Vastgesteld 16 januari 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 19 september 2023 over het Deltaprogramma 2024 (Kamerstuk 36 410 J, nr. 4).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 januari 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Meedendorp
1
Waaraan worden de extra middelen uit het coalitieakkoord voor instandhouding van het hoofdwatersysteem in het Deltafonds concreet besteed? Kunt u het bestedingsplan voor instandhouding van het hoofdwatersysteem, dat u tijdens het wetgevingsoverleg Water in november 2022 heeft aangekondigd, naar de Kamer sturen?
In het coalitieakkoord van 2022 zijn middelen vrijgemaakt om de oplopende achterstanden in het beheer en onderhoud van het hoofdwatersysteem te stabiliseren. Daarnaast komen de eisen die gesteld worden aan het hoofdwatersysteem steeds meer onder druk te staan als gevolg van o.a. het veranderende klimaat met hitte, droogte en hevige neerslag of op het terrein van cyberveiligheid. Met het basiskwaliteitsniveau, waarover de Kamer is geïnformeerd via de Kamerbrief van 17 maart 2023 (Kamerstukken 29 385, nr. 119), is inzichtelijk gemaakt met welke kwaliteit de netwerken in beheer van Rijkswaterstaat in stand worden gehouden en daarmee waar de middelen uit het Coalitieakkoord aan worden besteed. De aanvullende middelen vanuit het coalitieakkoord zijn nodig om hieraan uitvoering te geven. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat nu en in de toekomst onze wegen, vaarwegen en waterwerken goed te gebruiken zijn. Deze basis geeft ook voorspelbaarheid in de uitvoering, zowel voor marktpartijen als voor Rijkswaterstaat. In het basiskwaliteitsniveau is specifiek voor het hoofdwatersysteem afgesproken dat het hoofdwatersysteem in het kader van «instandhouding» voldoet aan de vereisten uit de Waterwet en de in dit verband relevante Europese richtlijnen. Het reguliere onderhoud en de vernieuwing wordt onverminderd uitgevoerd om waterveiligheid, voldoende zoetwater en waterkwaliteit te borgen.
2
Hoe verklaart u de overboekingen van artikel 3 naar artikel 5 in 2024 en 2025 (tabel 3) van coalitieakkoordmiddelen voor instandhouding, terwijl de tekst juist spreekt van een overboeking van artikel 5 naar artikel 3? Is hier sprake van een typefout?
De verwijzing gaat over het toevoegen van budget bij de eerste suppletoire begroting van 2022, zoals in de begroting Deltafonds 2023 is gemeld. Vorig jaar is € 319 mln toegevoegd aan artikel 3.02 in de uitvoeringsjaren 2023–2025.
Per abuis is deze toelichting opnieuw opgenomen in de begroting 2024.
3
Klopt het dat het tempo van de dijkversterkingsoperatie sterk moet worden verhoogd, van de huidige 35 kilometer per jaar naar gemiddeld 67 kilometer per jaar? Wat gaat u eraan doen om deze versnelling te bereiken? Is het mogelijk om de middelen voor instandhouding uit het coalitieakkoord, die vooralsnog niet tot besteding komen, hiervoor in te zetten? Wat zijn de kansen en belemmeringen daarbij?
In november 2023 is het Landelijk Veiligheidsbeeld Primaire Waterkeringen, inclusief Globale Kosteninschatting, gedeeld met de Eerste en Tweede Kamer. Hieruit volgt de inschatting dat de opgave in kilometers en kosten aanzienlijk toeneemt. Het is echter een beeld met onzekerheden en een grote bandbreedte. Deze onzekerheden worden komende periode uitgehard en aangescherpt. Daarna is beter in beeld hoeveel er precies versneld moet worden en of er nieuwe afspraken nodig zijn. Naast de financiële spanning op lange termijn, is gesignaleerd dat er ook op kortere termijn al een knelpunt is voor projecten (o.a. door toegenomen kosten, onzekerheid rond stikstof en rond financiering voor het hele project, gezien de lange doorlooptijd van waterveiligheidsprojecten). Dit benadrukt de noodzaak van een structurele oplossing om voldoende tempo in de aanpak van de grote versterkingsopgave te houden. Daarom wordt onderzocht wanneer dit tot problemen leidt en hoe hiermee om te gaan. De coalitiemiddelen voor instandhouding zijn specifiek beschikbaar gesteld voor instandhouding van de huidige waterstaatkundige objecten en zijn daarvoor essentieel. Het vergroten van de uitgaven van het HWBP in komende jaren biedt geen oplossing omdat deze middelen op die termijn niet kunnen worden weggezet aangezien veel projecten in de planuitwerkingsfase zitten.
4
Is het nodig om de doorlooptijd van dijkversterkingsprojecten te verkorten, moeten er meer projecten tegelijkertijd worden uitgevoerd, of gaat het om een combinatie van beide?
Momenteel ziet de Programmadirectie HWBP dat veel projecten langer duren en vertragen. De oorzaken zijn divers en niet allemaal direct beïnvloedbaar. Een voorbeeld is omgevingscomplexiteit, waarbij een veelheid aan belangen en actoren in het gebied van toepassing is, zoals Natura2000, stikstof, bereikbaarheid en bewonersbelangen.
Daarnaast kan de stikstofproblematiek ervoor zorgen dat projecten vertragen. Binnen het HWBP lopen verschillende trajecten die gericht zijn op meer stabiliteit en voorspelbaarheid van de projecten en het programma, maar de effecten daarvan zijn nog beperkt. HWBP-projecten worden decentraal aangestuurd door de verantwoordelijke waterschappen. Rijk en waterschappen bezien momenteel welke extra mogelijkheden er zijn om barrières weg te nemen en tot gezamenlijke versnelling in de uitvoering te komen. Een stand van zaken hiervan zal worden opgenomen in de brief die de Kamer ontvangt voorafgaand aan het CD Water voor de zomer 2024.
5
Wat kunt u doen om de doorlooptijd van dijkversterkingsprojecten te verkorten, aangezien er richting 2050 een versnelling nodig is en tegelijkertijd jaarlijks geld overblijft in het Deltafonds? Kunt u een plan van aanpak opstellen voor het verkorten van de doorlooptijd van dijkversterkingsprojecten, zoals de Minister van Binnenlandse Zaken heeft gedaan voor woningbouwprojecten?
Zie antwoord 4.
6
Hoe beoordeelt u de onzekerheid over beschikbaarheid van klei voor dijkversterking zoals blijkt uit recent onderzoek van CE Delft? Hoe wilt u hiermee omgaan?
In de huidige versterkingsprojecten van het HWBP wordt regelmatig gebruik gemaakt van klei uit België. Op middellange termijn kan er tekort ontstaan aan klei door de omvangrijke dijkversterkingsopgave. Het HWBP zoekt naar innovaties op dit vlak zoals het versterken van de dijk met gebiedseigen grond en toepassing van slib (kleirijperij). Het Ministerie van IenW zoekt ook naar slimme combinaties van projecten met grondvraag en overschot door in te zetten op integraal riviermanagement en waar mogelijk gebiedsgericht samenwerking te zoeken tussen verschillende opgaves.
7
Wat zijn de gevolgen van de extra ruimte (strook van 10–90 meter) die in de toekomst nodig is voor dijkversterking volgens het rapport van het kennisprogramma zeespiegelstijging? Hoe wilt u omgaan met deze gevolgen? En hoe is de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening daar bij betrokken?
In de brief over Water en Bodem Sturend (Kamerstukken 27 625, nr. 592) is aangegeven: «We actualiseren de huidige reserveringszones rond primaire waterkeringen (dijken en kust). Daarmee reserveren we ruimte voor toekomstige dijk- en kustversterkingen, en maken ze zo blijvend mogelijk. Ruimtelijke plannen en instrumenten van de gemeenten en provincies worden hierop aangepast.»
Hiertoe wordt in samenwerking met de waterschappen en regionale overheden in kaart gebracht wat de huidige stand van zaken van deze zones is, worden de uitgangspunten voor actualisatie bepaald en worden de gevolgen bezien voor bestaande, of (tijdelijke) nieuwe functies in deze zones.
De uitkomsten van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging worden benut voor een lokale ruimtelijke vertaling. De keringbeheerder borgt de reserveringszones in de profielen van vrije ruimte, maar deze zullen ook moeten doorwerken naar ruimtelijke instrumenten van Rijk, provincies en gemeenten, waaronder de Nota Ruimte. Beoogd is om eind 2024 bestuurlijke afspraken te maken over de actualisatie van de reserveringszones inclusief de gevolgen hiervan. De Kamer zal daar dan over geïnformeerd worden.
8
Waarom neemt u de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer niet over om het beleid voor dijkversterking meer te richten op de lange termijn (2100) en meer werk te maken van «gevolgbeperkende» maatregelen als een dijk doorbreekt of overloopt? Bent u van plan om in het Deltaprogramma en Deltafonds ook doelstellingen te formuleren voor 2100?
Waterveiligheid is voor een laaggelegen delta als Nederland een continue opgave, nu en in de (verre) toekomst. Daarom is het waterveiligheidsbeleid adaptief en cyclisch ingericht, waarbij beleid periodiek wordt geëvalueerd en bijgesteld, gericht op de lange termijn van 50 tot 100 jaar. Hiervoor wordt continu kennis ontwikkeld en toegepast in de praktijk en er wordt goed gekeken naar wat er op de lange termijn op ons afkomt aan de hand van de meest recente klimaatscenario’s, zoals nu gebeurt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging, waarbij nog verder wordt gekeken dan 2150. In dat verband zal ook worden gekeken naar de klimaatrobuustheid op langere termijn dan gebruikelijk in enkele bestaande HWBP-projecten.
Vanwege klimaatverandering en vaker voorkomen van extreme wateroverlast, wordt het steeds belangrijker om scherp te kiezen in de ruimtelijke ordening en rekening te houden met het water- en bodemsysteem bij de inrichting, bijvoorbeeld via gevolgbeperkende maatregelen. Voor het realiseren van het afgesproken beschermingsniveau zijn in Nederland waterkeringen het meest (kosten)effectief, ook na 2050. Daarom reserveren we ruimte voor toekomstige versterkingen, ook voor de lange termijn (Kamerbrief water en bodem sturend, Kamerstukken 27 625, nr. 592).
Bij de herijking van de Deltabeslissingen en voorkeurstrategieën in het Deltaprogramma, waarvan de uitkomsten in 2026 komen, wordt ook gekeken naar de lange termijn. Het Deltafonds (DF) heeft op dit moment een looptijd tot 2038. Het formuleren van doelstellingen in het DF voor de periode daarna is daarom niet mogelijk. Voor een specifiek programma als het HWBP geldt dat niet, want in 2050 moeten de primaire waterkeringen aan de wettelijke veiligheidsnormen voldoen.
9
Hoe verhoudt de boodschap in uw brief van 27 november 2023, dat bij diverse Hoogwaterbeschermingsprogramma-projecten «meekoppelkansen» voor natuur en ruimtelijke kwaliteit bij dijkversterking worden meegenomen, zich tot de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat dergelijke kansen vaak afvallen?
Of het lukt om meekoppelkansen voor natuur en ruimtelijke kwaliteit te verzilveren verschilt per project en bestuurlijke omgeving. In oktober is de Kamer een onafhankelijke analyse aangeboden naar de mogelijke besparingen, baten en kosten die een dubbele doelstelling voor de ruimtelijke kwaliteit en waterveiligheid, met daarin diverse goede voorbeelden van benutte meekoppelkansen. Bij het HWBP-project Zwolle-Olst is het bijvoorbeeld gelukt om een rivierverruiming en KRW-maatregel mee te nemen en bij het project Rijnkade Arnhem is het gelukt om de dijkversterking te combineren met kwaliteitsverbetering van Arnhem. Zoals de Algemene Rekenkamer constateert lukt dit niet altijd. Met Integraal Riviermanagement (IRM) ontwikkelen het Rijk, provincies en waterschappen een programma gericht op de integrale aanpak van verschillende doelen, om zoveel mogelijk synergie en maatschappelijke meerwaarde te creëren.
10
Wat is uw reactie op de bevinding van de Deltacommissaris dat geld en capaciteit nog beperkend zijn bij decentrale overheden om werk te maken van aanpassing aan klimaatverandering?
Geld en capaciteit bij decentrale overheden zijn inderdaad nog vaak beperkend. Zie ook het antwoord op vraag 20. Een van de oplossingen is om verder te gaan met de werkwijze van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) waarbij landsdekkend wordt samengewerkt in 45 werkregio’s. Daarin wordt via onderlinge samenwerking en kennisuitwisseling, en soms ook met gezamenlijk gefinancierde ondersteuning door adviesbureaus, gewerkt aan de opgaven. In het kader van de herijking van het Deltaprogramma worden verkenningen gedaan naar mogelijkheden voor structurele financiering van maatregelen in samenhang met het hanteren van meer concrete doelen en monitoring.
11
Hoe wilt u de Kamer informeren over het daadwerkelijk toepassen van het principe «water en bodem sturend» en de effecten daarvan in de praktijk?
Conform toezegging zal jaarlijks de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de stand van zaken van de interbestuurlijke uitvoering en borging van de 33 structurerende keuzes en achterliggende maatregelen. De eerste rapportage volgt in het voorjaar 2024.
De landelijke strategie en interbestuurlijke uitvoeringsagenda voor Water en Bodem Sturend is op 12 juli 2023 vastgesteld in het gecombineerde Bestuurlijk Overleg Water, Bodem en Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening en op 27 november 2023 als bijlage bij de verzamelbrief Water aangeboden aan de Tweede Kamer1.
12
Wat zijn de belangrijkste knelpunten in de praktijk bij de uitvoering van het Deltaprogramma? Kunt u hiervan een top 3 opstellen en voortaan een systematisch overzicht opnemen in het Deltaprogramma?
De uitvoering van het Nationaal Deltaprogramma ligt op koers, maar de opgaven worden richting 2050 groter dan eerder werd gedacht. Dit geldt voor alle drie de Deltaplannen (voor waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie): er zal meer en vaker sprake zijn van extreme neerslag en hitte, vaker periodes van droogte en lage rivierafvoeren en ook de opgave voor de dijkversterkingen is groter dan bij de start van het Deltaprogramma was ingeschat (zie ook Kamerstukken 31 710, nr. 82 en de brief van de Deltacommissaris (Kenmerk 2023Z19475)). De knelpunten zijn verschillend van aard en daarom moeilijk in een top 3 te rangschikken. De knelpunten betreffen tekorten op het gebied van o.m. uitvoeringscapaciteit en financiële middelen (vooral op middellange en langere termijn), tekorten aan bouwstoffen en materialen (waaronder geëlektrificeerd groot materieel) voor de diverse opgaven en er zijn vertragingen als gevolg van o.a. stikstof. Bij de voorbereiding van het Deltaprogramma 2025 zal de suggestie meegenomen worden om een systematisch overzicht op te nemen.
13
Wat is de huidige communicatiestrategie rondom zeespiegelstijging, wateroverlast en droogte? Wordt er bijvoorbeeld gekozen voor een «geen paniek»-strategie, of juist voor een strategie met urgentie?
De huidige communicatiestrategie laat zien hoe urgent de opgaven op het gebied van water zijn, waarbij er geen onnodige paniek wordt gezaaid. Nederland is een van de veiligste delta’s ter wereld. Maar daar moeten we ook hard voor werken: het klimaat verandert, de zeespiegel stijgt en de weersextremen worden groter. Denk aan hevige neerslag en langere periodes van droogte. We moeten ons land ook in de toekomst goed wapenen tegen overstromingen vanuit de zee en vanuit rivieren, en ook tegen wateroverlast en droogte/watertekorten. Bijvoorbeeld door het beter vasthouden van water en het hermeanderen van beken zodat grondwaterstanden worden aangevuld. Daarom wordt richting inwoners gecommuniceerd over deze opgaven en waar mogelijk over het handelingsperspectief dat inwoners zelf ook hebben.
Wat betreft zeespiegelstijging is er zicht op de kwaliteit van de dijken en wordt daar waar nodig gewerkt aan het versterken van dijken via het HWBP. De versnelling van de zeespiegelstijging is een serieuze ontwikkeling die we beter in beeld brengen binnen het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. De kennis die hierin wordt opgebouwd, wordt vertaald in het waterveiligheidsbeleid en de versterking van dijken. In communicatie over zeespiegelstijging wordt daarom feitelijke informatie gegeven en een doorkijk naar de lange termijn. Recente inzichten geven aan dat zelfs een zeespiegelstijging van 3 meter weliswaar leidt tot een forse extra opgave voor waterveiligheid met grote impact, maar ook dat deze in principe technisch haalbaar is, mits we blijven voldoen aan de randvoorwaarden die hiervoor gelden, zoals beschikbaarheid van middelen, grondstoffen, ruimte en capaciteiten.
Droogte, verzilting en wateroverlast zullen in de toekomst steeds vaker voorkomen en vergen adequate voorbereiding. Alle waterbeheerders/overheden zullen zich daarop moeten voorbereiden, bijvoorbeeld door aanpassing van de ruimtelijke inrichting. De overheid kan het niet alleen, dus willen we ook bedrijven en inwoners handelingsperspectief bieden. Een ieder kan bijdragen door bijvoorbeeld zuiniger om te gaan met drinkwater en door het vergroenen van de openbare ruimte en de tuin. In een groene tuin kan regenwater de bodem in waardoor minder overlast ontstaat bij extreme neerslag, water wordt vastgehouden voor tijden van droogte en het koeler is in warme periodes. In de communicatie over wateroverlast en droogte wordt daarom de urgentie onder de aandacht gebracht en handelingsperspectief geboden.
14
Hoe worden de belangrijkste punten vanuit het Deltaprogramma, dat 120 pagina's telt en daarom niet door het grote publiek gelezen zal worden, gecommuniceerd met het publiek?
Het Deltaprogramma 2024 is voor iedereen te lezen en bekijken via de website:
https://dp2024.deltaprogramma.nl/. Speciaal voor het bredere publiek is ook een hoofdlijnenpagina gemaakt: https://dp2024.deltaprogramma.nl/hoofdlijnen/in-vijf-minuten/. Er is ook een handzame brochure met de belangrijkste punten van het deltaprogramma en de adviezen van de Deltacommissaris online beschikbaar. Dit is en wordt onder de aandacht gebracht via diverse social mediakanalen. Voor het Deltaprogramma 2025 zal op een vergelijkbare manier de inhoud toegankelijk worden gemaakt voor een breed publiek, via een website met eenvoudig taalgebruik, afbeeldingen en korte videoboodschappen van mensen die te maken hebben met maatregelen uit het Deltaprogramma. Er zullen zoveel mogelijk kanalen worden ingezet om dit bij het grote publiek onder de aandacht te brengen, ook via de partners bij gemeenten, provincies en waterschappen.
15
Hoeveel kosten aan adaptatie en zorg in het jaar 2100 worden vermeden als alle aanbevelingen uit het Deltaprogramma worden opgevolgd?
De vraag naar de kosten en baten van klimaatadaptatie bestrijkt een enorm breed terrein. Onderdeel van de baten is de te vermijden schade die het gevolg zal zijn van onvoldoende klimaatbestendig investeren in de Nederlandse economie.
In het verleden is via de «klimaatschadeschatter» de schade door effecten van klimaatverandering tot 2050 geschat op een bedrag dat kan oplopen tot 170 miljard euro. Dit betreft alleen de schade door wateroverlast, hitte en droogte. De Studiegroep begrotingsruimte2 concludeert dat het inschatten van klimaatkosten complex is en buitengewoon onzeker. De studiegroep baseert zich op de resultaten van een CPB-studie3, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen schade door klimaatverandering (klimaatschade), beleid om zich te weren tegen deze schade (adaptatiekosten) en beleid om opwarming tegen te gaan (mitigatiekosten). Deze studie schat in dat onder bepaalde aannames ten aanzien van de opwarming van de aarde, de klimaatschade zonder adaptatiebeleid in Nederland tussen 2,0–3,5 miljard euro per jaar bedraagt in 2050 en tussen 8,1–9,6 miljard euro in 2100.
Als adaptatiebeleid in Nederland echter goed wordt toegepast valt de klimaatschade in Nederland naar verwachting veel lager uit: tussen 0,9–1,6 miljard euro per jaar in 2050 en 1,1–1,9 in 2100. Daarnaast schat het CPB in dat adaptatiebeleid zelf 2,7 miljard euro per jaar kan bedragen. Belangrijke kanttekeningen hierbij zijn dat dit gaat om gemiddelden, terwijl de kosten per jaar enorm kunnen verschillen, en dat er bepaalde omslagpunten (zoals het smelten van de ijskappen) niet zijn meegenomen. Het CPB baseert zich op verschillende bronnen en neemt de klimaatdreigingen wateroverlast, hitte droogte, waterveiligheid, en zoetwatervoorziening in beschouwing. De nieuwe KNMI-klimaatscenario’s zijn niet verwerkt in bovenstaande studies.
De nieuwe KNMI-scenario’s en de rivierafvoerscenario’s laten zien dat we te maken krijgen met een versnelling van de zeespiegelstijging, een toename van de gemiddelde temperatuur, drogere zomers en nattere winters. Tegelijkertijd nemen de weersextremen toe en kunnen er in de zomer zwaardere buien voorkomen. De rivierafvoeren worden hoger in de winter en lager in de zomer. De verzilting in de kustgebieden neemt toe door de combinatie van lagere rivierafvoeren in de zomer en zeespiegelstijging. Ook groeit de watervraag in alle sectoren waardoor de druk op de zoetwatervoorziening substantieel toeneemt en er in de zomer vaker watertekorten ontstaan. Hierdoor zal de economische en ecologische schade door klimaatverandering sterk toenemen. Door het borgen en implementeren van de structurerende keuzes en maatregelen conform Water en bodem sturend kan de stijging van maatschappelijke kosten beperkt worden.
16
Wat is de verhouding in kosten tussen klimaatmitigatie en klimaatadaptatie? Hoeveel keer duurder of goedkoper is mitigatie dan adaptatie?
Het is belangrijk dat we klimaatverandering tegengaan en tegelijkertijd ons aanpassen aan en voorbereiden op de effecten van klimaatverandering. Het tegengaan van klimaatverandering is een majeure opgave. We moeten nu zoveel mogelijk doen om verdere zeespiegelstijging, droogte en wateroverlast en de enorme gevolgen en kosten daarvan, te voorkomen. Die kosten lopen naar verwachting sterk op. De Studiegroep Begrotingsruimte (zie het antwoord op vraag 15) geeft aan dat ook de kosten voor mitigatiebeleid zeer lastig in te schatten zijn. In de studie van het CPB worden op basis van modelinschattingen de financiële kosten van klimaatneutraliteit in 2050 ingeschat op tussen de 18,4–32,7 miljard euro per jaar, afgezet tegen een basispad waarin een deel van het huidige beleid in meegenomen. Dit is echter een grove inschatting van de kosten van de energietransitie. Tegenover de kosten van het adaptatie en mitigatiebeleid staan ook basten, waardoor effectief (mondiaal) beleid per saldo welvaartsverhogend kan zijn.
17
Wat zijn de kosten voor klimaatadaptatie per Nederlandse inwoner in de jaren 2030, 2050 en 2100 in de scenario's dat Nederland 1) zich houdt aan de nationale Klimaatwet, 2) zich niet houdt aan de Nederlandse klimaatwet, 3) de huidige klimaatdoelen overtreft en meer/sneller CO2 reduceert?
Zie ook het antwoord op vraag 15 en 16. De kosten van maatregelen die nodig zijn om de schade door effecten van klimaatverandering (wateroverlast, hitte, droogte) te beperken, maken nog geen onderdeel uit van de jaarlijks ca 1 miljard die in Nederland wordt geïnvesteerd in waterveiligheid en zoetwatervoorziening (vanuit het Deltafonds). Duidelijk is dat de kosten na 2050 verder oplopen, mede ook om de gevolgen van zeespiegelstijging en toename van weersextremen op te kunnen vangen. De Studiegroep Begrotingsruimte concludeert dat klimaatverandering zal leiden tot extra nationale en overheidskosten. Welk deel van deze kosten door de overheid zullen worden gedragen is sterk afhankelijk van politieke keuzes. Gezien de grote onzekerheden in de schattingen is er geen eenduidig antwoord op de vraag naar de kosten per inwoner te geven.
18
Hoe verhoudt het investeren in herstel en uitbreiding van natuur zich tot de kosten van klimaatadaptatie? Is een euro besteed aan natuur een veelvoud aan euro's waard in klimaatadaptatie?
De kosten van klimaatadaptatie zijn nog onvoldoende in kaart gebracht (zie ook het antwoord op vraag 15). Hetzelfde geldt voor de investeringen in herstel en uitbreiding van natuur. Er is sprake van terugverdienvermogen van klimaatadaptatiemaatregelen (informatie daarover is beschikbaar op de website www.klimaatadaptatienederland.nl). Bij zowel klimaatadaptatie als natuurmaatregelen wordt gepoogd de kansen te benutten om met investeringen zowel de klimaatadaptatie-opgave aan te pakken als ook de natuur robuuster en veerkrachtiger te maken. Sommige oplossingen voor klimaatadaptatie zijn juist te vinden via het versterken en het inzetten van natuur. Zo kunnen natuurgebieden fungeren als klimaatbuffers en overtollig water vasthouden, bodemdaling tegengaan, de belasting van primaire keringen verminderen en de stabiliteit bevorderen.
19
Hoeveel procent van het Nederlandse landoppervlak (exclusief binnenwateren) zou gereserveerd moeten worden om water te bufferen in tijden van extreme neerslag? Hoe verhoudt dit zich tot het percentage dat nodig is voor andere (ruimtelijke) reserveringen en tot de huidige verdeling van ruimtegebruik in Nederland?
Een van de acties die voortvloeit uit de beleidstafel wateroverlast en hoogwater (naar aanleiding van de wateroverlastramp in Limburg in 2021) is dat alle provincies bovenregionale risicoanalyses uitvoeren om de ruimtevraag voor waterberging goed te kunnen onderbouwen. Deze analyses starten in 2024. De provincies kunnen vervolgens de ruimtevraag voor waterbuffers oppakken in samenhang met andere ruimtelijke opgaves.
Conform het water en bodem sturend beleid4 moet in ieder geval 5% tot 10% van de diepe polders worden gereserveerd voor waterberging, bij voorkeur de diepste delen. Hier is geen nieuwe bebouwing toegestaan, tenzij het niet ten koste gaat van het waterbergend vermogen. In hoger gelegen delen van Nederland zal ook waterberging nodig zijn, zowel voor teveel als voor te weinig water. In de regionale watersystemen zal extra ruimte voor permanente of tijdelijke waterberging nodig zijn.
20
Hoeveel fte werkgelegenheid, bij overheden en in de private sector, is nodig om alle aanbevelingen uit te voeren? Is het aannemelijk dat deze mensen allemaal beschikbaar zijn en toereikend zijn opgeleid in de toekomst?
In de voortgangsrapportage van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (bijlage bij het Deltaprogramma 2024) wordt door met name de gemeenten aangegeven dat er vaak gebrek is aan capaciteit. Dat gaat vaak over beperkingen in de formatie van gemeentelijke organisaties, maar regelmatig ook over krapte op de arbeidsmarkt om de juiste medewerkers te kunnen aantrekken die een bijdrage kunnen leveren aan beleid en uitvoering van maatregelen. Om hierop het eigen beleid te kunnen aanscherpen hebben LNV en IenW hierover samen een advies aanvraag gedaan bij de SER: Adviesaanvraag Transitie naar een Groene Arbeidsmarkt. Binnen Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is Nederland opgedeeld in 45 werkregio’s, waarbinnen via onderlinge samenwerking en kennisuitwisseling en soms ook met gezamenlijk gefinancierde ondersteuning door adviesbureaus wordt gewerkt aan de opgaves. Daarnaast wordt door middel van een kennisportaal (www.klimaatadaptatienederland.nl), de klimaateffectatlas (www.klimaateffectatlas.nl) en bijeenkomsten zoveel mogelijk kennis voor het netwerk beschikbaar gemaakt. Ook wordt nauw samengewerkt met opleidingsinstellingen en onderzoeksnetwerken (o.a. HBO, NWO). Tenslotte wordt vanuit de Topsector Water en Maritiem via het kernteam Human Capital ingezet op het vinden, opleiden en vasthouden van gekwalificeerd personeel.
21
Wat is het gemiddelde verlies aan absolute levensjaren en aan gezonde levensjaren als gevolg van klimaatverandering (hitte, overstromingen, en dergelijke) in Nederland in de jaren 2040 en 2050?
Op basis van thans beschikbare informatie is het niet mogelijk om het verlies aan (absolute en gezonde) levensjaren door hitte te kwantificeren. Dit is van heel veel factoren afhankelijk. Wel staat voorop dat hitte een belangrijke bedreiging vormt voor de volksgezondheid en daarmee volop aandacht verdient. Aanhoudend warm weer en hittegolven leiden tot een toename van gezondheidsklachten, slaapproblemen en vroegtijdige sterfte, vooral onder ouderen en chronisch zieken. Het risico op sterfte is het hoogst bij extreme hitte en extreme koude, maar loopt al op bij kleine afwijkingen van de «optimale» temperatuur.
In 2021 heeft het RIVM in opdracht van het Ministerie van EZK geanalyseerd voor welke impacts van toekomstige klimaatverandering op gezondheid er een doorrekening mogelijk is5. Daaruit blijkt dat voor warmtesterfte, koudesterfte, voor huidkanker door UV-straling en voor enkele infectieziekten een doorrekening mogelijk is. Voor veel andere aspecten, zoals ziektelast door hitte, toename van hooikoorts en andere allergische reacties, de mentale gezondheidsimpact van extreem weer en klimaatverandering als dreiging, sterfte door slechte luchtkwaliteit en verergering van bestaande en introductie van nieuwe infectieziekten is er nog onvoldoende kennis beschikbaar om berekeningen van huidige en toekomstige ziektelast te kunnen maken.
22
Hoeveel geld kan Nederland verdienen aan het exporteren van meer kennis over klimaatadaptatie?
In potentie gaat het om grote bedragen omdat er op gebied van waterveiligheid, droogteaanpak, bestrijding wateroverlast en aanpak hittestress wereldwijd enorme uitdagingen liggen en er veel behoefte is aan expertise. Dit jaar is vanuit het Nationaal Groei Fonds (NGF) het kennis- en innovatieprogramma NL2120 goedgekeurd. Dat programma werkt de komende jaren aan het versterken van ondernemerschap in verschillende grondgebonden bedrijfssectoren en vergroot de vooraanstaande positie van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven in de internationale markt op het terrein van klimaatadaptatie, water en landbouw. De focus ligt bij verdienmogelijkheden vanuit groenblauwe oplossingen.
23
Welke van de «scherpe keuzes» die worden aanbevolen betreffen een wetswijziging?
Het Deltaprogramma zet in op houdbaar landgebruik en sluit daarbij aan op de Water en Bodem Sturend brief (Kamerstukken 27 625, nr. 592) waarin is aangegeven dat in diverse gebieden het huidige waterbeheer en landgebruik, zeker met klimaatverandering en zeespiegelstijging, onder druk komt. Stevige keuzes zijn daar nodig om tot houdbaar beheer van water en bodem te komen met gevolgen voor het huidige landgebruik. Hiervoor heeft rijk de regie genomen met 33 structurerende keuzes voor deze gebieden. Voor de implementatie kan aanpassing van wet- en regelgeving nodig zijn maar ook financiering en extra inzet en capaciteit. Rijk en regio hebben gezamenlijk een uitvoeringsstrategie voor Water en Bodem Sturend vastgesteld waarin wordt uitgewerkt welke instrumentarium van welke overheid moet worden ingezet. Dat kan wet- of regelgeving in het ruimtelijk of waterdomein betreffen maar ook stevig geborgd worden via de ruimtelijke arrangementen van NOVEX of NPLG. Dat gaat onder andere over regelgeving voor woningbouw (maatlat en afwegingskader) maar ook over eventuele inzet van instrumenten om de bodemdaling en verdroging te remmen.
Dat kan, afhankelijk van de opgave, met instrumenten van het Rijk (Omgevingswet, Besluit Kwaliteit Leefomgeving en Waterwetgeving) en ook met instrumenten van decentrale overheden. Een voorbeeld is waterschap Rijnland, dat via de waterschapsverordening eisen stelt aan de waterberging van bebouwing.