Vastgesteld 25 maart 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 4 december 2024 over de periodieke voortgang onderwijshuisvesting najaar 2023 (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 30).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 februari 2024 aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 25 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Inhoud |
||
---|---|---|
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie |
2 |
|
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie |
3 |
|
• Inbreng van de leden van de D66-fractie |
4 |
|
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie |
5 |
|
• Inbreng van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie |
6 |
|
II |
Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs |
8 |
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met verontrusting kennisgenomen van de onderhavige brief. Deze leden zijn met de Minister van oordeel dat een goed schoolgebouw in belangrijke mate eraan bijdraagt dat leerlingen goed onderwijs kunnen krijgen en leerkrachten goed onderwijs kunnen geven, maar zij zijn daarnaast ook van mening dat het verduurzamen en vergroenen van schoolgebouwen en schoolpleinen een essentieel onderdeel is van een goed leerklimaat voor leerlingen en leraren. Daarvoor, maar ook voor de gestegen bouwkosten en de moderne eisen die aan schoolgebouwen worden gesteld moeten voldoende middelen ter beschikking van gemeenten komen. Heeft de Minister inzicht in de exploitatielasten voor scholen bij het gestelde ambitieniveau bij verduurzaming van gebouwen? Ontvangen schoolorganisaties hiervoor voldoende middelen? Hoe weegt de Minister de signalen van scholen dat de vooraf doorgerekende exploitatievoordelen niet realistisch zijn in de praktijk?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs Een vak apart1 concludeerde al in 2021 dat € 730 miljoen per jaar extra nodig is om alle schoolgebouwen tot aan 2050 integraal te vernieuwen en renoveren. Naar het prijspeil van 2023 zou dit neerkomen op een benodigde extra investering van € 1,2 miljard per jaar, enkel aan de investeringskant. Toch worden binnen de programmatische aanpak geen middelen vrijgemaakt voor het renoveren, vernieuwen en exploiteren van schoolgebouwen. Hoe verklaart de Minister dit? Nu wijst de Minister wel op het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting waarvoor het Nationaal Groeifonds een bedrag van € 484 miljoen beschikbaar heeft gesteld, waarvan € 275 miljoen voorwaardelijk is toegekend en € 209 miljoen is gereserveerd. Kan de Minister uitleggen in hoeverre zij meent met zulke stapjes ooit in de buurt te gaan komen van het volgens het IBO benodigde bedrag? In het IBO Onderwijshuisvesting werden vier beleidsopties gepresenteerd, waarvan de eerste twee luiden: optimalisatie stelsel en aanpak verouderde voorraad met financiële impuls. Kan de Minister uitleggen wanneer en hoe zij hiervan de onderdelen:
− monitor en houd toezicht op gebouwenvoorraad (beleidsoptie 1),
− een budget dat meebeweegt met nieuwe eisen schoolgebouwen (beleidsoptie 1),
− een versnelde vernieuwing door verhogen vervangingstempo (beleidsoptie 2) en
− een financiële impuls voor het op orde brengen van de voorraad (beleidsoptie 2)
gaat oppakken?
Uit het rapport van Oberon QuickScan kwaliteit onderwijshuisvesting2 bleek vorig jaar dat helaas veel schoolgebouwen niet langer voldoen aan de eisen van deze tijd, onder meer op het gebied van (binnen-)klimaat, inclusie en toegankelijkheid. Slechts 2% van de schoolgebouwen is energieneutraal of nul-op-de-meter, slechts 7% voldoet aan de arboeisen voor een gezond binnenklimaat, slechts 9% is (onderwijs)adaptief, slechts 63% is toegankelijk en maar liefst van 9% van de gebouwen is de bouwtechnische staat niet op orde.
De Minister benoemt dat de «Maatwerkregeling ventilatie op scholen» nagenoeg volledig uitgeput is. Kan de Minister inzicht geven in het aantal scholen waar de ventilatie nu naar behoren presteert en wat dit betekent voor de exploitatielasten van scholen?
De Minister erkende onlangs bij het debat over de Onderwijsbegroting dat de middelen voor de kwaliteit van schoolgebouwen ontoereikend zijn en reageerde desgevraagd zó: «Het eerlijke antwoord is dat het op dit moment geen speerpunt is».3 Kan de Minister uitleggen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat de kwaliteit van schoolgebouwen als belangrijke randvoorwaarde om personeel en leerlingen gezond te houden en optimale leerresultaten te behalen geen speerpunt is?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van Minister Paul over de onderwijshuisvesting. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.
Programmatische aanpak
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het wenselijk vindt om onderwijshuisvesting niet langer individueel aan te pakken, maar dit juist via een integrale aanpak beter te coördineren. Deze leden deze mening. Er wordt aangegeven dat er ieder jaar structureel € 10,2 miljoen vrijgemaakt zal worden om te zorgen dat de processen van schoolbouwprojecten doelmatig verlopen. Zij vragen de Minister een indicatie te geven wanneer zij verwacht dat deze projecten afgerond zullen worden. Daarnaast vragen zij of de Minister ook werk maakt van het schrappen van regelgeving die het bouwen van integrale kindcentra bemoeilijkt.
Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
In de brief geeft de Minister aan dat het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting zal moeten zorgen voor het stimuleren van het innovatief vermogen van de sector. De leden van deVVD-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe dit innovatieve vermogen zal worden gestimuleerd. Ook geeft de Minister aan dat er vanuit het Groeifonds een impuls kan worden gegeven aan gewenste innovaties die niet of nauwelijks vanuit de markt komen. Kan de Minister aangeven waarom er geen aanbod vanuit de markt is?
Overige onderwerpen
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat CO2-meters in het gehele funderend onderwijs verplicht zullen worden gesteld. Welk deel van de scholen heeft momenteel een CO2-meter?
De leden van de VVD-fractie zijn wel verbaasd over de doorlooptijd van de pilot voor mobiele luchtreinigers. Het experimenteren met luchtreinigers is reeds in 2021 gestart in Staphorst, voornamelijk met het doel om het verspreiden van het Coronavirus tegen te gaan. De pilot wordt nu pas afgerond in voorjaar 2024. Waarom was meer dan twee jaar nodig voor dit proces? Hoe kijkt de Minister naar dit proces?
De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte wat de adviezen van RuimteOK hebben opgeleverd. Wat zijn de kosten per advies geweest en wat hebben scholen gedaan met deze adviezen?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de periodieke voortgang onderwijshuisvesting. Deze leden zijn van mening dat onderwijshuisvesting cruciaal is voor de ontwikkeling van kinderen en het werkplezier van leraren. Daarom hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zien dat de sector voor grote uitdagingen staat, met achterstanden in onderhoud, hogere duurzaamheidseisen en mogelijke eisen voor inclusiever onderwijs. Deze leden onderschrijven dat alle sectoren moeten kunnen meekomen in de transitie naar een klimaatneutrale samenleving en dat kinderen zo veel als mogelijk samen kunnen opgroeien. Zij beschouwen het als een positieve ontwikkeling dat – als les uit de coronatijd – er meer aandacht is voor ventilatie en frisse lucht als factor in de gezondheid en concentratie van leerlingen. Tegelijkertijd betekenen deze ontwikkelingen samen dat de eisen aan gebouwen omhooggaan, terwijl de financiering niet of beperkt meestijgt. Vindt de Minister de huidige financiering toereikend, gezien deze grote uitdagingen, zo vragen zij. Zij vragen daarnaast hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Paul4 uit 2022 over een revolverend fonds. Zij denken dat een revolverend fonds met investeerders zoals pensioenfondsen een mogelijke oplossing kan bieden voor het financieringstekort en de grote uitdagingen waar de sector voor staat. Wanneer gaat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de leden van de Kamer hierover informeren, zeker gezien het dictum van de motie spreekt over terugkoppeling in het voorjaar van 2023, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie merken op dat in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting uit 20215 is becijferd dat er 730 miljoen euro per jaar extra nodig is om in 2050 te verwezenlijken dat alle schoolgebouwen energieneutraal zijn, met een gezond binnenklimaat. Dat getal was gebaseerd op het prijspeil in 2019. Sindsdien zijn de bouwprijzen behoorlijk gestegen. Deze leden zien dat de sectorraden en de VNG inmiddels van 1,2 miljard euro per jaar spreken. Zij vragen of de Minister het oorspronkelijke bedrag kan indexeren naar het huidige prijspeil.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van inclusieve gebouwen, zodat iedereen welkom is in de school en kinderen samen kunnen opgroeien en leren. Zij waarderen de inzet van de Minister daarop en haar toezegging in de werkagenda «Route naar inclusiever onderwijs 2035» dat onderzoek gedaan wordt naar wat er nodig is om ervoor te zorgen dat een schoolgebouw inclusief onderwijs mogelijk maakt en ook wat de financiële gevolgen daarvan zijn. Wanneer verwacht de Minister de resultaten van dit onderzoek te presenteren en hoe wil zij deze resultaten benutten, zo vragen deze leden. Wil de Minister de resultaten van dit onderzoek ook gebruiken om bepaalde eisen met betrekking tot inclusiviteit in wet- of regelgeving te verankeren? En hoe verhouden hogere eisen aan inclusieve schoolgebouwen zich tot de huidige achterstanden zoals die benoemd worden in het IBO Onderwijshuisvesting? Hebben mogelijke hogere eisen niet ook impact op de benodigde financiering, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie lezen in het IBO Onderwijshuisvesting dat het tempo waarin scholen worden gerenoveerd of door nieuwbouw worden vervangen te laag is, als gevolg van hogere eisen die (bij wet) aan het gebouw worden gesteld en de achterblijvende bekostiging voor het vernieuwen van de voorraad scholen. Kan de Minister delen wat het vervangingstempo in 2023 was, zo vragen deze leden. Zij maken zich ook zorgen over het behalen van de verduurzamingsdoelstellingen uit het Klimaatakkoord. Kan de Minister uiteenzetten of de sector met het huidige tempo van vernieuwing en renovatie op koers ligt om deze doelstellingen te halen in afzonderlijk 2030 en 2050, zo vragen zij. Zo nee, kan zij een indicatie geven in welk jaar de gewenste CO2-reductie van 95% gerealiseerd is, bij het huidige tempo? En wat acht de Minister noodzakelijk om deze doelen wel te halen, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over het binnenklimaat in scholen. Slechte luchtkwaliteit leidt aantoonbaar tot lagere resultaten en verslechterde concentratie. Deze leden zijn blij met de inzet van de Minister om CO2-meters in het funderend onderwijs verplicht te stellen. Sinds corona hangen in veel schoollokalen al CO2-meters, waarmee scholen over de data van het binnenklimaat beschikken. Zij achten het wenselijk dat dit inzicht in het binnenklimaat wordt gebruikt, zodat schoolbesturen, gemeenten, het rijk en marktpartijen op de kwaliteit van de gebouwen kunnen sturen. Wat gaat de Minister doen met scholen waar de luchtkwaliteit niet op orde is? Hoe gaat zij de normen voor het binnenklimaat overal handhaven en ziet zij mogelijkheden om scholen waar dit niet op orde is te ondersteunen of aan te spreken, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast enthousiast over het Groeifondsproject met betrekking tot onderwijshuisvesting. Deze leden zien mooie kansen om onderwijshuisvesting in de breedte te verbeteren. Zij vragen wat hier nu de stand van zaken is en wanneer het budget (zowel de voorwaardelijke toekenning als de reservering) definitief wordt toegekend.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister voor primair en voortgezet onderwijs inzake de periodieke voortgang van de onderwijshuisvesting. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie vragen waarom de aanvraag voor het nationaal Groeifonds maar deels voorwaardelijk is toegekend? Een aantal punten van de aanvraag moesten kennelijk meer uitgewerkt en toegelicht worden. In welke fase bevindt zich dit nu en waarom was de aanvraag niet volledig?
De leden van de BBB-fractie merken op dat via het nationaal Groeifonds wordt voorzien dat 132 duurzame schoolgebouwen tot stand komen. Er zijn echter meer dan 8000 schoolgebouwen in Nederland, de inzet van het Groeifonds helpt dus hooguit 2% van alle schoolgebouwen in Nederland, hoe gaat de Minister de overige 98% faciliteren? Is dit enkel met instrumenten als een kenniscentrum en gebundelde aanbesteding? Tevens lezen deze leden dat het nationaal Groeifonds wordt ingezet voor innovaties die vanuit de markt niet of nauwelijks tot stand komen. Welke innovaties worden hiermee bedoeld? En als deze innovaties niet uit de markt tot stand komen, is er dan wel behoefte aan deze innovaties?
De leden van de BBB-fractie vragen vooral waar de financiële middelen vandaan moeten komen om alle schoolgebouwen duurzaam en met een gezond binnenklimaat te maken. Het energieneutraal maken van schoolgebouwen kost alleen al heel veel geld. Het eenzijdig opleggen van dit doel aan gemeenten en schoolbesturen gaat er niet voor zorgen dat het doel bereikt wordt: alles valt of staat immers met de beschikbaarheid van financiële middelen. Daarbij komt dat het opheffen van het investeringsverbod in PO en gewijzigde financieringsstructuren er voor zorgen dat steeds meer middelen die bedoeld zijn voor het onderwijs zelf, gebruikt worden voor de huisvesting. Dit lijkt geen wenselijke ontwikkeling. Wat gaat de Minister doen om dit te voorkomen?
De leden van de BBB-fractie merken op dat volgens VNG, PO-Raad en VO-Raad er een tekort is van 1,2 miljard per jaar om de huisvesting van scholen aan te pakken. Wat is de visie van de Minister op deze waarschuwing van deze betrokken partijen? Deze leden vinden dit signaal van de VNG, PO en VO-Raad zeer zorgelijk. Des te meer daar de gemiddelde leeftijd van een schoolgebouw in Nederland meer dan veertig jaar is. Het voorgestelde beleid van de Minister lijkt daarom volstrekt ontoereikend. Bent u het eens met de stelling dat als het de Minister ontbreekt aan de financiële middelen om de doelen met betrekking tot huisvesting in het onderwijs te halen, we óf de doelen moeten bijstellen óf de financiële middelen moeten uitbreiden?
Wat de leden van de BBB-fractie betreft staan haalbaarheid en betaalbaarheid voorop. Daarbij komt dat het bij onderwijshuisvesting in eerste instantie moet gaan over huisvesting die gezond is en bijdraagt aan goede leerprestaties van kinderen. De onderwijshuisvesting is vaak erbarmelijk slecht, mogelijkheden van goede ventilatie ontbreken vaak, verwarmingen werken gebrekkig, kinderen zitten soms met de jas aan in de klas, enzovoort. Tijdens de Covid-19 pandemie is heel duidelijk geworden hoezeer de kwaliteit van leslokalen te wensen overlaat. Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat er een groot verschil zit in de doelstelling van de Minister en de praktijk van alle dag. Hoe denkt de Minister de eigen ambitie te behalen? Heeft de Minister erover nagedacht om eerst te inventariseren waar de nood het hoogst is en daar te beginnen?
Inbreng van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang met betrekking tot de onderwijshuisvesting, zoals beschreven in de brief van de Minister. Deze leden onderschrijven het belang van een integrale en goed gecoördineerde aanpak van onderwijshuisvesting en zijn verheugd te zien dat de Minister hierop actie onderneemt. Zij willen wel graag de aandacht vestigen op een belangrijk aspect dat volledig ontbreekt in de huidige wetgevingsinitiatieven: de buitenruimte. Deze leden bepleiten dat de gehele onderwijskavel, bestaande uit zowel het gebouw als de buitenruimte, essentieel is voor een gezonde, veilige, stimulerende en prettige leeromgeving. Hierbij benadrukken zij dat deze aspecten integraal moeten worden meegenomen in de wetgeving met betrekking tot onderwijshuisvesting.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie staan geheel achter het plan om een gezondere leeromgeving te creëren op scholen en zij willen het belang van groene schoolpleinen hiervoor benadrukken. Zoals deze leden het in lijn met wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp zien, dragen groene schoolpleinen immers niet alleen bij aan klimaatadaptatie en biodiversiteit, maar hebben deze ook bewezen positieve effecten op het welzijn en de schoolprestaties van leerlingen. Zij stellen vast dat er tal van voorbeelden zijn waarbij het schoolplein door vergroening aanzienlijk aangenamer is geworden voor zowel spelen als leren, met minder hitte en een betere sfeer tot gevolg. Zij vragen of de Minister ervan op de hoogte is dat onderzoek aantoont dat een groen, gezond schoolplein zorgt voor minder competitief gedrag onder leerlingen en dat op zo’n schoolplein minder wordt gepest. Is de Minister er tevens van op de hoogte dat buitenles op een goed ingericht schoolplein zorgt voor betere leerprestaties, ook op het gebied van vakken als rekenen en taal?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren daarnaast dat de druk op de ruimte voor kinderen om te spelen, leren en bewegen toeneemt.6 Is de Minister op de hoogte van deze inperking op de ruimte waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen? Daarnaast zien deze leden dat met name scholen in ook al versteende en ongezondere stadswijken kampen met versteende schoolpleinen. Is de Minister het er mee eens dat het onacceptabel is dat kinderen in bepaalde wijken amper in aanraking komen met groen? Ziet de Minister dat dit bijdraagt aan kansenongelijkheid, aangezien groenere schoolpleinen de leerprestaties en het welzijn van kinderen verhogen? Is de Minister zich ervan bewust dat we de beschikbaarheid van een gezonde, groene leeromgeving voor alle kinderen niet kunnen laten afhangen van de welwillendheid van enkele gemeenten en provincies? Deelt de Minister de mening dat het in principe onwenselijk is dat zelfs bij nieuwbouw nog steeds versteende schoolpleinen worden opgeleverd, wat de prestaties en welzijn van kinderen niet bevordert? Vaak vragen scholen dan alsnog subsidie aan om de schoolplein te vergroenen, maar de subsidiepotjes zijn snel leeg en de meest kwetsbare scholen vissen vaak achter het net. Ziet de Minister dat zolang regels en afspraken hierover niet veranderen, ze blijft dweilen met de kraan open? Welke mogelijkheden liggen er in ieder geval in theorie (nog los van politieke keuzes) voor landelijke borging van de kwaliteit van de (groene) buitenruimte, in het belang van leerprestaties van kinderen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn – met betrekking op het bovenstaande – benieuwd of de Minister bereid is om de buitenruimte mee te nemen in de voorstellen over onderwijshuisvesting. Dit in lijn met de ambitie van de regering om meer integraal te denken en te doen. Op welke manier is de Minister (eventueel in overleg met zijn collega’s op andere departementen) bereid zich in zijn inspanning rond onderwijshuisvesting in te zetten om de omvang en kwaliteit van de beschikbare (groene) buitenruimte voor kinderen integraal mee te nemen in toekomstig beleid? En in hoeverre wordt, met het oog op de omgevingswet in het beleid omtrent onderwijshuisvesting, de kwaliteit van de buitenruimte rond scholen geborgd om zodoende de gezondheid te bevorderen? In hoeverre is in het kader van klimaatadaptatie voor scholen in beeld wat de situatie is met betrekking tot hittestress en de waterbergende kwaliteit van het kavel? Op welke manier wordt integraal geborgd dat de gehele onderwijskavel, bestaande uit zowel het gebouw als de buitenruimte, past bij de noodzakelijke klimaatadaptatie? De Minister weet op dit moment wel in welke lokalen een CO2-melder hangt, maar niet wat de status is van de buitenruimte rond scholen. Is de Minister het met ons eens dat inzicht in dat laatste minstens zo belangrijk is voor de gezonde ontwikkeling van kinderen? Is de Minister bereid om voortaan te rapporteren over de staat van de buitenruimte rond scholen? Overheden zoals provincie Noord-Brabant vragen de regering om meer regie hierin. Is de Minister bereid met zulke overheden in gesprek te gaan en hun input mee te nemen in verder beleid met betrekking tot onderwijshuisvesting?
Dank aan de leden van de fracties GroenLinks-PvdA, VVD, D66, BBB en Partij voor de Dieren voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de Kamerbrief inzake Periodieke voortgang onderwijshuisvesting najaar 2023.7 In het navolgende beantwoord worden de vragen van uw leden per fractie beantwoord, in de volgorde waarin de vragen zijn gesteld.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met verontrusting kennisgenomen van de onderhavige brief. Deze leden zijn met de Minister van oordeel dat een goed schoolgebouw in belangrijke mate eraan bijdraagt dat leerlingen goed onderwijs kunnen krijgen en leerkrachten goed onderwijs kunnen geven, maar zij zijn daarnaast ook van mening dat het verduurzamen en vergroenen van schoolgebouwen en schoolpleinen een essentieel onderdeel is van een goed leerklimaat voor leerlingen en leraren. Daarvoor, maar ook voor de gestegen bouwkosten en de moderne eisen die aan schoolgebouwen worden gesteld moeten voldoende middelen ter beschikking van gemeenten komen. Heeft de Minister inzicht in de exploitatielasten voor scholen bij het gestelde ambitieniveau bij verduurzaming van gebouwen? Ontvangen schoolorganisaties hiervoor voldoende middelen?
De ambitie zoals geformuleerd in de Kamerbrief van 4 december 20238 omvat meer dan alleen kwalitatief goede schoolgebouwen, ook energieneutraliteit is een belangrijk streven. Het verduurzamen van schoolgebouwen vormt daarmee een essentieel onderdeel van onze strategie.
Het Ministerie van OCW heeft geen inzicht in de precieze exploitatielasten voor scholen bij het gestelde ambitieniveau voor de verduurzaming van gebouwen, en ook een inschatting is lastig te maken. Deze kosten zijn gebouwafhankelijk en het Ministerie van OCW verzamelt geen gegevens op dit detailniveau. Wij hebben uit de sector wel signalen ontvangen dat een duurzaam schoolgebouw niet per se goedkoper is in de exploitatiefase omdat verduurzaming bijna altijd gepaard gaat met de modernisering van het gebouw. Voor zowel de verduurzaming als de modernisering is het nodig om meer installatietechniek in het pand aan te brengen. Door hogere kosten in het onderhoud van deze installatietechniek wordt het effect van een lagere energierekening gedempt. Schoolbesturen worden via de lumpsum bekostigd voor de exploitatielasten van hun gebouw(en). Deze bekostiging is niet gebouwafhankelijk. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten over de middelen die nodig zijn om de vervangingssnelheid te verhogen.
De leden vragen de Minister hoe zij de signalen weegt van scholen dat de vooraf doorgerekende exploitatievoordelen niet realistisch zijn in de praktijk?
Schoolbesturen en gemeenten maken gezamenlijk afspraken over investeringen in een (nieuw) schoolgebouw. Het is aan de opdrachtgever om kritisch te zijn op de begroting en afspraken te maken over prestatie-eisen met de opdrachtnemer. Voor afgewogen investeringsbeslissingen is het echter essentieel dat vooraf doorgerekende exploitatievoordelen overeenkomen met de praktijk. Binnen de programmatische aanpak waarover uw Kamer reeds is geïnformeerd, wil het Ministerie van OCW mede daarom schoolbesturen en gemeenten handvatten bieden om de exploitatievoordelen aan de voorkant realistischer door te kunnen rekenen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is de exploitatielasten te kunnen monitoren in de praktijk.
De leden geven aan dat het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs Een vak apart al in 2021 concludeerde dat € 730 miljoen per jaar extra nodig is om alle schoolgebouwen tot aan 2050 integraal te vernieuwen en renoveren. Naar het prijspeil van 2023 zou dit neerkomen op een benodigde extra investering van € 1,2 miljard per jaar, enkel aan de investeringskant. Toch worden binnen de programmatische aanpak geen middelen vrijgemaakt voor het renoveren, vernieuwen en exploiteren van schoolgebouwen. Hoe verklaart de Minister dit?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek onderwijshuisvesting (hierna: IBO onderwijshuisvesting) stelt dat voor het daadwerkelijk verhogen van het vervangingstempo en gelijktijdig bereiken van het gewenste kwaliteitsniveau van de gebouwen extra investeringen nodig zijn. Vanuit meerdere fracties hebben wij soortgelijke vragen gekregen in hoeverre de huidige middelen toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting.
In het IBO onderwijshuisvesting van 2021 wordt becijferd dat er jaarlijks een tekort is van € 730 miljoen euro om de verouderde schoolgebouwen aan te pakken. Tegelijkertijd is er sinds het uitbrengen van het IBO onderwijshuisvesting ook tijd verstreken. Het is waarschijnlijk dat het in het IBO beschreven tekort om de klimaatdoelstellingen in 2050 te halen is opgelopen, aangezien we bijvoorbeeld kunnen zien dat de bouwkosten gestegen zijn sinds 2019.
Met de programmatische aanpak wordt allereerst gewerkt aan de optimalisatie van het stelsel door in te zetten op het vergroten van professionaliteit bij gemeenten en schoolbesturen en het opschalen van bewezen concepten, werkwijzen en organisatievormen door middel van kennisdeling. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit, efficiëntie en snelheid van het vernieuwen en renoveren van schoolgebouwen te vergroten en een total cost of ownership-benadering te stimuleren (dat wil zeggen: naast de initiële investering wordt rekening gehouden met kosten over de gehele levensduur van een schoolgebouw bijvoorbeeld voor onderhoud, energie en schoonmaak). Naast het doelmatiger realiseren van vernieuwde schoolgebouwen, zorgt de programmatische aanpak er ook voor dat de sector startklaar staat wanneer er meer middelen beschikbaar worden gesteld om het vervangingstempo te verhogen. Dat betekent dat als er voldoende middelen zijn schoolgebouwen sneller en kostenefficiënter kunnen worden gerealiseerd.
De leden geven aan dat de Minister wijst op het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting waarvoor het Nationaal Groeifonds een bedrag van € 484 miljoen beschikbaar heeft gesteld, waarvan € 275 miljoen voorwaardelijk is toegekend en € 209 miljoen is gereserveerd. Kan de Minister uitleggen in hoeverre zij meent met zulke stapjes ooit in de buurt te gaan komen van het volgens het IBO benodigde bedrag?
De middelen uit het groeifonds met een looptijd van 15 jaar komen niet in de plaats van het volgens het IBO aanvullend benodigde bedrag om tot 2050 de verouderde voorraad schoolgebouwen aan te pakken door de vervangingssnelheid te verhogen. Het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting en ook de programmatische aanpak zijn bedoeld om het verhogen van de huidige vervangingssnelheid op een zo doelmatig en kostenefficiënt mogelijke manier tot stand te brengen. Zo kunnen de verouderde schoolgebouwen versneld en tegen een scherper budget worden aangepakt wanneer er meer middelen beschikbaar worden gesteld. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten over de middelen die nodig zijn om de vervangingssnelheid te verhogen.
De leden geven dat in het IBO Onderwijshuisvesting vier beleidsopties werden gepresenteerd, waarvan de eerste twee luiden: optimalisatie stelsel en aanpak verouderde voorraad met financiële impuls. Kan de Minister uitleggen wanneer en hoe zij hiervan de onderdelen:
– monitor en houd toezicht op gebouwenvoorraad (beleidsoptie 1),
– een budget dat meebeweegt met nieuwe eisen schoolgebouwen (beleidsoptie 1),
– een versnelde vernieuwing door verhogen vervangingstempo (beleidsoptie 2) en
– een financiële impuls voor het op orde brengen van de voorraad (beleidsoptie 2)
gaat oppakken?
Aan het monitoren en toezicht houden op de gebouwenvoorraad wordt hard gewerkt. Om de gebouwenvoorraad te kunnen monitoren en toezicht te houden op de kwaliteit, is inzicht in gegevens van schoolgebouwen noodzakelijk. Er wordt onderzocht hoe een (open source) data-infrastructuur hierbij kan helpen. In 2023 is hier een start mee gemaakt binnen de programmatische aanpak. Om te beoordelen of een data-infrastructuur voorziet in de behoefte van meer inzicht in de gebouwenvoorraad en bruikbaar is voor zowel gemeenten, schoolbesturen, als het Rijk en marktpartijen, testen wij een eerste versie uitvoerig met de sector. Na een grotere pilot die zal worden uitgevoerd in 2024 hopen wij uw Kamer in 2025 over de eerste conclusies te kunnen informeren. Ook kan het opvragen van alle integrale huisvestingsplannen (IHP’s) helpen om meer inzicht te krijgen in schoolgebouwen. In een IHP leggen gemeenten en schoolbesturen hun langetermijnvisie voor onderwijshuisvesting en de uitgaven of ontwikkelingen waar zij rekening mee houden vast. Mijn ministerie zal alle IHP’s ontvangen vanaf het moment dat het wetsvoorstel waarin het vaststellen van een IHP en het delen daarvan met het Ministerie van OCW verplicht wordt in werking is getreden. Uw Kamer is in de laatste periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting van 4 december 20239 geïnformeerd over de stand van zaken van dit wetstraject. De reacties en adviezen uit de (internet)consultatie zijn gedurende de tweede helft van 2023 verwerkt in het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor advisering bij de Raad van State. Ik verwacht het wetsvoorstel voor behandeling in uw Kamer aan te bieden in de tweede helft van 2024. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel komt daarmee op 1 augustus 2025, in plaats van de eerder beoogde 1 januari 2025. Een nadere update volgt in de volgende periodieke brief die uw Kamer dit voorjaar kan verwachten.
Zoals eerder aangegeven, wordt met de programmatische aanpak gewerkt aan het doelmatiger realiseren van vernieuwde schoolgebouwen alsmede het startklaar krijgen van de sector voor het moment waarop er meer middelen beschikbaar worden gesteld om het vervangingstempo te verhogen (beleidsoptie 2 uit het IBO).
De leden geven aan dat de Minister benoemt dat de «Maatwerkregeling ventilatie op scholen» nagenoeg volledig uitgeput is. Kan de Minister inzicht geven in het aantal scholen waar de ventilatie nu naar behoren presteert en wat dit betekent voor de exploitatielasten van scholen?
Het overzicht van de daadwerkelijke prestaties van ventilatie op scholen hebben wij op dit moment niet. Enerzijds omdat de scholen die de subsidie hebben ontvangen nog volop bezig zijn met de uitvoering van de ventilatiemaatregelen, anderzijds omdat we – zoals eerder vermeld in de periodieke Kamerbrief van 17 april 202310 – geen compleet beeld hebben van de staat van de schoolgebouwen in Nederland. Ook hebben we nog geen inzicht in de exploitatielasten van de scholen. We werken op dit moment aan verschillende manieren om deze informatie in de toekomst wel te verkrijgen. Zoals eerder genoemd, één van de manieren om meer inzicht te krijgen in de gebouwenvoorraad is het opvragen van alle integrale huisvestingsplannen (IHP’s) waarin gemeenten en schoolbesturen hun langetermijnvisie voor onderwijshuisvesting en de uitgaven of ontwikkelingen waar zij rekening mee houden vastleggen. Het Ministerie van OCW zal alle IHP’s ontvangen vanaf het moment dat het wetsvoorstel waarin het vaststellen van een IHP en het delen daarvan met het Ministerie van OCW verplicht wordt in werking is getreden. Een andere manier is door middel van een nog te ontwikkelen (open source) data-infrastructuur als onderdeel van de programmatische aanpak. Wij onderzoeken of wij een dergelijke data-infrastructuur kunnen gebruiken om inzicht te krijgen in gegevens van schoolgebouwen. Na een pilot die zal worden uitgevoerd in 2024 waarin wij een eerste versie uitvoerig testen met de sector hopen wij uw Kamer in 2025 over de eerste conclusies te kunnen informeren.
De leden geven aan dat de Minister onlangs erkende bij het debat over de Onderwijsbegroting dat de middelen voor de kwaliteit van schoolgebouwen ontoereikend zijn en reageerde desgevraagd zó: «Het eerlijke antwoord is dat het op dit moment geen speerpunt is». Kan de Minister uitleggen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat de kwaliteit van schoolgebouwen als belangrijke randvoorwaarde om personeel en leerlingen gezond te houden en optimale leerresultaten te behalen geen speerpunt is?
Dit kabinet heeft fors geïnvesteerd in onderwijs en heeft daarbij ingezet op onderwijskwaliteit, kansengelijkheid en leraren. Wat betreft onderwijshuisvesting heeft dit kabinet stappen gezet in de optimalisatie van het stelsel door onder andere te werken aan een nieuw wetsvoorstel en de programmatische aanpak. Door deze stappen te zetten kunnen de huidige middelen zo doelmatig mogelijk worden besteed en zijn we tegelijkertijd klaar voor een verhoging van het vervangingstempo van de schoolgebouwen. Dit zijn belangrijke eerste stappen om te zetten in de benodigde lange termijn aanpak. Zoals aangegeven in het antwoord op uw derde vraag, is het aan het volgende kabinet om te besluiten over de middelen die nodig zijn om de vervangingssnelheid te verhogen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het wenselijk vindt om onderwijshuisvesting niet langer individueel aan te pakken, maar dit juist via een integrale aanpak beter te coördineren. Deze leden deze mening. Er wordt aangegeven dat er ieder jaar structureel € 10,2 miljoen vrijgemaakt zal worden om te zorgen dat de processen van schoolbouwprojecten doelmatig verlopen. Zij vragen de Minister een indicatie te geven wanneer zij verwacht dat deze projecten afgerond zullen worden.
Binnen de programmatische aanpak werken we met een gefaseerde en lerende opbouw. Op dit moment zitten wij in de eerste opbouwfase. De projecten die in deze fase worden opgezet lopen in elk geval tot 2026. Het is de bedoeling dat in 2026 een programmaorganisatie is ingericht die gemeenten en schoolbesturen structureel kan adviseren en ondersteunen bij vraagstukken rondom onderwijshuisvesting en daarmee onderwijshuisvestingsprojecten aantrekkelijker maakt voor de markt.
De leden vragen of de Minister ook werk maakt van het schrappen van regelgeving die het bouwen van integrale kindcentra bemoeilijkt.
Er is een handreiking samengesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang, Brancheorganisatie Kinderopvang, de PO-Raad, Waarborgfonds & Kenniscentrum Kinderopvang/Kenniscentrum Ruimte-OK, het Ministerie van OCW en het Ministerie van SZW11 die scholen, kinderopvang en gemeenten inzicht geeft in mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving voor realisatie van gezamenlijke huisvesting. Hiermee zijn eerder in het veld heersende onduidelijkheden over wat wel en niet kan binnen de bestaande kaders verduidelijkt. Verder blijven we met het veld in gesprek over nog bestaande knelpunten en zal waar nodig naar oplossingen worden gezocht.
De leden geven aan dat in de brief de Minister aangeeft dat het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting zal moeten zorgen voor het stimuleren van het innovatief vermogen van de sector. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe dit innovatieve vermogen zal worden gestimuleerd. Ook geeft de Minister aan dat er vanuit het Groeifonds een impuls kan worden gegeven aan gewenste innovaties die niet of nauwelijks vanuit de markt komen. Kan de Minister aangeven waarom er geen aanbod vanuit de markt is?
Momenteel vindt er innovatie plaats, maar op beperkte schaal. Voorbeelden zijn programma’s voor het (ver)bouwen van duurzame scholen12 of het gebundeld aanbesteden van schoolgebouwen.13 Echter, een bouwbedrijf heeft grote opdrachten nodig om overheadkosten te kunnen dekken. Voor deze partijen zijn onderwijshuisvestingsopdrachten vaak te klein en de risico’s worden bovendien als groot ervaren. Dit kan ervoor zorgen dat partijen voorzichtig zijn om in te schrijven op aanbestedingen. Het kan ook zorgen voor hogere prijzen, omdat risico’s door aannemers en bouwers worden verwerkt in de aanneemsom. De markt wordt door bouwbedrijven dan ook relatief onaantrekkelijk genoemd.14 Zodoende wordt ieder schoolgebouw steeds opnieuw geprogrammeerd, uitgevraagd, aanbesteed, gebouwd en onderhouden. Schoolorganisaties, gemeenten en marktpartijen slagen er veelal niet in om innovaties aan te jagen en te verankeren in standaarden, en daarmee repeteerbaarheid en efficiëntere bouw te stimuleren. Dit is zonde, want schoolgebouwen zijn voor een groot deel vergelijkbaar qua samenstelling, inrichting, afmetingen en (installatie-) technieken. Om scholen beter, kostenefficiënt en sneller te bouwen of renoveren is daarom een centraal gecoördineerde investering nodig in repeteerbaarheid; dit doen we vanuit het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting door oplossingen te testen in de praktijk.
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat CO2-meters in het gehele funderend onderwijs verplicht zullen worden gesteld. Welk deel van de scholen heeft momenteel een CO2-meter?
ResearchNed heeft in 2022 een steekproef gedaan in opdracht van het Ministerie van OCW om het aantal scholen met CO2-meters in kaart te brengen.15 Uit dat onderzoek bleek dat 60% van de respondenten in ieder klaslokaal een werkende CO2-meter heeft hangen. Het Ministerie van OCW heeft naar aanleiding van dit onderzoek via meerdere kanalen schoolbesturen die niet over CO2-meters beschikten opgeroepen om ze wel aan te schaffen. In het kader van de aanstaande verplichtstelling van CO2-meters in schoolgebouwen via een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving zal opnieuw gecommuniceerd worden met schoolbesturen over het belang van CO2-meters.
De leden van de VVD-fractie zijn wel verbaasd over de doorlooptijd van de pilot voor mobiele luchtreinigers. Het experimenteren met luchtreinigers is reeds in 2021 gestart in Staphorst, voornamelijk met het doel om het verspreiden van het Coronavirus tegen te gaan. De pilot wordt nu pas afgerond in voorjaar 2024. Waarom was meer dan twee jaar nodig voor dit proces? Hoe kijkt de Minister naar dit proces?
Uw Kamer is sinds 2022 periodiek geïnformeerd over de voortgang van de pilot mobiele luchtreinigers. Eind 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de vertraging die de start van de pilot heeft opgelopen. Het onderzoek zou worden geleid door onderzoekers van de Technische Universiteit Eindhoven, maar is in verband met het tijdbeslag van een aantal andere onderzoeken naar luchtreinigers door dezelfde onderzoekers overgedragen aan andere onderzoekers van de Technische Universiteit van Delft, Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Utrecht en het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Daarna is begin 2023 fase 1 van het onderzoek gestart, waarbij meerdere typen luchtreinigers zijn getest in een laboratoriumopstelling en er metingen hebben plaatsgevonden op scholen in Staphorst. Zoals gemeld in de brief van december 2023 is fase 1 medio 2023 afgerond. Fase 1 heeft onder andere geresulteerd in een selectie van potentieel werkzame luchtreinigers, alsmede inzicht in het benodigde aantal luchtreinigers en de plaatsing daarvan in een klaslokaal. In de tweede helft van 2023 is fase 2 van start gegaan, waarbij de inzet van mobiele luchtreinigers werd getest in 45 klaslokalen verdeeld over vijf scholen. In december 2023 zijn ook deze tests afgerond en alle gegevens en metingen verzameld. Op dit moment worden nog een aantal laboratoriumtesten uitgevoerd op de verzamelde luchtmonsters. Het afrondende onderzoeksrapport wordt in juli 2024 opgeleverd. De resultaten van de pilot zullen inzicht geven in haalbaarheid en acceptatie van het werken met luchtreinigers in de klas en in de mate waarin de luchtreinigers in de klas de lucht kunnen zuiveren.
Helaas heeft de pilot vertraging opgelopen, maar ik acht het van belang om de gehele pilot en het afrondende onderzoeksrapport af te wachten alvorens uw Kamer te informeren over de volledige uitkomsten van de pilot en de reactie daarop.
De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte wat de adviezen van Ruimte-OK hebben opgeleverd. De leden vragen ook wat de kosten zijn per advies geweest en wat scholen hebben gedaan met deze adviezen.
Ruimte-OK heeft scholen geholpen met het optimaliseren van hun ventilatie. De hulp aan de scholen was uiteenlopend en bestond uit verschillende onderdelen. Scholen zijn op weg geholpen middels schoolbezoeken van ventilatie-experts, een rapport, instructie, kennisdocumenten op de website en een helpdesk. In de periode van 3 februari 2022 tot en met 31 december 2023 zijn er 1.559 locatiebezoeken uitgevoerd bij 398 schoolbesturen. De aanvragen zijn gedaan in het primair onderwijs (waaronder gespecialiseerd onderwijs) en voortgezet onderwijs. Een groot deel van de besturen deed een aanvraag in het kader van de subsidie Maatwerkregeling Ventilatie Op Scholen (voorheen: SUVIS). Een bezoek van een hulpteam was een voorwaarde om aanspraak te maken op de subsidie. Naast de 1.559 schoolbezoeken zijn in totaal 963 helpdeskvragen gesteld en 7.005 kennisdocumenten gedownload van de website. Na het sluiten van de subsidie waren er alsnog scholen die een schoolbezoek van een ventilatie-expert aanvroegen om de ventilatie te optimaliseren zonder gebruik te maken van de subsidie. Ook aan deze verzoeken is gehoor gegeven. In de toekomst wordt ondersteuning met betrekking tot ventilatie door Ruimte-OK voortgezet. De kennis die is opgedaan door Ruimte-OK met betrekking tot ventilatievraagstukken in scholen wordt bewaard, uitgebreid en verder beschikbaar gesteld.
Vanwege de grote diversiteit in typen adviezen is het niet zinvol en mogelijk om de kosten per advies te berekenen. Ruimte-OK heeft een opdracht uitgevoerd van € 2,7 miljoen. De middelen zijn volledig uitgeput. Scholen hebben aangegeven dat zij allemaal geholpen zijn nadat een hulpteam de school had bezocht. De aanbevelingen die gedaan zijn varieerden van het doorvoeren van verbeteringen op operationeel niveau (bijvoorbeeld correcte plaatsing van CO2-meters of het geven van instructies aan het team), op tactisch niveau (bijvoorbeeld structurele monitoring) tot verbeteringen op strategisch niveau (bijvoorbeeld overleg met gemeente voor een structurele oplossing).
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zien dat de sector voor grote uitdagingen staat, met achterstanden in onderhoud, hogere duurzaamheidseisen en mogelijke eisen voor inclusiever onderwijs. Deze leden onderschrijven dat alle sectoren moeten kunnen meekomen in de transitie naar een klimaatneutrale samenleving en dat kinderen zo veel als mogelijk samen kunnen opgroeien. Zij beschouwen het als een positieve ontwikkeling dat – als les uit de coronatijd – er meer aandacht is voor ventilatie en frisse lucht als factor in de gezondheid en concentratie van leerlingen. Tegelijkertijd betekenen deze ontwikkelingen samen dat de eisen aan gebouwen omhooggaan, terwijl de financiering niet of beperkt meestijgt. Vindt de Minister de huidige financiering toereikend, gezien deze grote uitdagingen, zo vragen zij.
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA fractie.
De leden vragen daarnaast hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Paul uit 2022 over een revolverend fonds. Zij denken dat een revolverend fonds met investeerders zoals pensioenfondsen een mogelijke oplossing kan bieden voor het financieringstekort en de grote uitdagingen waar de sector voor staat. Wanneer gaat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de leden van de Kamer hierover informeren, zeker gezien het dictum van de motie spreekt over terugkoppeling in het voorjaar van 2023, zo vragen zij.
In de voortgangsbrief onderwijshuisvesting van april 202316 is uw Kamer geïnformeerd over de conclusies van de Taskforce financiering onderwijshuisvesting en is ook een eerste appreciatie van een revolverend fonds met uw Kamer gedeeld. Zoals in de brief van april 2023 ook al wordt vermeld neemt een revolverend fonds niet het probleem van investeringen en bekostiging zoals geconstateerd in het IBO onderwijshuisvesting 2021 volledig weg. In samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is besloten om de wenselijkheid voor een revolverend fonds niet alleen voor onderwijshuisvesting te onderzoeken, maar voor al het maatschappelijk vastgoed. Het Ministerie van BZK heeft uw Kamer in de voorgangsbrief verduurzaming utiliteitsbouw van december 202317 geïnformeerd over de voortgang hiervan. Het Ministerie van BZK concludeert in deze brief dat de verkenning naar een revolverend fonds nogmaals heeft benadrukt dat een dergelijk fonds niet de oplossing is voor het bekostigingsvraagstuk, maar wel een oplossing zou kunnen zijn voor het financieringsvraagstuk. Dat wil zeggen dat naast een mogelijk revolverend fonds nog altijd aanvullende bekostiging nodig is voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Het Ministerie van BZK onderzoekt nu de wenselijkheden van verschillende financieringsinstrumenten en neemt hierin de bruikbaarheid voor onderwijshuisvesting mee. Hierover wordt u door het Ministerie van BZK in 2024 verder geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie merken op dat in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting uit 2021 is becijferd dat er 730 miljoen euro per jaar extra nodig is om in 2050 te verwezenlijken dat alle schoolgebouwen energieneutraal zijn, met een gezond binnenklimaat. Dat getal was gebaseerd op het prijspeil in 2019. Sindsdien zijn de bouwprijzen behoorlijk gestegen. Deze leden zien dat de sectorraden en de VNG inmiddels van 1,2 miljard euro per jaar spreken. Zij vragen of de Minister het oorspronkelijke bedrag kan indexeren naar het huidige prijspeil.
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA fractie.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van inclusieve gebouwen, zodat iedereen welkom is in de school en kinderen samen kunnen opgroeien en leren. Zij waarderen de inzet van de Minister daarop en haar toezegging in de werkagenda «Route naar inclusiever onderwijs 2035» dat onderzoek gedaan wordt naar wat er nodig is om ervoor te zorgen dat een schoolgebouw inclusief onderwijs mogelijk maakt en ook wat de financiële gevolgen daarvan zijn. Wanneer verwacht de Minister de resultaten van dit onderzoek te presenteren en hoe wil zij deze resultaten benutten, zo vragen deze leden. Wil de Minister de resultaten van dit onderzoek ook gebruiken om bepaalde eisen met betrekking tot inclusiviteit in wet- of regelgeving te verankeren? En hoe verhouden hogere eisen aan inclusieve schoolgebouwen zich tot de huidige achterstanden zoals die benoemd worden in het IBO Onderwijshuisvesting? Hebben mogelijke hogere eisen niet ook impact op de benodigde financiering, zo vragen zij.
De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek in het voorjaar van 2025 kunnen worden gepresenteerd aan uw Kamer. De resultaten wil het kabinet benutten om samen met de sector te kunnen vaststellen welke aanpassingen in schoolgebouwen gerealiseerd moeten worden om inclusief onderwijs te faciliteren en vervolgens gezamenlijk te kijken wat er nodig is om dit te realiseren.
In het IBO is geconstateerd dat het vervangings- en vernieuwingstempo van schoolgebouwen te laag is om onder andere de klimaatdoelstellingen te halen. Voor het vervangingsvraagstuk willen wij inzetten op een integrale aanpak waarin inclusiviteit wordt meegenomen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bezien wat de consequenties zijn voor de benodigde financiering.
De leden van de D66-fractie lezen in het IBO Onderwijshuisvesting dat het tempo waarin scholen worden gerenoveerd of door nieuwbouw worden vervangen te laag is, als gevolg van hogere eisen die (bij wet) aan het gebouw worden gesteld en de achterblijvende bekostiging voor het vernieuwen van de voorraad scholen. Kan de Minister delen wat het vervangingstempo in 2023 was, zo vragen deze leden. Zij maken zich ook zorgen over het behalen van de verduurzamingsdoelstellingen uit het Klimaatakkoord. Kan de Minister uiteenzetten of de sector met het huidige tempo van vernieuwing en renovatie op koers ligt om deze doelstellingen te halen in afzonderlijk 2030 en 2050, zo vragen zij. Zo nee, kan zij een indicatie geven in welk jaar de gewenste CO2-reductie van 95% gerealiseerd is, bij het huidige tempo? En wat acht de Minister noodzakelijk om deze doelen wel te halen, zo vragen zij.
Het vervangingstempo ligt op dit moment rond de 1%. Uit de Quickscan kwaliteit onderwijshuisvesting die vorig jaar met uw Kamer is gedeeld18 blijkt dat 2% van de schoolgebouwen momenteel aan de klimaatdoelstellingen van 2050 voldoet. Dit betekent dat we de klimaatdoelstellingen met het huidige vervangingstempo niet halen. Om in 2050 aan de Europese klimaatwetgeving te voldoen moet het vervangingstempo worden verhoogd naar 3,3%. Op dit moment werken wij aan zowel de programmatische aanpak als het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting om het verhogen van het vervangingstempo zo doelmatig mogelijk tot stand te brengen. Voor beantwoording van de rest van de vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA fractie.
De leden stellen dat sinds corona in veel schoollokalen al CO2-meters hangen, waarmee scholen over de data van het binnenklimaat beschikken. Zij achten het wenselijk dat dit inzicht in het binnenklimaat wordt gebruikt, zodat schoolbesturen, gemeenten, het rijk en marktpartijen op de kwaliteit van de gebouwen kunnen sturen. Wat gaat de Minister doen met scholen waar de luchtkwaliteit niet op orde is? Hoe gaat zij de normen voor het binnenklimaat overal handhaven en ziet zij mogelijkheden om scholen waar dit niet op orde is te ondersteunen of aan te spreken, zo vragen deze leden.
Alle schoolbesturen moeten ervoor zorgen dat hun schoolgebouwen voldoen aan de door het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voorgeschreven luchtkwaliteitseisen (voorheen Bouwbesluit 2012). De gemeente gaat over de handhaving van bouwregelgeving, waar het binnenklimaat ook onder valt. Het staat een gemeente zelf vrij hoe zij het toezicht- en handhavingsbeleid wil vormgeven voorbouwregelgeving.
Schoolbesturen dienen daarnaast vanuit hun rol als werkgever te weten of het binnenklimaat aan de gezondheidsrichtlijnen voldoet. Indien de luchtkwaliteit niet op orde is dienen zij maatregelen te nemen die passen binnen de verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Schoolbesturen kunnen de handreiking Optimaal Ventileren downloaden op www.ventilatiehulp.nl. Als schoolbesturen behoefte hebben aan extra hulp of advies over binnenklimaat dan kunnen zij terecht bij de helpdesk of hulpteams van Ruimte-OK.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de coronacrisis € 360 miljoen beschikbaar gesteld om het binnenklimaat op scholen te verbeteren. Schoolbesturen hebben via de SUViS-regeling en Maatwerkregeling de mogelijkheid gehad om subsidie aan te vragen om het binnenklimaat op school te verbeteren. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW via nieuwsbrieven en gerichte brieven aan schoolbesturen meermaals de oproep gedaan om CO2-meters aan te schaffen en hiervoor middelen beschikbaar gesteld. Momenteel wordt samen met het Ministerie van BZK gewerkt aan een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) waarbij CO2-meters verplicht worden in klaslokalen in het funderend onderwijs. Deze CO2-meters geven scholen en docenten meer inzicht in het binnenklimaat in een klaslokaal, waarna de docent – binnen de mogelijkheden die er zijn – gericht kan handelen om de ventilatie in het klaslokaal op dat moment te verbeteren.
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast enthousiast over het Groeifondsproject met betrekking tot onderwijshuisvesting. Deze leden zien mooie kansen om onderwijshuisvesting in de breedte te verbeteren. Zij vragen wat hier nu de stand van zaken is en wanneer het budget (zowel de voorwaardelijke toekenning als de reservering) definitief wordt toegekend.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft op 15 maart jl. uw Kamer geïnformeerd over het omzetten van voorwaardelijke toekenningen en reserveringen van alle derde ronde Groeifondsvoorstellen. Aan het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting is € 483,7 miljoen toegekend waarvan € 359,5 miljoen voorwaardelijk.
Met het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting wordt beoogd drie leerlabs te starten in 2024–2025 vanuit het deel dat definitief is toegekend (€ 124,5 mln). De voorwaardelijke toekenning is bedoeld om rond 2027 de start van nieuwe leerlabs (of uitbreiding van bestaande leerlabs) mogelijk te maken. Deze fasering is wenselijk omdat zo eerst kan worden geëvalueerd aan welke innovaties aanvullend behoefte is. Voor omzetting van de voorwaardelijke toekenning naar een definitieve toekenning zal vanaf medio 2026 een aanvullend plan worden opgesteld ter beoordeling aan de Groeifondscommissie.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen waarom de aanvraag voor het nationaal Groeifonds maar deels voorwaardelijk is toegekend? Een aantal punten van de aanvraag moesten kennelijk meer uitgewerkt en toegelicht worden. In welke fase bevindt zich dit nu en waarom was de aanvraag niet volledig?
In het openbare adviesrapport van de adviescommissie Nationaal Groeifonds van juni 2023 staan zes punten beschreven waarop de groeifondsaanvraag (ingediend in februari 2023) voor het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting verbetering of verduidelijking behoeft. Voldoen aan deze zes punten was een voorwaarde om de voorwaardelijke toekenning omgezet te krijgen naar een definitieve toekenning. In december 2023 is daarom een aanvullend rapport ingediend bij de adviescommissie. Aan deze voorwaarden is inmiddels voldaan. Aan het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting is 15 maart jl. € 483,7 miljoen toegekend waarvan € 359,5 miljoen voorwaardelijk.
De leden van de BBB-fractie merken op dat via het nationaal Groeifonds wordt voorzien dat 132 duurzame schoolgebouwen tot stand komen. Er zijn echter meer dan 8000 schoolgebouwen in Nederland, de inzet van het Groeifonds helpt dus hooguit 2% van alle schoolgebouwen in Nederland, hoe gaat de Minister de overige 98% faciliteren? Is dit enkel met instrumenten als een kenniscentrum en gebundelde aanbesteding?
De middelen uit het groeifonds komen niet in de plaats van het volgens het IBO benodigde bedrag (zie het antwoord op vraagnummer 4). De standaarden die het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting beoogt te genereren voor het sneller en kostenefficiënter realiseren van betere schoolgebouwen, komen wel ten goede aan alle toekomstige scholenbouwprojecten. De programmatische aanpak zal fungeren als aanvullend beleid om de opgebouwde kennis een groter podium te geven. Zo kunnen gemeenten en schoolbesturen gebruik maken van de nieuwste inzichten als zij gebouwen gaan vernieuwen of vervangen. Gemeenten en schoolbesturen ontvangen hiervoor middelen vanuit het gemeentefonds en de lumpsumbekostiging. Met deze middelen vernieuwen of vervangen zij zo’n 80–100 schoolgebouwen per jaar waarvan een aantal schoolgebouwen meedraaien in het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting.
De leden lezen tevens dat het nationaal Groeifonds wordt ingezet voor innovaties die vanuit de markt niet of nauwelijks tot stand komen. Welke innovaties worden hiermee bedoeld? En als deze innovaties niet uit de markt tot stand komen, is er dan wel behoefte aan deze innovaties?
Het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting beoogt standaarden op te leveren op het gebied van ontwerpen, bouwconcepten én processen. Bij het ontwikkelen van de standaarden wordt oog gehouden voor keuzevrijheid van de gemeenten en schoolbesturen.
Zie het antwoord op de eerdere soortgelijke vraag van de VVD-fractie voor het antwoord op de vraag waarom innovaties niet vanzelf tot stand komen vanuit de markt.
De leden van de BBB-fractie vragen vooral waar de financiële middelen vandaan moeten komen om alle schoolgebouwen duurzaam en met een gezond binnenklimaat te maken. Het energieneutraal maken van schoolgebouwen kost alleen al heel veel geld. Het eenzijdig opleggen van dit doel aan gemeenten en schoolbesturen gaat er niet voor zorgen dat het doel bereikt wordt: alles valt of staat immers met de beschikbaarheid van financiële middelen. Daarbij komt dat het opheffen van het investeringsverbod in PO en gewijzigde financieringsstructuren er voor zorgen dat steeds meer middelen die bedoeld zijn voor het onderwijs zelf, gebruikt worden voor de huisvesting. Dit lijkt geen wenselijke ontwikkeling. Wat gaat de Minister doen om dit te voorkomen?
De versoepeling van de investeringsmogelijkheden in het primair onderwijs houdt in dat schoolbesturen financiële ruimte die zij hebben op de bekostiging die zij als lumpsum ontvangen, kunnen besteden aan de «voorzieningen in de onderwijshuisvesting» zoals wettelijk vastgelegd.19 Indien een schoolbestuur de lumpsum volledig gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij wordt verstrekt, is geen sprake van overschot op die bekostiging. Onder de doeleinden waarvoor de lumpsum wordt verstrekt valt ook het onderhoud van het schoolgebouw en het terrein.20 Indien wel sprake is van een overschot op de bekostiging (lumpsum), kan het schoolbestuur dat overschot besteden aan de voorzieningen in de onderwijshuisvesting. In het voortgezet onderwijs bestaat deze mogelijkheid al.
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA fractie.
De leden van de BBB-fractie merken op dat volgens VNG, PO-Raad en VO-Raad er een tekort is van 1,2 miljard per jaar om de huisvesting van scholen aan te pakken. Wat is de visie van de Minister op deze waarschuwing van deze betrokken partijen?
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA fractie.
De leden vragen of de Minister het eens is met de stelling dat als het de Minister ontbreekt aan de financiële middelen om de doelen met betrekking tot huisvesting in het onderwijs te halen, we óf de doelen moeten bijstellen óf de financiële middelen moeten uitbreiden?
In het IBO onderwijshuisvesting is onderzocht of met het verlagen van het ambitieniveau 20% kan worden bespaard op het totaalbudget voor onderwijshuisvesting. In de uitwerking van deze optie is geconstateerd dat er zeer beperkt ruimte is om het ambitieniveau bij te stellen. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige werkomgeving en gemeenten moeten conform Europese regelgeving aan de slag met de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Sinds 1 januari 2021 moeten schoolgebouwen al bijna energieneutraal worden gebouwd (BENG) en vanaf 1 januari 2028 moeten nieuwe schoolgebouwen energieneutraal zijn (ENG), waarbij ENG ook de eindnorm is voor alle gebouwen in 2050.
We zien in de praktijk dat de schoolgebouwen die vernieuwd of vervangen worden aan een hoge standaard voldoen, maar dat het tempo waarmee dit gebeurt niet hoog genoeg ligt. De tweede besparingsvariant die is uitgewerkt in het IBO onderwijshuisvesting richt zich op doelmatigheidswinst. Met de programmatische aanpak wil het Ministerie van OCW hier samen met schoolbesturen en gemeenten op inzetten. De komende jaren zal op basis van pilots samen met de sector worden bezien of een besparing van 20% op het totaalbudget haalbaar is.
Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat er een groot verschil zit in de doelstelling van de Minister en de praktijk van alle dag. Hoe denkt de Minister de eigen ambitie te behalen? Heeft de Minister erover nagedacht om eerst te inventariseren waar de nood het hoogst is en daar te beginnen?
Er zijn reeds diverse stappen gezet om onze ambitie voor onderwijshuisvesting te realiseren. In de Kamerbrief wordt de programmatische aanpak en de Groeifondsaanvraag genoemd. Beiden zijn bedoeld om het verhogen van de huidige vervangingssnelheid op een zo doelmatig en kostenefficiënt mogelijke manier tot stand te brengen.
De meeste gemeenten hebben in samenspraak met schoolbesturen een integraal huisvestingsplan (IHP) opgesteld. In het IHP wordt geïnventariseerd bij welke gebouwen de nood het hoogst is en op basis hiervan wordt door de gemeente een prioritering gemaakt. Met het eerder genoemde wetsvoorstel dat in voorbereiding is, wordt het opstellen van een IHP voor alle gemeenten verplicht.
De ambitie zoals geformuleerd in de Kamerbrief van 4 december 202321 is een gezamenlijk geformuleerde ambitie. In dezelfde Kamerbrief wordt ook uiteengezet welke acties vanuit het Rijk worden genomen om toe te werken naar deze ambitie. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten over de middelen die nodig zijn om de vervangingssnelheid te verhogen.
Wel constateren we dat de schoolgebouwen die worden vervangen of vernieuwd doorgaans voldoen aan een hoge standaard zoals wij in onze ambities en doelen voorstellen.
Inbreng van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden vragen of de Minister ervan op de hoogte is dat onderzoek aantoont dat een groen, gezond schoolplein zorgt voor minder competitief gedrag onder leerlingen en dat op zo’n schoolplein minder wordt gepest.
Ik ben op de hoogte van het door u genoemde onderzoek.
De leden vragen of de Minister er tevens van op de hoogte is dat buitenles op een goed ingericht schoolplein zorgt voor betere leerprestaties, ook op het gebied van vakken als rekenen en taal?
Er zijn allerlei factoren die een rol spelen bij het verbeteren van de leerprestaties bij leerlingen in het funderend onderwijs. Buitenles lees ik hier als het vormgeven van het onderwijsleerproces in de buitenlucht in plaats van in een klaslokaal. Het is goed voor te stellen dat onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden het verzorgen van onderwijs in de buitenlucht kan bijdragen aan het verbeteren van onderwijsprestaties in het algemeen.
In het onderzoek waarnaar u verwijst wordt vermeld dat onder andere voldoende daglicht, een goede temperatuur, goede luchtkwaliteit en flexibele klaslokalen bijdragen aan betere leerprestaties. Daarnaast zorgt een prettig binnenklimaat ook voor een fijne werkomgeving voor onderwijsprofessionals. Het is ons streven om middels de programmatische aanpak het proces van de toekomstige scholenbouw zo in te richten dat we in Nederland een versnelling kunnen maken in het verbeteren van de onderwijshuisvesting. Daarbij horen uiteraard ook de in het onderzoek genoemde punten, zoals een gezond binnenklimaat.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren daarnaast dat de druk op de ruimte voor kinderen om te spelen, leren en bewegen toeneemt. Is de Minister op de hoogte van deze inperking op de ruimte waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen?
In Nederland neemt de verstedelijking toe. Dit betekent dat steeds meer kinderen opgroeien in steden. Het is onze gezamenlijke taak om ervoor te zorgen dat alle leerlingen elke dag het beste onderwijs krijgen, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen en het beste uit zichzelf kunnen halen. Zowel voor kinderen in de steden als in het buitengebied. Spelen en bewegen horen bij een optimale ontwikkeling van een kind.
Er is een vierkante meter-norm als richtlijn in de modelverordening van de VNG opgenomen voor schoolpleinen. De norm in de VNG modelverordening bestaat al sinds 1997 en gaat uit van een schoolplein van minimaal 300m2, waarbij voor scholen met bijvoorbeeld 200 leerlingen een schoolplein van 600m2 aan de norm voldoet. Voor scholen met meer dan 200 leerlingen is er een systematiek om een bepaalde ruimte per hoeveelheid leerlingen toe te voegen. Deze systematiek kunt u vinden in de openbaar beschikbare modelverordening Onderwijshuisvesting van de VNG.22 Het staat gemeenten vrij om meer óf minder vierkante meters toe te kennen, afhankelijk van bijvoorbeeld de mate van stedelijkheid en de beschikbare ruimte in de lokale context.
De leden vragen of de Minister het er mee eens is dat het onacceptabel is dat kinderen in bepaalde wijken amper in aanraking komen met groen? Ziet de Minister dat dit bijdraagt aan kansenongelijkheid, aangezien groenere schoolpleinen de leerprestaties en het welzijn van kinderen verhogen?
Elke dag werken leerkrachten, onderwijsondersteuners en andere onderwijsprofessionals aan het vergroten van de kansengelijkheid voor kinderen in Nederland. Door mijn ministerie wordt beleid gemaakt dat moet bijdragen aan het vergroten van de kansengelijkheid in het onderwijs in Nederland.
Scholen hebben binnen de wettelijke kaders de autonomie om een eigen invulling te geven aan het onderwijs dat zij geven. Zij maken daarin keuzes waarvan zij denken dat dit bijdraagt aan de ontwikkelingen van hun leerlingen. Het wel of niet in aanraking komen met groen is daar onderdeel van. Ik laat het graag over aan de autonomie van de professionals om keuzes te maken over hoe zij hun onderwijs willen inrichten. De inrichting van een wijk en het daarbij behorende groen is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
De leden vragen of de Minister zich ervan bewust is dat we de beschikbaarheid van een gezonde, groene leeromgeving voor alle kinderen niet kunnen laten afhangen van de welwillendheid van enkele gemeenten en provincies? Deelt de Minister de mening dat het in principe onwenselijk is dat zelfs bij nieuwbouw nog steeds versteende schoolpleinen worden opgeleverd, wat de prestaties en welzijn van kinderen niet bevordert? Vaak vragen scholen dan alsnog subsidie aan om de schoolplein te vergroenen, maar de subsidiepotjes zijn snel leeg en de meest kwetsbare scholen vissen vaak achter het net. Ziet de Minister dat zolang regels en afspraken hierover niet veranderen, ze blijft dweilen met de kraan open? Welke mogelijkheden liggen er in ieder geval in theorie (nog los van politieke keuzes) voor landelijke borging van de kwaliteit van de (groene) buitenruimte, in het belang van leerprestaties van kinderen?
Schoolpleinen, de inrichting en het onderhoud ervan kan onderdeel zijn van het gesprek tussen gemeenten en besturen dat gevoerd wordt bij een nieuw te bouwen school.
Gemeenten en scholen zijn gezamenlijk aan zet waar het gaat om de bouw van een nieuw schoolgebouw. Gemeenten ontvangen middelen uit het gemeentefonds waarmee zij de autonomie hebben om hun beleid vorm te geven. Schoolbesturen ontvangen middelen vanuit de lumpsum en ook zij hebben daardoor autonomie om de middelen te gebruiken voor het beleid dat zij samen met de scholen hebben vormgegeven.
Van groene en klimaatadaptieve schoolpleinen zijn veel goede lokale voorbeelden. Een aantal provincies verstrekt subsidies voor de vergroening van schoolpleinen. Daarbij zijn er voorbeelden waarbij de subsidie beschikbaar is voor scholen in wijken met weinig groen en waar veel kinderen opgroeien in armoede. Ook zijn sommige waterschappen aan de slag met groenblauwe schoolpleinen. Zo heeft bijvoorbeeld de provincie Zuid-Holland een samenwerking met Hoogheemraadschap van Delfland.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn – met betrekking op het bovenstaande – benieuwd of de Minister bereid is om de buitenruimte mee te nemen in de voorstellen over onderwijshuisvesting. Dit in lijn met de ambitie van de regering om meer integraal te denken en te doen. Op welke manier is de Minister (eventueel in overleg met zijn collega’s op andere departementen) bereid zich in zijn inspanning rond onderwijshuisvesting in te zetten om de omvang en kwaliteit van de beschikbare (groene) buitenruimte voor kinderen integraal mee te nemen in toekomstig beleid?
In de interdepartementale werkgroep Duurzame School werken de Ministeries van IenW, LNV, EZK, BZK en OCW samen op de raakvlakken jongeren, duurzaamheid en onderwijs. Momenteel is de werkgroep een gezamenlijke strategie duurzaamheid in het onderwijs aan het opstellen, waarbij wordt verkend of de schoolomgeving (dat wil zeggen: de sociale omgeving en ook de fysieke ruimte rond de school) een onderdeel wordt van deze strategie. In het voorjaar 2024 wordt de strategie aan uw Kamer gepresenteerd.
De leden vragen in hoeverre wordt, met het oog op de omgevingswet in het beleid omtrent onderwijshuisvesting, de kwaliteit van de buitenruimte rond scholen geborgd om zodoende de gezondheid te bevorderen?
Schoolbesturen en gemeenten kunnen afspraken maken over de manier waarop zij de buitenruimte rondom scholen willen inrichten. Zoals eerder benoemd, er lopen initiatieven en subsidies rondom de buitenruimte van scholen die bijdragen aan de gezondheid van kinderen. Deze initiatieven komen vanuit verschillende ministeries.
De leden vragen in hoeverre in het kader van klimaatadaptatie voor scholen in beeld is wat de situatie is met betrekking tot hittestress en de waterbergende kwaliteit van het kavel?
Voor klimaatadaptatie voeren gemeenten de cyclus uit van het deltaprogramma ruimtelijke adaptatie. Daarmee brengen ze in kaart hoe de klimaatrisico’s er lokaal uitzien voor hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen (stresstest). In deze cyclus zal dus ook inzichtelijk gemaakt worden waar voor schoolpleinen kwetsbaarheden zitten op het gebied van hittestress en waar de waterberging (on)voldoende op orde is, en uiteindelijk of en hoe dit aangepakt gaat worden.
De leden vragen op welke manier integraal wordt geborgd dat de gehele onderwijskavel, bestaande uit zowel het gebouw als de buitenruimte, past bij de noodzakelijke klimaatadaptatie?
Zoals in reactie op een eerdere vraag van uw fractie aangegeven, er bestaan veel goede lokale voorbeelden van groene en klimaatadaptieve schoolpleinen. Schoolpleinen, de inrichting en het onderhoud ervan kan onderdeel zijn van het gesprek tussen gemeenten en besturen dat gevoerd wordt bij een nieuw te bouwen school.
De leden stellen dat de Minister op dit moment wel weet in welke lokalen een CO2-melder hangt, maar niet wat de status is van de buitenruimte rond scholen. Is de Minister het met ons eens dat inzicht in dat laatste minstens zo belangrijk is voor de gezonde ontwikkeling van kinderen? Is de Minister bereid om voortaan te rapporteren over de staat van de buitenruimte rond scholen? Overheden zoals provincie Noord-Brabant vragen de regering om meer regie hierin. Is de Minister bereid met zulke overheden in gesprek te gaan en hun input mee te nemen in verder beleid met betrekking tot onderwijshuisvesting?
Zoals eerder aangegeven, momenteel is de interdepartementale werkgroep Duurzame School een gezamenlijke strategie duurzaamheid in het onderwijs aan het opstellen, waarbij wordt verkend of de schoolomgeving een onderdeel wordt van deze strategie. In het voorjaar 2024 wordt de strategie aan uw Kamer gepresenteerd.