigerd en hoeveel verleend in het afgelopen jaar?
RVO heeft vier aanvragen voor een dierentuinvergunning ontvangen. Geen van de vergunningen is verleend. Eén van de aanvragen is door RVO afgewezen. In een ander geval bleek een dierentuinvergunning niet nodig te zijn. Twee van de aanvragen zijn niet verder in behandeling genomen omdat de aanvragers niet meer reageerden op verzoeken om aanvullende informatie aan te leveren.
187
Kunt u een overzicht geven van de afspraken die met het Dolfinarium zijn gemaakt, de deadlines van deze afspraken en de mate waarin deze afspraken tot nu toe zijn gehaald?
In de beantwoording van de vragen van het lid Wassenberg in 202255 heb ik toegezegd om de Kamer in de periodieke verzamelbrief Dierenwelzijn op de hoogte te houden van relevante ontwikkelingen betreffende de uitvoering van de gemaakte afspraken met het Dolfinarium. Ik zal de verzamelbrief voor de begrotingsbehandeling aan de Tweede Kamer toesturen, met daarin de laatste stand van zaken over het afsprakentraject met het Dolfinarium.
Hieronder volgt een overzicht met een samenvatting per afspraak, zoals ik reeds in juli 2023 met de Tweede Kamer gedeeld heb.56 De volledige afspraken vindt u in de afsprakenset die ik in 2021 met de Kamer heb gedeeld.57 De meeste afspraken moesten direct worden doorgevoerd. Ten aanzien van afspraak 8 zijn verschillende deadlines gesteld die verder in de tijd liggen.
Educatief programma
Afspraak 1: De dieren zullen geen onnatuurlijk gedrag vertonen tijdens voorstellingen en in de voorstellingen zal uitleg gegeven worden over natuurlijk gedrag.
Afspraak 2: Tijdens de voorstellingen staat de educatieve boodschap centraal.
Afspraak 3: Attributen zullen enkel gebruikt worden tijdens voorstellingen met als doel om natuurlijk gedrag, soorteigen kenmerken, gezondheidstraining of dierverzorging te illustreren.
Afspraak 4: Interactie tussen dierverzorgers en de dieren tijdens de voorstelling zal een directe link hebben met de educatieve boodschap die tijdens de voorstelling wordt overgebracht.
Afspraak 5: Het Dolfinarium zal de voorstellingen niet meer aanduiden als shows, maar zijnde voorstellingen of dierpresentaties.
Afspraak 6: Het Dolfinarium zal op verschillende manieren borgen dat geluid geen negatieve invloed heeft op het dierenwelzijn.
Afspraak 7: Het Dolfinarium stopt met fotomomenten en zorgt voor een educatief programma voor het beperkte contact tussen bezoekers en dieren.
Dierverblijven
Afspraak 8a: Het Dolfinarium zal het verblijf van de Stellerzeeleeuwen in fasen aanpassen (deadlines: 1 maart 2026 en 1 maart 2029)
Afspraak 8b: Het Dolfinarium zal het verblijf van de Californische zeeleeuwen in fasen aanpassen (deadlines: 1 maart 2022, 1 maart 2024 en 1 maart 2026)
Afspraak 8c: Het Dolfinarium zal het verblijf van de Dolfijnen in fasen aanpassen (deadlines: 24 augustus 2021 en 1 maart 2029)
188
Hoeveel controles hebben in 2023 plaatsgevonden bij dierentuinen? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
In 2023 zijn 47 controles uitgevoerd bij dierentuinen, waarbij 33 controles akkoord waren en 14 controles niet akkoord. De bevindingen zijn doorgegeven aan RVO. RVO bepaalt welke maatregelen genomen worden gelet op de bevindingen van de NVWA. RVO heeft vijf waarschuwingen verstuurd in het kader van de dierentuinregelgeving.
189
Hoeveel controles hebben in 2023 plaatsgevonden bij het Dolfinarium? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
In 2023 hebben geen controles bij het Dolfinarium plaatsgevonden.
190
Zijn er het afgelopen jaar meldingen gedaan bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van misstanden bij het Dolfinarium?
In 2023 zijn geen meldingen over misstanden bij het Dolfinarium binnengekomen bij de NVWA.
191
Hoe vaak zijn controleurs van de NVWA het afgelopen jaar bedreigd, geïntimideerd en/of mishandeld tijdens hun werkzaamheden door werknemers van dierentuinen?
In 2023 zijn geen meldingen gedaan van bedreiging, intimidatie of mishandelingen bij controles bij dierentuinen.
192
Hoeveel controles, uitgesplitst naar type markt, hebben in 2023 plaatsgevonden bij markten met levende dieren? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
In 2023 is één vogelmarkt geïnspecteerd, waarbij drie overtredingen zijn geconstateerd. Twee schriftelijke waarschuwingen zijn opgemaakt voor het vervoeren van vogels zonder geldige traces/gezondheidscertificaat en een niet-correct geringde vogel is in beslag genomen. Verder zijn vijf reptielenbeurzen gecontroleerd waarbij bij één beurs twee schriftelijke waarschuwingen zijn gegeven voor het vervoeren van dieren in een te kleine vervoersbox. Daarnaast zijn op basis van een analyse van gegevens uit de database waar organisaties beurzen en tentoonstellingen moeten melden, twee schriftelijke waarschuwingen opgemaakt voor het niet melden van beurzen bij de NVWA.
In 2023 zijn 70 inspecties uitgevoerd op paardenmarkten. Voor de geconstateerde overtredingen zijn vier mededelingen ter plaatse gegeven, 19 schriftelijke waarschuwingen, één rapport van bevindingen en twee processen-verbaal. Bij andere markten en beurzen (bijvoorbeeld kleindierbeurzen) zijn geen inspecties uitgevoerd.
193
Hoeveel controles hebben de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per jaar, plaatsgevonden bij bedrijfsmatige paardenhouders? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
In de onderstaande tabel is per jaar weergegeven hoeveel welzijnscontroles zijn uitgevoerd bij houders van paarden en hoeveel daarvan niet akkoord zijn. Hoewel de NVWA primair toezicht houdt op bedrijfsmatige houders van paarden, kan niet uitgesloten worden dat ook inspecties bij hobbymatige houders in deze cijfers zijn meegenomen. Bij hercontroles bij houders waar naast paarden ook andere diersoorten aanwezig waren, kan niet worden gespecificeerd bij welke diersoort(en) de overtredingen zijn geconstateerd en zijn alle niet-akkoorden meegenomen in de cijfers in de onderstaande tabel. Het totaal aantal interventies kan hoger liggen dan het aantal niet-akkoorden als er meerdere rapporten zijn opgemaakt voor één controle, zoals een proces-verbaal naast een rapport van bevindingen.
Controles |
2020 |
2021 |
2022 |
---|---|---|---|
Akkoord |
159 |
151 |
157 |
Niet Akkoord |
46 |
41 |
39 |
Totaal aantal controles |
205 |
192 |
196 |
Interventies |
2020 |
2021 |
2022 |
---|---|---|---|
Officiële waarschuwing |
18 |
25 |
14 |
Proces-verbaal |
10 |
9 |
15 |
Rapport van bevindingen |
28 |
14 |
16 |
Totaal aantal interventies |
56 |
48 |
45 |
194
Zou een wettelijk verbod op rollkur beter kunnen voorkomen dat deze techniek nog wordt toegepast?
Reeds in februari 2010 is de Fédération Equestre Internationale (FEI) overeengekomen dat elke hoofd- en halshouding die door agressieve dwang tot stand komt, onacceptabel is. Rollkur of hyperflexie is hierbij gedefinieerd als flexie van de nek van het paard, bereikt door agressieve kracht, en is daarmee onaanvaardbaar.
De Koninklijke Nederlandse Hippische Sportbond (KNHS) is de FEI hierin gevolgd. De FEI en KNHS werken met stewards en respectievelijk toezichthouders op het voorterrein van wedstrijden die controleren of er op een ongeoorloofde wijze getraind wordt.
Indien ruiters buiten het wedstrijdterrein, bijvoorbeeld in de thuisomgeving, middels rollkur of middels enige andere vorm van agressieve dwang een hoofd-halshouding bij het paard afdwingen, is dit in strijd met artikel 2.1. lid 1 van de Wet Dieren. In dit artikel is opgenomen dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Een wettelijk verbod op de rollkur heeft daarom weinig toegevoegde waarde.
195
Waarom is het gebruik van stands in paardenhouderijen niet verboden?
De sector heeft in de door de Sectorraad Paarden ontwikkelde Gids voor Goede Praktijken (versie 2.0 d.d. 15 mei 2019) vastgelegd dat stands, waarin paarden permanent aangebonden worden gehouden, zijn verboden per 1 januari 2017. Paarden die voor korte tijd worden aangebonden met als doel hoefverzorging, het verrichten van medische handelingen of tijdens pauze bij (buiten)ritten en evenementen/wedstrijden vallen hier buiten. Het handboek FNRS-kwaliteitsbeleid (v1.6.1 mei 2023) waarop hippische bedrijven getoetst kunnen worden, vermeld eveneens het sectorverbod op het permanent huisvesten van paarden in stands en houdt hier bij de hieraan deelnemende FNRS-leden toezicht op. Ik vind het positief dat de sector hierin zelf verantwoordelijkheid neemt. Voor private regels zoals die zijn opgenomen in een Gids voor Goede Praktijken geldt uiteraard dat het ten behoeve van naleving, van belang is dat de sector er op toeziet dat haar achterban zich houdt aan de voorschriften.
196
Kunt u een overzicht geven van alle, in de afgelopen vijf jaar, uitgevoerde inspecties en andersoortige controles en bezoeken bij de Tilburgse apenhandelaar Hartenlust?
De NVWA heeft in 2019, 2020, 2021, 2022 en 2023 respectievelijk 7, 3, 1, 2 en 6 bezoeken gebracht aan Hartelust. Deze bezoeken bestonden onder meer uit inspecties en audits. In de periode van vijf jaar zijn meerdere certificaten afgegeven voor intracommunautaire zendingen en zendingen naar derde landen, welke veelal gekoppeld zijn aan een of meerdere bezoeken.
197
Hoeveel dieren zijn er door apenhandelaar Hartenlust in de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, verkocht aan het proefdierlaboratorium Vivotecnia in Spanje?
In het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kan ik over individuele bedrijven geen specifieke bedrijfsinformatie verschaffen. Alle bedrijven die handelen in apen moeten voldoen aan verordening 2016/429 (Diergezondheidsverordening). Dit bedrijf heeft een vergunning volgens de Wet op de Dierproeven (Wod) artikel 11a. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten van de Wod. De NVWA houdt toezicht op dit bedrijf en voert periodieke inspecties uit. Ook vraagt de NVWA jaarlijks, over het voorafgaande jaar, de registratie van het aantal dieren dat gaat naar een geregistreerde instelling binnen de EU of naar een andere bestemming.
198
Klopt het dat het Nederlandse bedrijf Hartelust opereert als doorvoerhaven voor apen die afkomstig zijn uit landen zoals China, Vietnam en Cambodja en deze apen doorverkoopt aan proefdiercentra binnen en buiten Europa?
Handel is proefdieren is toegestaan conform de Wet op de dierproeven (Wod). In het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens en artikel 68 van de Grondwet kan ik over individuele bedrijven geen specifieke bedrijfsinformatie verschaffen. Wat ik kan aangeven is dat alle bedrijven die handelen in apen moeten voldoen aan verordening 2016/429 (Diergezondheidsverordening). Bedrijven die fokker of leverancier zijn van proefdieren dienen een instellingsvergunning te hebben volgens de Wod artikel 11a. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten van de Wod. De NVWA houdt toezicht op dit bedrijf en voert periodieke inspecties uit. Ook vraagt de NVWA jaarlijks, over het voorafgaande jaar, de registratie van het aantal dieren dat gaat naar een geregistreerde instelling binnen de EU of naar een andere bestemming.
199
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat de afgelopen vijf jaar door Hartelust is gekocht en verhandeld, uitgesplitst naar apensoort?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 198.
200
Hoe worden apen die worden verhandeld voor dierproeven getransporteerd van en naar Nederland? Welke dierenwelzijnseisen worden aan het transport gesteld? Hoe wordt hierop toegezien?
Indien apen in het kader van een economische bedrijvigheid worden vervoerd, zijn de algemene dierenwelzijnsvoorwaarden tijdens transport van toepassing. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Verordening nr. 1/2005 (de transportverordening) en in de voorschriften van IATA en/of de CITES-richtsnoeren voor vervoer. De algemene voorwaarden zien erop toe dat het transport wordt uitgevoerd op een zodanige manier dat geen waarschijnlijk letsel of onnodig lijden ontstaat bij de dieren. Voorbeelden van algemene voorwaarden zijn dat het vervoermiddel de veiligheid van de dieren moet kunnen garanderen, de dieren voldoende ruimte moeten hebben en gepast voer, water en rust krijgen. In het geval bij een algemene controle een transport met apen wordt aangetroffen dan wordt op bovengenoemde algemene voorwaarden gecontroleerd. Dit heeft zich in de afgelopen vijf jaar niet voorgedaan.
201
Worden de gezondheid en het welzijn van de verhandelde apen voor dierproeven tijdens het transport naar en van Nederland gemonitord? Zo ja, op welke wijze? Zijn er apen gestorven tijdens de transporten? Zo ja, hoeveel en wat was de precieze doodsoorzaak?
Transporten met apen voor dierproeven worden niet gemonitord. In het geval bij een algemene controle een transport met apen wordt aangetroffen dan wordt op bovengenoemde algemene voorwaarden gecontroleerd. Dit heeft zich in de afgelopen vijf jaar niet voorgedaan.
202
Volgens de Jaarrapportages ZoDoende van de NVWA beschikt «Hartelust» over een instellingsvergunning op grond van artikel 11a van de Wet op de dierproeven, voor het verhandelen van proefdieren. Is deze vergunning openbaar?
Een instellingsvergunning is verplicht voor elke instelling die dierproeven doet, of proefdieren fokt of aflevert. Een instellingsvergunning wordt verleend door de NVWA als blijkt dat de aanvragende instelling aan de gestelde voorwaarden voldoet zoals beschreven in de Wet op de dierproeven (Wod). Bij verlening van een dergelijke vergunning wordt hiervan melding gemaakt in de Staatscourant, de vergunning zelf is niet openbaar.
203
Hoeveel apen mag Hartelust op elk moment binnen haar bedrijf in Tilburg hebben? In welke vergunning is dat vastgelegd?
Iedere instelling of bedrijf dat proefdieren fokt of aflevert dient een instellingsvergunning te hebben volgens de Wet op de Dierproeven (Wod) artikel 11a. Conform deze vergunning dient de instelling te voldoen aan de vereisten van de Wod. De instellingsvergunning in het kader van de Wod voorziet niet op de hoeveelheid dieren die een bedrijf op enig moment mag hebben. Zaken aangaande het gebouw en bestemming zijn aan het lokale bevoegd gezag (gemeente).
204
Kunt u aangeven onder welke categorie uit het Activiteitenbesluit een apenhandelaar die meer dan 1.000 apen mag houden valt en welke voorschriften daarvoor gelden?
Het Activiteitenbesluit voorziet in voorschriften voor aantal landbouwhuisdieren, apen vallen hier niet onder. De algemeen geldende bepalingen o.a. ten aanzien van milieubelasting zijn mogelijk wel van kracht, dit is aan het lokale bevoegd gezag (gemeente).
205
Hoeveel dieren zijn er onbedwelmd geslacht tijdens het offerfeest in 2023, uitgesplitst per diersoort? Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd tijdens het offerfeest in 2023 en tot welke sancties of maatregelen heeft dit geleid?
In onderstaande tabel worden de gevraagde aantallen dieren, uitgesplitst per diersoort, weergegeven. Aan deze tabel is ook de in vraag 207 uitgevraagde splitsing toegevoegd.
Diersoort |
Totaal geslacht |
Totaal bedwelmd |
Totaal onbedwelmd |
Direct nabedwelmd na aansnijden |
Nabedwelmd vlak voor verstrijken 40 seconden |
Nabedwelmd op aanwijzing NVWA |
Niet nabedwelmd |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Rund Schaap/geit |
1.278 37.749 |
782 20.120 |
496 17.629 |
478 9.352 |
3 222 |
0 8 |
15 8.047 |
Totaal |
39.027 |
20.902 |
18.125 |
9.830 |
225 |
8 |
8.062 |
De NVWA heeft tijdens het Offerfeest in 2023 in totaal 22 overtredingen geconstateerd waarvoor een Rapport van Bevindingen is opgemaakt. Op dit moment is nog niet bekend welke sancties of maatregelen hieruit volgen.
206
Hoeveel dieren zijn er geslacht met voorafgaande bedwelming tijdens het offerfeest in 2023?
In 2023 zijn tijdens het Offerfeest in totaal 20.902 dieren met voorafgaande bedwelming geslacht (782 runderen en 20.120 schapen/geiten).
207
Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren tijdens het offerfeest in 2023 per diersoort uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg, omdat deze dieren binnen 40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren dat werd nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 205.
208
Hoeveel inspecties dierenwelzijn hebben van 2018 tot en met 2022 per jaar plaatsgevonden op bedrijven met schapen, bedrijven met melkkoeien, leghenbedrijven, vleeskalverbedrijven, eendenbedrijven, kalkoenbedrijven, geitenbedrijven, kweekvisbedrijven en konijnenbedrijven, uitgaande van – indien mogelijk – enkel inspecties van bedrijfsmatig gehouden dieren en per diersoort uitgesplitst naar fysieke en administratieve inspecties en onderverdeeld in inspecties op basis van regulier toezicht, naleefmetingen, herinspecties (onder andere toezichtbedrijven) en naar aanleiding van meldingen?
In de onderstaande tabel is per jaar weergegeven hoeveel fysieke welzijnsinspecties er zijn uitgevoerd bij houders schapen, melkkoeien, leghennen, vleeskalveren, eenden, kalkoenen, geiten, en konijnen. Inspecties die niet naar aanleiding van een melding, voor een naleefmeting of als herinspectie zijn uitgevoerd, zijn gerekend tot regulier toezicht. Voor schapen, melkkoeien en geiten is geen onderscheid te maken in bedrijfsmatige en hobbymatige houders. Er hebben van 2018–2022 geen administratieve inspecties plaatsgevonden bij deze diercategorieën.
Diercategorie |
Jaar |
Totaal aantal inspecties |
Regulier |
Naleefmeting |
Melding |
Herinspectie |
---|---|---|---|---|---|---|
Schapen |
2018 |
226 |
21 |
0 |
167 |
38 |
2019 |
266 |
16 |
0 |
204 |
46 |
|
2020 |
339 |
11 |
0 |
278 |
50 |
|
2021 |
255 |
11 |
0 |
204 |
40 |
|
2022 |
225 |
15 |
0 |
173 |
37 |
|
Melkkoeien |
2018 |
6221 |
1131 |
0 |
3391 |
1701 |
2019 |
5161 |
671 |
0 |
2931 |
1561 |
|
2020 |
256 |
42 |
0 |
149 |
65 |
|
2021 |
307 |
31 |
0 |
186 |
90 |
|
2022 |
403 |
94 |
0 |
231 |
78 |
|
Leghennen |
2018 |
30 |
23 |
0 |
6 |
1 |
2019 |
33 |
0 |
0 |
33 |
0 |
|
2020 |
1 |
0 |
0 |
1 |
0 |
|
2021 |
7 |
0 |
0 |
7 |
0 |
|
2022 |
6 |
0 |
0 |
4 |
2 |
|
Vleeskalveren |
2018 |
– zie «melkkoeien» – |
||||
2019 |
– zie «melkkoeien» – |
|||||
2020 |
7 |
0 |
0 |
6 |
1 |
|
2021 |
99 |
1 |
94 |
4 |
0 |
|
2022 |
10 |
0 |
6 |
3 |
1 |
|
Eenden |
2018 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2019 |
9 |
0 |
0 |
9 |
0 |
|
2020 |
1 |
0 |
0 |
1 |
0 |
|
2021 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2022 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
|
Kalkoenen |
2018 |
3 |
0 |
0 |
3 |
0 |
2019 |
3 |
0 |
0 |
3 |
0 |
|
2020 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2021 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2022 |
1 |
0 |
0 |
1 |
0 |
|
Geiten |
2018 |
87 |
20 |
0 |
55 |
12 |
2019 |
100 |
27 |
0 |
54 |
19 |
|
2020 |
64 |
3 |
0 |
42 |
19 |
|
2021 |
98 |
25 |
0 |
53 |
20 |
|
2022 |
51 |
2 |
0 |
43 |
6 |
|
Konijnen |
2018 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2019 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2020 |
1 |
0 |
0 |
1 |
0 |
|
2021 |
8 |
0 |
7 |
0 |
1 |
|
2022 |
12 |
0 |
10 |
0 |
2 |
Voor 2018–2019 is bij rundvee geen onderscheid te maken in inspecties uitgevoerd bij melkvee, vleesvee of vleeskalveren. Onder melkvee staan voor deze jaartallen alle inspecties uitgevoerd bij rundvee.
In 2018, 2019 en 2020 hebben respectievelijk 13, 19 en 18 fysieke welzijns(her)inspecties in het kader van regulier toezicht plaatsgevonden bij palingkwekerijen, palingrokerijen of visverwerkende bedrijven. In 2021 en 2022 zijn in dit kader geen inspecties uitgevoerd. Daarover bent u geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen over het jaarplan van de NVWA voor 2022 en 202358 en in mijn beantwoording van de Kamervragen van lid Wassenberg d.d. 25 mei 2023.59
209
Wat was de toezichtintensiteit in deze periode per type bedrijf voor inspecties op bedrijven met schapen, bedrijven met melkkoeien, leghenbedrijven, vleeskalverbedrijven, eendenbedrijven, kalkoenbedrijven, geitenbedrijven, kweekvisbedrijven en konijnenbedrijven als alleen fysieke inspecties worden meegerekend en wat was de toezichtintensiteit per type bedrijf als zowel fysieke als administratieve inspecties worden meegerekend?
Op basis van cijfers uit het (over 2022 nog te publiceren) Meerjarig nationaal Controleplan (MNCP) jaarverslag60. Over cijfers rond toezichtintensiteit op de wijze waarop deze worden uitgevraagd beschik ik niet. De toezichtintensiteit wordt in deze mate van detaillering op type bedrijf, naar diersoort en de uitsplitsing tussen fysiek en fysiek plus administratief, ten behoeve van verantwoordingsrapportages en jaarbeeld niet berekend.
210
Hoeveel inspecties dierenwelzijn hebben van 2018 tot en met 2022 per jaar plaatsgevonden bij bedrijven met opfokhennen, legouderdieren, vleeskuikenouderdieren en opfokouderdieren van vleeskuikens en bij mesters van geitenbokken en gespecialiseerde jongvee-opfokbedrijven uitgaande van – indien mogelijk – enkel inspecties van bedrijfsmatig gehouden dieren, per diersoort uitgesplitst en uitgesplitst naar fysieke en administratieve inspecties en onderverdeeld in inspecties op basis van regulier toezicht, naleefmetingen, herinspecties (onder andere toezichtbedrijven) en naar aanleiding van meldingen?
In de onderstaande tabel is per jaar weergegeven hoeveel fysieke welzijnsinspecties er zijn uitgevoerd bij bedrijven met opfokhennen, legouderdieren, vleeskuikenouderdieren en opfokouderdieren van vleeskuikens en bij mesters van geitenbokken. Inspecties die niet naar aanleiding van een melding, voor een naleefmeting of als herinspectie zijn uitgevoerd, zijn gerekend tot regulier toezicht. Gespecialiseerde jongvee-opfokbedrijven worden niet in het systeem uitgesplitst. Er hebben van 2018–2022 geen administratieve inspecties plaatsgevonden bij deze diercategorieën.
Het geringe aantal inspecties dat in de afgelopen jaren is uitgevoerd, wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Het grote aantal diercategorieën waarvoor toezichtstaken bestaan, noopt tot het maken van keuzes. Dat wordt gedaan door inspecties met name te richten op die diercategorieën waar de risico’s het grootst worden geacht en welke de grootste dieraantallen betreffen. Voor wat betreft pluimvee is de categorie vleeskuikens met afstand de grootste.
In de jaren 2020 en 2021 was het uitvoeren van fysieke inspecties in verband met coronamaatregelen maar in heel beperkte mate mogelijk. Uitbraken van aviaire influenza vergen jaarlijks eveneens inzet; hier wordt ook door pluimvee-inspecteurs aan bijgedragen. Tevens is het aantal inspecteurs met specifieke kennis over pluimvee in de afgelopen jaren afgenomen. Er wordt met behulp van toegekende regeerakkoordmiddelen na de werving van nieuwe inspecteurs nu gewerkt aan benodigde opleidingen.
Voor de categorie bedrijven «bokkenmesters» geldt dat dit de afgelopen jaren nog slechts enkele bedrijven betreft.
Diercategorie |
Jaar |
Totaal aantal inspecties |
Regulier |
Naleefmeting |
Melding |
Herinspectie |
---|---|---|---|---|---|---|
Opfokhennen |
2018 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2019 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2020 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2021 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2022 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Legouderdieren |
2018 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2019 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2020 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2021 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2022 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Vleeskuikenouderdieren |
2018 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2019 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2020 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2021 |
1 |
0 |
0 |
1 |
0 |
|
2022 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Opfokouderdieren vleeskuikens |
2018 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2019 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2020 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2021 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2022 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Mesters van geitenbokken |
2018 |
6 |
6 |
0 |
0 |
0 |
2019 |
5 |
5 |
0 |
0 |
0 |
|
2020 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2021 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
|
2022 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
211
Wat was de toezichtintensiteit in deze periode per type bedrijf voor inspecties bij bedrijven met opfokhennen, legouderdieren, vleeskuikenouderdieren en opfokouderdieren van vleeskuikens en bij mesters van geitenbokken en gespecialiseerde jongvee-opfokbedrijven als alleen fysieke inspecties worden meegerekend en wat was de toezichtintensiteit per type bedrijf als zowel fysieke als administratieve inspecties worden meegerekend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 209.
212
Hoeveel inspecties dierenwelzijn hebben van 2018 tot en met 2022 per jaar plaatsgevonden bij bedrijven met leghennen in kooien of blankvleeskalveren uitgaande van – indien mogelijk – enkel inspecties van bedrijfsmatig gehouden dieren, per diersoort uitgesplitst en uitgesplitst naar fysieke en administratieve inspecties en onderverdeeld in inspecties op basis van regulier toezicht, naleefmetingen, herinspecties (onder andere toezichtbedrijven) en naar aanleiding van meldingen?
In de onderstaande tabel is per jaar weergegeven hoeveel fysieke welzijnsinspecties er zijn uitgevoerd bij met leghennen in kooien en bedrijven met blankvleeskalveren. Inspecties die niet naar aanleiding van een melding, voor een naleefmeting of als herinspectie zijn uitgevoerd, zijn gerekend tot regulier toezicht. Er hebben van 2018–2022 geen administratieve inspecties plaatsgevonden bij deze diercategorieën.
In de jaren 2020 en 2021 was het uitvoeren van fysieke inspecties in verband met coronamaatregelen maar in heel beperkte mate mogelijk. Uitbraken van aviaire influenza vergen jaarlijks de nodige inzet; hier wordt ook door pluimvee-inspecteurs aan bijgedragen. Het aantal inspecteurs met specifieke kennis over pluimvee is daarnaast in de afgelopen jaren afgenomen. Er wordt met behulp van toegekende regeerakkoordmiddelen na werving van nieuwe inspecteurs nu gewerkt aan de benodigde opleidingen.
COKZ houdt ook toezicht op de leghensector en controleert deze bedrijven elke 2 à 3 jaar (afhankelijk van IKB deelname). Zij hebben een signaleringsfunctie voor de NVWA.
Diercategorie |
Jaar |
Totaal Aantal inspecties |
Regulier |
Naleefmeting |
Melding |
Herinspectie |
---|---|---|---|---|---|---|
Leghennen in kooien |
2018 |
0 |
0 |
0 |
–1 |
0 |
2019 |
0 |
0 |
0 |
–1 |
0 |
|
2020 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2021 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2022 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Blankvleeskalveren |
2018 |
– zie beantwoording vraag 208 onder «melkkoeien» – |
||||
2019 |
– zie beantwoording vraag 208 onder «melkkoeien» – |
|||||
2020 |
2 |
0 |
0 |
1 |
1 |
|
2021 |
56 |
0 |
55 |
1 |
0 |
|
2022 |
2 |
0 |
1 |
0 |
1 |
Het type houderijsysteem van leghenbedrijven is bij meldingen in 2018 en 2019 niet geregistreerd tijdens inspecties.
213
Wat was de toezichtintensiteit in deze periode voor bedrijven met leghennen in kooien of blankvleesklaveren als alleen fysieke inspecties worden meegerekend en wat was de toezichtintensiteit per type bedrijf als zowel fysieke als administratieve inspecties worden meegerekend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 209.
214
Op welke open normen met betrekking tot dierenwelzijn wordt momenteel bij dierenwelzijnsinspecties met betrekking tot landbouwhuisdieren door de NVWA niet getoetst (mede) wegens gebrek aan concrete invulling en hoe lang gebeurt dit al?
De NVWA houdt risicogericht en kennisgedreven toezicht op gestelde normen binnen wet- en regelgeving dierenwelzijn, waarbij op voorhand in aanleg geen normen worden uitgesloten van toetsing vanwege gebrek aan concrete invulling. De specifieke invulling van een bepaalde norm bepaalt wel of de NVWA vervolgens ook doelmatig handhavend kan optreden wanneer een norm wordt overtreden. Ik werk samen met de NVWA aan de invulling van open normen die evident lastig handhaafbaar maar van groot belang zijn voor de borging van het welzijn van het dier (bijvoorbeeld routinematig staartcouperen bij varkens). Ik heb hiertoe samen met de NVWA een proces ingericht. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd, onder meer in het verslag van het Schriftelijk Overleg d.d. 11 mei 2021.61
215
Hoeveel meldingen van (potentiële) wetsovertredingen dierenwelzijn heeft de NVWA in de afgelopen drie jaar ontvangen van overtredingen die zijn vastgelegd bij controles in het kader van ketenborging erkende kwaliteitssystemen, uitgesplitst per kwaliteitsschema en per jaar?
De afspraak met de kwaliteitssystemen is dat ze de vastgestelde potentiële wetsovertredingen binnen hun eigen systematiek opheffen. Ze melden alleen ernstige misstanden die ze niet binnen hun eigen reglement kunnen opheffen. De NVWA heeft geen meldingen ontvangen in de afgelopen drie jaar. Wel worden metadata-overzichten tussen de NVWA en de kwaliteitssystemen uitgewisseld. Hierbij worden signalen, risico’s en trends gedeeld. Ook de meest vastgestelde (potentiële) wetsovertredingen worden jaarlijks met elkaar uitgewisseld, zodat beide partijen hun toezicht hierop beter kunnen inrichten.
216
Bij welke diergroepen, dan wel groep bedrijven, heeft de NVWA een lagere toezichtintensiteit met betrekking tot dierenwelzijn vanwege het toezicht van een door ketenborging erkend kwaliteitssysteem, ten opzichte van een situatie waarin deze ketenborging niet zou bestaan?
Met betrekking tot dierenwelzijn heeft de NVWA haar toezichtintensiteit niet aangepast op basis van het deelnemen aan private controlesystemen.
217
Hebben er afgelopen vijf jaar in opdracht van u of de NVWA onderzoeken plaatsgevonden waarbij de naleving van dierenwelzijnswetgeving is vergeleken tussen primaire veebedrijven die aangesloten zijn bij een erkend kwaliteitsschema ketenborging en hetzelfde type bedrijven die niet daarbij zijn aangesloten, en zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan?
Ja. De NVWA monitort de effectiviteit van de erkende kwaliteitssystemen bij de aangesloten veebedrijven. Hierbij wordt ook gekeken of er verschillen zijn in naleving tussen wel of niet gecertificeerde bedrijven. Gezien de hoge dekkingsgraad van certificatie (bijna alle varkens en pluimveebedrijven zijn IKB gecertificeerd) is het statistisch niet betrouwbaar vast te stellen of er grote verschillen in naleving zijn tussen wel en niet aangesloten bedrijven. De NVWA ziet geen verschillen in naleving tussen wel of niet gecertificeerde bedrijven.
218
Welke NVWA-inspecties dierenwelzijn zijn in 2022 en 2023 vooraangekondigd uitgevoerd en wat is de reden hiervoor geweest en wordt met een «onaangekondigde» inspectie bedoeld dat deze in het geheel niet is aangekondigd of dat dit toch kort tevoren wordt aangekondigd?
Een inspectie dierenwelzijn op primaire bedrijven en bij gezelschapsdieren wordt in principe niet aangekondigd. Incidenteel kan het voorkomen dat een inspectie kort van tevoren wel wordt aangekondigd, bijvoorbeeld als bij een eerder bezoek van de inspecteur niemand werd aangetroffen op de bedrijfslocatie. Een klein deel van de inspecties op beschermde en invasieve dieren zijn in 2022 en 2023 aangekondigd uitgevoerd. Reden daarvoor was bijvoorbeeld dat de betrokkene moeilijk bereikbaar was en de locatie alleen met behulp van de geïnspecteerde kon worden betreden. Bij slachthuizen met permanent toezicht is een NVWA-toezichthouder standaard aanwezig op een bedrijf, waarbij de welzijnsinspecties onaangekondigd, doch binnen de toezichttijd worden uitgevoerd. Bij slachthuizen zonder permanent toezicht worden de welzijnsinspecties onaangekondigd gedaan aansluitend aan de reguliere werkzaamheden of later op de dag, waarbij de inspecteur onaangekondigd terugkeert voor een inspectie op het bedrijf. Op verzamelcentra zijn de inspecties gericht op dierenwelzijn altijd onaangekondigd. De exploitant weet dus vooraf niet dat de NVWA een inspectie uit komt voeren. Bij betreding van het bedrijf voor een inspectie wordt de exploitant op de hoogte gebracht wat de reden is van het bezoek van de inspecteur(s).
Bij fysieke inspecties in het kader van importkeuringen en exportcertificering van levende dieren is de controle op het dierenwelzijn (vanzelfsprekend) onderdeel van deze inspectie. In relatie tot dierproeven worden welzijnsinspecties soms onaangekondigd uitgevoerd. In andere gevallen worden deze inspecties wel korter of langer van tevoren aangekondigd, bijvoorbeeld omdat het van belang is te weten of er daadwerkelijk actieve proeven worden uitgevoerd en om rekening te kunnen houden met voorzorgsmaatregelen in het kader van biosafety.
219
Naar welke toezichtintensiteit voor fysieke inspecties op het gebied van dierenwelzijn bij primaire (vee)bedrijven – exclusief bedrijven die bedrijfsmatig gezelschapsdieren houden – streeft u in 2024?
De plicht om zorgvuldig om te gaan met dieren rust primair op de bedrijven zelf, de NVWA ziet toe op hoe zij dit doen. Het aantal bedrijven en diersoorten dat onder het toezicht op dierenwelzijn valt is omvangrijk en divers en vraagt keuzes bij de verdeling van de beschikbare toezichtcapaciteit. De NVWA zet de middelen daar in waar dat het hardste nodig is. Dit doet ze risicogericht en kennisgedreven, volgens de methode van handhavingsregie. Dat betekent dat op basis van de juiste (internationale) kennis, data en informatie de belangrijkste risico’s met grote maatschappelijke schade opgespoord, geduid en gerangschikt worden. Daarnaast kiest en ontwikkelt de toezichthouder toezichtmethoden om waar nodig de naleving te bevorderen dan wel stevig in te grijpen als dat nodig is. Toezichtintensiteit is daarbij geen doel op zich en varieert over de verschillende aandachtsgebieden.
220
Verwacht u dat de in het jaarplan 2023 van de NVWA genoemde aantal van 1.180 inspecties dierenwelzijn op primaire (vee)bedrijven gehaald gaat worden en zo niet, wat is hiervan de reden?
Ja, ik verwacht dat dit genoemde aantal inspecties gehaald wordt.
221
Hoeveel van de in 2022 beschikbare uren voor toezicht op dierenwelzijn (133.005 volgens het Meerjarig Nationaal Controleplan 2023–2025) zijn besteed aan respectievelijk (i) toezicht in slachthuizen, (ii) toezicht op transport (iii) toezicht op primaire bedrijven die landbouwhuisdieren houden en (iv) toezicht op bedrijven die bedrijfsmatig gezelschapsdieren houden?
De 133.006 uren in het Meerjarig Nationaal Controleplan 2023–2025 betreffen het toezicht van de directie Handhaven op dierenwelzijn. Uren voor toezicht op dierenwelzijn in slachthuizen van de directie Keuren zijn niet meegenomen in deze uren. Zie de tabel voor de onderverdeling van de uren per doelgroep.
Toezicht |
Uren |
---|---|
Transport |
29.756 |
Landbouwhuisdieren |
72.043 |
Gezelschapsdieren |
26.745 |
Overige doelgroepen |
4.462 |
Totaal |
133.006 |
222
In hoeverre zijn of worden de op 3 april 2023 in antwoord op de feitelijke vragen over het Jaarplan van de NVWA voor 2023 (kenmerk 2023D01535) aangekondigde naleefmetingen bij de doelgroepen melkvee, kalkoenen, legkippen en varkens en pluimvee in slachthuizen, dit jaar uitgevoerd?
De naleefmeting bij melkvee op primaire bedrijven is in 2023 afgerond en over de bevindingen wordt in het voorjaar van 2024 gecommuniceerd. De naleefmeting bij varkens op primaire bedrijven is in 2023 gestart en wordt in 2024 afgerond. De naleefmetingen bij kalkoenen en legkippen zijn in 2023 niet uitgevoerd en zijn opnieuw gepland voor 2024. De naleefmeting van vangletsel bij pluimvee in slachthuizen is uitgevoerd bij pluimveeslachterijen met permanent toezicht. De resultaten hiervan worden in Q1 van 2024 verwacht.
223
Hoeveel hitte-inspecties heeft de NVWA uitgevoerd bij transport van varkens (inclusief bij aankomst in het slachthuis) in 2023? Hoeveel van deze hitte-inspecties zijn afgedaan als akkoord?
In 2023 zijn 120 hitte-inspecties uitgevoerd tijdens het transport van varkens, waarvan 113 inspecties akkoord waren. Het toezicht op hittestress bij aankomst op slachthuizen is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA, daarom worden aantallen niet bijgehouden. Tijdens de zomer wordt, zeker bij een hitteperiode, de nadruk gelegd op de controles bij de aanvoer van de dieren en in de stallen van de slachthuizen. De NVWA controleert dan extra op mogelijke symptomen van hittestress bij de dieren.
224
Hoeveel individuele meldingen zijn bij de NVWA binnengekomen in 2023 over een mogelijke schending van het welzijn van varkens verband houdende met het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen?
In 2023 zijn zeven hittegerelateerde meldingen over varkenstransporten binnen Nederland binnengekomen, waarvan vier in de periode dat het nationale plan voor veetransport bij extreme temperaturen van kracht was.
225
Welke afspraken en maatregelen liggen er ten aanzien van de online handel in dieren?
Op Facebook en Instagram is het volgens de voorwaarden niet toegestaan om dieren te koop aan te bieden. De NVWA kan als zogenoemde «trusted flagger» bij Meta (het moederbedrijf van Facebook en Instagram) melding doen van content op Facebook en Instagram die niet voldoet aan wet- en regelgeving. Meta pakt deze meldingen met voorrang op en blokkeert content die niet voldoet aan wet- en regelgeving voor Nederlandse IP-adressen. Voor TikTok en andere sociale media zijn geen cijfers bekend met betrekking tot handel in levende dieren op het platform.
Daarnaast verwacht ik in het tweede kwartaal van 2024 de resultaten van een onderzoek naar het gedrag van mensen bij het aanschaffen van kortsnuitige honden waar ik de Tweede Kamer over heb geïnformeerd.62 In dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen en welke informatie wordt ingewonnen door de koper tijdens de aanschaf van een dier. Impulsaankopen vinden veelal plaats binnen de online handel in dieren. De uitkomsten van dit onderzoek zullen dan ook gebruikt worden om de aanpak van de online handel in dieren verder vorm te geven.
226
Hoeveel inspecties zijn er in 2023 geweest bij Scottish Fold fokkers en tot hoeveel waarschuwingen, boetes en lasten onder dwangsommen hebben deze inspecties geleid?
In 2023 zijn twee fysieke controles uitgevoerd bij fokkers van vouwoorkatten zoals de Scottish fold. Eén inspectie was akkoord. Eén inspectie was niet akkoord en is afgedaan met een officiële waarschuwing. Daarnaast zijn in 2023 fokkers van katten met betrekking tot schadelijke uiterlijke kenmerken administratief gecontroleerd, op basis van internettoezicht. Hierbij zijn 113 officiële waarschuwingsbrieven verstuurd naar fokkers van de Scottish fold (en/of kruisingen). Daarnaast zijn 227 naleefbrieven gestuurd naar fokkers van Scottish fold (en/of kruisingen). In de naleefbrieven wordt uitgelegd waarom met dit type katten niet gefokt mag worden.
227
Hoeveel inspecties zijn er in 2023 geweest bij hondenfokkers met betrekking tot snuitlengte en tot hoeveel waarschuwingen, boetes en last onder dwangsommen hebben deze inspecties geleid?
In 2023 zijn 14 controles uitgevoerd bij fokkers van kortsnuitige honden in het kader van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Twee inspecties waren akkoord en twaalf inspecties waren niet akkoord. Hierbij zijn zeven lasten onder dwangsom, vier boetes en zes officiële waarschuwingen opgelegd. Het totaal van interventies is hoger dan het totale aantal inspecties, door bijvoorbeeld de combinatie van een officiële waarschuwing met een last onder dwangsom.
228
Hoeveel Franse bulldogfokkers en mopshondenfokkers zijn er in 2023 geïnspecteerd?
In 2023 zijn zes fokkers van mopshonden en drie fokkers van Franse bulldoggen geïnspecteerd in het kader van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren.
229
Hoeveel fokkers van kortsnuitige hondenrassen anders dan Franse bulldogfokkers en mopshondenfokkers zijn er in 2023 geïnspecteerd (zoals fokkers van boxers, chihuahua’s, dwergkeesjes en Cavalier King Charles Spaniëls)?
In 2023 zijn twee fokkers van Engelse bulldogs gecontroleerd, één fokker van chihuahua’s en één fokker van chihuahua’s en pommerianen.
230
Hoeveel inspecties bij fokkers van kortsnuitige hondenrassen worden er in 2024 ingepland?
Dat is op dit moment nog niet bekend. Toezicht bij fokkers van kortsnuitige hondenrassen wordt in 2024 uitgevoerd op basis van een risicoselectie. Daarnaast ontvangt de NVWA jaarlijks meldingen en handhavingsverzoeken over fokkers van kortsnuitige hondenrassen en ook naar aanleiding daarvan zullen inspecties worden uitgevoerd.
231
Hoeveel kattenfokkers zijn er dit jaar geïnspecteerd met betrekking tot schadelijke uiterlijke kenmerken, op basis van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren? Tot hoeveel waarschuwingen, boetes en lasten onder dwangsommen hebben deze inspecties geleid?
In 2023 zijn 11 fysieke controles uitgevoerd bij kattenfokkers in het kader van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Twee inspecties waren akkoord en negen inspecties waren niet akkoord. Hierbij zijn vier lasten onder dwangsom opgelegd, één boete en vijf officiële waarschuwingen. Het totaal van interventies is hoger dan het totale aantal inspecties, door bijvoorbeeld de combinatie van een Officiële waarschuwing met een last onder dwangsom.
Daarnaast zijn in 2023 fokkers van katten met betrekking tot schadelijke uiterlijke kenmerken (vouwoorkatten en Bambino Sphynxen) administratief gecontroleerd op basis van internettoezicht. Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 226. Daarnaast is één naleefbrief naar een fokker van Bambino Sphynxen gestuurd. In de naleefbrieven wordt uitgelegd waarom met dit type katten niet gefokt mag worden.
232
Bij hoeveel interventies bij hondenfokkers met betrekking tot schadelijke uiterlijke kenmerken heeft de daarbij betrokken dierenarts een waarschuwing of toelichting ontvangen?
In 2023 zijn geen waarschuwingen gegeven aan dierenartsen die betrokken waren bij fokkers van honden met schadelijke uiterlijke kenmerken. Eventuele contacten met dierenartsen over dit onderwerp worden niet geregistreerd.
233
Bij hoeveel interventies bij kattenfokkers met betrekking tot schadelijke uiterlijke kenmerken heeft de daarbij betrokken dierenarts een waarschuwing of toelichting ontvangen?
In 2023 zijn geen waarschuwingen gegeven aan dierenartsen die betrokken waren bij fokkers van katten met schadelijke uiterlijke kenmerken. Eventuele toelichting die aan dierenartsen wordt gegeven over dit onderwerp wordt niet gerapporteerd.
234
Hoeveel geitenlammetjes zijn in 2022 na zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf, onderverdeeld naar geslacht?
Elke geboorte en sterfte van geiten moet geregistreerd worden in I&R. Alleen bij geiten die geboren worden in de melkgeitenhouderij is de registratie van het geslacht verplicht. Overige geitenhouders kunnen deze informatie wel registreren, maar zijn hiertoe niet verplicht.
In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel geitenlammeren (tot 1 jaar oud) na 7 dagen zijn gestorven op het geitenbedrijf, onderverdeeld naar geslacht.
Na 7 dagen gestorven geitenlammeren 2022 |
Aantal |
---|---|
Mannelijk |
9.281 |
Vrouwelijk |
19.861 |
Geen geslacht geregistreerd |
331 |
235
Hoeveel agrarische ondernemers zijn van plan gebruik te maken van de Lbv-plus regeling?
Hoeveel veehouders overwegen om met gebruikmaking van de Lbv-plus hun veehouderijbedrijf of een locatie van hun veehouderijbedrijf te beëindigen is niet bekend. Het aantal subsidieaanvragen dat tot op heden is ingediend, laat in ieder geval zien dat de regeling in een behoefte voorziet. Op 10 januari waren er 478 aanvragen voor de Lbv-plus ingediend en van 269 aanvragen moet nog worden beoordeeld of zij voor de Lbv of de Lbv-plus in aanmerking komen (zie ook kamerbrief over de voortgang van de aanpak Piekbelasting en de beantwoording van vraag 65).
236
Wordt met de Lbv-plus regeling naast de opkoop van productierechten ook de grond opgekocht? Zo nee, wat zijn de belemmeringen om de opkoop van grond ook onderdeel te maken van de Lbv-plus regeling? Zo ja, wat gebeurt er met deze opgekochte grond (Lbv-plus)?
Landbouwgrond maakt geen onderdeel uit van de Lbv-plus (en de Lbv). Belangrijkste argument om landbouwgrond buiten de beëindigingsregelingen te houden is dat de Europese steunkaders als strikte eis stellen dat bij aankoop van landbouwgrond als onderdeel van een beëindigingsregeling, deze grond voor minimaal 20 jaar omgezet wordt in bos of natuur, waarmee deze grond niet voor andere doeleinden beschikbaar is. Voor aankoop van landbouwgrond is, naast de provinciale grondbanken, een ondersteunend instrumentarium beschikbaar: de Nationale Grondbank. Veehouders die met gebruikmaking van de Lbv-plus of Lbv hun veehouderij beëindigen kunnen de Nationale Grondbank benaderen als de wens bestaat om (een deel van) hun landbouwgrond te verkopen.
237
Wat is de verwachte daling van de dierenaantallen, stikstofemissie en stikstofdepositie met deze regeling?
Het is nog te vroeg om verwachtingen uit te spreken over het resultaat van de Lbv-plus (en Lbv) in termen van afname in dieraantallen, ammoniakemissie en stikstofdepositie. Pas als meer zekerheid bestaat over de aanvragen die worden gegund en vervolgens over veehouderijlocaties die daadwerkelijk beëindigd worden is het mogelijk om prognoses te doen over het potentiële resultaat. Ik waak ervoor om verwachtingen te wekken op basis van informatie die nog te weinig stabiel is.
238
Voor welke doeleinden wordt er één miljard euro overgeheveld van de Aanvullende Post (gereserveerd voor het Transitiefonds) naar de LNV-begroting in het kader van de Lbv-plus?
Van het bedrag van € 1 miljard is € 975 miljoen als subsidieplafond voor de Lbv-plus vastgesteld. De resterende € 25 miljoen is bestemd voor de uitvoering van de Lbv-plus.
239
Waarom heeft de Maatregel Gerichte Aankoop (2e tranche) in 2022 vertraging opgelopen? Kan de staatssteunproblematiek nader worden toegelicht?
Het ontwerp van deze MGA-2 regeling is voor de zomer van 2022 publiekelijk geconsulteerd gelijktijdig met de Lbv. Met de komst van het rapport van de heer Remkes, het besluit om naast de Lbv een Lbv-plus regeling te ontwikkelen gericht op een doelgroep van veehouderijen die in zeer grote mate overlap vertoonde met de voorgenomen MGA-2 én het besluit om een Nationale Grondbank in te gaan stellen waarmee aankopen van grond met Rijksmiddelen kan worden ondersteund, is de publicatie en openstelling van de destijds voorgenomen MGA-2 stil komen te liggen: een herijking was nodig. Sindsdien is in intensief overleg met provincies gezocht naar een aangepaste invulling van een MGA-2 die meerwaarde heeft ten opzichte van de Lbv en Lbv-plus en de Nationale Grondbank. De nu voorgenomen invulling van de 2e tranche in de vorm van de maatregel gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties (MGB) levert staatssteun op en moet daarom worden genotificeerd. Dit traject richting notificatie is inmiddels in gang gezet. Mijn inzet is erop gericht om de MGB-regeling voor de zomer 2024 te publiceren en voor provincies open te stellen.
240
Wat voor soort maatregelen mogen of moeten glastuinders en samenwerkingsverbanden nemen om in aanmerking te komen voor een subsidie uit de EG-regeling?
In artikel 2.3.2. lid 1 van de Regeling nationale EZK- en LNV subsidies staan de maatregelen die in aanmerking komen voor subsidie.
Het betreft onder andere een tweede energiescherm, de fysieke aansluiting op een warmtenetwerk of -cluster, de fysieke aansluiting op een biogas- of kooldioxide-netwerk of -cluster en vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door led-belichting in bestaande kassen of installatie van led-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen.
In artikel 2.3.2. lid 2 van de genoemde regeling wordt ook aangegeven voor welke maatregelen geen subsidie wordt verleend. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld om bestaande installaties, led-verlichting die niet aan de gestelde eisen voldoet, maar ook maatregelen waarvan de terugverdientijd minder dan 5 jaar is. Dit laatste is overeenkomstig de energiebesparingsplicht.
241
Wat is het totale budget geweest dat is uitgetrokken voor nertsenfokkers, ook als onderdeel van de flankerende maatregelen, zoals de regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten voor pelsdierhouders?
Met de Beleidsregel compensatie vervroegde beëindiging pelsdierhouderij, die op 4 februari 2021 in werking trad, wordt aangegeven welke vergoedingen gegeven worden als compensatie voor het drie jaar niet in gebruik kunnen nemen van de beschikbare productiecapaciteit (nadeelcompensatieregeling). Er is in totaal circa € 142 miljoen betaald aan voormalig pelsdierhouders door RVO. In 2024 zullen er 53 beroepszaken plaatsvinden. De budgettaire gevolgen daarvan zullen in de loop van 2024 duidelijk worden. De uitvoeringskosten van RVO over de gehele uitvoeringsperiode bedragen circa € 3,5 miljoen.
Naast budget voor de nadeelcompensatieregeling is € 36 miljoen beschikbaar gesteld voor flankerend beleid. Onder flankerend beleid valt allereerst de subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten. De aanvraagtermijn voor sloopsubsidies is in 2021 verstreken. De aanvraagtermijn voor ombouwsubsidies loopt door tot en met 31 december 2023. Afgelopen jaar is de regeling gewijzigd waardoor ondernemers tot en met 31 december 2029 de tijd krijgen om hun project af te ronden. De projectperiode is hiermee verlengd. Het verspreiden van het budget over een langere periode zal en kan budgettair worden verwerkt. Op het moment van schrijven is er ruim € 25 miljoen aan pelsdierhouders toegekend, waarvan ruim € 18 miljoen door RVO is betaald. De RVO-uitvoeringskosten bedragen over de totale uitvoeringsperiode circa € 2 miljoen.
Ten tweede ben ik op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij uit 2013 ook bevoegd om te voorzien in compensatie van pensioenschade wanneer een pelsdierhouder onevenredige pensioenschade lijdt als gevolg van de wet. Ingediende aanvragen worden momenteel beoordeeld. Voor compensatie van pensioenschade is € 0,4 miljoen gereserveerd binnen het budget voor flankerend beleid.
Tot slot valt het Sociaaleconomisch Plan (SEP) onder flankerend beleid. Met het SEP wordt beoogd om pelsdierhouders, hun partners, meewerkende gezinsleden en personeel perspectief te bieden tegen de achtergrond van de gedwongen beëindiging van de pelsdierhouderij, door activiteiten te financieren die zijn gericht op kennisoverdracht en voorlichting. Hiervoor werd € 4,6 miljoen vrijgemaakt. Hieraan is later € 246.350 toegevoegd voor activiteiten waarmee pelsdierhouders zich kunnen voorbereiden op (vergunning)procedures en bestemmingsplanwijzigingen bij gemeenten en provincies.63 Tot nu toe hebben 134 ondernemingen gebruik gemaakt van het SEP. In totaal is voor 4,3 miljoen aan verplichtingen aangegaan door Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders (NFE). De NFE voert de subsidie uit en ontvangt de financiering van RVO. Voormalig pelsdierhouders kunnen nog tot eind dit jaar een aanvraag indienen. De opleiding/cursus moet dan eind 2024 afgerond zijn. In 2025 (als NFE alle kosten heeft betaald) zal NFE een aanvraag moeten indienen om de subsidie vast te laten stellen. Verwacht wordt dat het volledige budget voor opleidingen en cursussen benut wordt. Mogelijk wordt het later toegevoegde budget van € 246.350 ter voorbereiding van vergunningsprocedures niet volledig uitgeput.
242
Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse varkenshouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?
Landbouwreserve: In 2022 is door de Europese Commissie vanwege de Oekraïne crisis een bedrag van € 8,1 miljoen beschikbaar gesteld vanuit de EU landbouwreserve. Dit is besteed aan eenmalige bijdrage van € 2.700 voor landbouwers met substantiële aantallen varkens en pluimvee mèt grond die directe betalingen hebben aangevraagd en de vergroening toepassen. Doel van de inzet van de landbouwcrisisreserve was de voedselzekerheid veilig te stellen en waar mogelijk te bevorderen of marktverstoringen aan te pakken als gevolg van de Oekraïne-crisis. De koppeling met verduurzaming (de vergroening) was een voorwaarde van de Europese Commissie.
Promotiecampagnes: De Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) ontving in de periode 2017–2020 circa € 1,6 miljoen Europese subsidie voor de promotie/afzetbevordering van varkensvlees in een aantal Aziatische landen afkomstig uit het EU-Promotiebeleid voor landbouwproducten (Verordening 1144/2014, zie ook de beantwoording van vraag 6).
Fiscaal: Het is niet bekend hoeveel fiscaal voordeel er bij de genoemde afzonderlijke sectoren terecht komt. Overigens is het ook niet bekend voor de totale veehouderij.
GLB: Voor de directe betalingen GLB geldt dat die gaan naar alle actieve landbouwers met subsidiabele landbouwgrond zonder onderscheid naar sector. Exacte gegevens van betalingen per sector zijn dan ook niet beschikbaar. Aangezien het houden van varkens, pluimvee, konijnen, kalkoenen of eenden geen grondgebonden landbouwactiviteit is, zullen deze sectoren de afgelopen vijf jaren uit hoofde van die specifieke activiteit niet of nauwelijks rechtstreekse betalingen hebben ontvangen. Melkveehouderijen ontvangen wel een aanzienlijk deel van de directe betalingen en wellicht kalverhouderijen ook, maar het is nog niet duidelijk of RVO een inschatting kan geven van dat aandeel over de afgelopen vijf jaren (2018 t/m 2022).
243
Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse melkveehouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?
Landbouwreserve: In 2023 is vanwege de marktverstoring als gevolg van de Oekraïne crisis en vanwege de extreme weersomstandigheden (droogte/overstromingen) door de Europese Commissie de landbouwreserve beschikbaar gesteld. Nederland heeft hiertoe ca € 5 miljoen beschikbaar gekregen, die als op top-up op de directe betalingen is ingezet. Daarmee is dit ook voor melkveehouders (met grond) beschikbaar gesteld.
Promotiecampagnes: Nederlandse sectororganisaties ontvingen samen met buitenlandse sectororganisaties Europese subsidie voor de promotie van zuivel op onder meer de Nederlandse markt afkomstig uit het EU-Promotiebeleid voor landbouwproducten (Verordening 1144/2014, zie ook vraag 6)64.
Fiscaal: Het is niet bekend hoeveel fiscaal voordeel er bij de genoemde afzonderlijke sectoren terecht komt. Overigens is het ook niet bekend voor de totale veehouderij.
GLB: Voor de directe betalingen GLB geldt dat die gaan naar alle actieve landbouwers met subsidiabele landbouwgrond zonder onderscheid naar sector. Exacte gegevens van betalingen per sector zijn dan ook niet beschikbaar. Aangezien het houden van varkens, pluimvee, konijnen, kalkoenen of eenden geen grondgebonden landbouwactiviteit is, zullen deze sectoren de afgelopen vijf jaren uit hoofde van die specifieke activiteit niet of nauwelijks rechtstreekse betalingen hebben ontvangen. Melkveehouderijen ontvangen wel een aanzienlijk deel van de directe betalingen en wellicht kalverhouderijen ook, maar het is nog niet duidelijk of RVO een inschatting kan geven van dat aandeel over de afgelopen vijf jaren (2018 t/m 2022).
244
Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse kalverhouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?
Promotiecampagnes: In de periode sinds 2018 ontvangt de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) circa € 5,3 miljoen Europese subsidie voor de promotie/afzetbevordering van kalfsvlees in een aantal Aziatische en Noord-Amerikaanse landen afkomstig uit het EU-Promotiebeleid voor landbouwproducten (Verordening 1144/2014, zie ook vraag 6). Verder ontving een Nederlandse sectororganisatie (Stichting Brancheorganisatie Kalversector) samen met buitenlandse sectororganisaties Europese subsidie voor de promotie van kalfsvlees in een aantal (zuidelijke) EU-landen 65.
Fiscaal: Het is niet bekend hoeveel fiscaal voordeel er bij de genoemde afzonderlijke sectoren terecht komt. Overigens is het ook niet bekend voor de totale veehouderij.
GLB: Voor de directe betalingen GLB geldt dat die gaan naar alle actieve landbouwers met subsidiabele landbouwgrond zonder onderscheid naar sector. Exacte gegevens van betalingen per sector zijn dan ook niet beschikbaar. Aangezien het houden van varkens, pluimvee, konijnen, kalkoenen of eenden geen grondgebonden landbouwactiviteit is, zullen deze sectoren de afgelopen vijf jaren uit hoofde van die specifieke activiteit niet of nauwelijks rechtstreekse betalingen hebben ontvangen. Melkveehouderijen ontvangen wel een aanzienlijk deel van de directe betalingen en wellicht kalverhouderijen ook, maar het is nog niet duidelijk of RVO een inschatting kan geven van dat aandeel over de afgelopen vijf jaren (2018 t/m 2022).
245
Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse pluimveehouderij, uitgesplitst naar de vleeskuikenhouderij en de legkippenhouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?
Landbouwreserve: In 2022 is door de Europese Commissie vanwege de Oekraïne crisis een bedrag van € 8,1 miljoen beschikbaar gesteld vanuit de EU landbouwreserve. Dit is besteed aan eenmalige bijdrage van € 2.700 voor landbouwers met substantiële aantallen varkens en pluimvee mèt grond die directe betalingen hebben aangevraagd en de vergroening toepassen. Doel van de inzet van de landbouwcrisisreserve was de voedselzekerheid veilig te stellen en waar mogelijk te bevorderen of marktverstoringen aan te pakken als gevolg van de Oekraïne crisis. De koppeling met verduurzaming (de vergroening) was een voorwaarde van de Europese Commissie.
Promotiecampagnes: NEPLUVI ontving samen met buitenlandse sectororganisaties Europese subsidie voor de promotie van pluimveevlees op onder meer de Nederlandse markt afkomstig uit het EU-Promotiebeleid voor landbouwproducten (Verordening 1144/2014, zie ook de beantwoording van vraag 6)66.
Fiscaal: Het is niet bekend hoeveel fiscaal voordeel er bij de genoemde afzonderlijke sectoren terecht komt. Overigens is het ook niet bekend voor de totale veehouderij.
GLB: Voor de directe betalingen GLB geldt dat die gaan naar alle actieve landbouwers met subsidiabele landbouwgrond zonder onderscheid naar sector. Exacte gegevens van betalingen per sector zijn dan ook niet beschikbaar. Aangezien het houden van varkens, pluimvee, konijnen, kalkoenen of eenden geen grondgebonden landbouwactiviteit is, zullen deze sectoren de afgelopen vijf jaren uit hoofde van die specifieke activiteit niet of nauwelijks rechtstreekse betalingen hebben ontvangen. Melkveehouderijen ontvangen wel een aanzienlijk deel van de directe betalingen en wellicht kalverhouderijen ook, maar het is nog niet duidelijk of RVO een inschatting kan geven van dat aandeel over de afgelopen vijf jaren (2018 t/m 2022).
246
Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaat er nog naar andere sectoren binnen de veehouderij, zoals houderijen van konijnen, kalkoenen of eenden? Op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?
Fiscaal: Het is niet bekend hoeveel fiscaal voordeel er bij de genoemde afzonderlijke sectoren terecht komt. Overigens is het ook niet bekend voor de totale veehouderij.
GLB: Voor de directe betalingen GLB geldt dat die gaan naar alle actieve landbouwers met subsidiabele landbouwgrond zonder onderscheid naar sector. Exacte gegevens van betalingen per sector zijn dan ook niet beschikbaar. Aangezien het houden van varkens, pluimvee, konijnen, kalkoenen of eenden geen grondgebonden landbouwactiviteit is, zullen deze sectoren de afgelopen vijf jaren uit hoofde van die specifieke activiteit niet of nauwelijks rechtstreekse betalingen hebben ontvangen. Melkveehouderijen ontvangen wel een aanzienlijk deel van de directe betalingen en wellicht kalverhouderijen ook, maar het is nog niet duidelijk of RVO een inschatting kan geven van dat aandeel over de afgelopen vijf jaren (2018 t/m 2022).
247
Welk percentage van de Europese landbouwgelden gaat naar biologische landbouw en welk percentage van de landbouwgelden gaat naar de reguliere landbouw?
In het GLB wordt bij de hectarebetalingen geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfsvormen, bedrijven die aan de vereisten voldoen kunnen een aanvraag indienen. Het is daarom niet duidelijk welk percentage van de Europese landbouw gelden naar de biologische landbouw gaan. Voor de ecoregeling is er wel een onderscheid, biologische bedrijven of bedrijven in omschakeling krijgen automatisch op niveau goud betaald in de ecoregeling. In 2023 hebben 35.279 bedrijven deelgenomen aan de ecoregeling. Hiervan waren er 1.818 biologische bedrijven. Hiermee worden biologische bedrijven gestimuleerd binnen het GLB, maar er wordt geen specifiek budget voor deze bedrijven gereserveerd.
248
Welk percentage van de Europese landbouwgelden gaat naar de productie van dierlijke eiwitten en welk percentage van de landbouwgelden gaat naar de productie van plantaardige eiwitten, uitgesplitst naar de productie van eiwitten voor dierlijke consumptie en de productie van eiwitten voor menselijke consumptie?
De Europese landbouwgelden worden verstrekt via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, waar Nederland via het Nationaal Strategisch Plan (NSP) invulling aan geeft. Nederland heeft in het NSP geen maatregelen opgenomen die een bepaalde productie ondersteunen. Deze vorm van gekoppelde steun is in het verleden afgebouwd. Steun kan binnen de voorwaarden verkregen worden via hectarebetalingen, eventueel aangevuld met doelgericht betalingen binnen de ecoregeling. De ecoregeling heeft een activiteit «stikstofbindend gewas / eiwitgewas» waarbij de teelt van bepaalde eiwitgewassen meetellen als ecoactiviteit. Deze activiteit is gericht op een vruchtbare bodem, meer stikstofopname en betere biodiversiteit. In de ecoregeling kwalificeert een deelnemer voor al zijn activiteiten voor de uitbetaling in de ecoregeling. Er is geen financiële bijdrage per activiteit en daarmee geen directe koppeling met de landbouwgelden. Zoals in de beantwoording van de vragen 5 en 247 is aangegeven zijn binnen de Sectorale Interventie Groente en Fruit subsidies mogelijk voor investeringen in de groenten en fruitsector.
249
Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de varkenshouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor het merendeel van de subsidies en opdrachten die op de begroting staan geldt dat een onderverdeling naar de sectoren waar de gelden naar toe gaan niet te maken is. Subsidies of opdrachten kunnen bijvoorbeeld een doel dienen dat wel bedoeld is voor de veehouderij, maar dat niet specifiek ten bate komt van een bepaalde sector, of het kan zo zijn dat niet op voorhand een verdeling naar sectoren te maken is, omdat toedeling van budgetten afhankelijk is van de ontvangen en toegekende aanvragen en vanuit welke sectoren aanvragers dan afkomstig zijn. Een voorbeeld van dat laatste is het budget voor Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties-plus. Deze regeling biedt veehouders de mogelijkheid om hun veehouderijlocatie tegen een subsidie te beëindigen. De regeling draagt bij aan het realiseren van de blijvende reductie van stikstofdepositie op stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden.
Wel specifiek voor de varkenshouderij is in 2024 op de begroting opgenomen:
• € 14,6 miljoen voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv).
• € 1,7 miljoen voor de bewaking, crisisparaatheid en bestrijding van meldings- en/of bestrijdingsplichtige dierziekten via het Diergezondheidsfonds (DGF). Het ministerie draagt bij aan bewaking en monitoring van deze ziekten en aan voorzieningen in geval van een dierziekteuitbraak (zoals vaccins, destructiecapaciteit en bestrijdingsmaterialen). Daarnaast draagt het ministerie 50% van de kosten voor de Autoriteit diergeneesmiddelen.
• [NB: dit is exclusief budget voor beeindigingsregelingen]
250
Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de melkveehouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u de eerste alinea van de beantwoording van vraag 249. In aanvulling kan ik aangeven dat specifiek voor de melkveehouderij in 2024 op de begroting is opgenomen:
• € 1,0 miljoen voor de uitrol op melkveebedrijven van kritische prestatie indicatoren voor natuur en landschap van de Biodiversiteitsmonitor melkveehouderij. Zo kunnen melkveehouders direct op hun bedrijf monitoren hoe het staat met de biodiversiteit en kunnen zij bepalen welke maatregelen zij kunnen treffen om natuur en landschap te verbeteren.
• € 0,86 miljoen voor het stimuleren van weidegang in de melkveehouderij.
• € 3,6 miljoen voor de rundveesectoren, waaronder de melkveehouderij, gezamenlijk voor het DGF (zie mijn antwoord op vraag 249 voor een toelichting op het DGF)
• € 16,4 miljoen voor de uitvoering van de samenwerkingsmaatregel Veenweiden en overgangsgebieden N2000. De regeling wordt bij de eerste openstelling in overgangsgebieden N2000 gericht op reductie ammoniakemissie door extensivering van melkveehouderijbedrijven. Het budget is voor ondersteuning van de samenwerking en voor een jaarlijkse vergoeding voor extensivering. Ook is er budget voor de voorbereiding van een gebiedsplan of van een samenwerkingsverband.
• Verder is er een aantal onderdelen op de begroting die niet specifiek gericht zijn op de melkveehouderij, maar waarvan wel de verwachting is dat met name de grondgebonden melkveehouderij daar gebruik van zal make. Het gaat dan bijvoorbeeld om de Subsidieregeling behoud grasland (€ 52,6 miljoen), Programma Veenweiden (€ 6,7 miljoen), financiële ondersteuning van onderzoeken in het kader van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) (€ 1,3 miljoen).
• [NB: dit is exclusief budget voor beeindigingsregelingen]
251
Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de kalverhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u de eerste alinea van de beantwoording van vraag 249. In aanvulling kan ik aangeven dat specifiek voor de kalverhouderij in 2024 op de begroting is opgenomen:
• € 3,6 miljoen voor de rundveesectoren, waaronder de kalverhouderij, gezamenlijk voor het DGF (zie mijn antwoord op vraag 249 voor een toelichting op het DGF)
• [NB: dit is exclusief budget voor beeindigingsregelingen]
252
Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de pluimveehouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u de eerste alinea van de beantwoording van vraag 249. In aanvulling kan ik aangeven dat specifiek voor de pluimveehouderij in 2024 op de begroting is opgenomen:
• € 4,3 miljoen voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv).
• € 2,5 miljoen voor het DGF (zie mijn antwoord op vraag 249 voor een toelichting op het DGF).
• € 3,0 miljoen voor het toewerken naar de verantwoorde vaccinatie van pluimvee en enkele andere maatregelen uit het intensiveringsplan preventie vogelgriep.
• [NB: dit is exclusief budget voor beeindigingsregelingen]
253
Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de geitenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u de eerste alinea van de beantwoording van vraag 249. In aanvulling kan ik aangeven dat specifiek voor de geitenhouderij in 2024 op de begroting is opgenomen:
• € 0,9 miljoen voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv).
• € 0,7 miljoen voor het DGF (zie mijn antwoord op vraag 249 voor een toelichting op het DGF).
• [NB: dit is exclusief budget voor beeindigingsregelingen]
254
Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de schapenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u de eerste alinea van de beantwoording van vraag 249. In aanvulling kan ik aangeven dat specifiek voor de schapenhouderij in 2024 op de begroting is opgenomen:
• € 0,5 miljoen voor het DGF (zie mijn antwoord op vraag 249 voor een toelichting op het DGF).
• [NB: dit is exclusief budget voor beeindigingsregelingen]
255
Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de kalkoenen- of eendenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 252, waarbij ik erop wijs dat de kalkoenen- en eendenhouderij onder de pluimveehouderij vallen.
256
Hoeveel vermindering van stikstofdepositie wordt er verwacht dat wordt bereikt met het gereserveerde bedrag van circa 347 miljoen euro dat in 2024 wordt ingezet voor de verdere verduurzaming van de veehouderij?
De genoemde middelen zijn bedoeld voor de verdere verduurzaming van de veehouderij en richten zich op meer opgaven dan alleen stikstofreductie, zoals klimaat en biodiversiteit. Daarom is niet op voorhand aan te geven hoeveel stikstofreductie wordt gerealiseerd met deze middelen. Verder is het overgrote deel van het bedrag gereserveerd voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (€ 115 miljoen), de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (€ 170 miljoen) en de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (€ 49 miljoen). Hoeveel stikstofreductie met de inzet van deze middelen kan worden gerealiseerd is van verschillende factoren afhankelijk. Een doorslaggevende factor is of individuele ondernemers de genoemde maatregelen ook daadwerkelijk doorzetten. Pas op het moment dat een veehouder daadwerkelijk zijn productie beëindigd of een significante verduurzaming op zijn bedrijf realiseert is er sprake van feitelijke reductie van de stikstofdepositie. Het is om die reden te vroeg om een inschatting te maken van de stikstofreductie die op termijn gerealiseerd zou kunnen worden.
257
In hoeverre volstaan de middelen die de regering beschikbaar stelt voor biologische landbouw om de ambitie van 15 procent biologisch landbouwareaal in 2030 te realiseren? Kunt u dat onderbouwen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 258.
258
Kunt u toelichten of de middelen voor het actieplan biologische landbouw voldoende zijn om een areaal van 15 procent te realiseren in 2030? Zo nee, hoeveel extra middelen zijn er nodig om dat wel te bereiken?
De beschikbare middelen voor de biologische landbouw zijn met name bedoeld voor de stimulering van de markt en vraag van consumenten. Op dit moment lijkt dat voldoende om de markt en vraag van de consumenten te stimuleren. Of er aanvullende middelen nodig zijn om bijvoorbeeld biologische boeren meer te ondersteunen kan op dit moment nog niet gezegd worden. Dit hangt samen met de toekomst van bijvoorbeeld de gebiedsgerichte aanpak. In 2026 wordt het actieplan geëvalueerd en zal bekeken worden of extra inzet nodig is. Vooruitlopend wordt door RVO in 2024 onderzoek gedaan naar de benutting van bestaande regelingen door biologische boeren.
259
Hoe draagt het beschikbare budget van 50 miljoen euro voor de jaren 2025 tot en met 2029 bij aan het doel om in 2030 15 procent van het landbouwareaal biologisch te produceren? Welke concrete maatregelen en initiatieven worden ondersteund?
Een belangrijke voorwaarde voor het bereiken van de 15% is dat de vraag naar biologische producten toeneemt, zodat er voldoende markt is om de producten in af te zetten. Zoals aangegeven in Kamerstuk 30 252, nr. 128 (19 september 2023) wil het kabinet de vraag naar biologische producten bevorderen met een marktprogramma gericht op keten en consument. Dat start met een meerjarige publieke consumenten campagne en een strategie op de afzet in de retail, horeca en catering, speciaalzaken, internationale markt en dergelijke) opgesteld en uitgevoerd onder regie van de overheid. Belangrijk daarin is dat de catering bij (semi-) overheidsinstellingen meer biologisch gaat aanbieden. Verder wordt een subsidieregeling voorbereid waarmee partijen de kans wordt geboden voorstellen in te dienen die aansluiten bij de praktijk. Onderdeel hiervan kan zijn de oprichting van bioregio’s, waarin regionale producenten en ketenpartijen samen gaan werken om aanbod en vraag op elkaar af te stemmen. Ik zal de Kamer in januari informeren over de stand van zaken van de uitvoering van het actieplan en een doorkijk geven naar activiteiten in 2024.
260
Hoe draagt de Subsidieregeling behoud grasland (52,6 miljoen euro) bij aan het behoud van waterkwaliteit en welke cijfers worden gebruikt om de kwaliteit van water te beoordelen en monitoren?
Vanwege de afbouw van de derogatie bestaat het risico dat landbouwers geen derogatievergunning meer zullen aanvragen (en daardoor niet meer hoeven te voldoen aan de 80% grasland-eis), maar in plaats daarvan ervoor kiezen om een deel van het grasland om te zetten in bouwland (bijvoorbeeld maïs). Hierdoor zal het totale areaal grasland in Nederland afnemen. Dit omzetten van grasland naar bouwland leidt tot een verslechtering van de waterkwaliteit, omdat onder gras veruit de laagste nitraatconcentraties worden gemeten in vergelijking tot andere gewassen. Zie voor meer informatie de verkenning gewas specifieke nitraatuitspoeling van het RIVM67. Het doel van de subsidieregeling behoud grasland is het ondersteunen van derogatiebedrijven in het opvangen van de gevolgen van de afbouw van derogatie en is erop gericht het areaal grasland van deze bedrijven in de toekomst te behouden ten behoeve van de waterkwaliteit.
Voor het tweede deel van de vraag, aangaande welke cijfers worden gebruikt om de kwaliteit van het water te beoordelen, wil ik u verwijzen naar de beantwoording van vraag 63.
261
Welke provincies hebben expliciet beleid geformuleerd ten aanzien van voedsel?
Een overzicht van het actuele beleid van alle provincies, expliciet gericht op voedsel, is er niet. Enkele provincies benaderen voedsel wel als een integraal beleidsvraagstuk in het meest recente coalitieakkoord, inclusief voorgenomen beleid op het aanbod en/of de consumptie. Dat zijn de provincies: Gelderland, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, en Zuid-Holland. In de coalitieakkoorden van de desbetreffende provincies is hier meer over te lezen.
262
Welke provincies hebben expliciet beleid geformuleerd ten aanzien van de eiwittransitie?
Een overzicht van het actuele beleid van alle provincies, expliciet gericht op de eiwittransitie, is er niet. In de coalitieakkoorden van de provincies Noord-Brabant, Noord-Holland en Overijssel wordt de eiwittransitie wel expliciet genoemd als voorgenomen beleid. Een aantal provincies is partner van de Green Deal Eiwitrijke Gewassen. Deze Green Deal zet nadrukkelijk in op het verbinden van een duurzame teelt (productie) èn consumptie, met inzet op het vergroten van de (directe) humane consumptie van plantaardige eiwitten. Op dit moment zijn de volgende provincies aangesloten bij de Green Deal: Flevoland, Gelderland, Noord Brabant, Drenthe, Groningen, Limburg, Noord-Holland, Limburg, Zeeland en Overijssel. Bovenstaande voorbeelden zijn niet uitputtend.
263
Welke gemeenten hebben expliciet beleid geformuleerd ten aanzien van voedsel?
Een overzicht van het actuele beleid van alle gemeenten in Nederland, expliciet op voedsel, is er niet. Onder voedselbeleid kunnen diverse thema’s vallen, waaronder gezondheidsambities met de aspecten gezonde leefstijl en tegengaan van overgewicht, kansengelijkheid en duurzaamheid. Er zijn wel goede voorbeelden van gemeenten die een voedselbeleid hebben. Zo hebben gemeenten als Groningen en Amsterdam een voedselagenda. In Gelderland is er het regionetwerk Food Valley, waarin 8 gemeenten samenwerken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen aan een gezonde en duurzame regio. Binnen de City Deal «Gezonde en Duurzame voedselomgeving» werken de gemeenten Almere, Amsterdam, Ede, Haarlem, Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Wageningen, Provincie Zuid-Holland en Tilburg samen. Deze voorbeelden zijn niet uitputtend.
264
Welke gemeenten hebben expliciet beleid geformuleerd ten aanzien van de eiwittransitie?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 263. Onder het voedselbeleid van gemeenten valt in een aantal gevallen ook specifiek beleid op de eiwittransitie. Gemeente Groningen, Ede en Altena zijn hier voorbeelden van. Deze opsomming is niet uitputtend.
Verschillende gemeenten en ook provincies zien de eiwittransitie als onderdeel van de inzet om het voedselsysteem verder te verduurzamen. Hierbij is voor veel decentrale overheden een inzet op duurzame productie van plantaardige eiwitten en verandering van de voedselomgeving om zo de verkoop te vergroten belangrijk.
265
Kunt u een opsomming geven van initiatieven in ons land op het gebied van negatieve impact labelling op voedsel?
Op dit moment zijn zulke initiatieven mij niet bekend. Wel werkt een groep van Nederlandse partijen, waaronder voedselverwerkende bedrijven, voerleveranciers, supermarktketens en kennisinstellingen, samen met Wageningen University & Research en het Ministerie van LNV aan een standaardmethodiek voor het meten van de milieu-impact van voedsel. Dit zou in de toekomst mogelijk uiting kunnen krijgen in een standaard en betrouwbaar ecolabel. Ook zijn in Nederland veel logo’s en keurmerken op gebied van duurzaamheid voor voedsel. Deze gaan momenteel veelal niet expliciet in op impact. Verschillende internationale initiatieven die hier iets over zeggen zijn Eco-score, Planet-score en Enviroscore.
266
Is er een nulmeting gemaakt, zodat de gestelde consumptiedoelstelling van 50 procent plantaardig en 50 procent dierlijk kan worden gemeten?
Ja, er zijn verschillende monitors ingericht om de beleidsdoelstelling over tijd te volgen. Zo brengt het RIVM sinds 1987 periodiek een voedselconsumptiepeiling (VCP) uit. De meeste recente VCP (2019–2021) laat een consumptieverhouding van 43% plantaardige en 57% dierlijke eiwitten zien. Naast de VCP heeft het Ministerie van LNV in samenwerking met Wageningen Economic Research (WEcR) in 2023 een Eiwitmonitor opgesteld, specifiek bedoeld om de voortgang op de doelstelling van de eiwittransitie te kunnen meten. In deze monitor wordt de komende jaren jaarlijks de eiwitconsumptie gemonitord en wordt er inzicht gegeven in gedragsindicatoren, zoals consumentenacceptatie. Daarnaast wordt ook het aanbod in supermarkten onderzocht. De nulmeting van deze monitor, dat wil zeggen de eerste resultaten over 2023, worden in het eerste kwartaal van 2024 verwacht.
267
Op welke wijze is het Ministerie van LNV betrokken bij de City Deal Voedsel?
In City Deals worden concrete samenwerkingsafspraken tussen steden, Rijk, andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties verankerd. De ambitie van deze City Deal is om de voedselomgeving in 2030 overwegend gezond en duurzaam te maken. LNV is vanaf de oprichting van de City Deal een van de deelnemende partijen, is lid van de kerngroep en is actief betrokken bij inspanningen binnen de City Deal en welke daar uit voortvloeien of mee verbonden zijn. Met name op de thema’s korte ketens, relatie boer-burger, gezond en duurzaam voedsel en de eiwittransitie wordt inhoudelijk bijgedragen door LNV aan de City Deal. Ook faciliteert LNV gezamenlijk met VWS de bijdrage van het Voedingscentrum als kennispartner in de City Deal.
268
Met hoeveel budget ondersteunt het Ministerie van LNV de City Deal Voedsel?
Het Ministerie van LNV draagt ieder jaar € 25.000 bij aan City Deal Gezonde en Duurzame voedselomgeving.
269
Wat is de stand van zaken van het aangekondigde onderzoek naar de effecten van de verschuiving van dierlijke naar plantaardige eiwitten op de gezondheid van consumenten?
Het Gezondheidsraadadvies Eiwittransitie is op 13 december 2023 officieel gepubliceerd en op 18 december aangeboden aan de Tweede Kamer.68 De Gezondheidsraad is gevraagd welke gezondheids- en duurzaamheidseffecten een verschuiving naar een meer plantaardig dieet – 60% plantaardige / 40% dierlijke eiwitten – heeft en of een dergelijke verschuiving wenselijk is. De conclusie van de Gezondheidsraad is dat deze verschuiving goed is voor de gezondheid van de meeste Nederlanders en een grote milieuwinst oplevert.
270
Worden er in 2024 gelden vrijgemaakt voor het behalen van de doelstelling om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten naar 50/50 in 2030 te realiseren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De huidige middelen voor het integraal voedselbeleid zijn deels gericht op het inzichtelijk krijgen van de voortgang van de doelstelling en welke maatregelen kunnen bijdragen aan het behalen van de doelstelling. Verder wordt het Voedingscentrum gefinancierd om informatie aan te reiken over de mogelijkheden van duurzamer eten en drinken, waaronder een verschuiving van dierlijke naar plantaardige eiwitten, via eigen communicatie en in samenwerking met voedselaanbieders.
271
Worden er in 2024 gelden vrijgemaakt ten behoeve van de uitvoering van de Nationale Eiwitstrategie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn inzet om de energie die aanwezig is bij alle betrokken partijen vast te houden en om samen met hen aan de doelen van de eiwitstrategie te werken. Vanwege de demissionaire status van het kabinet is er geen besluit genomen over middelen voor de Nationale Eiwitstrategie voor 2024 en verder. Besluitvorming hierover is aan het volgende kabinet.
272
Wat zijn de specifieke doelen van het bedrag van 1,6 miljoen euro voor bilaterale en multilaterale samenwerking op het gebied van duurzame economische- en landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in 2024?
Het budget wordt ingezet voor bilaterale en multilaterale samenwerking op het gebied van duurzame ontwikkeling, mondiale voedselzekerheid en partnerschappen. In de transitie naar duurzame en veerkrachtige voedselsystemen worden accenten gezet op: voeding, kennis en innovatie, klimaatadaptatie, voedselverliezen, gender en werkgelegenheid, uitgangsmateriaal en oceanen/visserij. Voorbeelden hierbij zijn o.m. een meerjarig samenwerkingsproject tussen Nederland en Brazilië op het gebied van ontbossing en biodiversiteit en een praktisch veldonderzoek naar de economische voordelen van de integratie van groenbemesters in (groenten)voedselsystemen in Oeganda en India.
273
Kunnen er meer details worden gegeven over het budget van circa 8,4 miljoen euro voor Integraal Voedselbeleid, met betrekking tot het verminderen van voedselverspilling, het stimuleren van duurzame eetpatronen en het verwerken van reststromen?
Het budget in 2024 van circa € 8,4 miljoen is bestemd voor beleid voor duurzaam voedsel en reststromen. Het beleid voor duurzaam voedsel richt zich op het verminderen van voedselverspilling in de gehele keten, het vergroten van het duurzaam voedselaanbod in de markt en het stimuleren van en informeren over duurzaam voedsel en een duurzaam (en gezond) eetpatroon. Meer dan de helft van het budget (circa € 5 miljoen) gaat richting het Voedingscentrum om consumenten en professionals betrouwbare informatie te bieden over voeding en voedselverspilling en hiermee te helpen om gezonder, duurzamer en veiliger te kunnen kiezen. Ongeveer € 900.000 gaat naar de stichting Samen Tegen Voedselverspilling en ongeveer € 0,5 miljoen gaat naar het stimuleren van het hoogwaardig verwerken van reststromen uit de voedselketen voor nieuwe voedsel- of diervoederproducten. De rest van het budget gaat deels naar subsidies om de ambities op voedselverspilling, duurzame voedselconsumptie en de eiwittransitie terugkerend te kunnen monitoren. Een ander deel gaat naar het transparant maken van de duurzaamheidsinspanningen van ketenpartijen in het voedselsysteem, via bijvoorbeeld de keurmerkenwijzer van Milieu Centraal en een dashboard over duurzaamheidsinspanningen van supermarkten. De middelen voor het integraal voedselbeleid zijn geborgd voor de jaren 2024 en 2025. Na 2025 zijn er, behoudens een basisfinanciering voor het Voedingscentrum en het monitoren van voedselverspilling en duurzame consumptie, geen middelen voorzien voor het voedselbeleid.
274
Welke partijen hebben deelgenomen aan de deeltafelsessies in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij?
Aan de deeltafels zijn de volgende partijen betrokken geweest: Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), Vion Food Group, Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), Nevedi, De Heus, Vee & Logistiek (V&L), Bionext, Zonvarken, ZuivelNL, Natuurweide/Biohuis, Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), Vereniging van Kalverhouders, Nederlandse Vereniging van Professionele Melkschapenhouders (NVPM), Nederlandse Schapen en geitenfokkersorganisatie (NSFO), Meat Concepts, Nederlandse Geitenzuivelorganisatie (NGZO), Platform Melkgeitenhouderij, Rabobank, Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), Vereniging van Accountants en Belastingadviesbureaus (VLB), de Dierencoalitie, de Vakbond voor Dieren en veterinaire koepelorganisaties. Verder hebben aan de deeltafels ruim 30 onderzoekers, universitair docenten en professoren van de WUR, de Universiteit Utrecht, de Royal GD, het Louis Bolk Instituut en de Universiteit van Gent deelgenomen.
275
Klopt het dat de Universiteit Utrecht wel degelijk een passage heeft geschreven over de gedragsbehoeften van eenden in de Quickscan dierwaardige veehouderij en zo ja, waarom is deze niet naar de Kamer gestuurd?
De quick scan dierwaardige veehouderij (versie 14 december 2022) bevat informatie over de gedragsbehoeften van diverse diersoorten, namelijk leghennen, vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren, varkens, melk en vleeskoeien en kalveren, melkgeiten, schapen, konijnen en eenden. Ik zie dat ik u op 25 oktober 202369 per abuis de versie van 12 december 2022 heb toegestuurd waarin eenden nog niet waren opgenomen. Ik stuur u bij deze alsnog de meest actuele versie toe.
276
Voor welke plannen of maatregelen is het gereserveerde budget van 4,5 miljoen euro voor de uitvoering van het convenant dierwaardige veehouderij bestemd en is dit inclusief de 2,5 miljoen euro die wordt uitgetrokken voor varkenshouders die willen stoppen met het couperen van staarten?
De € 2,5 miljoen voor het stoppen met het couperen van varkensstaarten maakt geen onderdeel uit van het budget van € 4,5 miljoen voor ondersteuning van het convenanttraject dierwaardige veehouderij. Het budget van € 4,5 miljoen voor 2024 zal worden ingezet voor diverse activiteiten die de transitie naar dierwaardige veehouderij bevorderen. Zonder uitputtend te willen zijn gaat het daarbij onder andere over het ontwikkelen van kennis, het verspreiden daarvan, het meten en monitoren van de voortgang van de transitie en onafhankelijke toetsing door een autoriteit. Ook zal het gaan om het voorbereiden van het werken met proefboerderijen, met pilots en met het voorafgaand aan de invoering daarvan toetsen van de impact van dierenwelzijnsmaatregelen aan de integrale opgaven voor de landbouw.
277
Welke agrarische opleidingen (universitair, hbo en mbo) hebben in hun curriculum aandacht voor dierwaardigheid?
Diergezondheid en dierenwelzijn zijn belangrijke onderwerpen in de opleidingen gericht op dier- en veehouderij, dierverzorging en -management, (para)veterinaire opleidingen, dierwetenschappen, opleidingen specifiek voor de hippische sector waaronder hoefsmeden en opleidingen op het vlak van recreatie en gezelschapsdieren. Deze opleidingen worden voornamelijk aangeboden door de groene mbo- en hbo-instellingen, Wageningen Universiteit en Universiteit Utrecht. De onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het verwerken van de nieuwste inzichten op het vlak van dierwaardigheid in de curricula en voor de professionalisering van docenten. Om het onderwijs te vernieuwen, werken ze samen in Groenpact, doen ze praktijkgericht onderzoek en hebben ze onder meer overleg met de sector. In het verlengde van de motie De Groot70 die oproept agrarische opleidingen te betrekken bij het convenant dierwaardige veehouderij, ben ik in gesprek met het onderwijs over hoe, in aansluiting op de ontwikkeling dat er in het beroepsonderwijs meer aandacht is voor de integraliteit van de vraagstukken op het vlak van dierenwelzijn (voeding, huisvesting, gezondheid en gedrag), dierwaardigheid met positief welzijn als uitgangspunt in het curriculum zal worden opgenomen. Universiteiten doen onderzoek om de behoeften van dieren, en de implicaties daarvan voor houderijsystemen, in beeld te brengen, de principes van dierwaardige veehouderij te concretiseren en de dialoog daarover te stimuleren. De doorwerking van de wetenschappelijke inzichten op het vlak van dierwaardigheid in het onderwijs vraagt nog extra aandacht. Ook de hogescholen (CoE Groen) werken aan een nieuw langjarig onderzoeksprogramma rond dierwaardigheid in samenwerking met het mbo (practoren) en de universiteiten. Lectoren en practoren helpen mee de vertaalslag te maken van onderzoek naar de vernieuwing van de curricula. De samenwerking binnen Groenpact, tussen WUR, de groene hbo en mbo instellingen helpt bij die doorwerking. Daarnaast is er ook op Groen Kennisnet (o.a. Dierenwelzijnsweb) en www.lerenoverveehouderij.nl informatie beschikbaar en zijn initiatieven zoals de landelijke onderwijsdag voor (hbo en mbo docenten) veehouderij van belang.
Ik verwijs u ook naar mijn Commissiebrief convenant dierwaardige veehouderij (kenmerk 2023D35547).
278
Welke mogelijkheden zijn er voor koploperboeren om financiële ondersteuning vanuit de overheid te krijgen op dierwaardige pilots en projecten?
Er zijn diverse regelingen gericht op het verhogen van het dierenwelzijn. Het gaat bijvoorbeeld om:
• gericht advies voor agrarische ondernemers: in de SABE-regeling is opgenomen dat agrarische ondernemers een advies kunnen krijgen met behulp van een GLB kennisvoucher over het versterken van het toekomstperspectief van hun bedrijf. Daar kan de toepassing en gebruik van de principes dierwaardige veehouderij in hun bedrijfsvoering onder vallen. Dit deel van de SABE-regeling was open tussen 1 september en 16 oktober 2023. Ondernemers konden verder een GLB-projectsubsidie aanvragen voor praktijkleernetwerken onder andere voor het onderdeel duurzaam ondernemerschap, waaronder dierwaardige veehouderij kan vallen. Deze aanvragen waren mogelijk tussen 2 oktober en 15 november 2023.
• specifieke initiatieven zoals steun voor samenwerkingsverbanden die willen stoppen met het couperen van varkensstaarten (onderdeel van EIP-regeling);
• ondersteuning bij daadwerkelijke investeringen: toegang tot de fiscale MIA/Vamil-regelingen voor veehouders die het certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij behalen. Dit certificaat geeft voor duurzame melkveestallen tevens toegang tot de Regeling groenprojecten (goedkopere financiering). Deze regelingen richten zich niet specifiek op koplopers maar sluiten deze evenmin uit.
279
Wat is de stand van zaken van pilot die door drie proefdierinstituten werden gedaan naar de database over genetisch gemodificeerde (GM)-dierlijnen?
De instituten betrokken bij deze pilot zijn ook betrokken bij de werkgroep «terugdringen van dieren in voorraad gedood». De interne bevindingen van deze werkgroep hebben tot een andere invulling van hun activiteiten geleid, mede omdat een dergelijke andere database al in oprichting was. Over de stand van zaken van activiteiten rondom GM-dierlijnen zal de kamer in het voorjaar van 2024 worden geïnformeerd.
280
Wat is de stand van zaken van de werkgroep die aanbevelingen zou doen voor een plan van aanpak over het terugdringen van in voorraad gedode proefdieren?
De werkgroep verwacht de resultaten in het voorjaar 2024 op te leveren en dan zal ik de Kamer met een kamerbrief hierover informeren.
281
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van het Nationaal comité advies dierproevenbeleid (Ncad) over motieven en drijfveren in methodologische keuzes?
Het NCad heeft in 2023 samen met het RIVM een verkennend onderzoek opgestart naar motieven en drijfveren in methodologische keuzes in een afgebakend subdomein van het fundamenteel onderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het onderzoeksbureau Inspire to Act. Het NCad en het RIVM zullen op basis van het verkennend onderzoek beoordelen of de resultaten aanleiding geven voor een bredere analyse. Het verkennend onderzoek en de begeleidende appreciatie van het NCad en het RIVM worden begin 2024 gepubliceerd.
282
Wat is het totale budget voor proefdiervrije innovatie op de gehele Rijksbegroting, uitgesplitst per ministerie?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in 2024 voor dierproevenbeleid en voor alternatieven voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:
• Voor het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) procesbudget: € 500.000
• Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 1 miljoen
• Centrale Commissie Dierproeven (CCD): € 2,5 miljoen
• Voor het ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (MKMD) is het totaalbudget voor 2024 € 2,1 miljoen
• Intravacc B.V.: € 1,7 miljoen
• RIVM, alternatieven voor dierproeven regulatoir: € 862.000 (regulier) + € 119.000 (additionele opdracht) = totaal € 981.000
• Wageningen Food Safety Research (WFSR), inclusief wettelijke onderzoekstaken voedselveiligheid (WOT-vv, proefdiervrije innovatie): hierover zijn de bedragen van 2024 pas in de laatste week van 2023 bekend. In 2023 was het bedrag € 668.000.
• Programma budget van LNV voor uitvoering van het plan van aanpak dierproeven en alternatieven/ vermindering-, vervanging- en verfijningsprojecten (3V-projecten) € 150.000
• De andere departementen hebben in 2024 de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven voor dierproeven:
• het Ministerie van OCW geeft in 2024 een instellingssubsidie aan het Biomedical Primate Research Centre (BPRC). Het BPRC besteedt jaarlijks € 1,9 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 0,7 miljoen aan dierenwelzijn.
• het Ministerie van I&W € 675.000
• het Ministerie van VWS € 375.000
• het Ministerie van Defensie ca. € 150.000
Het totaalbudget van dit overzicht, zonder de TPI-proceskosten, komt uit op: € 9.099.000 miljoen. Als daar ook de bijdragen van de andere departementen uit het tweede rijtje bij opgeteld worden, komt het totaalbudget voor 2024- buiten de regie om- uit op: € 12.899.000 miljoen.
283
Hoe worden de 2,6 miljoen euro aan middelen van het Programma Internationale Agroketens (PIA) ingezet? Wordt bij het toekennen van de middelen in het PIA een analyse en risicobeoordeling gemaakt van de impact die een projectinvestering kan hebben op de lokale bevolking en (het in negatieve zin beïnvloeden van) de concurrentiepositie van lokale agrarisch ondernemers?
Het Programma Internationale Agroketens biedt het LNV-Attache Netwerk financiering voor kleinschalige, «seedmoney»-achtige en agenderende activiteiten met als doel stakeholders te verbinden aan marktkansen en oplossingen voor lokale uitdagingen op het terrein van verduurzaming, voedselzekerheid, klimaat en biodiversiteit. Met behulp van deze middelen wordt een breed scala aan activiteiten uitgevoerd, variërend van het informeren over lokale ontwikkelingen en agendering beleidsprioriteiten, het bevorderen van samenwerking en het positioneren van stakeholders uit het agro- en natuurdomein. Activiteiten betreffen o.a. de organisatie van seminars en expertmeetings, facilitering Nederlandse stakeholders op vakbeurzen en de organisatie van uitgaande/inkomende economische en expertmissies71.
Met de inzet wordt de internationalisering van de Nederlandse stakeholders in het agro- en natuurdomein ondersteund en daarmee bijgedragen aan zowel het verdienvermogen van onze agrosector als aan lokale duurzame voedselproductie en -systemen. Er wordt bij het toekennen van de veelal kleinschalige PIA projecten geen impact-analyse en risicobeoordeling gemaakt.
284
Is de evaluatie van het Ncad over de Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) verschenen? Zo ja, wat zijn de belangrijkste resultaten en welke lessen trekt u hieruit?
Het NCad werkt momenteel aan een evaluatie van het advies «Transitie naar proefdiervrij onderzoek» uit 2016. In dit transitieadvies zijn er meerdere aanbevelingen gedaan over de transitie naar proefdiervrije onderzoek, gecategoriseerd binnen de drie thema’s; Heldere transitiedoelen, Transitiestrategie en Regie op de transitie. De aanbevelingen binnen de categorie Regie op transitie hebben samen met andere rapporten een basis gelegd voor de oprichting van het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI). Het NCad zal in deze evaluatie een kritische reflectie uitvoeren op de mate waarin de aanbevelingen uit het advies zijn geïmplementeerd in de periode na 2016. Deze evaluatie wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024 afgerond.
In het voorjaar zal ik, zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 20 december jl. (kenmerk 2023D50684), de Kamer informeren over de doelstellingen van mijn TPI-beleid voor de komende vijf jaar. De aanbevelingen uit het nog te verwachten NCad-rapport neem ik daar in mee
285
Wat is de stand van zaken van de pilot over systematic reviews?
U refereert vermoedelijk naar de pilot «stimulering transparant proefdieronderzoek» die ZonMw in opdracht van de Minister van OCW uitvoert. In deze pilot wordt onderzocht welke manieren en voorwaarden de transparantie en kwaliteit van proefdieronderzoek kunnen verhogen, waarbij gekeken wordt naar preregistratie, rapportage richtlijnen, FAIR data en open access publicatie. Systematic reviews is geen specifiek aandachtspunt van dit onderzoek, hoewel de onderzochte methoden mogelijk wel de kwaliteit van Systematic Reviews kunnen verbeteren, doordat resultaten uit proefdieronderzoek inzichtelijker en beter vindbaar worden. Zoals beschreven in mijn brief aan de Kamer van 20 december jl. (kenmerk 2023D50684) heeft ZonMw de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) laten weten iets meer tijd nodig te hebben om het onderzoek gedegen af te ronden. De verwachting van ZonMw is dat de resultaten komend voorjaar gereed zullen zijn en dan zal ik deze met de Kamer delen. In de brief van 20 december jl. ga ik ook in op een aantal acties die specifiek betrekking hebben op systematic reviews.
286
Wat is de stand van zaken omtrent de mogelijkheden voor het uitfaseren van wettelijk vereiste dierproeven die in Nederland uitgevoerd worden, in het kader van toegang van stoffen en producten tot de markt in landen buiten de Europese Unie («derde landen»), indien daarvoor binnen de Europese Unie al wel testmethoden zonder dierproeven zijn erkend?
De gesprekken hierover zijn gaande. Over de uitkomsten van deze gesprekken zal ik de Kamer in voorjaar 2024 informeren.
287
Wat is de stand van zaken van het onderzoek of de bestaande infrastructuur voor onderzoek naar alternatieven voor Foetaal kalfserum (FCS) kan worden ondersteund met een beoogde bijdrage van in totaal 100.000 euro?
Inmiddels heb ik een subsidie van totaal € 100.000 verstrekt aan het Utrecht 3R centre. Met deze subsidie ondersteun ik de bestaande infrastructuur voor de komende 2 jaar. Hierdoor wordt de capaciteit om onderzoekers te helpen vergroot en de overstap naar FCS-vrije kweeksystemen versneld.
288
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Wassenberg c.s. (Kamerstuk 32 336, nr. 146) over om in overleg met de betrokken kennis- en onderwijsinstellingen te onderzoeken hoe kennis over (en de toepassing van) systematic reviews vast onderdeel kan worden van medisch-biologische opleidingen?
Deze motie is in uitvoering. Het is aan universiteiten en universitaire medische centra zelf om veranderingen door te voeren in de curricula, zoals acties die beschreven staan in het streefbeeld «innovatie in het onderwijs met minder proefdieren». De Minister van OCW is hierover in gesprek met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Universiteiten van Nederland (UNL). In mijn brief aan de Kamer van 20 december jl. (kenmerk 2023D50684) ga ik, mede namens de Minister van OCW, ook in op de uitvoering van deze motie.
289
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Tjeerd de Groot en Wassenberg (Kamerstuk 32 336, nr. 147 ) over zich hardmaken voor nieuwe technieken bij de herziening van de REACH-verordening?
Onder de bestaande REACH-verordening wordt het gebruik van alternatieven voor dierproeven al gestimuleerd. De Staatssecretaris van IenW ziet deze motie als oproep om de inzet hierbij nog verder te versterken. Dat is in de motie gekoppeld aan de herziening van REACH. Het voorstel voor herziening was al voor eind 2022 aangekondigd maar is er helaas nog steeds niet. Nederland heeft met Denemarken, Noorwegen en Zweden op 21 september 2023 de Europese Commissie nog een brief gestuurd om aan te dringen op een spoedige publicatie van een voorstel voor de herziening van de REACH-verordening. De huidige Europese Commissie noemt deze herziening niet meer als onderdeel van de acties die het binnen diens mandaat wil afronden. Hiermee zal deze herziening van REACH naar verwachting verschuiven naar 2025. Als dat voorstel wordt gepubliceerd, zal de inzet conform de motie gericht zijn op een nog centralere plaats voor proefdiervrije alternatieven.
In afwachting van aanpassing van REACH heb ik de afgelopen jaren de inzet op het ontwikkelen van betere en proefdiervrije methodes geïntensiveerd. Ook het recente stappenplan dat de Commissie heeft aangekondigd, naar aanleiding van het Europese burgerinitiatief «Voor cosmetica zonder dierenleed – maak Europa dierproefvrij», zet in op proefdiervrije alternatieven.
290
Hoeveel vergunningen zijn het afgelopen jaar afgewezen door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD)?
Deze cijfers zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Ik verwijs u hiervoor graag naar het jaarverslag van de CCD, dat naar verwachting in maart 2024 beschikbaar komt via de website van de CCD.
291
Welk percentage van de gevallen wijkt het besluit van de CCD af van het advies van een Dierexperimentencommissie (DEC) in 2023 en 2022?
In 2022 heeft de CCD 90 procent van de DEC-adviezen opgevolgd en heeft in 10 procent daarvan afgeweken. Deze cijfers van 2023 zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Ik verwijs u hiervoor graag naar het jaarverslag van de CCD, dat naar verwachting in maart 2024 beschikbaar komt op de website van de CCD.
292
Valt de monitoring van bestuivers, zoals verzocht wordt in aangenomen motie-Vestering (Kamerstuk 21501-32, nr. 1524 ), ook onder de post «overige stelsel activiteiten»? Zo ja, hoeveel budget is daarvoor gereserveerd? Verwacht u dat dat voldoende is voor het verzorgen van een jaarlijkse rapportage over de ontwikkeling van indicatorsoorten?
De monitoring van bestuivers valt niet onder het geraamde budget van de post «overige stelstel activiteiten». Zoals beantwoord in vraag 32 is er advies uitgevraagd bij Stichting EIS over de mogelijkheden van monitoring. Op basis van dit advies kan er in 2024 een monitoringsplan worden ontwikkeld dat ook moet uitwijzen hoeveel budget er nodig is voor het verzorgen van een jaarlijkse rapportage over de ontwikkeling van indicatorsoorten. Voor het opstellen van het monitoringsplan zijn middelen gereserveerd in het budget van Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit.
293
Wat is het doel van de subsidies voor «Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit»?
Voor het realiseren van natuurdoelen is betrokkenheid vanuit de samenleving bij natuur en biodiversiteit belangrijk. Met de subsidies voor «vermaatschappelijking natuur en biodiversiteit» stimuleren we (de beweging) dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties meer initiatieven nemen, participeren in en/of medeverantwoordelijkheid krijgen voor het realiseren van natuur. Voorbeelden zijn:
• het stimuleren van de actieve betrokkenheid van jongeren via participatieprojecten,
• het ontwikkelen en toepassen van instrumenten die inzicht geven aan bedrijven en financiële instellingen over het beslag op en de afhankelijkheid van biodiversiteit en ecosysteemdiensten.
• opbouw van kennis en ervaring voor natuur-inclusieve praktijken in verschillende domeinen (o.a. natuur-inclusieve landbouw, natuur-inclusief bouwen) en het verspreiden hiervan als inspiratiebron voor andere initiatiefnemers.
294
Waarom wordt er 22,2 miljoen euro gereserveerd uit de natuurcompensatiebank voor een aantal specifieke «bovenwettelijke» stikstofmaatregelen?
Met mijn brief van 6 december 202272 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de intrekking van het wetsvoorstel natuurcompensatiebank. Het was onvoldoende duidelijk of de gewenste habitats daadwerkelijk gecreëerd kunnen worden. Het kabinet gaf er de voorkeur aan om de resterende middelen die bestemd waren voor de natuurcompensatiebank in te zetten voor hetgeen meer urgent is, namelijk stikstofreducerende bronmaatregelen en natuurherstel.
295
Kunt u specificeren wat er wordt bedoeld met «bovenwettelijk» en wanneer de precieze maatregelen worden uitgewerkt? Is dit niet al te laat voor 2024 en 2025, aangezien genoemde sectoren al voor vele jaren investeringen moeten maken?
Met bovenwettelijke stikstofmaatregelen wordt bedoeld dat deze maatregelen (uiteraard) niet wettelijk afdwingbaar zijn en dat daarom stimulerende maatregelen eerder voor de hand liggen. De middelen die gereserveerd waren voor de Natuurcompensatiebank zijn toegevoegd aan reservemiddelen van de structurele aanpak stikstof. Van het totaal van € 600 miljoen is € 400 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB).73 De resterende € 200 miljoen zal ingezet worden voor maatregelen in de industrie, bouw en mobiliteit. Deze maatregelen worden op dit moment uitgewerkt. Er wordt zoveel mogelijk ingezet op bestaande instrumenten, waarmee deze middelen tijdig ingezet kunnen worden.
296
Wat is het specifieke doel van de samenwerkingsmaatregel Veenweiden en overgangsgebieden N2000?
Het primaire doel bij deze samenwerkingsprojecten is het ondersteunen van de transitie van de landbouw in en rond stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden en in veenweidegebieden, waarbij een bijdrage kan worden geleverd aan de volgende GLB-doelstellingen: (1) matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, (2) het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht en (3) het bijdragen aan de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van leefgebieden en landschappen. De interventie is erop gericht om in deze gebieden de volgende maatregelen te stimuleren: het verhogen van de grondwaterstand op graslandpercelen in veenweidegebieden met het oog op het klimaatdoel en het extensiveren van melkveehouderijbedrijven in en rond stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden met het oog op de stikstofopgave.
297
Wat is het doel van de onafhankelijke commissie die is ingericht voor het behandelen van schadeclaims van PAS-melders?
De commissie is ingesteld om een onafhankelijke en transparante afhandeling van de schadeclaims te waarborgen. De commissie heeft als taak om de Minister voor Natuur en Stikstof te adviseren over de schadeplichtigheid van de Staat en over de (eventuele) toekenning van de schadevergoeding en de hoogte daarvan in elk individueel geval waarin een PAS-melder de Minister om schadevergoeding vraagt. De Minister besluit op basis van het advies van de commissie over de uit te keren vergoeding.
298
Wat zijn de criteria of voorwaarden voor het indienen van schadeclaims door PAS-melders en hoe wordt de beoordeling van deze claims uitgevoerd door de onafhankelijke commissie?
Het schadeloket is bedoeld voor verzoeken tot schadevergoeding van PAS-melders. Het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht is het kader voor de beoordeling. De verzoeken worden zonder voorafgaande inhoudelijke beoordeling door de Minister voor advies voorgelegd aan de commissie.
De commissie stelt haar eigen werkwijze en procedure vast. In die werkwijze kan de commissie duidelijkheid geven over bijvoorbeeld:
− De behandeltermijn van de claims;
− Een behandelprocedure van de schadeclaims en de documentatie die noodzakelijk is voor het behandelen van de claims;
− De geldende uitgangspunten van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht die de commissie toepast bij haar advisering.
Met het oog op transparantie over de werkwijze van de commissie maakt zij haar werkwijze openbaar. Hiervoor zal een webpagina worden ingericht, waar ondernemers ook terecht kunnen voor informatie. Het publiceren van de werkwijze geeft meer duidelijkheid over de mogelijkheden voor PAS-melders die een verzoek om schadevergoeding overwegen en vergemakkelijkt het indienen daarvan. Uitgangspunt blijft wel dat eisers zelf verantwoordelijk zijn voor het onderbouwen van de door hen geleden schade en voor de daarvoor gestelde aansprakelijkheid van de Staat.
299
Kunnen de kosten van 5,4 miljoen euro ten aanzien van het rekeninstrument AERIUS nader worden toegelicht?
In de Omgevingswet worden drie AERIUS-instrumenten voorgeschreven: AERIUS Calculator, AERIUS Monitor en AERIUS Register. Calculator is het voorgeschreven instrument om te berekenen of projecten met het veroorzaken van stikstofdepositie op stikstof gevoelige habitatten significante gevolgen kunnen hebben voor dat gebied. Monitor heeft een wettelijke verankering voor de monitoring van de resultaatverplichting voor de omgevingswaarde voor stikstofdepositie. Register is opgenomen als het instrument om stikstofbanken te kunnen gebruiken.
Met de toegeschreven middelen wordt het RIVM gefinancierd voor het beheer, onderhoud, en doorontwikkeling van AERIUS. Daarnaast is onderdeel hiervan de actualisatie van de onderliggende verspreidingsmodellen met nieuwe wetenschappelijke inzichten en actuele gegevens en de voor stikstof relevante adviesvragen die aan het RIVM worden gesteld. Het betreft daarmee de bekostiging van softwareontwikkeling, wetenschappelijk werk en beheer en hosting van het AERIUS-instrumentarium.
300
Kan in meer detail worden toegelicht hoe wordt gewerkt aan het beperken van de ecologische voetafdruk van Nederland door het tegengaan van ontbossing, het bevorderen van duurzaam bosbeheer en het verduurzamen van de productie van en de handel in de belangrijkste handelsketens die in relatie tot ontbossing en duurzaam bosbeheer? Welke handelsketens worden hier bedoeld? Hoe vindt verduurzaming plaats?
De ecologische voetafdruk is een samenstellende indicator van twee componenten (landgebruik, en land voor de vastlegging van broeikasgasemissies). Om de ecologische voetafdruk te verminderen zet het kabinet zich onder andere in voor ontbossingsvrije agrogrondstoffenketens uiterlijk in 2025. Nederland is samen met gelijkgezinde Europese landen mede-aanjager geweest van de EU-ontbossingsverordening (EUDR) die moet zorgen voor een verbod op het op de markt brengen van goederen en producten die verband houden met ontbossing en bosdegradatie. De handelsketens waar deze verordening zich op richt zijn rund(vlees), hout, cacao, soja, oliepalm, koffie, rubber en afgeleide producten hiervan (zoals chocolade, palmolie en leer). Vooralsnog is de EUDR enkel op bossen van toepassing, terwijl andere kwetsbare ecosystemen – die ook bepalend zijn voor de ecologische voetafdruk -nog geen onderdeel van de verordening zijn. Daarom zet LNV aanvullend in op uitbreiding van de scope van de EUDR naar andere ecosystemen.
Ook de doorvoering van Europese IMVO-wetgeving (CSDDD) en internationale IMVO-richtlijnen in LNV-beleid en instrumentarium speelt een rol bij de vermindering van de ecologische voetafdruk. Net als de EUDR, verplicht de CSDDD bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun eigen keten, o.a. in relatie tot milieu. Bedrijven moeten negatieve effecten die voortvloeien uit hun eigen activiteiten of die van dochterondernemingen op o.a. milieu identificeren, en passende maatregelen nemen om deze gevolgen te beëindigen dan wel te beperken tot een minimum.
De bevordering van duurzaam bosbeheer buiten Nederland valt onder het internationale bosbeleid. De voornaamste doelen hiervan zijn (1) het stoppen van ontbossing wereldwijd per 2030, (2) uitbreiding van het wereldbosareaal met 3% tegen 2030, (3) mobilisatie van de EU. Op deze doelen wordt ingezet via beleidsbeïnvloeding, ondersteuning van multi-stakeholder initiatieven, versterking van publieke en private governance, financiering van innovatieve programma’s, bijdragen aan (multilaterale) fondsen en ondersteuning van ontwikkelingslanden. Hier wordt concreet uitvoer aan gegeven middels o.a. de Nederlandse inbreng in de EU, deelname aan multilaterale/internationale fora en overeenkomsten waaronder het VN-bossenforum, Convention on Biological Diversity, International Tropical Timber Agreement en multi-stakeholder initiatieven zoals het Amsterdam Declarations Partnership en de Tropical Forest Alliance. Daarnaast worden onderzoeksprojecten naar duurzaam tropisch bosbeheer ondersteund ten behoeve van de ontwikkeling en verspreiding van (praktijk)kennis.
Tot slot, in het rapport «Halveren van de voetafdruk», concludeert het PBL dat er nog veel kennis ontbreekt om de ecologische voetafdruk te kunnen halveren, evenals over de rol daarbij van andere consumptiepatronen en productiestructuren. Er is meer inzicht nodig in verschillende onderdelen van de ecologische voetafdruk, hoe ze zich tot elkaar verhouden, of ze als beleidsindicatoren kunnen dienen, tot welke handelingsopties dit kan leiden en welke beleidsinstrumenten geschikt zijn. Aanvullende kennis is nodig met betrekking tot standaardisatie, harmonisatie en actualisatie van de berekeningswijzen door verschillende Nederlandse kennisinstituten voor de verschillende typen voetafdrukken. Om dit inzichtelijk te maken wordt aanvullend onderzoek verricht.
301
Wat zijn de criteria voor het bepalen van de hoogte van de rijksbijdrage aan Staatsbosbeheer en hoe wordt deze eventueel geëvalueerd en aangepast?
In de artikelen 17 en 18 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer wordt ingegaan op prestatieafspraken en financiering. Na decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies zijn deze artikelen echter niet één op één van toepassing. De rijksbijdrage is een tegemoetkoming in de generieke organisatiekosten van Staatsbosbeheer, in 2014 overeengekomen tussen het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en Staatsbosbeheer. De bijdrage is een lumpsumbekostiging en heeft geen directe relatie met de uitvoering van de taken door Staatsbosbeheer. De rijksbijdrage wordt jaarlijks geïndexeerd. Na invoering van een nieuw kostprijsmodel zal samen met Staatsbosbeheer en de diverse opdrachtgevers worden gekeken of de hoogte van de rijksbijdrage moet worden gewijzigd.
302
Zijn er specifieke prestatiedoelen vastgesteld voor Staatsbosbeheer met betrekking tot de ontvangen rijksbijdrage en hoe wordt de voortgang naar deze doelen gemeten en gerapporteerd?
Er zijn geen specifieke prestatiedoelen vastgesteld, omdat de rijksbijdrage niet ziet op de uitvoering van de taakopdracht. Over de voortgang wordt in algemene zin gerapporteerd in het Jaarverslag Staatsbosbeheer.
303
Hoe wordt de efficiëntie en effectiviteit van Staatsbosbeheer beoordeeld in relatie tot de verstrekte rijksbijdrage?
Conform artikel 32 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer (1997) vindt eens per vier jaar een onafhankelijke evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van Staatsbosbeheer plaats. Hierbij wordt ook gekeken naar de afspraken opgenomen in het convenant uit 2014. Eén van de aanbevelingen uit de evaluatie van 11 april 2023 is de ontwikkeling van een kostprijsmodel door Staatsbosbeheer dat gaat helpen in het geven van meer inzicht in de kosten en baten van Staatsbosbeheer en de relatie met de beleidsverantwoordelijken, ook wat betreft de rijksbijdrage. Zo kunnen de verdiencapaciteiten binnen Staatsbosbeheer beter worden benut.
304
Hoeveel hectare voedselbos is er op dit moment gerealiseerd?
Ik zie dat het areaal waarop de gewascode voedselbos wordt gebruikt ieder jaar toeneemt. In 2023 is 212 hectare voedselbos opgegeven in de gecombineerde opgave. Een voedselbos is één van de vormen van agroforestry waarin bomen en struiken bewust worden geïntegreerd in een landbouwkundig systeem. Voor de andere vormen van agroforestry (zoals beboste kippenuitlopen, voederhagen en windhagen) zal het areaal vanaf 2024 in de gecombineerde opgave worden geïnventariseerd. Hierover zal in het kader van de voortgang van de bossenstrategie jaarlijks worden gerapporteerd in de Voortgangsrapportage Natuur (VRN).
305
Hoeveel hectare voedselbos hoopt u in 2024 te realiseren?
Op dit moment is deze inschatting niet te maken. Het kabinet heeft de ambitie uitgesproken om gezamenlijk met andere partijen 25.000 ha agroforestry te realiseren voor 2030, waarvan 1.000 ha voedselbos. Hierbij is de verwachting dat de groei exponentieel zal toenemen in de laatste jaren. Om deze groei te ondersteunen zet LNV in op (1) kennisontwikkeling en kennisdeling; (2) het creëren van ondersteunende beleidskaders voor agroforestry, en het wegnemen van belemmeringen samen met andere overheden; en (3) het bieden van financiële ondersteuning.
306
Op welke manier worden andere opdrachtgevers betrokken bij de financiering van Staatsbosbeheer?
Staatsbosbeheer voert als zbo een overheidstaak uit voor verschillende ministeries en de provincies. Deze positie komt voort uit de decentralisatie van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies. In de driehoek binnen LNV tussen eigenaar, opdrachtgever en Staatsbosbeheer wordt overlegd over de verantwoordelijkheden en taken en de bekostiging en bedrijfsvoering van de organisatie. Op dit moment wordt gewerkt aan een optimalisering van de opdrachtgeversrol, zodat de betrokkenheid van de diverse opdrachtgevers maximaal kan worden geborgd en na invoering van het nieuwe kostprijsmodel iedere opdrachtgever een adequate bijdrage kan (blijven) leveren aan de financiering van Staatsbosbeheer.
307
In hoeverre volstaan de beschikbare middelen om 1.000 hectare voedselbos te realiseren in 2030?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief inzet op voedselbossen74 vraagt het plan Duurzame Schaalsprong Voedselbosbouw voor de opschaling van voedselbosbouw naar 1.000 ha om een investering van in totaal € 30 miljoen waarvan ongeveer de helft uit publieke middelen (het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen). Op dit moment zijn deze middelen niet specifiek voor voedselbossen beschikbaar. Wel komen in toenemende mate regelingen beschikbaar ter ondersteuning van voedselbossen zoals de productieve investeringsregeling van het GLB. Ook zijn er provinciale regelingen die voedselbosbouw ondersteunen zoals de Subsidie Landschapselementen en Voedselbossen van de provincie Limburg. Dit is naar verwachting niet voldoende om 1.000 ha voedselbos te realiseren in 2030. Het is aan een volgend kabinet om hiervoor eventueel middelen vrij te maken.
308
Kunnen specifieke voorbeelden worden gegeven van de taken en verantwoordelijkheden van Staatsbosbeheer die onder de noemer «specifieke opdrachten van het Rijk» vallen? Hoe wordt de impact van deze opdrachten gemeten?
Het aantal opdrachten van het Ministerie van LNV aan Staatsbosbeheer is de afgelopen jaren gestaag gegroeid. Voor veel van deze opdrachten rapporteert Staatsbosbeheer door middel van het jaarverslag over de (financiële) voortgang. Daarnaast zijn er voor (vaak grotere) opdrachten separate afspraken gemaakt over rapportageverplichtingen richting het Ministerie van LNV, voorbeelden zijn Natuurinclusieve Landbouw (NIL) en de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW). De verantwoording in het jaarverslag was tot voor kort met name financieel gericht, waar een korte tekstuele toelichting voldeed. In gesprekken tussen Staatsbosbeheer en het Ministerie van LNV werd geconcludeerd dat er behoefte is om de inhoudelijke toelichting uit te breiden, waarbij antwoord wordt gegeven op wat er tot op heden is gerealiseerd, welke activiteiten er nog uitgevoerd moeten worden en welke mogelijke risico’s worden voorzien. Voor het jaarverslag is deze informatie te gedetailleerd, daarom wordt hiervoor een aparte rapportage opgesteld. Deze aparte rapportage wordt gelijktijdig met het jaarverslag in Q1 aan het Ministerie van LNV geleverd.
309
Bent u voornemens om, net als in 2023 vanwege de motie-Beckerman c.s. over het vrijmaken van financiële middelen voor verdere uitbreiding van voedselbossen (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 85), in 2024 weer extra middelen vrij te maken voor de uitbreiding van voedselbossen, nu er nog geen Transitiefonds is ingesteld?
Ik merk dat de opschaling van voedselbosbouw een professionaliseringsslag vergt van de sector. Dit ondersteun ik mede vanuit het Agroforestry Netwerk Nederland waaronder het netwerk voedselbosbouw valt. Er zijn in de professionalisering afgelopen jaar grote stappen gezet. Dit heeft er tegelijkertijd voor gezorgd dat ik nog niet het volledige bedrag dat eerder is toegezegd (€ 0,5 miljoen uit Kamerstuk 34 682, nr. 115) aan de uitbreiding van het areaal voedselbossen heb kunnen besteden. Dit lukt naar verwachting wel alsnog in 2024, waarna het aan een volgend kabinet is om te bepalen of en hoeveel eventuele aanvullende middelen beschikbaar gemaakt worden.
310
Draagt Nederland ook middelen bij aan het belangrijke VN-Verdrag getiteld «The International Treaty on Plant Genetic Resources for Food and Agriculture» (ITPGRFA)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel?
Ja, Nederland is een contracting party van de International Treaty on Plant Genetic Resources for Food and Agriculture (ITPGRFA) en draagt uit dien hoofde jaarlijks 55.000 USD bij.
311
Wat is de stand van zaken van de resultaten van de proef van ZonMw naar open science en dierproeven?
U refereert vermoedelijk naar de pilot «stimulering transparant proefdieronderzoek» die ZonMw in opdracht van de Minister van OCW uitvoert. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag vraag 285.
312
Wat wordt er bedoeld met de basisfinanciering waar LNV 3,1 miljoen euro aan bijdraagt? Wat wordt daarmee gefinancierd?
Het betreft bijdragen aan een viertal organisaties, te weten het Planbureau voor de Leefomgeving, de Gezondheidsraad, de College van Rijksadviseurs, en het Louis Bolk Instituut.
Het Planbureau voor de Leefomgeving verricht analyses, evaluaties en verkenningen over milieu, natuur en ruimte. De basisfinanciering is bedoeld voor het werkprogramma waarin structureel de wettelijke taken voor de Natuurverkenning en de Omgevingsbalans vanwege de Omgevingswet zijn opgenomen.
LNV stuurt met een jaarlijkse bijdrage mee op het werkprogramma van de Gezondheidsraad. Vanuit de Gezondheidsraad zijn het afgelopen jaar onder meer adviezen verstrekt over de duurzaamheids- en gezondheidsbijdrage van een verschuiving in het eetpatroon naar minder dierlijke eiwitten, voor de bevolking als geheel en voor specifieke doelgroepen zoals mensen met hart- en vaatziekten. In 2024 wordt – in samenspraak met het RIVM en het Voedingscentrum – nadere uitwerking gegeven aan richtlijnen voor duurzame gezonde voeding. Daarnaast geeft de Gezondheidsraad adviezen over landbouw en natuur in relatie tot gezondheid.
Het College van Rijksadviseurs adviseert het Rijk over ruimtelijke kwaliteit. Het zet ontwerpend denken in als methode om een gedeeld beeld te ontwikkelen van de strategische keuzes die nodig zijn voor Nederland. Bijvoorbeeld worden mogelijkheden voor biobased bouwen onderzocht.
Het Louis Bolkinstituut doet onderzoek naar duurzame landbouw, voeding en gezondheid.
313
Hoe wordt de 21,6 miljoen euro vergund aan de RVO bestemd voor de uitvoering van het LNV attaché netwerk (LAN) besteed? Hoe zorgt het LAN, naast het wereldwijd stimuleren van de internationalisering van het Nederlandse agro- en natuurdomein en het bijdragen aan het verdienvermogen van de Nederlandse economie, ervoor dat Nederlandse inzet en kennis die via het netwerk verspreid en ingezet wordt daadwerkelijk ten goede komt aan de ontwikkeling van lokale voedselmarkten in lage- en middeninkomenslanden?
De besteding is gericht op de financiering van personeel en materieel voor de uitvoering en organisatie van het LNV-Attaché Netwerk en is daarmee instrumenteel voor de inzet van de internationalisering van de Nederlandse stakeholders in het agro- en natuurdomein en draagt daarmee bij aan zowel het verdienvermogen van onze agrosector als aan lokale duurzame voedselproductie en -systemen.
In de inzet van het LNV-attachénetwerk staat de Dutch Diamond approach centraal: de inzet om de kennis en kunde van het Nederlandse bedrijfsleven, overheid, onderwijs- en kennisinstellingen en het maatschappelijk middenveld te verbinden met lokale partners. Daartoe versterken we de dialoog met onze internationale partners, waarbij we openstaan voor de kennis en oplossingen uit andere landen ten behoeve van de nationale landbouw- en natuurdoelen. Op deze wijze wordt de export- en investeringspositie van Nederlandse ondernemers versterkt en tegelijkertijd geïnvesteerd in oplossingen voor lokale uitdagingen en lokale economische ontwikkeling. Een voorbeeld is de sterke betrokkenheid en rol van het LNV-Attaché Netwerk in de Combitrack aanpak van BHOS.
314
Hoe draagt de bijdrage van 21,6 miljoen euro aan RVO voor de uitvoering van het Landbouwradennetwerk bij aan het verdienvermogen van de Nederlandse economie en aan een duurzame voedselproductie?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 313.
315
Wat veroorzaakt de stijgende kosten van personele uitgaven voor zowel het eigen personeel als externe inhuur? Wat veroorzaakt de piek voor eigen personeel in 2025 en waarom daalt deze kostenpost na 2025?
Bij Voorjaarsnota 2023 zijn middelen aan de LNV-begroting toegevoegd voor capaciteitsuitbreiding om goed gevolg te geven aan o.a. Piekbelastersaanpak en andere noodzakelijke werkzaamheden in relatie tot behalen van de doelen van het kabinet. Deze middelen zijn afkomstig uit de gereserveerde middelen voor het Transitiefonds en zijn voor 3 jaar (2023, 2024 en 2025) met een ingroeipad aan de LNV-begroting toegevoegd.
316
Waarom stijgen de kosten voor externe inhuur na 2025?
Naar aanleiding van uw vraag is geconcludeerd dat er in tabel 25 «Budgettaire gevolgen Artikel 50 Apparaat Kerndepartement» in de LNV begroting 2024 per abuis foutieve informatie is opgenomen. In tabel 25 zijn er middelen opgenomen onder «externe inhuur» die in werkelijkheid onder «eigen personeel» vallen. Onderstaande tabel geeft de juiste bedragen voor externe inhuur weer. In de 1e suppletoire begroting zal deze fout gecorrigeerd worden. De kosten voor externe inhuur stijgen dus niet na 2025.
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
|
---|---|---|---|---|---|
Externe inhuur |
€ 7.289 |
€ 7.015 |
€ 6.840 |
€ 6.839 |
€ 6.839 |
317
Wat zijn de gevolgen als het nog niet verdeelde budget op artikel 51 (à 47 miljoen euro) niet of verminderd kan worden uitgegeven aan de beoogde post van reserveringen voor prijsbijstelling en stikstof?
Als dat het geval zou zijn, dan zou er sprake zijn van onderuitputting. Ik verwacht echter dat deze middelen in 2024 tot besteding komen en zal u in de 1e suppletoire begroting over deze middelen informeren.
318
Hoeveel fte is er bij de NVWA begroot voor 2024 en wat is het verschil in aantal vergeleken met 2023?
De werkformatie 2024 is begroot op afgerond 3.575 fte. In vergelijking met de begrote werkformatie 2023 is dat een positief verschil van afgerond 15 fte.
319
Volstaan de beschikbare middelen voor 2024 om een personeelsstop bij de NVWA te voorkomen?
De beschikbare middelen voor het jaarplan volstaan om een personeelsstop te voorkomen.
320
Op welke wijze verwacht u de gemaakte kosten voor bestrijding van vogelgriep op te vangen? Wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
De kosten voor uitbraken van HAPI zijn niet te voorspellen en daarmee ook lastig om te begroten. In de begroting wordt daarom uitgegaan van de reguliere situatie. Mochten er meer uitbraken komen en dus meer middelen nodig zijn dan zal LNV de bijdrage verhogen. Gezien de kosten voor uitbraken van vogelgriep (HPAI) het plafond hebben overstegen zijn de kosten dus voor LNV. De verhoging zal bij voorkeur plaatsvinden gedurende reguliere financiële besluitvormingsmomenten en dan zal de Kamer ook geïnformeerd worden over de verhoging en de dekking daarvan.
321
Verwacht u dat de bestrijding van het blauwtongvirus kosten met zich mee zal brengen? Zo ja, hoeveel en op welke wijze zal dat gedekt worden?
Het blauwtongvirus heeft in enkele maanden tijd voor veel materiële en immateriële schade gezorgd. Zoals met elke uitbraak van een dierziekte zijn ook bij blauwtong kosten en schade gemoeid. De schade door sterfte, behandeling of productieverlies vanwege blauwtong is onderdeel van het bedrijfsrisico. Deze kosten zullen veehouders zelf moeten dragen.
De kosten voor diagnostiek van verdenkingen worden uit het diergezondheidsfonds (DGF) bekostigd. Ik heb daarvan nog niet alle facturen binnen, maar een eerste ruwe schatting is dat de kosten in 2023 in de ordegrootte van € 0,5 miljoen uitkomen. Deze kosten vallen onder bestrijdingskosten en worden betaald uit de sectorbijdrage aan het DGF. Het bestrijdingsplafond voor de geiten- en schapensector bedraagt € 490.000 voor de lopende convenantsperiode. Dit plafond kan gesplitst kan worden in een apart plafond voor de schapensector en voor de geitensector. Kosten boven het plafondbedrag komen voor rekening van LNV. Ik verwacht dus dat het plafond voor de schapensector op basis van de verdenkingendiagnostiek in 2023 overschreden zal worden. Eventuele kosten in 2024 voor bestrijding zullen dan automatisch voor rekening komen van LNV.
Op dit moment maakt het DGF geen kosten voor de bestrijding, aangezien er op dit moment geen bestrijdingsmaatregelen genomen worden, bijvoorbeeld het ruimen van besmette dieren is niet effectief.
Daarnaast investeer ik € 300.000 á € 400.000 in onderzoek, deels in 2023, deels in 2024. Om een objectief beeld te krijgen van de ernst en het verloop van de verschijnselen bij schapen en melkvee en de verspreiding van het blauwtongvirus op besmette bedrijven is door de Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) een onderzoek gestart naar de besmettingen op een aantal bedrijven (geiten-, melkvee- en schapenbedrijven).75 Dit onderzoek wordt volledig door LNV gefinancierd en loopt tot het einde van het jaar. De resultaten ervan worden in januari verwacht.
Toekomstig onderzoek naar de blauwtongsituatie en het aantal besmettingen in de afgelopen vier maanden is nu onderwerp van gesprek tussen LNV en de sectoren.
Ook is de opzet van een diermodel door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), waarmee farmaceuten de mogelijkheid hebben vaccins te testen op effectiviteit, door LNV gefinancierd in 2023.
322
Hoeveel draagt de Europese Unie bij aan de kosten voor Salmonella, boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) en hoe worden deze bijdragen vastgesteld?
Voor de uitvoering van bepaalde monitorings- of bestrijdingsprogramma’s op het gebied van dierziekten bestaat de mogelijkheid om EU cofinanciering aan te vragen. Lidstaten kunnen elk jaar programma’s indienen hiervoor. Nederland vraagt jaarlijks cofinanciering aan voor de monitoring op Salmonella, boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en hoog pathogene aviaire influenza (HPAI). Jaarlijks is een bepaald budget beschikbaar, wat onder de aanvragen van alle lidstaten wordt verdeeld. Daartoe wordt jaarlijks een werkprogramma vastgesteld, waar lidstaten op mee besluiten. In het werkprogramma worden ziekten geprioriteerd en maximale cofinancieringspercentages vastgelegd. Het cofinancierings-percentage voor HPAI-monitoring is voor 2024 vastgesteld op 32%, wat voor Nederland neerkomt op naar verwachting € 343.050,64 EU-bijdrage. Voor Salmonella-monitoring en bestrijding is dit 20%, wat voor Nederland neerkomt op naar verwachting € 165.142,74. Voor BSE-monitoring tenslotte is het percentage 16%, wat neerkomt op naar verwachting € 144.206,89. Voorgaande cijfers zijn voor de monitorings- of bestrijdingsprogramma’s. Hieronder vallen niet de noodmaatregelen bij de bestrijding van dierziekten, zoals de afgelopen jaren de bestrijding van HPAI. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op 320, 323 en 326.
323
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de financiële afwikkeling van vogelgriep en de impact daarvan op de begroting voor het jaar 2024?
Vanaf begin 2020 tot en met oktober 2023 is € 81,3 miljoen uitgegeven aan de directe bestrijdingskosten in het kader van vogelgriep. Dit bedrag zal naar verwachting oplopen tot circa € 84,3 miljoen, aangezien de facturatie van de uitvoeringskosten enkele maanden achter kan lopen bij de ruimingen.
Een deel van deze kosten zal gedragen worden door de EU. Ik heb eind 2023 een beschikking van de Europese Commissie ontvangen voor de EU-bijdrage aan de noodmaatregelen die zijn genomen ter bestrijding van HPAI in de periode september 2020 t/m september 2021. Een bedrag van € 5,58 miljoen komt volgens de Commissie in aanmerking voor 50% cofinanciering. Voor de periode 2021–2022 heeft de Commissie in het najaar 2023 de mogelijkheid geopend om ons dossier in te dienen. € 46,35 miljoen is in mijn opinie declarabel en zou in aanmerking kunnen komen voor 50% cofinanciering van de EU. Wanneer er duidelijkheid is over de bijdrage van de EU zal ik uw Kamer hierover uiteraard informeren via de voorjaarsnota, najaarsnota of jaarverslag.
Wat betreft de kosten voor 2024, HPAI-uitbraken zijn niet te voorspellen. Wat in ieder geval zeker is, is dat het bestrijdingsplafond voor de pluimveesector, dat is overeengekomen in het convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2020–2024 en is vastgesteld op € 30 miljoen, is overschreden. Dit betekent dat kosten voor een uitbraak voor rekening zullen komen van het Ministerie van LNV tot het einde van de convenants periode. Omdat de uitbraken niet te voorspellen zijn kunnen we pas eind 2024 duidelijkheid geven over de kosten voor HPAI-uitbraken in 2024.
324
Kunt u toelichten, gelet op het feit dat voor het bestrijden van vogelgriep nul euro is gereserveerd omdat exacte bedragen niet voorhanden zijn, hoe er in de begroting wordt geanticipeerd op een kostenpost van mogelijk tientallen miljoenen voor het bestrijden van vogelgriep, zoals dat in 2023 het geval was?
Ik verwijs u ook naar de beantwoording van vraag 320 en 323. Uw Kamer wordt gedurende het jaar in de voorjaarsnota en najaarsnota geïnformeerd indien een bijstelling van de begroting 2024 benodigd is en, indien er onder de streep een extra bijdrage van LNV benodigd is aan het DGF, hoe ik voorstel dit op te vangen.
325
Hoeveel financiële middelen stelt u in 2024 beschikbaar aan dierenhulporganisaties en wildopvang in het kader van de aanpak vogelgriep?
Dankzij dierenhulporganisaties kunnen dieren, ook wilde dieren, zorg en hulp krijgen wanneer zij dat nodig hebben. In het geval van vogelgriep zetten dierenhulporganisaties zich in voor zieke vogels. Zij maken daarbij kosten voor onder andere het ophalen en laten behandelen van deze vogels en het onderhoud van de ambulance. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik hebben daarom in 2023 € 100.000 steun aan dierenhulporganisaties toegekend. Zij kunnen hier dierenartskosten van betalen, maar ook andere middelen en materialen die zij nodig hebben om veilig hun werk te kunnen doen. Voor 2024 en de jaren hierna wordt verkend welke financiële ruimte er is om dierenhulporganisaties te ondersteunen, zolang vogelgriep bij wilde dieren een substantiële inzet van vrijwillige dierenhulporganisaties vraagt.
326
Wat zijn de voorgestelde aanpassingen vanuit de Europese Unie met betrekking tot de cofinancieringspercentages die hebben geleid tot een verlaging van de EU-ontvangsten voor 2024 en verder?
Eind 2022 heeft de Europese Commissie (EC) voorstellen gedaan om de cofinancieringspercentages voor de resterende looptijd van het meerjarig financieel kader (MFK) van de EU (2021–2027) te verlagen. Het budget was door de vele uitbraken van hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) en Afrikaanse varkenspest (AVP) uitgeput en door de COVID-crisis en de oorlog in de Oekraïne was er onvoldoende ruimte elders in de EU-begroting om het budget aan te vullen. De EC kon niet anders dan voor de resterende jaren het cofinancieringspercentage naar beneden bijstellen. Dit was een bittere pil voor de lidstaten. Ik heb op diverse manieren, tot in de Landbouw- en Visserijraad, met andere lidstaten geprobeerd om extra budget beschikbaar te krijgen, maar dit is niet structureel gelukt. Uiteindelijk is in december 2022 door de lidstaten ingestemd met een algehele korting van 60% op de tot dan toe gehanteerde cofinancieringspercentages voor zowel de veterinaire monitoringsprogramma’s als de noodmaatregelen bij de bestrijding van dierziektes, zoals HPAI. Voor de EU-bijdrage voor de veterinaire monitoringsprogramma’s verwijs ik de beantwoording van vraag 322. Voor de noodmaatregelen bij de bestrijding van dierziekten is het cofinancieringspercentage voor 2023–2027 vastgesteld op 20%.
327
Hoe wordt de additionele CO2-reductie van 0,36–0,38 Mton bereikt door de investering van 200 miljoen euro in de EG-regeling?
Op basis van een reeks onderzoeken, met name vanuit Kas als Energiebron en analyses van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is de reductiefactor voor de EG-regeling van 2023 t/m 2025 vastgesteld op 1,84–2,21 kilo CO2 per euro en van 2026 t/m 2030 op 1,79–2,15 kilo per euro. Het verschil wordt veroorzaakt door nieuwe technieken, waarbij vergeleken met andere technieken in de EG een conservatieve schatting is gemaakt van de broeikasgasreductiefactor. Voor de berekening van de additionele CO2-reductie is gekozen voor de onderkant van de bandbreedte van de reductiefactor.
328
Hoe wordt de effectiviteit van de toegevoegde middelen aan de EG-regeling gemeten en welke monitoring- en evaluatiemechanismen zijn ingesteld?
Bij het indienen van de subsidieaanvraag moet de aanvrager aan RVO laten weten hoeveel het project aan energie bespaart. Verder wordt de EG-regeling eens in de vijf jaar geëvalueerd, waarbij er inzicht kan worden gegeven wat het werkelijke effect van de energiebesparende maatregelen is geweest.
329
Hoeveel dieren zijn het afgelopen jaar naar Nederland geïmporteerd, uitgesplitst per diersoort?
In onderstaande tabel zijn de aantallen landbouwhuisdieren opgenomen die vanuit andere EU-lidstaten naar Nederland zijn verplaatst.
Verplaatsingen van diersoorten vanuit EU-lidstaten |
|
---|---|
Diersoort |
2023 (tot 1 december) |
runderen |
ongeveer 890.000 |
varkens |
ongeveer 77.000 |
Pluimvee kuikens |
ongeveer 67 miljoen |
Pluimvee oudere |
ongeveer 201 miljoen |
geiten |
ongeveer 3.600 |
schapen |
ongeveer 89.000 |
Paarden |
ongeveer 16.000 |
De voornaamste (landbouwhuisdier) soorten geïmporteerd vanuit landen buiten de EU zijn paarden (ongeveer 2.200), honden en katten (ongeveer 800), siervissen (ongeveer 12 miljoen) en eendagskuikens (ongeveer 3 miljoen).
330
Hoeveel dieren zijn het afgelopen jaar vanuit Nederland geëxporteerd, uitgesplitst per diersoort?
In onderstaande tabel zijn de verplaatsingen en exporten per voornaamste (landbouwhuisdier) diersoort opgenomen.
Verplaatsingen van diersoorten naar EU-lidstaten |
Exporten van diersoorten naar landen buiten de EU |
|
---|---|---|
Diersoort |
2023 (tot 1 december) |
|
runderen |
ongeveer 230.000 |
ongeveer 7.000 |
varkens |
ongeveer 6,8 miljoen |
ongeveer 5.700 |
(kippen)kuikens |
ongeveer 175 miljoen |
ongeveer 9 miljoen |
kippen |
ongeveer 25 miljoen |
geen |
geiten |
ongeveer 15.700 |
samen met het aantal schapen. |
schapen |
ongeveer 64.500 |
ongeveer 300 |
Paarden |
ongeveer 14.000 |
ongeveer 7900 |
331
Wat is de huidige staat van de uitvoering van de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 29) over het onderzoek naar prijsstijgingen in de dierenzorg?
Het onderzoek naar de prijsontwikkeling in de zorg voor gezelschapsdieren zit in de aanbestedingsfase, naar verwachting start het onderzoek begin 2024 door een extern bureau. De voorbereiding van het onderzoek heeft meer tijd gevergd dan voorzien. Voor een gedegen opzet van het onderzoek was overleg nodig met veel publieke en private partijen waaronder meerdere ministeries, de Autoriteit Consument en Markt (ACM), het Collectief praktiserende Dierenartsen, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, de Faculteit Diergeneeskunde en diverse markt- en ketenpartijen. Tevens is vanwege de omvang van het onderzoek een formele aanbestedingsprocedure nodig, wat meer tijd opeist dan voorzien. De inzet is om medio 2024 hiervan resultaten te hebben. Parallel hieraan onderzoekt LNV mogelijk beschikbare instrumenten om de prijs voor dierenzorg binnen wettelijke kaders eventueel te kunnen reguleren.
332
Kunt u de resultaten van het onderzoek naar prijsstijgingen in de dierenzorg delen met de Kamer voordat de plenaire behandeling van de begroting voor het jaar 2024 van het Ministerie van LNV plaatsvindt?
Het onderzoek zit momenteel in de aanbestedingsfase. Het streven is dat medio 2024 de resultaten van het onderzoek beschikbaar zijn. Ik zal de resultaten met u delen als deze bekend zijn.
333
Hoeveel exotische dieren zijn de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, in beslag genomen door de handhavingsinstanties?
In onderstaande overzicht worden de vanaf 2019 in beslaggenomen of in bewaringgenomen levende dieren weergeven. In het overzicht zijn zowel het aantal casussen vermeld als het totale aantal dieren dat voor al deze casussen in beslag is genomen. Landbouwhuisdieren en in Nederland gangbare gezelschapsdieren zoals de hond, huiskat en het konijn zijn buiten beschouwing gelaten.
Jaar |
Aantal casussen |
Aantal in beslag genomen dieren |
Bijzonderheden |
---|---|---|---|
2019 |
155 |
4.041 |
1 casus met 2020 vissen |
2020 |
75 |
2.313 |
1 casus met 457 koraal en 1 casus met 627 papegaaien |
2021 |
105 |
2.003 |
1 casus met 590 koraal |
2022 |
244 |
1.403 |
geen |
2023 |
393 |
152.323 |
1 casus met 150.000 vissen en 1 casus met 426 spinnen |
334
Hoeveel van de inbeslaggenomen exotische (gezelschaps-)dieren zijn de afgelopen vijf jaar opgevangen en hoeveel zijn er geëuthanaseerd?
Voor de beantwoording van eerste deel van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 333.
De cijfers met betrekking tot euthanasie kunnen niet gespecificeerd uit het informatiesysteem gehaald worden. De aantallen geëuthanaseerde dieren zijn zeer gering. Dieren zijn enkel geëuthanaseerd als volgens een dierenarts het welzijn in het geding kwam. Daarnaast is een geval bekend van een soort koraal die geëuthanaseerd is vanwege de giftigheid.
335
Hoeveel inspecties zijn er uitgevoerd op reptielen- en vogelbeurzen in 2022 en 2023?
In 2022 zijn 8 inspecties op reptielenbeurzen en 3 inspecties op vogelbeurzen uitgevoerd. In 2023 zijn er 4 inspecties op reptielenbeurzen en 1 inspectie op een vogelbeurs uitgevoerd.
336
Hoeveel reptielen- en vogelbeurzen zijn er in 2023 geweest? Wat was de toezichtintensiteit? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
De database waarin de markten en beurzen bij de NVWA worden geregistreerd functioneert op dit moment niet, waardoor de data niet kan worden opgehaald. De NVWA is samen met de softwareleverancier het probleem aan het onderzoeken. Zodra de data beschikbaar zijn, zullen deze met uw Kamer gedeeld worden. Voor de rest van de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 335.
337
Heeft u de impactanalyses van de sector over het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransporten inmiddels ontvangen? Zo nee, hoe lang gaat u hier nog op wachten?
Zoals vermeld in de verzamelbrief dierenwelzijn van 26 oktober jl.76 heb ik de sectorpartijen nogmaals verzocht om een impactanalyse aan te leveren om zo de impact van het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport in kaart te brengen. Ik moet immers rekening houden met de uitvoerbaarheid en eventuele nadelige effecten op dierenwelzijn waarvoor flankerend beleid nodig kan zijn. Omdat ik veel waarde hecht aan dierenwelzijn en het voorkomen van hittestress, heb ik ook een stap verder gezet in het proces om de maximumtemperatuur voor diertransport te verlagen door de internetconsultatie te starten. Ik heb de sectorpartijen gevraagd om de impactanalyses aan te leveren voor het einde van de internetconsultatie. Die consultatie is op 2 januari gesloten. Er zijn 150 reacties binnengekomen op de internetconsultatie en heb ik van 8 sectorpartijen een impactanalyse ontvangen. De binnengekomen reacties worden bestudeerd om te bepalen of de beleidsregel dan wel het proces nog aanpassing behoeft. Aangezien ik ook rekening dien te houden met de handhaafbaar- en uitvoerbaarheid van een dergelijke beleidsregel voor de toezichthouder, zal ik de NVWA daarna vragen om een HUF-toets (handhaafbaarheids- en uitvoeringstoets) uit te voeren. Een HUF-toets duurt doorgaans 6 weken. Tot slot moet een dergelijke beleidsregel genotificeerd worden bij de Europese Commissie. Dit kan 3 tot 6 maanden duren. Ondanks deze termijnen span ik mij ervoor in de maximumtemperatuur voor diertransport zo snel mogelijk – doch zorgvuldig – te verlagen.
338
Wanneer hebben de laatste gesprekken tussen het Ministerie van LNV en provincies, gemeenten en dierhouders over het beschermen van dieren tegen hitte en andere extreme weersomstandigheden plaatsgevonden?
Gesprekken met provincies, gemeenten en dierhouders over het beschermen van dieren tegen hitte hebben voor het laatst plaatsgevonden in het kader van het plan van aanpak hittestress landbouwhuisdieren en de actualisatie daarvan. Uit de gesprekken, betreffende de problemen rondom het aanbrengen van beschutting in de wei, bleek dat er vanuit de partijen behoefte is aan een handreiking over beschuttingsmogelijkheden in de wei. In het geactualiseerde plan van aanpak is dit dan ook opgenomen als actiepunt. Er is inmiddels een Kennis op Maat project ingediend met als doel het opleveren van een dergelijke handreiking. Het geactualiseerde plan is 8 juni 2023 met uw Kamer gedeeld.77
339
Wat is de stand van zaken van de aangekondigde chipplicht voor katten?
Momenteel werk ik de chip- en registratieplicht uit in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Dit doe ik samen met een groot aantal partijen uit de sector, zoals dierenwelzijnsorganisaties, dierenartsen, databanken en vertegenwoordigers van minima om draagvlak en acceptatie te waarborgen. Ik streef ernaar medio 2024 de AMvB ter internetconsultatie aan te kunnen bieden. Gedurende het proces zal ik de Kamer informeren over de relevante ontwikkelingen.
340
Hoe wordt opvolging gegeven aan het afgeronde onderzoek naar reptielenbeurzen?
Het Ministerie van LNV heeft opdracht gegeven om onderzoek te doen naar dierenwelzijn en zoónosenrisico’s op Nederlandse reptielenbeurzen. Door Wageningen University Research is dit onderzoek uitgevoerd en is met de verzamelbrief dierenwelzijn van 13 juli 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd.78 In dit onderzoek concluderen de onderzoekers dat de meeste reptielen toereikend gehouden worden, met inachtneming dat de reptielen in een tijdelijke huisvesting gehouden worden. Tijdens het onderzoek zijn wel enkele incidenten geconstateerd waarbij de huisvesting ontoereikend was. Het Ministerie van LNV is daarom bezig met het opstellen van een beleidsregel om de open normen voor het huisvesten en verzorgen van reptielen tijdens beurzen in te vullen, waarbij de aanbevelingen van de onderzoekers als uitgangspunt wordt genomen. Door het opstellen van een beleidsregel voor de huisvesting en verzorging op beurzen, wordt dierenwelzijn beter geborgd en krijgen handhavende instanties meer handvatten om op treden.
341
Wat is de stand van zaken omtrent het invullen van de open normen in de Wet dieren over reptielen op reptielenbeurzen?
Het Ministerie van LNV heeft onderzoek laten uitvoeren door de WUR naar aanleiding van de motie Beckerman en Wassenberg.79 Het onderzoeksrapport is met de verzamelbrief dierenwelzijn van 13 juli 202380 naar de Tweede Kamer verstuurd. Het Ministerie van LNV werkt aan een beleidsregel om de open normen voor het huisvesten en verzorgen van reptielen tijdens beurzen in te vullen. Hierbij worden de aanbevelingen van de onderzoekers als uitgangspunt genomen. De beleidsregel wordt in samenspraak met de NVWA, RVO en LID opgesteld, om handhavende instanties handhaafbare en uitvoerbare richtlijnen te bieden. Verder heeft LNV stakeholdergesprekken gevoerd met dierenwelzijnsorganisaties en de reptielensector om een breed draagvlak te creëren.
342
Wat is de stand van zaken van de pilot over het huisvestings- en behandelprotocol voor honden na een bijtincident?
De Hogere Agrarische School Den Bosch (HAS) heeft op verzoek van LNV als uitvoering van de motie De Groot en Von Martels van 5 december 201881, onderzocht of en op welke wijze een multidisciplinair landelijk expertisecentrum kan bijdragen aan de opvang en training van complexe honden. Dit onderzoek is 2020 afgerond.82 In vervolg op dit onderzoek zijn de resultaten van het HAS onderzoek in de praktijk getest in een pilot. LNV heeft de Hondencampus als expertisecentrum gevraagd een huisvestings- en behandelprotocol op te stellen voor honden die in beslag zijn genomen na een bijtincident. Deze pilot is afgerond. Het rapport wordt momenteel afgerond en zal op korte termijn met uw Kamer gedeeld worden.
343
Wanneer worden de schriftelijke vragen van het lid Wassenberg (Kamerstuk 2023Z14759 ) over het gebrek aan landelijke registratie van bijtincidenten door honden en het gebrek aan landelijk beleid om die bijtincidenten terug te brengen beantwoord?
De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Wassenberg83 over het gebrek aan landelijke registratie van bijtincidenten door honden en het gebrek aan landelijk beleid om die bijtincidenten terug te brengen zijn op 18 december 2023 aan de Kamer gestuurd.
344
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen?
Naar aanleiding van de motie-Graus (PVV) waarin de regering wordt verzocht dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen in kaart te laten brengen door (veterinair) ter zake deskundigen en deze uit te faseren84, heb ik het lectoraat Human-Animal Interactions van Aeres Hogeschool Dronten gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar het gebruik van hulp- en trainingsmiddelen bij honden en paarden. Zoals toegezegd aan het lid Graus tijdens het commissiedebat dierenwelzijn van 26 januari 202385, wordt de kennis en kunde van trainers meegenomen in dit onderzoek. Het lectoraat heeft de data-verzameling en data-analyse afgerond. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan het rapport met bevindingen. Het rapport zal op korte termijn met uw Kamer gedeeld worden.
345
Wat is de stand van zaken omtrent het aangekondigde verbod op tentoonstellingen van dieren met ernstige gebreken?
Ik begrijp uw vraag zo, dat u vraagt naar het vertoningsverbod voor gezelschapsdieren met extreme uiterlijke kenmerken dat ik in de Kamerbrief Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken van 20 januari 202386 en het Commissiedebat dierenwelzijn van 26 januari 202387 aankondigde. Dit vertoningsverbod wordt momenteel uitgewerkt voor honden en katten met extreme uiterlijke kenmerken die altijd lijden, of een verhoogd risico hebben op lijden. Voorbeelden hiervan zijn katten met vouworen of honden en katten met te korte snuiten.
Dit vertoningsverbod zal zien op beelduitingen van dieren met deze kenmerken in reclame, advertenties en op social media. Deelname aan tentoonstellingen, wedstrijden en keuringen van deze dieren valt vooralsnog niet onder dit vertoningsverbod. Het invoeren van zo’n vertoningsverbod voor reclame en social media is onontgonnen terrein waar nog geen grondslag voor bestaat in de wet. Voor dit verbod wordt momenteel verkend hoe dit het beste kan worden ingericht, waarbij onder meer naar ervaringen met reclameverboden op andere beleidsterreinen wordt gekeken.
Voor de invoering van het verbod is het daarnaast van belang dat er een lijst wordt ontwikkeld met uiterlijke kenmerken waarvan objectief is vast te stellen dat ze lijden veroorzaken, en die objectief vast te stellen zijn bij individuele dieren. Hiervoor moet eerst in kaart worden gebracht welke potentieel schadelijke kenmerken voorkomen bij honden en katten, en wat het risico is van elk kenmerk op welzijnsaantasting. Ik heb het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA gevraagd deze risico-inventarisatie in samenspraak met (inter)nationale deskundigen uit te voeren. De resultaten van dit onderzoek worden eind 2024 verwacht.
346
Wat is de stand van zaken van de verkenning naar de mogelijke inzet van een DNA-databank voor de opsporing van dierenbeulen?
De Tweede Kamer is in april 2023 geïnformeerd over twee onderzoeken over een DNA-databank voor honden88, en die datadank ziet niet het opsporen van dierenbeulen. Om diermishandelaars steviger aan te pakken treedt 1 januari 2014 de wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing inwerking waarmee een zelfstandig houdverbod opgelegd kan worden en er veel strenger gestraft kan worden.
Een DNA-databank voor honden wordt bekeken in het licht van de aanpak van bijtincidenten, hond gerelateerde criminaliteit, welzijnsproblemen in de fokkerij en malafide hondenhandel. Een DNA-databank biedt daarvoor weliswaar een aanvullende oplossingsrichting, maar is tegelijkertijd een ingrijpende maatregel die veel geld kost en inzet vraagt, zowel voor de overheid als voor alle hondeneigenaren in Nederland. Er is daarom besloten eerst de effecten van andere maatregelen af te wachten, voordat wordt gekeken of nieuwe maatregelen zoals een DNA-databank noodzakelijk zijn.
347
Klopt het dat de door de beide Kamers aangenomen Wet aanpak dierenmishandeling per 1 januari 2024 in werking treedt?
Ja. Voor twee onderdelen van de wet geldt dat die op 1 juli 2024 in werking treden. Het betreft de algemene zorgplicht voor dieren en de mogelijkheid om een educatieve maatregel op te leggen in het geval van een dierenwelzijnsovertreding.
348
Hoe staat het met de uitwerking van het aangenomen amendement-Wassenberg over het doden van dieren (Kamerstuk 35 892, nr. 22 )?
Ik leg momenteel de laatste hand aan de concept AMvB, waarin de uitbreiding van het huidig verbod op het doden van dieren naar alle zoogdieren op de huis- en hobbydierenlijst en ganzen is uitgewerkt. Het is belangrijk dat de AMvB uitvoerbaar en handhaafbaar is en het risico op ongewenste neveneffecten, zoals het dumpen van dieren, wordt geminimaliseerd. Daarom zijn de handhavende instanties nauw betrokken bij de uitwerking.
De uitwerking focust met name op de mogelijke uitzonderingen op het verbod en vraagt om precisiewerk. Ik heb hierover gesprekken gevoerd met verschillende dierhouders en neem de wensen die de Kamer bij de behandeling van het voorstel heeft geuit mee. Ik verwacht dat de concept AMvB dit voorjaar gereed is en openbaar zal worden voor internetconsultatie.
349
Wat is de stand van zaken omtrent het uitrollen van het inentings- en registratiesysteem voor katten?
Momenteel werk ik de chip- en registratieplicht uit in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Dit doe ik samen met een groot aantal partijen uit de sector, zoals dierenwelzijnsorganisaties, dierenartsen, databanken en vertegenwoordigers van minima om draagvlak en acceptatie te waarborgen. Ik streef ernaar medio 2024 de AMvB ter internetconsultatie aan te kunnen bieden. Gedurende het proces zal ik de Kamer informeren over de relevante ontwikkelingen.
Overigens kan bij vraag 349 het inenten geïnterpreteerd worden als vaccinatie, maar de vraag is gelezen als dat het gaat om het chippen (identificeren) van katten.
350
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar een dier als prijs, beloning of gift uitgereikt naar aanleiding van wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke evenementen?
Het is verboden dieren als prijs, beloning of gift uit te loven of uit te reiken naar aanleiding van wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke evenementen (art. 2.13 Wet Dieren). Het is niet bekend of dit de afgelopen vijf jaar toch is gebeurd, ondanks dat dit verboden is.
351
Hoeveel controles hebben de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar jaar, plaatsgevonden bij fokkers van gezelschapsdieren? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
De NVWA houdt in de systemen niet bij hoeveel controles specifiek worden uitgevoerd bij fokkers. Voor controles bij fokkers en handelaren van gezelschapsdieren wordt een overkoepelende term gebruikt, omdat deze twee bedrijfstypen in de praktijk vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. In de data is wel inzichtelijk hoe vaak bij een bedrijfsinrichting is gecontroleerd op regelgeving die specifiek betrekking heeft op het fokken van gezelschapsdieren (artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren): In 2020 zijn geen controles op dit artikel uitgevoerd in verband met de gestelde coronamaatregelen vanuit het kabinet. Na het opstellen van een aanvullend Arbo-protocol zijn de controles naar aanleiding van meldingen en handhavingsverzoeken in 2021 weer hervat. In 2021 heeft de NVWA 15 controles uitgevoerd bij hondenfokkers, gericht op artikel 3.4 Besluit houders van dieren. Daarbij zijn zes overtredingen van dit artikel vastgesteld. Dit betrof met name controles bij fokkers van kortsnuitige honden. Tijdens controles wordt ook naar andere aspecten gekeken zoals welzijn (onder andere huisvesting en verzorging) en identificatie & registratie. In totaal hebben deze overtredingen geleid tot twee mondelinge correcties, acht schriftelijke waarschuwingen en twee rapporten van bevindingen. In 2022 zijn drie controles uitgevoerd op basis van artikel 3.4. Twee van deze controles waren niet akkoord en hebben geleid tot eenmaal een schriftelijke waarschuwing en eenmaal een proces verbaal.
352
Hoeveel controles hebben in 2023 plaatsgevonden bij fokkers van kortsnuitige honden? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 227.
353
Hoeveel hondenshows hebben in 2023 plaatsgevonden?
RVO registreert niet hoeveel hondenshows er jaarlijks plaatsvinden. Hier is niet bekend of andere organisaties dat wel doen. RVO registreert wel evenementlocaties voor runderen, schapen, geiten, varkens en vogels.
354
Wat is de stand van zaken over de afspraken die met online platforms, zoals Marktplaats, zijn gemaakt over de verkoop van levende dieren?
De Tweede Kamer is op 22 juni 2022 geïnformeerd over de werkafspraken tussen de NVWA en Marktplaats.89 Zij voeren regulier overleg waarin signalen worden besproken en indien nodig preventieve maatregelen worden genomen door Marktplaats en/of handhavend wordt opgetreden door de NVWA. Marktplaats wijst kopers actief op waar ze bij de aanschaf van bijvoorbeeld een hond op moeten letten. Kopers en verkopers worden ook voorgelicht over dierenwelzijn en wettelijke verplichtingen. Tevens kan de NVWA bij mogelijke overtredingen de betaalgegevens en de advertentiehistorie van verkopers vorderen. De NVWA en Marktplaats evalueren jaarlijks de samenwerkingsovereenkomst.
355
Hoe wordt er toezicht gehouden op de online verkoop van levende dieren?
NVWA-inspecteurs worden opgeleid, onder andere via internationale workshops, om openbroninformatie te kunnen raadplegen en doorzoeken met als doel om het toezicht op internethandel binnen onder andere het domein natuur te versterken. In 2024 wordt gestart met het opnemen van het toezicht op online handel in beschermde dieren en invasieve exoten in de reguliere werkzaamheden. Voor gezelschapsdieren is er al toezicht op online verkopen. Hier worden officiële waarschuwingsbrieven en naleefbrieven gestuurd naar fokkers/verkopers van onder andere bepaalde kittens die online worden verkocht, zie de antwoorden op de vragen 225, 226, 231 en 354.
356
Hoeveel paarden zijn er in 2023 omgekomen bij paardensportevenementen?
De NVWA houdt geen gegevens bij over paarden die omkomen bij paardensportevenementen.
357
Hoeveel honden zijn er het afgelopen jaar geïmporteerd en wat is hun land van herkomst?
In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt hoeveel honden in I&R zijn geregistreerd als geïmporteerd in 2022, per land van herkomst.
LAND VAN HERKOMST |
2022 |
---|---|
ALBANIË |
9 |
AMERIKAANS SAMOA |
4 |
AMERIKAANSE MAAGDENEILANDEN |
1 |
ANDORRA |
2 |
ARGENTINIË |
25 |
ARMENIË |
2 |
ARUBA |
58 |
AUSTRALIË |
30 |
AZERBEIDZJAN |
1 |
BAHREIN |
5 |
BELGIË |
1.664 |
BENIN |
1 |
BOSNIË-HERZEGOVINA |
197 |
BRAZILIË |
126 |
BULGARIJE |
565 |
CAMBODJA |
1 |
CANADA |
36 |
CARIBISCH NEDERLAND |
25 |
CENTRAAL AFRIKAANSE REPUBLIEK |
3 |
CHILI |
11 |
CHINA |
38 |
CHRISTMASEILAND |
1 |
COLOMBIA |
23 |
COSTA RICA |
11 |
CURACAO |
112 |
CYPRUS |
27 |
DENEMARKEN |
39 |
DOMINICAANSE REPUBLIEK |
4 |
DUITSLAND |
743 |
ECUADOR |
3 |
EGYPTE |
6 |
EL SALVADOR |
1 |
ESTLAND |
8 |
FILIPIJNEN |
10 |
FINLAND |
29 |
FRANKRIJK |
190 |
GEORGIË |
5 |
GRIEKENLAND |
282 |
GROENLAND |
2 |
GROOT-BRITTANNIË |
107 |
GUADELOUPE |
1 |
HONDURAS |
1 |
HONGARIJE |
687 |
IERLAND |
34 |
IJSLAND |
1 |
INDIA |
36 |
INDONESIË |
13 |
IRAK |
3 |
IRAN |
13 |
ISRAËL |
25 |
ITALIË |
361 |
JAPAN |
16 |
JORDANIË |
2 |
KAAP VERDIË |
1 |
KAZACHSTAN |
3 |
KIRGIZIË |
3 |
KOEWEIT |
1 |
KROATIË |
180 |
LETLAND |
13 |
LIBANON |
3 |
LIBIË |
1 |
LITOUWEN |
26 |
LUXEMBURG |
2 |
MACEDONIË |
27 |
MALEISIË |
2 |
MALTA |
3 |
MAROKKO |
7 |
MEXICO |
68 |
MOLDAVIË |
11 |
MONTENEGRO |
4 |
MYANMAR |
1 |
NAMIBIË |
1 |
NEPAL |
1 |
NICARAGUA |
1 |
NIEUW ZEELAND |
4 |
NOORD-IERLAND |
1 |
NOORWEGEN |
12 |
OEGANDA |
3 |
OEKRAÏNE |
876 |
OMAN |
4 |
OOSTENRIJK |
15 |
PAKISTAN |
3 |
PANAMA |
6 |
PERU |
14 |
POLEN |
736 |
PORTUGAL |
541 |
QATAR |
5 |
ROEMENIË |
2.421 |
RUSLAND |
760 |
RWANDA |
1 |
SANDWICH EILANDEN |
1 |
SAOEDI-ARABIË |
1 |
SENEGAL |
2 |
SERVIË |
64 |
SINGAPORE |
12 |
SINT MAARTEN |
5 |
SLOVENIË |
25 |
SLOWAKIJE |
172 |
SOEDAN |
3 |
SOMALIË |
1 |
SPANJE |
1.073 |
SRI LANKA |
1 |
SURINAME |
2 |
SWAZILAND |
1 |
SYRIË |
1 |
TAIWAN |
16 |
TANZANIA |
2 |
THAILAND |
7 |
TSJECHIË |
139 |
TUNESIË |
2 |
TURKIJE |
206 |
TURKS EN CAICOS EILANDEN |
3 |
VENEZUELA |
2 |
VERENIGDE ARABISCHE EMIRATEN |
30 |
VERENIGDE STATEN |
251 |
VIETNAM |
6 |
WIT-RUSLAND |
166 |
ZAMBIA |
1 |
ZIMBABWE |
1 |
ZUID-AFRIKA |
171 |
ZUID-KOREA |
13 |
ZWEDEN |
41 |
ZWITSERLAND |
18 |
358
Hoeveel honden zijn er het afgelopen jaar geëxporteerd en naar welke landen?
Bij de registratie van de export van honden is er geen verplichting tot registratie van het land van bestemming. Deze informatie is dus niet in I&R beschikbaar. In 2022 zijn er 873 exportmeldingen voor honden geregistreerd.
359
Hoeveel paarden zijn er het afgelopen jaar geëxporteerd en waar zijn deze dieren naartoe geëxporteerd?
In 2023 zijn (tot 1 december) ongeveer 14.000 paarden het afgelopen jaar verplaatst naar andere EU-lidstaten, voornamelijk naar Duitsland, België, Spanje, Frankrijk en Italië. In 2023 zijn (tot 1 december) voor ongeveer 7900 paarden veterinaire certificaten van de NVWA afgegeven voor export naar landen buiten de EU. De belangrijkste landen zijn Groot-Brittannië, Verenigde Staten en China.
360
Hoeveel paarden zijn er het afgelopen jaar geïmporteerd en wat is hun land van herkomst?
Ruim 16.000 paarden zijn het afgelopen jaar uit andere EU-lidstaten naar Nederland verplaatst. De belangrijkste herkomstlanden waren Duitsland en Spanje. Ongeveer 2.200 paarden zijn geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Deze waren voornamelijk afkomstig uit Argentinië, de Verenigde Staten en de Verenigde Arabische Emiraten en in mindere mate afkomstig uit Qatar, Australië, Chili en het Verenigd Koninkrijk.
361
Hoeveel markten met levende dieren zijn er in 2023 geweest, uitgesplitst naar type dierenmarkt?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 336.
362
Wat was de dekkingsgraad van controles door de NVWA bij markten met levende dieren?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 336.
363
Hoeveel caracals zijn er het afgelopen jaar in beslag genomen?
In het afgelopen jaar zijn er geen Caracals in beslag genomen.
364
Hoeveel asheras zijn er het afgelopen jaar in beslag genomen?
In het afgelopen jaar zijn er geen Ashera’s in beslag genomen.
365
Hoe vaak zijn controleurs van de NVWA, de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID) of de dierenpolitie de afgelopen vijf jaar bedreigd, geïntimideerd en/of mishandeld tijdens hun werkzaamheden door fokkers van gezelschapsdieren?
Over 2019 heeft de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID) geen cijfers omdat sinds 2020 in een nieuw registratiesysteem gewerkt wordt. Het is daardoor waarschijnlijk dat de cijfers over 2020 ook niet compleet zijn. Bij registratie van de meldingen wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfsmatige houders en particuliere houders van dieren.
Jaar |
Aantal geregistreerde agressiemeldingen |
Waarvan tijdens routinecontrole |
---|---|---|
2023 |
32 |
2 |
2022 |
38 |
1 |
2021 |
25 |
2 |
2020 |
15 |
0 |
2019 |
– |
– |
Totaal |
110 |
5 |
In het meldingensysteem van de NVWA is de afgelopen vijf jaar acht keer melding gedaan van bedreiging bij fokkers van gezelschapsdieren. Hierbij wordt opgemerkt dat niet van alle gevallen van intimidatie melding wordt gemaakt. De gevraagde cijfers zijn vanuit de politie niet uit het systeem te halen.
366
Hoeveel controles zijn er in de afgelopen drie jaar bij fokkers van knaagdieren uitgevoerd?
De NVWA voert geen controles uit bij fokkers van knaagdieren.
367
In welke mate adresseren de projecten onder de «PVP Development Program» of PVP Toolbox het spanningsveld tussen het kwekersrecht (breeders’ rights) en zogenaamde «farmer rights» (onder andere vastgesteld in Artikel 9 van het VN International Treaty on Plant Genetic Resources for Food and Agriculture), die het vrije gebruik, vermeerdering, uitruil en handel van (alle soorten) zaaigoed door boeren voorziet en bepaalt? Wordt dit spanningsveld door de internationale stuurgroep die projectaanvragen beoordeelt erkend en meegenomen in het beoordelen van een aanvraag?
In het licht van onder andere klimaatverandering zijn voor de duurzame ontwikkeling van de landbouw wereldwijd nieuwe plantenrassen met verbeterde opbrengst, efficiënter gebruik van voedingsstoffen en verbeterde weerbaarheid van planten tegen plagen, ziekten, zout- en droogtetolerantie en betere aanpassing aan klimaatstress van groot belang. De missie van de International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV) is het bieden en bevorderen van een effectief systeem voor de bescherming van plantenrassen, met als doel de ontwikkeling van nieuwe plantenrassen te stimuleren, ten behoeve van de gehele samenleving. Door de ontwikkeling van nieuwe plantenrassen aan te moedigen, stimuleert het UPOV-systeem het duurzame gebruik van biodiversiteit en creëert tegelijkertijd nieuwe genetische diversiteit.
Het ITPGRFA heeft tot doel: het erkennen van de grote bijdragen van boeren aan de diversiteit van gewassen die de wereld voeden, het opzetten van een mondiaal systeem om boeren, plantenveredelaars en wetenschappers toegang te geven tot plantgenetisch materiaal en ervoor te zorgen dat de ontvangers de voordelen delen die zij ontlenen aan het gebruik van dit genetisch materiaal.
Beide instrumenten worden in deelnemende landen naast elkaar geïmplementeerd met als achterliggend doel dat ze vanaf het moment van implementatie wederzijds ondersteunend moeten zijn.
Het kwekersrecht zorgt ervoor dat boeren meer keuzes aan verbeterde rassen hebben. Het kwekersrecht geeft de ontwikkelaar van een nieuw ras het tijdelijke alleenrecht op de vermeerdering en het op de markt brengen van het ras. Voor de allerarmste boeren («subsistence farmers») geldt deze beperking echter niet; die kunnen een dergelijk ras vrijelijk gebruiken. Na verloop van tijd vervalt het kwekersrecht op het ras en wordt het ras een onderdeel van het publieke domein.
Via het «PVP Development Program» deelt Nederland kennis en ervaringen met het ontwikkelen, implementeren en ondersteunen van kwekersrecht met landen die dat willen en vragen. In de uitvoering van de Toolbox projecten wordt waar mogelijk ingegaan op beide instrumenten en de wijze waarop ze wederzijds ondersteunend kunnen worden geïmplementeerd. Echter in de beoordeling van voorstellen worden door de internationale stuurgroep daarbij niet expliciet de Farmers Rights meegenomen, omdat de implementatie van Farmers Rights in de locale wet- en regelgeving een kwestie is van het land zelf.
368
Wat zijn de belangrijkste uitdagingen en kansen bij het streven naar een groei van het Agrarisch Natuur- en landschapsbeheer (ANlb) van ruim 100.000 hectare naar 130.000 hectare? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze uitdagingen worden aangepakt?
Doel van de beoogde groei van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) van 100.000 ha naar 130.000 ha. is het herstel en instandhouding van habitats en soorten die de Vogel- en Habitatrichtlijn voorschrijft. Daarvoor is een uitbreiding van hectares nodig, maar ook een verbetering van het gevoerde beheer en dat agrariërs willen en kunnen deelnemen aan het ANLb binnen de gebieden die daarvoor in de provinciale natuurbeheerplannen zijn aangewezen.
Het herstel en instandhouding van habitats en landschappen vergt een integrale langjarige aanpak die past bij het gebied. Deze ambitie is beter te realiseren wanneer de contractduur langer is dan de huidige 6 jaar. Daarnaast is het nodig dat de afstemming tussen de ecoregeling en het ANLb wordt versterkt, inclusief de ondersteuning die landbouwers en collectieven daarbij krijgen door het versterken van de kennisagenda, ondersteunende investeringsregelingen en het versterken van de administratieve organisatie bij zowel collectieven als de overheid. Provincies hebben voor het versterken van het ANLb samen met andere belanghebbenden, een project belegd bij Bij12.
369
Waarom is ervoor gekozen om het budget stapsgewijs te laten groeien van 100 miljoen euro naar 120 miljoen euro in 2025? Was er eerder sprake van een tekort?
In het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2023–2027 is de doelstelling opgenomen dat het areaal ANLb toeneemt naar 130.000 ha in 2027. Om deze doelstelling te realiseren is een geleidelijke groei van het benodigde budget voor het ANLb ingeschat op basis van de resultaten van de realisatie binnen het GLB 2016–2022. Deze toename van het budget was daarmee niet gerelateerd aan een tekort.
370
Wat zijn de specifieke doelen of projecten die met het bedrag van 310,65 miljoen euro uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) in 2024 zullen worden gefinancierd?
Alle projecten en maatregelen samen die in het kader van het GLB worden uitgevoerd, dragen bij aan de in het GLB gestelde doelen, te weten slimme, veerkrachtige landbouw, milieu, biodiversiteit en klimaat, brede plattelandsontwikkeling en kennis en innovatie. Deze doelen zijn verder uitgewerkt in het Nationaal Strategisch Plan en zijn gekoppeld aan output- en resultaatindicatoren. De projecten, dus ook projecten in ELFPO, werken door in deze indicatoren.
Eerder bent u bij brief van 3 oktober 2022 (kenmerk 2022D39039) geïnformeerd over de inhoud van het GLB-NSP90.
Het door u genoemde bedrag betreft het totaal van de middelen die in 2024 binnen ELFPO beschikbaar komen. Het gaat daarbij onder andere ook over middelen die de provincies beschikbaar stellen en waarvoor zij openstellingen doen. Naast geld vanuit Europa moet bij het ELFPO ook cofinanciering worden geleverd. Provincies en Rijk voorzien hier gezamenlijk in. Bovendien zijn voor een aantal interventies afspraken gemaakt om, bovenop de verplichte cofinanciering, aanvullende financiering op te nemen, om op die manier de gestelde doelen beter en mogelijk ook sneller te behalen.
371
Hoe worden belanghebbenden, zoals lokale gemeenschappen of boeren, betrokken bij de besluitvorming over de besteding van middelen uit het ELFPO?
De besluitvorming over de besteding van middelen in ELFPO vindt grotendeels plaats in de provincies, op basis van projecten die daar worden ingediend. Specifiek voor het GLB-instrument LEADER zijn lokale gemeenschappen en lokale belanghebbenden nauw betrokken bij de ontwikkeling van een strategie voor het gebied, waarbinnen projecten kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast kent het GLB-NSP regelingen gericht op integrale gebiedsontwikkeling die nadrukkelijk bedoeld zijn om belanghebbende partijen in een gebied te betrekken. Hierbij wordt zowel de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden als de uitvoering van een gebiedsplan ondersteund.