Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede ter implementatie van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU, verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit en verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators, en met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteits- en gasvoorziening te komen tot een hernieuwd regelgevend kader met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit en gas;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
ieder die van een systeembeheerder de beschikking heeft gekregen over een aansluiting;
deel van een transmissie- of distributiesysteem dat bestaat uit één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen, tussen:
a. een transmissie- of distributiesysteem en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken;
b. systemen van verschillende systeembeheerders, met uitzondering van systeemkoppelingen;
c. het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee en een windpark op zee of tussen het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee en de installatie van een eindafnemer;
d. een transmissie- of distributiesysteem voor gas en een gasproductienet;
overeenkomst op basis van een aanbod als bedoeld in de artikelen 3.41, eerste lid, 3.86, eerste lid, of 3.104, tweede lid, onderdeel a;
Agentschap als bedoeld in artikel 1 van verordening 2019/942;
eindafnemer van elektriciteit die binnen zijn eigen installatie geproduceerde elektriciteit verbruikt, opslaat of deze verkoopt, of die gebruik maakt van flexibiliteits- of energie-efficiëntiediensten, mits die activiteiten niet zijn belangrijkste commerciële activiteit vormen;
terugleveringsovereenkomst, terugleveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel, vraagresponsovereenkomst, of andere overeenkomst inzake aggregeren;
combineren van vraagrespons of ingevoede elektriciteit van verschillende actieve afnemers met het oog op wederverkoop;
administratief punt waar invoeding, onttrekking of verbruik van elektriciteit of gas wordt toegerekend aan een marktdeelnemer;
Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;
groepering van de invoedingen en onttrekkingen en handelsberichten voor verkoop en inkoop, van een balanceringsverantwoordelijke voor gas;
balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit of gas;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de onbalans die hij, of degene die hij vertegenwoordigt, veroorzaakt in het transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit en die overeenkomstig de methoden of voorwaarden voor elektriciteit, bedoeld in artikel 3.118, door de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit als balanceringsverantwoordelijke is toegelaten;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de onbalans die hij, of degene die hij vertegenwoordigt, veroorzaakt in het transmissie- of distributiesysteem voor gas en die overeenkomstig de methoden of voorwaarden voor gas, bedoeld in artikel 3.118, door de transmissiesysteembeheerder voor gas als balanceringsverantwoordelijke is toegelaten;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.6 is aangewezen;
door de instellingen van de Europese Unie vastgestelde richtlijnen, verordeningen, besluiten zonder vermelding van adressaten en besluiten met vermelding van adressaten, voor zover mede tot Nederland gericht;
enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen als bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter bevordering van de naleving van wettelijke voorschriften en die niet wegens een overtreding wordt opgelegd;
biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;
entiteit in een andere lidstaat die op grond van nationale wettelijke regels is belast met het beheer van een transmissiesysteem als bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van richtlijn 2019/944 of artikel 2, onderdeel 4, van richtlijn 2009/73;
functionaliteit voor het verzenden en ontvangen van gegevens voor informatie-, monitoring- en controledoeleinden door middel van een vorm van elektronische communicatie;
congestie voor elektriciteit of voor gas;
congestie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van verordening 2019/943;
situatie waarin de maximale transportcapaciteit van een deel van een transmissie- of distributiesysteem voor gas niet voldoende is om te voorzien in de behoefte aan transport;
stelsel van procedures dat voorkomt dat zich congestie voordoet en de maatregelen die bewerkstelligen dat congestie wordt opgeheven;
dienst inzake de verandering van de belasting van het transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit die wordt ingezet ten behoeve van congestiebeheer of een efficiënter beheer of efficiëntere ontwikkeling van het transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit;
fysiek punt dat een aangrenzend buitenlands transmissiesysteem voor gas, een interconnector voor gas of een productienet voor gas verbindt met een Nederlands transmissiesysteem voor gas;
directe lijn als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid;
distributiesysteem voor elektriciteit of voor gas;
distributiesysteembeheerder voor elektriciteit of voor gas;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel e, is aangewezen;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel f, is aangewezen;
stelsel van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van elektriciteit op een spanningsniveau lager dan 110 kilovolt;
stelsel van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van lokaal of regionaal transport van gas, niet zijnde een gasproductienet;
aangeslotene die elektriciteit of gas koopt of wil kopen voor eigen gebruik;
markt voor het verhandelen van elektriciteit of gas, capaciteit, balanceringsdiensten, of ondersteunende diensten, in alle tijdsbestekken, waaronder termijn, day-ahead en intraday, daaronder begrepen een over-the-counter-markt of elektriciteits- of gasbeurs;
faciliteit waarmee elektriciteit wordt opgeslagen;
elektriciteit die is geproduceerd met hernieuwbare bronnen of met energie uit hernieuwbare bronnen, met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van accumulatiesystemen;
groepering van de handelsprogramma’s en indien dat krachtens de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, is voorgeschreven, de groepering van invoedingen en onttrekkingen per allocatiepunt, van een balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit;
juridische entiteit die ten behoeve van haar leden, vennoten of aandeelhouders activiteiten op de energiemarkt verricht en als hoofddoel heeft het bieden van milieuvoordelen of economische of sociale voordelen aan haar leden, vennoten of aandeelhouders of aan de plaatselijke gebieden waar ze werkzaam is, en niet is gericht op het maken van winst;
energie die is geproduceerd uit hernieuwbare bronnen of energie die is geproduceerd met gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;
gegevens op een rekening voor garanties van oorsprong die betrekking hebben op:
a. energie uit hernieuwbare bronnen en waarmee wordt aangetoond dat een producent een hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen heeft geproduceerd; of
b. elektriciteit uit niet-hernieuwbare bronnen en waarmee wordt aangetoond dat een producent een hoeveelheid elektriciteit uit een andere energiebron dan hernieuwbare bronnen heeft geproduceerd;
a. aardgas dat bij een temperatuur van 15 °C en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert en voor ten minste voor 75% bestaat uit methaan; of
b. gas uit hernieuwbare bronnen;
periode vanaf 1 oktober in enig jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende kalenderjaar;
systeem voor de opslag van gas, met inbegrip van het gedeelte van een LNG-systeem dat voor opslag wordt gebruikt, maar met uitzondering van het gedeelte dat wordt gebruikt voor gasproductie en met uitzondering van een systeem voor de opslag van gas dat uitsluitend ten dienste staat van een transmissiesysteembeheerder voor gas bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel i, is aangewezen;
stelsel van één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen die onderdeel uitmaken van een olie- of gaswinningsproject of die worden gebruikt voor het transport van gas rechtstreeks van een gaswinningsproject naar een gasverwerkingsinstallatie, een gasopslagsysteem of een aansluiting op een transmissiesysteem voor gas;
stof die bij een temperatuur van 15 °C en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert en voor ten minste voor 75% bestaat uit methaan en die is geproduceerd met hernieuwbare bronnen of met energie uit hernieuwbare bronnen;
rechtspersoon als bedoeld in artikel 4.15, eerste lid;
systeem als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid;
aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 3 x 80 Ampère voor elektriciteit of 40 m3(n) per uur voor gas;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit of gas koopt voor wederverkoop;
wind, zon, omgevingslucht, oppervlaktewater, rioolwater, aardwarmte, zee, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;
eindafnemer die elektriciteit of gas koopt of wil kopen voor eigen huishoudelijk gebruik;
groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die onderdeel uitmaakt van de infrastructuurgroep, met uitzondering van één of meer transmissie- of distributiesysteembeheerders;
groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan één of meer transmissie- of distributiesysteembeheerders onderdeel uitmaken;
besluit op grond van artikel 3.108;
leidingen en daarmee duurzaam verbonden elektrotechnisch of gastechnisch materieel dat of apparatuur die:
a. zijn bestemd voor of ten dienste staat van het verbruik of de productie van elektriciteit of gas of de opslag van elektriciteit;
b. wordt gebruikt of beheerd door een aangeslotene; en
c. zich ten opzichte van een transmissie- of distributiesysteem of een directe lijn bevindt achter het overdrachtspunt of de voorzieningen die de directe lijn beveiligen;
installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 34, van richtlijn 2012/27;
interconnector voor elektriciteit of voor gas;
transmissieleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen, die de grens tussen Nederland en een lidstaat, een land dat onderdeel uitmaakt van de Europese economische ruimte, of een derde land, overschrijdt of overspant, en een Nederlands transmissiesysteem voor elektriciteit met een transportsysteem voor elektriciteit van die lidstaat of dat land koppelt;
transmissieleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen, die de grens tussen Nederland en een lidstaat, een land dat onderdeel uitmaakt van de Europese economische ruimte, of een derde land, overschrijdt of overspant, en een Nederlands transmissiesysteem voor gas met een transportsysteem voor gas van die lidstaat of dat land koppelt;
interconnectorbeheerder voor elektriciteit of voor gas;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, is aangewezen;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel d, is aangewezen;
aangeslotene die elektriciteit of gas invoedt op het systeem;
aansluiting met een doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk aan 3 x 80 Ampère voor elektriciteit of 40 m3(n) per uur voor gas;
eindafnemer of actieve afnemer die een onderneming is met minder dan vijftig werknemers en een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste € 10 miljoen;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit of gas levert aan een eindafnemer of die ten behoeve van een eindafnemer faciliteert in peer-to-peer-handel;
overeenkomst voor de levering van elektriciteit of gas aan een eindafnemer;
overeenkomst op grond waarvan ten behoeve van een eindafnemer peer-to-peer-handel kan plaatsvinden;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel h, is aangewezen;
systeem dat gebruikt wordt voor het vloeibaar maken van gas, voor de invoer of de verlading, en voor de hervergassing van vloeibaar gas, met inbegrip van ondersteunende diensten en tijdelijke opslag die nodig zijn voor het proces van hervergassing en de daaropvolgende invoeding op het systeem, en met uitzondering van een LNG-systeem dat uitsluitend ten dienste staat van een transmissiesysteembeheerder voor gas bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit of gas koopt of verkoopt zonder tussenkomst van een andere marktdeelnemer, die produceert, die aggregeert, die levert, die faciliteert in peer-to-peer-handel, of die vraagresponsdiensten of energieopslagdiensten voor elektriciteit verleent;
instrument of samenstel van instrumenten met een meetfunctie dat ten minste de invoeding, onttrekking of het verbruik van elektriciteit of gas meet, met uitzondering van hulpmiddelen die de meetfunctie ondersteunen en die onderdeel zijn van een aansluiting;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die is erkend op grond van artikel 2.48, vierde lid;
besluit op grond van artikel 3.107;
eindafnemer of actieve afnemer die een onderneming is met minder dan tien werknemers en een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste € 2 miljoen;
eindafnemer die een onderneming is met minder dan 250 werknemers en een jaaromzet van ten hoogste € 50 miljoen of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste € 43 miljoen;
netgebruiker als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 11, van verordening 715/2009;
dienst die gebruikt wordt door een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit voor spanningsregeling in stationaire toestand, snelle blindstroominjecties, inertie voor plaatselijke systeemstabiliteit, kortsluitstroom, blackstartmogelijkheden en inzetbaarheid in eilandbedrijf;
een aangeslotene voorzien van een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 40 m3(n) per uur, waarmee hoogcalorisch gas kan worden onttrokken aan het transmissiesysteem voor gas en met een voor die aansluiting geschikte druk en voldoende capaciteit, waarbij die aansluiting in de plaats treedt van de aansluiting waarmee laagcalorisch gas aan het transmissiesysteem voor gas wordt onttrokken;
entiteit, ongeacht rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit verricht, in de zin van artikel 101, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
dienst die nodig is voor de exploitatie van een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit, met inbegrip van balanceringsdiensten en niet-frequentiegerelateerde ondersteunende diensten, maar uitgezonderd congestiebeheers- of systeembeheersdiensten;
dienst die nodig is voor de toegang tot of de werking van een transmissie- of distributiesysteem voor gas, een LNG-systeem of een gasopslagsysteem, met inbegrip van het opvangen van fluctuaties in systeembelasting, menging en injecteren van inerte gassen, maar uitgezonderd onderdelen van het systeem die uitsluitend ten dienste staan van transmissiesysteembeheerders bij de uitvoering van hun taken of verplichtingen;
Onze Minister voor Klimaat en Energie;
uitstellen van uiteindelijk gebruik van elektriciteit tot een later moment dan het moment waarop de elektriciteit is geproduceerd, of omzetten van elektrische energie in een vorm van energie die wordt opgeslagen om het daarna weer om te zetten in elektrische energie of die andere vorm van energie in het systeem te gebruiken;
fysiek punt dat de overgang markeert tussen een transmissie- of distributiesysteem en een installatie, een transmissie- of distributiesysteem en een directe lijn of tussen twee systemen;
levering van hernieuwbare elektriciteit die is geproduceerd door een actieve afnemer aan een eindafnemer, onder vooraf bepaalde voorwaarden voor de automatische uitvoering en afwikkeling van die levering, rechtstreeks of via de marktdeelnemer die de automatische uitvoering en afwikkeling realiseert;
eerste aan een aansluiting toegekend allocatiepunt;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit of gas produceert;
gestructureerd geheel van gegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit geheel gecentraliseerd of gedecentraliseerd is, dan wel op functionele of geografische gronden is verspreid;
partij die op grond van de artikelen 4.5, 4.6 of 4.7 of krachtens artikel 4.12 een register bijhoudt;
staat waarop een tegoed van garanties van oorsprong kan worden geboekt in het elektronische systeem voor het uitgeven, overdragen en innemen van garanties van oorsprong;
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor gas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PbEU 2009, L 211);
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315);
Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PbEU 2019, L 158);
transmissiesysteem, distributiesysteem, interconnector, gasopslagsysteem of LNG-systeem;
beheerder van een systeem;
deel van een transmissie- of distributiesysteem dat bestaat uit één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen:
a. die twee van de volgende systemen koppelen:
1°. een transmissiesysteem;
2°. een transmissiesysteem voor elektriciteit op zee;
3°. een distributiesysteem, niet zijnde een gesloten systeem;
4°. een interconnector;
b. die twee distributiesystemen, die beide geen gesloten systeem zijn, koppelen;
besluit op grond van artikel 3.109;
verkopen van elektriciteit door een actieve afnemer aan een marktdeelnemer die aggregeert;
overeenkomst op grond waarvan een actieve afnemer zelf geproduceerde elektriciteit verkoopt aan een marktdeelnemer die aggregeert;
overeenkomst op grond waarvan ten behoeve van een actieve afnemer peer-to-peer-handel kan plaatsvinden;
taken als bedoeld in artikel 3.73;
transmissiesysteem voor elektriciteit of voor gas;
transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit of voor gas;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, is aangewezen;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel g, is aangewezen;
rechtspersoon die op grond van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c, is aangewezen;
stelsel van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van elektriciteit op een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kilovolt, daaronder begrepen interconnectoren;
stelsel van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van elektriciteit op een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 110 kilovolt die primair één of meer windparken op zee verbinden met een transmissiesysteem voor elektriciteit;
stelsel van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van gas vooral onder hoge druk, niet zijnde een gasproductienet of hogedrukleidingen die in de eerste plaats voor lokale distributie worden gebruikt, daaronder begrepen interconnectoren;
overeenkomst op basis van een aanbod als bedoeld in de artikelen 3.46, eerste lid, 3.47, eerste lid, 3.86, tweede lid of 3.104, tweede lid, onderdeel b;
houder van een vergunning als bedoeld in artikel 2.18, derde lid;
Verordening (EU) 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie en tot intrekking van Verordening (EG) 1228/2003 (PbEU 2001, L 326);
Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) 994/2010 (PbEU 2017, L 280);
Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PbEU 2018, L328);
Verordening (EU) 2019/941 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector en tot intrekking van Richtlijn 2005/89/EG (PbEU 2019, L 158);
Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PbEU 2019, L 158);
Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PbEU 2019, L 158);
Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73 (EG) en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013 (PbEU 2022, L 152);
Verordening (EG) 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) 1775/2005 (PbEU 2009, L 211);
geïntegreerd onderdeel van het distributie- of transmissiesysteem dat door een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit uitsluitend wordt gebruikt voor het waarborgen van een veilig en betrouwbaar beheer van het distributie- of transmissiesysteem, en niet voor balancerings- of congestiebeheer;
verandering van het verbruik van elektriciteit bij eindafnemers ten opzichte van hun normale verbruikspatronen, in reactie op marktsignalen en met als doel om de vraagvermindering, of -verhoging te verkopen op een energiehandelsmarkt;
overeenkomst op grond waarvan een marktdeelnemer ten behoeve van een eindafnemer vraagrespons kan toepassen;
gasmengsel dat ten minste voor 98 procent bestaat uit waterstof en bij een temperatuur van 15 °C en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert;
een faciliteit voor de ondergrondse opslag van waterstofgas dan wel het gedeelte van een waterstofterminal dat voor opslag wordt gebruikt;
faciliteit die wordt gebruikt voor het omzetten van vloeibare waterstof of vloeibare derivaten van waterstof in waterstofgas, dan wel het omzetten van waterstofgas in vloeibare waterstof, met inbegrip van ondersteunende diensten en tijdelijke opslag noodzakelijk voor het omzetten en invoeden in, dan wel onttrekken aan de infrastructuur voor het transport van waterstof;
taken of verplichtingen die bij of krachtens deze wet aan een systeembeheerder zijn opgedragen;
installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van wind;
rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of tezamen, met inachtneming van alle feitelijke of juridische omstandigheden, het mogelijk maken een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming, met name:
1°. eigendoms- of gebruiksrechten op alle vermogensbestanddelen van een onderneming of delen daarvan;
2° rechten of overeenkomsten die een beslissende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de organen van een onderneming.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen deze wet en de daarop rustende bepalingen geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard op andere gasvormige stoffen dan gas.
1. Een onderneming die zich in hoofdzaak bezighoudt met het vervoer van personen of goederen per trein wordt voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een eindafnemer met een grote aansluiting, ook indien zij feitelijk geen aansluiting heeft.
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt als eindafnemer met een grote aansluiting voor elektriciteit beschouwd een organisatorische eenheid die zich in hoofdzaak bezig houdt met een bij ministeriële regeling vast te stellen activiteit, mits:
a. deze eenheid vanwege de technische aard van de bedrijfsuitoefening beschikt over verscheidene aansluitingen; en
b. het totale aan de eenheid voor die bedrijfsuitoefening beschikbaar gestelde vermogen meer bedraagt dan 2 MVA.
3. Voor een organisatorische eenheid als bedoeld in het tweede lid, wordt als aansluiting mede aangemerkt de verbinding bestaande uit één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen, tussen een transmissie- of distributiesysteem en een zaak die geen onroerende zaak is als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden meerdere onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken, beschouwd als één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, indien:
a. de onroerende zaken zich bevinden in een bouwwerk met:
1°. een woonfunctie voor kamergewijze verhuur;
2°. een woonoppervlak van maximaal 50 vierkante meter per wooneenheid; en
3°. gemeenschappelijke ruimtes die een meeromvattende functie hebben dan de reguliere functie van gemeenschappelijke ruimten in een appartementencomplex; en
b. de eigenaar van de onroerende zaken zijn keuze hiervoor kenbaar maakt bij zijn systeembeheerder.
2. De keuze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan slechts worden ingetrokken ingeval van ingrijpende renovatie van het bouwwerk.
3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden twee of meer op land gelegen windparken of installaties voor productie van zonne-energie beschouwd als één installatie en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, indien:
a. de installaties zich in elkaars onmiddellijke nabijheid bevinden;
b. de eigenaren van die installaties gezamenlijk een verzoek als bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, of 3.41, eerste lid, hebben gedaan bij een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit; en
c. de gevraagde aansluitcapaciteit meer bedraagt dan 2 MVA.
4. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden verschillende op land gelegen windparken of installaties voor productie van zonne-energie die behoren tot eenzelfde groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, beschouwd als één installatie en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, indien:
a. de installaties zich in elkaars onmiddellijke nabijheid bevinden; en
b. deze installaties onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben.
5. Het vierde lid is niet van toepassing indien de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit aan de producent een aanbod voor het aanleggen van meerdere aansluitingen heeft gedaan en dit leidt tot lagere kosten voor de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit.
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt een organisatie die geen onderneming is, beschouwd als een:
a. micro-onderneming indien de organisatie eindafnemer of actieve afnemer is en minder dan tien werknemers heeft, een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal heeft van ten hoogste € 2 miljoen;
b. kleine onderneming indien de organisatie eindafnemer of actieve afnemer is en minder dan vijftig werknemers heeft, een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal heeft van ten hoogste € 10 miljoen.
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt een groep actieve afnemers die geen rechtspersoon is, beschouwd als een actieve afnemer indien:
a. de groep bestaat uit eindafnemers van elektriciteit die in eenzelfde gebouw gevestigd zijn;
b. de groep beschikt over een gezamenlijke aansluiting;
c. achter de gezamenlijke aansluiting elektriciteit wordt opgewerkt;
d. deze activiteit niet de belangrijkste commerciële activiteit vormt van de groep;
e. de vertegenwoordiger van de groep beschikt over toestemming tot vertegenwoordiging van de betrokken eindafnemers.
1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing binnen de exclusieve economische zone van Nederland zoals vastgesteld bij of krachtens de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, op de daar aanwezige systemen, installaties die zijn aangesloten op die systemen en de marktdeelnemers, balanceringsverantwoordelijken of eindafnemers die gebruik maken van die systemen.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing op interconnectoren voor gas met derde landen vanaf het connectiepunt met het Nederlands transmissiesysteem voor gas tot en met de territoriale zee.
1. Een aangeslotene sluit voor het afnemen van elektriciteit of gas van een transmissie- of distributiesysteem met het oog op het verbruik daarvan een leveringsovereenkomst of een leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer handel.
2. Een eindafnemer is vrij een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel te sluiten met een leverancier van zijn keuze.
3. Een actieve afnemer is vrij een aggregatieovereenkomst te sluiten met een marktdeelnemer van zijn keuze.
1. Een eindafnemer van elektriciteit of actieve afnemer die op zijn aansluiting met meer dan één marktdeelnemer een overeenkomst sluit inzake levering, teruglevering of facilitering in peer-to-peer-handel, draagt er zorg voor dat:
a. hij op of nabij het overdrachtspunt van zijn aansluiting beschikt over een meetinrichting waarvan de communicatiefunctionaliteit wordt gebruikt;
b. overeenkomstig artikel 3.44, derde lid, aan zijn aansluiting voldoende additionele allocatiepunten zijn toegekend, opdat elke gecontracteerde marktdeelnemer actief kan zijn op een eigen allocatiepunt; en
c. de afname of invoeding ten behoeve van elke gecontracteerde marktdeelnemer kan worden vastgesteld op basis van meetgegevens die tot stand komen met behulp van meetinrichtingen die voldoen aan het bepaalde krachtens artikel 2.44, derde lid.
2. Een actieve afnemer die op zijn aansluiting een vraagresponsovereenkomst sluit met een marktdeelnemer die niet tevens zijn leverancier is, beschikt over een meetinrichting waarvan de communicatiefunctionaliteit wordt gebruikt.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, het verbruik kan worden toegerekend op basis van afspraken tussen marktdeelnemers, indien deze afspraken voldoen aan de bij die maatregel vast te stellen voorwaarden.
1. Het is een marktdeelnemer verboden een eindafnemer of actieve afnemer:
a. ervan te weerhouden elektriciteit te produceren met het oog op eigen verbruik, opslag, verkoop of levering aan derden, of actief te zijn op het gebied van flexibiliteit of energie-efficiëntie,
b. ervan te weerhouden te participeren in een energiegemeenschap;
c. ervan te weerhouden een recht uit te oefenen dat hem op grond van artikel 2.1, tweede of derde lid toekomt;
d. ervan te weerhouden op zijn aansluiting met meer dan één marktdeelnemer overeenkomsten te sluiten als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid; of
e. te benadelen omdat hij activiteiten als bedoeld in de onderdelen a, b of d, onderneemt of een recht als bedoeld in onderdeel c uitoefent.
2. Bepalingen in overeenkomsten met eindafnemers of actieve afnemers die strijdig zijn met één of meerdere van de in het eerste lid genoemde verboden zijn vernietigbaar.
1. Een energiegemeenschap neemt in haar statuten, of, in geval van een personenvennootschap, in een overeenkomst, ten minste op dat:
a. de participatie in de energiegemeenschap open en vrijwillig is;
b. de leden, vennoten, of aandeelhouders het recht hebben de energiegemeenschap te verlaten; en
c. de feitelijke zeggenschap over de energiegemeenschap is gelegen bij leden, vennoten of aandeelhouders die natuurlijk personen, micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of lokale autoriteiten zijn.
2. Een energiegemeenschap die hernieuwbare energieprojecten ontwikkelt, kan:
a. in aanvulling op het eerste lid, in de statuten of de overeenkomst opnemen dat de leden, vennoten of aandeelhouders van de energiegemeenschap enkel natuurlijk personen, lokale autoriteiten of micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of middelgrote ondernemingen zijn; en
b. in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, de feitelijke zeggenschap over de energiegemeenschap bij die leden, vennoten of aandeelhouders van de rechtspersoon leggen, die in de nabije omgeving van de hernieuwbare-energieprojecten zijn gevestigd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop een energiegemeenschap de zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, of het tweede lid, onderdeel b, inricht.
1. Een leverancier die elektriciteit of gas levert aan een eindafnemer levert tegen transparante prijzen alsmede onder transparante en redelijke voorwaarden.
2. Een leverancier die elektriciteit of gas levert aan een eindafnemer presenteert zijn prijzen en voorwaarden op een dusdanige wijze dat eindafnemers in staat zijn prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers te vergelijken.
3. Een leverancier die ten behoeve van een eindafnemer faciliteert in peer-to-peer-handel handelt tegen transparante kosten alsmede onder transparante en redelijke voorwaarden.
4. Een leverancier die faciliteert in peer-to-peer-handel draagt er zorg voor dat de hoeveelheid elektriciteit die op grond van door hem gesloten leveringsovereenkomsten inzake peer-to-peer-handel wordt geleverd aan eindafnemers over de periode van een jaar niet groter is dan de hoeveelheid elektriciteit die op grond van door hem gesloten terugleveringsovereenkomsten inzake peer-to-peer-handel in dat jaar wordt teruggeleverd door actieve afnemers.
1. Een leverancier levert een eindafnemer elektriciteit of gas op basis van een leveringsovereenkomst.
2. Een leverancier faciliteert in peer-to-peer-handel ten behoeve van een eindafnemer op basis van een leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel.
3. Een leverancier draagt er zorg voor dat de overeenkomst met een eindafnemer:
a. transparant en volledig is;
b. is gesteld in begrijpelijke taal; en
c. voor het sluiten ervan wordt verstrekt aan de eindafnemer.
4. Een leverancier verstrekt een eindafnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een samenvatting van de belangrijkste voorwaarden uit de overeenkomst in begrijpelijke taal.
5. Een leverancier registreert bij het sluiten van de overeenkomst of deze gesloten is met een huishoudelijk eindafnemer of een micro-onderneming.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de inhoud van de overeenkomsten;
b. het wijzigen en opzeggen van de overeenkomsten;
c. de registratieplicht, bedoeld in het vijfde lid;
d. de informatie die de leverancier een eindafnemer verstrekt over de energiebronnen bij levering van elektriciteit of gas uit hernieuwbare bronnen en de wijze waarop deze wordt verstrekt;
e. overige informatie die een leverancier een eindafnemer al dan niet periodiek en al dan niet kosteloos verstrekt en de wijze waarop deze wordt verstrekt.
1. Een leverancier verstrekt zijn eindafnemers periodiek en kosteloos facturen, factureringsinformatie en informatie over energiebronnen, waarin de gegevens inzake de geleverde elektriciteit of het geleverde gas op transparante en begrijpelijke wijze is weergegeven.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de inhoud en inrichting van facturen, factureringsinformatie en informatie over energiebronnen;
b. de frequentie van facturen, factureringsinformatie en informatie over energiebronnen;
c. het verstrekken van gegevens aan de eindafnemer over het verbruik van elektriciteit of gas;
d. het toesturen van facturen, factureringsinformatie en informatie over energiebronnen;
e. de omstandigheden waarin en termijnen waarbinnen een leverancier de facturen, factureringsinformatie en informatie over energiebronnen verstrekt.
3. De informatie over energiebronnen ten aanzien van elektriciteit wordt onderbouwd door middel van garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55, eerste, tweede of vierde lid.
4. De informatie over energiebronnen ten aanzien van gas uit hernieuwbare bronnen wordt onderbouwd door middel van garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55, derde lid.
1. Een leverancier voorziet in een transparante, kosteloze en eenvoudige interne procedure voor de behandeling van klachten van zijn eindafnemers.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld, die kunnen verschillen per type eindafnemer, over:
a. de voorwaarden en inrichting waaraan de klachtenprocedure moet voldoen;
b. de termijnen die gelden voor de klachtenprocedure.
1. Een leverancier, niet zijnde een leverancier die faciliteert in peer-to-peer-handel, met meer dan 200.000 eindafnemers, biedt eindafnemers die beschikken over een meetinrichting waarvan communicatiefunctionaliteit wordt gebruikt desgevraagd een leveringsovereenkomst aan, waarin de prijsvariatie op de spotmarkten wordt weerspiegeld en waarbij de intervallen gelijk of groter zijn aan de marktvereffeningsperiode van die markten.
2. De leverancier verstrekt een eindafnemer voorafgaand aan het sluiten van een leveringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid, informatie over de mogelijkheden, kosten en risico's van deze overeenkomsten.
Een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel met een huishoudelijk eindafnemer of een micro-onderneming, die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2.6, derde, vierde en zesde lid, is vernietigbaar.
1. Het Nederlands recht is van toepassing op een overeenkomst tussen een leverancier en een huishoudelijk eindafnemer of een micro-onderneming.
2. De Nederlandse rechter is bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van geschillen over een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel.
3. Een beding in een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel dat in strijd is met het eerste of tweede lid, is nietig.
1. Afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel tussen een leverancier en een micro-onderneming.
2. De artikelen 236 en 237 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn mede van toepassing op voorwaarden in een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel tussen een leverancier en een micro-ondernemer.
Als een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel eindigt, verstrekt de leverancier de eindafnemer binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een eindafrekening.
1. Als een eindafnemer overstapt naar een andere leverancier, zorgt de nieuwe leverancier ervoor dat de handelingen die noodzakelijk zijn voor deze overstap worden verricht.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de leverancier de overstap realiseert.
1. Een leverancier kan een huishoudelijk eindafnemer of een micro-onderneming voor de opzegging van een leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel door die eindafnemer alleen een opzegvergoeding in rekening brengen, indien het een tussentijdse opzegging betreft van een overeenkomst voor bepaalde duur en een vooraf of tijdens de overeenkomst vast overeengekomen prijs of vast overeengekomen kosten, en de opzegvergoeding in de overeenkomst is opgenomen.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de voorwaarden en de hoogte van de opzegvergoeding.
1. Het is verboden zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.18, derde lid, elektriciteit of gas te leveren aan een eindafnemer met een kleine aansluiting of te faciliteren in peer-to-peer-handel ten behoeve van een eindafnemer met een kleine aansluiting.
2. In afwijking van het eerste lid:
a. mag een energiegemeenschap die elektriciteit of gas produceert deze leveren zonder vergunning, indien:
1°. de energiegemeenschap over de periode van een jaar niet meer elektriciteit of gas levert dan ze op jaarbasis invoedt op het systeem;
2°. wordt geleverd aan eindafnemers met een kleine aansluiting die leden of aandeelhouders van de energiegemeenschap zijn; en
3°. de energiegemeenschap niet meer leden of afzonderlijke aandeelhouders heeft dan een bij ministeriële regeling vast te stellen aantal;
b. mag een actieve afnemer met een kleine aansluiting die elektriciteit produceert, deze zonder vergunning leveren, indien hij over de periode van een jaar niet meer elektriciteit levert dan hij zelf invoedt op het systeem;
c. mag een leverancier zonder vergunning leveren dan wel faciliteren in peer-to-peer-handel indien er sprake is van een overeenkomst met een groep eindafnemers, waarbij:
1°. de meerderheid van de in de groep participerende eindafnemers rechtspersoon is of handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
2°. de in de groep participerende eindafnemers onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben;
3°. de vertegenwoordiger beschikt over toestemming tot vertegenwoordiging van de bij de overeenkomst betrokken eindafnemers; en
4°. de eindafnemers met een kleine aansluiting voorafgaand aan het sluiten van de leveringsovereenkomst door de vertegenwoordiger, bedoeld onder 3°, zijn gewezen op de gevolgen voor hun rechtspositie en zij uitdrukkelijk met die gevolgen hebben ingestemd;
d. mag een producent van elektriciteit of gas zonder vergunning leveren aan een eindafnemer met een kleine aansluiting indien die eindafnemer een dochtermaatschappij in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van die producent;
e. mag een leverancier elektriciteit of gas zonder vergunning leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting die zijn aangesloten op een gesloten systeem;
f. mag een buiten Nederland gevestigde leverancier zonder vergunning elektriciteit of gas leveren aan of zonder vergunning faciliteren in peer-to-peer-handel ten behoeve van ten hoogste 500 eindafnemers met een kleine aansluiting die gevestigd zijn in gebieden aan de Nederlandse landsgrens.
1. Een leverancier die krachtens artikel 2.17 vergunningplichtig is, beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede over voldoende deskundigheid en is tevens aangesloten bij een instantie voor buitengerechtelijke geschilbeslechting.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de vereisten, bedoeld in het eerste lid.
3. De Autoriteit Consument en Markt verleent een leverancier op aanvraag een vergunning als hij voldoet aan de eisen, gesteld bij of krachtens het eerste en tweede lid.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de voorwaarden waaraan een aanvraag moet voldoen;
b. de procedure voor de aanvraag van een vergunning;
c. de informatie die de vergunninghouder na het verlenen van de vergunning al dan niet periodiek moet verstrekken.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan een vergunning wijzigen of intrekken indien:
a. de vergunninghouder niet voldoet aan één of meer bij of krachtens deze wet of de artikelen 193b tot en met 193j van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek opgelegde verplichtingen;
b. de vergunninghouder dit verzoekt;
c. de vergunninghouder de in de vergunning opgenomen voorschriften of opgelegde beperkingen niet nakomt;
d. de houder van de vergunning bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid; of
e. de vergunninghouder om andere redenen niet langer in staat moet worden geacht de vergunde activiteit of in de vergunning opgenomen voorschriften na te komen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de procedure en het treffen van voorzieningen bij de intrekking van een vergunning.
1. Een vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2. Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
1. Een vergunning kan met inachtneming van de vereisten, gesteld bij of krachtens artikel 2.18, eerste of tweede lid, slechts worden overgedragen met toestemming van de Autoriteit Consument en Markt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voorwaarden voor en de procedure bij het overdragen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan de toestemming weigeren of intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Een vergunninghouder, niet zijnde een vergunninghouder die enkel faciliteert in peer-to-peer-handel, doet een aanbod tot levering van elektriciteit of gas aan iedere eindafnemer met een kleine aansluiting, die daarom verzoekt.
1. Een vergunninghouder, niet zijnde een vergunninghouder die enkel faciliteert in peer-to-peer-handel, is verplicht om aan eindafnemers met een kleine aansluiting naast eventuele andere vrije contractvormen, levering volgens de modelcontracten, bedoeld in het tweede lid, aan te bieden.
2. De Autoriteit Consument en Markt stelt ter bescherming van de belangen van eindafnemers met een kleine aansluiting een modelcontract vast:
a. voor een bepaalde tijd van tenminste twaalf maanden met vaste tarieven; en
b. voor een onbepaalde tijd met variabele tarieven.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de verplichting van vergunninghouders te leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting in geval van een faillissement van een vergunninghouder of in geval een vergunning als bedoeld in artikel 2.18, derde lid, wordt ingetrokken.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de administratie die een leverancier bijhoudt in verband met de uitvoering van het eerste lid.
1. Een vergunninghouder neemt preventieve maatregelen om het beëindigen van levering aan of de facilitering in peer-to-peer-handel ten behoeve van een eindafnemer met een kleine aansluiting wegens wanbetaling zoveel mogelijk te voorkomen.
2. Een leverancier beëindigt:
a. de levering aan of de facilitering in peer-to-peer-handel ten behoeve van een eindafnemer met een kleine aansluiting niet in verband met wanbetaling, behoudens in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen;
b. de levering aan of de facilitering in peer-to-peer-handel ten behoeve van bij ministeriële regeling aan te wijzen eindafnemers met een kleine aansluiting niet in verband met wanbetaling indien is voldaan aan bij die regeling te bepalen voorwaarden.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:
a. de maatregelen die een leverancier neemt om betalingsachterstanden te verhelpen of te voorkomen;
b. het beperken, opschorten, beëindigen of hervatten van de levering aan of facilitering in peer-to-peer-handel ten behoeve van eindafnemers met een kleine aansluiting.
1. Een leverancier die actief is op een primair allocatiepunt behorend bij een kleine aansluiting, factureert en int de voor deze aansluiting aan een distributiesysteembeheerder periodiek verschuldigde tarieven. De leverancier brengt hiervoor geen kosten in rekening aan de distributiesysteembeheerder.
2. De betaling door een aangeslotene aan de leverancier van overeenkomstig het eerste lid gefactureerde bedragen, geldt als bevrijdende betaling.
3. Rechtsvorderingen tot betaling van de door de leverancier overeenkomstig het eerste lid gefactureerde bedragen verjaren door verloop van twee jaren. Indien de leverancier een vordering tot betaling van de factuur, bedoeld in het eerste lid, niet heeft gedaan binnen twee jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden, vervalt het recht om voor de betreffende dienst bij deze aangeslotene te factureren.
4. De leverancier draagt per periode de overeenkomstig het eerste lid gefactureerde of te factureren bedragen af aan de desbetreffende distributiesysteembeheerder.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de administratie die een leverancier bijhoudt in verband met de uitvoering van het eerste lid;
b. de omvang en het moment van de afdracht, bedoeld in het vierde lid, ten behoeve van een gelijkmatige afdracht aan de distributiesysteembeheerders.
1. Een leverancier die actief is op een primair allocatiepunt behorend bij een kleine aansluiting, faciliteert bij de totstandkoming, wijziging en opzegging van een aansluit- of transportovereenkomst tussen een distributiesysteembeheerder en de aangeslotene en de informatieverstrekking tussen beide partijen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de facilitering, bedoeld in het eerste lid, en de informatie die de leverancier in dat kader verstrekt aan de aangeslotene of de distributiesysteembeheerder.
Een leverancier die actief is op een primair allocatiepunt behorend bij een kleine aansluiting, zendt klachten of vragen van de aangeslotene over het systeembeheer onverwijld door naar de systeembeheerder op wie de klacht of vraag betrekking heeft, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de eindafnemer.
1. Als een eindafnemer met een kleine aansluiting hernieuwbare elektriciteit produceert en hij geen terugleveringsovereenkomst heeft gesloten met een andere marktdeelnemer dan zijn leverancier, berekent de leverancier het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten door de aan het systeem onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het systeem ingevoede elektriciteit, waarbij de vermindering maximaal de hoeveelheid aan het systeem onttrokken elektriciteit bedraagt.
2. Als een eindafnemer met een kleine aansluiting niet-hernieuwbare elektriciteit produceert en hij geen terugleveringsovereenkomst heeft gesloten met een andere marktdeelnemer dan zijn leverancier, berekent de leverancier het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten door de aan het systeem onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het systeem ingevoede elektriciteit, met een maximum van 5.000 kWh aan op het systeem ingevoede elektriciteit, voor zover het saldo van de aan het systeem onttrokken minus de op het systeem ingevoede elektriciteit niet minder dan nul bedraagt.
3. Als de door de eindafnemer op het systeem ingevoede hoeveelheid elektriciteit groter is dan de hoeveelheid die ingevolge het eerste of tweede lid in mindering wordt gebracht op de door die leverancier geleverde elektriciteit, betaalt de leverancier aan de betreffende eindafnemer voor het meerdere een redelijke vergoeding.
5. Indien aan de aansluiting meerdere allocatiepunten zijn toegekend, is het eerste tot en met derde lid van toepassing op een leverancier die levert op een allocatiepunt dat direct verbonden is met het overdrachtspunt en waaraan door de distributiesysteembeheerder zowel afname als invoeding wordt toegewezen.
1. Een leverancier bewaart zijn administratie inzake overeenkomsten met eindafnemers of transmissiesysteembeheerders en elektriciteitsderivaten met handelaren of transmissiesysteembeheerders gedurende een periode van vijf jaar en houdt deze gedurende die periode ter beschikking voor de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over exacte gegevens die vallen onder de bewaarplicht, bedoeld in het eerste lid.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan informatie uit de administratie van een leverancier ter beschikking te stellen aan een marktdeelnemer indien ten aanzien van de administratie van leveranciers van elektriciteit is voldaan aan artikel 64, derde lid, van richtlijn 2019/944 en van leveranciers van gas is voldaan aan artikel 44, derde lid, van richtlijn 2009/73.
1. Op een actieve afnemer als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, onderdeel b, is artikel 2.8 en artikel 2.30 niet van toepassing.
2. Op een actieve afnemer die elektriciteit levert aan een eindafnemer via een marktdeelnemer die faciliteert in peer-to-peer-handel is afdeling 2.2 niet van toepassing.
1. Een marktdeelnemer neemt elektriciteit af van een actieve afnemer op basis van een terugleveringsovereenkomst.
2. Een marktdeelnemer faciliteert in peer-to-peer-handel ten behoeve van een actieve afnemer op basis van een terugleveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel.
3. Een marktdeelnemer levert een vraagresponsdienst aan een actieve afnemer op basis van een vraagresponsovereenkomst.
4. Een marktdeelnemer die een aggregatieovereenkomst sluit, draagt er zorg voor dat deze overeenkomst:
a. transparant en volledig is;
b. is gesteld in begrijpelijke taal; en
c. voor het sluiten ervan wordt verstrekt aan de actieve afnemer.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de inhoud van de overeenkomsten;
b. het wijzigen en opzeggen van de overeenkomsten;
c. informatie die een marktdeelnemer een actieve afnemer al dan niet periodiek en al dan niet kosteloos verstrekt en de wijze waarop deze wordt verstrekt.
1. Een marktdeelnemer die met een actieve afnemer een aggregatieovereenkomst heeft gesloten, verstrekt die afnemer periodiek en kosteloos een factuur en informeert hem periodiek en kosteloos over de teruggeleverde elektriciteit of verandering van zijn verbruik.
2. De informatie is op begrijpelijke en transparante wijze weergegeven.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de informatie die wordt verstrekt;
b. wijze waarop de facturen en informatie worden verstrekt;
c. de frequentie van de facturering en informatieverstrekking.
1. Een marktdeelnemer die aan aggregatie doet voorziet in een transparante, kosteloze en eenvoudige interne procedure voor de behandeling van klachten van zijn actieve afnemers.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld, die kunnen verschillen per type afnemer, over:
a. de voorwaarden en inrichting waaraan de klachtenprocedure moet voldoen;
b. de termijnen die gelden voor de klachtenprocedure.
1. Het Nederlands recht is van toepassing op een aggregatieovereenkomst met een actieve afnemer die tevens huishoudelijk eindafnemer of micro-onderneming is.
2. De Nederlandse rechter is bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van geschillen over aggregatieovereenkomsten met een actieve afnemer die tevens huishoudelijk eindafnemer of micro-onderneming is.
3. Een beding in een aggregatieovereenkomst dat strijdig is met het eerste of tweede lid, is nietig.
Als een aggregatieovereenkomst eindigt, verstrekt de marktdeelnemer die partij was bij die overeenkomst, de actieve afnemer binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een eindafrekening.
1. Een marktdeelnemer kan een actieve afnemer die tevens huishoudelijk eindafnemer of een micro-onderneming is, voor de opzegging van een aggregatieovereenkomst door die actieve afnemer, alleen een opzegvergoeding in rekening brengen, indien het een tussentijdse opzegging betreft van een aggregatieovereenkomst voor bepaalde duur en een vast overeengekomen prijs of vast overeengekomen kosten, en de opzegvergoeding in de aggregatieovereenkomst is opgenomen.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de voorwaarden en de hoogte van de vergoeding.
1. Als een actieve afnemer overstapt naar een andere marktdeelnemer aan wie hij teruglevert, die ten behoeve van hem faciliteert in peer-to-peer-handel, of die hem vraagresponsdiensten levert, zorgt de nieuwe marktdeelnemer ervoor dat de handelingen die noodzakelijk zijn voor deze overstap worden verricht.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de nieuwe marktdeelnemer de overstap realiseert.
3. De nieuwe marktdeelnemer brengt voor een overstap van een actieve afnemer of groep actieve afnemers, die tevens huishoudelijk eindafnemer of een micro-onderneming is of zijn, buiten de eventueel op grond van artikel 2.37 in rekening te brengen kosten, geen andere kosten in rekening.
1. Een marktdeelnemer die op een allocatiepunt niet tevens de leverancier is, levert op dat allocatiepunt geen vraagresponsdiensten, tenzij met de balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit op dat allocatiepunt een overeenkomst op basis van het aanbod, bedoeld in het tweede lid is gesloten.
2. Als een marktdeelnemer met een actieve afnemer ten aanzien van een allocatiepunt een vraagresponsovereenkomst heeft gesloten, doet de balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit op dat allocatiepunt, al dan niet in samenspraak met de leverancier op dat allocatiepunt de marktdeelnemer die vraagresponsdiensten levert op diens verzoek een redelijk aanbod inzake de financiële compensatie en de voorwaarden voor de aanpassing van het elektriciteitsprogramma als gevolg van de vraagrespons, over de vergoeding van eventuele onbalanskosten die hierdoor ontstaan en de uitwisseling van relevante gegevens.
3. Marktdeelnemers passen bij de berekening van de financiële compensatie een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen berekeningsmethode toe, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de ingekochte maar door vraagrespons niet verkochte elektriciteit als de niet ingekochte maar door vraagrespons extra verkochte elektriciteit.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de uitgangspunten waaraan een berekeningsmethode ten minste moet voldoen;
b. de inhoud van het aanbod, bedoeld in het tweede lid;
c. de termijn waarbinnen een redelijk aanbod moet worden gedaan.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien een markdeelnemer die vraagresponsdiensten levert, optreedt als aanbieder van balanceringsdiensten aan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit.
1. De marktdeelnemer die door een aangeslotene is gecontracteerd op een allocatiepunt, draagt er zorg voor dat er overeenkomstig artikel 5 van verordening 2019/943 een balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit actief is op dat allocatiepunt.
2. Een producent of actieve afnemer die niet via een marktdeelnemer elektriciteit verkoopt, of een eindafnemer die niet via een marktdeelnemer elektriciteit koopt, is er zelf verantwoordelijk voor dat er overeenkomstig artikel 5 van verordening 2019/943 een balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit actief is op het betreffende allocatiepunt.
1. Een aangeslotene met een grote aansluiting op een transmissie- of distributiesysteem voor gas, of een marktdeelnemer namens die aangeslotene, sluit met het oog op het afnemen of invoeden van gas een overeenkomst met een netgebruiker om transportcapaciteit te boeken op het transmissiesysteem voor gas.
2. In afwijking van het eerste lid draagt bij een gasopslagsysteem, een LNG-systeem, een interconnector voor gas of een gasproductienet, de gebruiker van deze systemen of leidingen, of een marktdeelnemer namens deze gebruiker, er zorg voor dat een netgebruiker transportcapaciteit boekt op het transmissiesysteem voor gas met het oog op de invoeding of afname van gas op het transmissiesysteem van gas.
3. Voor een aangeslotene met een kleine aansluiting op een distributiesysteem voor gas draagt de door de aangeslotene gecontracteerde leverancier er zorg voor dat een netgebruiker transportcapaciteit boekt op het transmissiesysteem voor gas met het oog op de levering van gas aan deze aangeslotene.
4. De netgebruiker, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, is de balanceringsverantwoordelijke voor gas op het aan die aansluiting toegekende allocatiepunt, dan wel, indien van toepassing, voor het door hem gecontracteerde deel van het aan het gasopslagsysteem, LNG-systeem, interconnector voor gas of gasproductienet toegekende allocatiepunt.
Als gas binnen het transmissiesysteem voor gas wordt overgedragen naar een andere balanceringsportfolio dan vindt deze overdracht plaats op een virtueel handelspunt op dat systeem.
1. Als een aangeslotene, marktdeelnemer of gebruiker als bedoeld in artikel 2.41, tweede lid, kiest voor een andere balanceringsverantwoordelijke, zorgt de nieuw gecontracteerde balanceringsverantwoordelijke ervoor dat de handelingen die noodzakelijk zijn voor deze overstap worden verricht.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de nieuwe balanceringsverantwoordelijke de overstap realiseert.
3. Een balanceringsverantwoordelijke brengt de aangeslotene, marktdeelnemer of gebruiker voor de overstap geen kosten in rekening.
1. Een aangeslotene beschikt op of nabij ieder overdrachtspunt over een geïnstalleerde meetinrichting die voldoet aan de krachtens het derde lid gestelde eisen, tenzij:
a. de aangeslotene beschikt over een onbemeten aansluiting die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
b. de aangeslotene een onderneming is als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, met een aansluiting op een gesloten systeem van de beheerder, bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet;
c. de aangeslotene behoort tot het bedrijf van de beheerder van een gesloten systeem en de beheerder van het gesloten systeem elektriciteit of gas aan deze aangeslotene levert.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. situaties waarin een aangeslotene tevens beschikt of moet beschikken over een geïnstalleerde meetinrichting op een andere plaats dan op of nabij een overdrachtspunt, waarbij kan worden bepaald dat die andere plaats wordt aangemerkt als een additioneel allocatiepunt;
b. welke partij bij aangeslotenen met een kleine aansluiting in die situatie de meetinrichting installeert en beheert;
c. welke partij bij aangeslotenen met een kleine aansluiting in die situatie de meetgegevens verzamelt, valideert en vaststelt.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de eisen en functionaliteiten waaraan een meetinrichting of een onderdeel van een meetinrichting ten minste moet voldoen. Deze regels kunnen in ieder geval verschillen:
a. voor verschillende categorieën aansluitingen;
b. voor verschillende categorieën aangeslotenen;
c. voor verschillende categorieën meetinrichtingen;
d. voor verschillende overdrachtspunten;
e. voor verschillende allocatiepunten;
f. naar plaats van de meetinrichting, al dan niet op of nabij een overdrachtspunt of additioneel allocatiepunt;
g. naar type activiteit;
h. naar functionaliteit;
i. naar hetgeen op grond van de artikelen 2.46, 2.52, 2.53, 3.57, 3.58, 3.59 en 3.60 gemeten moet worden.
1. Een aangeslotene met een kleine aansluiting verleent de distributiesysteembeheerder de nodige medewerking aan de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 3.51.
2. Een aangeslotene met een grote aansluiting, niet zijnde een aangeslotene als bedoeld in het derde of vierde lid of een beheerder van een gesloten systeem voor gas, draagt er zorg voor dat op zijn aansluiting een meetverantwoordelijke partij actief is.
3. Een aangeslotene met een grote aansluiting op het transmissiesysteem voor gas die uitsluitend gas onttrekt, verleent de transmissiesysteembeheerder voor gas de nodige medewerking aan de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 3.54.
4. Een aangeslotene met een grote aansluiting op het transmissiesysteem voor gas die uitsluitend gas invoedt of die een gasopslagbeheerder is, voert de meetactiviteiten uit overeenkomstig artikel 2.53.
1. Een meetverantwoordelijke partij:
a. installeert en beheert op of nabij ieder overdrachtspunt een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen;
b. indien van toepassing, installeert en beheert een meetinrichting op de bij de krachtens artikel 2.44, tweede lid, onderdeel a, vastgestelde plaatsen;
c. geeft overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 4.8, zesde lid, gegevens van de door hem beheerde meetinrichtingen door;
d. verzamelt en valideert per geïnstalleerde meetinrichting meetgegevens en stelt deze vast.
2. Bij ministeriële regeling worden voor de verschillende soorten meetinrichtingen die krachtens artikel 2.44, derde lid, zijn toegestaan regels gesteld over:
a. het installeren en beheren van meetinrichtingen;
b. het soort meetgegevens dat wordt verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
c. de frequentie waarmee meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
d. de wijze waarop meetgegevens worden verzameld;
e. de nauwkeurigheidseisen voor het verzamelen van meetgegevens;
f. de methoden voor het herleiden en berekenen van de hoeveelheid gas;
g. de methoden voor het herleiden en berekenen ten behoeve van het valideren en vaststellen van meetgegevens.
3. Een meetverantwoordelijke partij kan met een aangeslotene overeenkomen dat de aangeslotene de meetgegevens ten aanzien van de kwaliteit van het door hem ingevoede gas zelf verzamelt, valideert en vaststelt. In dat geval geeft de aangeslotene de meetgegevens overeenkomstig het eerste lid, onderdeel c, door.
1. Een meetverantwoordelijke partij past een door Onze Minister goedgekeurd protocol voor een periodieke controle van meetinrichtingen toe op de bij of krachtens artikel 2.44, derde lid, en de bij of krachtens artikel 5 van de Metrologiewet gestelde eisen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan het protocol.
1. Het is verboden zonder een erkenning als bedoeld in het vierde lid, bij aangeslotenen als bedoeld in artikel 2.45, tweede lid, meetinrichtingen te installeren en te beheren en daar te meten.
2. Een meetverantwoordelijke partij:
a. beschikt over de benodigde organisatorische en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn verplichtingen; en
b. is redelijkerwijs in staat de verplichtingen als opgenomen in artikel 2.46 en afdelingen 4.1 en 4.2 na te komen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de vereisten, bedoeld in het eerste lid.
4. De Autoriteit Consument en Markt verleent een meetverantwoordelijke partij op aanvraag een erkenning als de meetverantwoordelijke partij voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een erkenning.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de voorwaarden waaraan een aanvraag moet voldoen;
b. de procedure voor de aanvraag van een erkenning;
c. de informatie die een meetverantwoordelijke partij na het verlenen van de erkenning al dan niet periodiek moet verstrekken.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan een erkenning als bedoeld in artikel 2.48, vierde lid, wijzigen of intrekken indien:
a. de houder van de erkenning niet langer voldoet aan één of meer verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 2.46 of 2.48, tweede lid, onderdeel a, en afdelingen 4.1 en 4.2;
b. de houder van de erkenning dit verzoekt;
c. de houder van de erkenning de in de erkenning opgenomen voorschriften of opgelegde beperkingen niet nakomt;
d. de houder van de erkenning bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid; of
e. de houder van de erkenning om andere redenen niet langer in staat moet worden geacht de erkende activiteit of in de erkenning opgenomen voorschriften na te komen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de tijdelijke voorzieningen en de procedure bij intrekking van de erkenning.
1. Een meetverantwoordelijke partij rapporteert aan de Autoriteit Consument en Markt over de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.46.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de frequentie waarmee gerapporteerd wordt en de eisen waaraan een rapportage moet voldoen.
1. Een erkenning als bedoeld in artikel 2.48, vierde lid, kan slechts worden overgedragen met toestemming van de Autoriteit Consument en Markt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de voorwaarden voor en de procedure bij het overdragen van een erkenning als bedoeld in het eerste lid.
1. Een leverancier die actief is op een primair allocatiepunt van een aangeslotene met een kleine aansluiting die beschikt over een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit of een meetinrichting waarvan de communicatiefunctionaliteit administratief is uitgeschakeld:
a. verzamelt en valideert meetgegevens en stelt deze vast ten behoeve van de aangeslotene;
b. geeft overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 4.8, zesde lid, gegevens door.
2. De aangeslotene verleent medewerking aan de leverancier bij het verzamelen van meetgegevens.
3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke meetgegevens worden verzameld en worden voorts regels gesteld over:
a. de frequentie waarmee meetgegevens worden verzameld;
b. de wijze waarop meetgegevens worden verzameld;
c. de nauwkeurigheidseisen voor het verzamelen van meetgegevens;
d. de methoden voor het herleiden en berekenen ten behoeve van het valideren en vaststellen van meetgegevens.
1. Een aangeslotene met een grote aansluiting op het transmissiesysteem voor gas die uitsluitend gas invoedt of die een gasopslagbeheerder is:
a. installeert en beheert op of nabij ieder overdrachtspunt een meetinrichting;
b. verzamelt en valideert meetgegevens en stelt deze per geïnstalleerde meetinrichting vast; en
c. geeft overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 4.8, vijfde lid, gegevens van de door hem beheerde meetinrichtingen door.
2. Bij ministeriële regeling worden ten aanzien van de verplichtingen, genoemd in het eerste lid regels gesteld over:
a. het soort meetgegevens dat wordt verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
b. de frequentie waarmee meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
c. de wijze waarop meetgegevens worden verzameld;
d. de nauwkeurigheidseisen voor het verzamelen van meetgegevens;
e. de methoden voor het herleiden en berekenen van de hoeveelheid gas en de energie-inhoud van het gas;
f. de methoden voor het herleiden en berekenen ten behoeve van het valideren en vaststellen van meetgegevens.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het voor een partij, uitgezonderd de distributiesysteembeheerder of meetverantwoordelijke partij, verboden is zonder erkenning van de Autoriteit Consument en Markt meetinrichtingen als bedoeld in artikel 2.44, tweede lid, te installeren en te beheren en daar te meten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen onderdelen van deze wet met betrekking tot een meetverantwoordelijke partij van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de partij, bedoeld in het eerste lid, en kunnen ook overigens regels worden gesteld over de aanvraag, vereisten, wijziging, intrekking en overdracht van de erkenning, bedoeld in het eerste lid.
1. Een garantie van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen toont bij uitsluiting aan dat een producent de daarop aangegeven hoeveelheid elektriciteit heeft geproduceerd uit hernieuwbare bronnen of met energie uit hernieuwbare bronnen.
2. Een garantie van oorsprong voor elektriciteit geproduceerd in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling toont bij uitsluiting aan dat een producent de daarop aangegeven hoeveelheid elektriciteit heeft geproduceerd in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.
3. Een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen toont bij uitsluiting aan dat een producent de daarop aangegeven hoeveelheid gas heeft geproduceerd uit hernieuwbare bronnen of met energie uit hernieuwbare bronnen.
4. Een garantie van oorsprong voor elektriciteit uit niet-hernieuwbare bronnen toont bij uitsluiting aan dat een producent de daarop aangegeven hoeveelheid elektriciteit heeft geproduceerd uit een andere energiebron dan hernieuwbare bronnen.
1. Onze Minister is belast met het uitgeven, overdragen en innemen via een elektronisch systeem van garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55.
2. Onze Minister opent op aanvraag van een in Nederland gevestigde producent, handelaar, leverancier, marktdeelnemer die aggregeert, eindafnemer, handelaar in garanties van oorsprong of de Nederlandse emissieautoriteit, bedoeld in artikel 2.1 van de Wet milieubeheer, een rekening voor garanties van oorsprong. Bij deze aanvraag overlegt de producent het resultaat van de vaststelling, bedoeld in artikel 3.63.
3. Onze Minister boekt op aanvraag garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55, op een daarbij aangegeven rekening voor garanties van oorsprong, indien een in Nederland gevestigde producent of, indien is voldaan aan de regels gesteld bij of krachtens het vierde lid, een marktdeelnemer die aggregeert, bij deze aanvraag de gegevens overlegt omtrent:
a. de gemeten hoeveelheid geproduceerde elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of uit andere bronnen, gas uit hernieuwbare bronnen; of
b. indien een producent van elektriciteit of gas gebruik maakt van omzetting van energie in een andere vorm van energie:
1°. de gemeten hoeveelheid geproduceerde elektriciteit of geproduceerd gas;
2°. de gemeten hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen of uit andere bronnen die is gebruikt voor de opwekking van de hoeveelheid, bedoeld onder 1°; en
3°. het bewijs van afboeking of verzoek tot afboeking van garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55, garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet of garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 1 van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong van een Nederlandse rekening voor garanties van oorsprong voor de gemeten hoeveelheid onder 2°.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de situaties waarin en de voorwaarden waaronder Onze Minister garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55, eerste lid, bijboekt op de rekening voor garanties van oorsprong van een marktdeelnemer die aggregeert ten behoeve van een actieve afnemer.
5. Onze Minister kan de taken, bedoeld in het eerst tot en met derde lid, mandateren aan een niet-ondergeschikte die onafhankelijk is van producenten, handelaren, marktdeelnemers die aggregeren en handelaren in garanties van oorsprong.
Een leverancier zorgt ervoor dat als bewijs van levering van elektriciteit, of gas uit hernieuwbare bronnen, aan een in Nederland gevestigde eindafnemer binnen één maand na de levering een corresponderende hoeveelheid garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55 van een Nederlandse rekening voor garanties van oorsprong wordt afgeboekt.
1. Garanties van oorsprong uitgegeven door een onafhankelijke instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie, die naar aard en strekking overeenkomen met in Nederland uitgegeven garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55 worden daarmee gelijkgesteld.
2. Garanties van oorsprong uitgegeven door een onafhankelijke instantie in een derde land worden niet erkend, behalve indien de Europese Unie daarvoor een overeenkomst heeft afgesloten met het derde land en de energie rechtstreeks uit dat land wordt ingevoerd of uitgevoerd.
1. Bij ministeriële regeling worden tarieven vastgesteld ter dekking van de kosten die worden gemaakt met betrekking tot de activiteiten, bedoeld in artikel 2.56.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de informatie die een producent, handelaar, leverancier, marktdeelnemer die aggregeert, eindafnemer, handelaar in garanties van oorsprong, transmissie- of distributiesysteembeheerder, of de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee verstrekt aan Onze Minister;
b. de uitgifte en de geldigheidsduur van garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55;
c. de gegevens die worden vermeld op garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55;
d. de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een producent, handelaar, leverancier, marktdeelnemer die aggregeert, eindafnemer, of handelaar in garanties van oorsprong, gebruik kunnen maken van de door hen verkregen garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55, of deze kunnen verhandelen;
e. de vaststelling, bedoeld in artikel 3.63;
f. het meten van de hoeveelheden, bedoeld in artikel 2.56, derde lid;
g. dat het verstrekken van de informatie, bedoeld in onderdeel a, uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden.
3. De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen verschillen voor de verschillende soorten garanties van oorsprong als bedoeld in artikel 2.55.
1. Het is een aangeslotene op het transmissie- of distributiesysteem van gas met ingang van 1 oktober 2022 verboden via een aansluiting die is verbonden met dat deel van het transmissie- of distributiesysteem voor gas waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd in een gasjaar meer dan 100 miljoen m3(n) gas aan dat transmissie- of distributiesysteem te onttrekken.
2. Indien installaties die behoren tot eenzelfde onderneming of instelling, die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, van gas worden voorzien door middel van meer dan één aansluiting, is het met ingang van 1 oktober 2022 verboden via die gezamenlijke aansluitingen meer dan 100 miljoen m3(n) gas te onttrekken aan dat deel van het transmissie- of distributiesysteem voor gas waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd, indien een of meerdere van die aansluitingen na 20 juli 2020 zijn gerealiseerd.
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 oktober 2030 of op een bij koninklijk besluit eerder te bepalen tijdstip.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een aangeslotene, zijnde een gasopslagbeheerder.
1. Het is een aangeslotene op het transmissie- of distributiesysteem van gas die in de gasjaren 2016/2017, 2017/2018 en 2018/2019 in ten minste twee van die gasjaren meer dan 100 miljoen m3 (n) gas via diens aansluiting heeft onttrokken en die verbonden is met dat deel van het transmissie- of distributiesysteem voor gas waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd, met ingang van 1 oktober 2022 verboden via die aansluiting gas aan dat deel van het transmissie- of distributiesysteem te onttrekken.
2. Deze aangeslotene meldt zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van dit artikel schriftelijk aan de transmissiesysteembeheerder voor gas dat zijn aansluiting omgeschakeld of buiten werking gesteld dient te worden en verstrekt hem alle gegevens die naar diens oordeel relevant zijn voor een voor de bedrijfsprocessen van de aangeslotene doelmatige en efficiënte planning van het omschakelen onderscheidenlijk buiten werking stellen van de betrokken aansluiting. De aangeslotene stuurt een afschrift van deze melding en de daarbij gevoegde gegevens aan Onze Minister.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een aangeslotene, zijnde een gasopslagbeheerder.
1. De aangeslotene die ingevolge artikel 2.61, tweede lid, de transmissiesysteembeheerder voor gas heeft gemeld dat diens aansluiting buiten werking gesteld dient te worden, informeert de transmissiesysteembeheerder en Onze Minister over de planning van de buitenwerkingstelling, voorzien van een onderbouwing van de benodigde tijd voor de onderscheiden activiteiten die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om afgesloten te kunnen worden van het transmissie- of distributiesysteem voor gas en, voor zover aan de orde, over te kunnen stappen naar een alternatieve energiebron.
2. Indien de planning naar het oordeel van de aangeslotene als gevolg van gewijzigde omstandigheden aanpassing behoeft, informeert de eindafnemer de transmissiesysteembeheerder voor gas en Onze Minister zo spoedig mogelijk over de aangepaste planning. De aangepaste planning wordt voorzien van een onderbouwing van elke afwijking ten opzichte van de eerder ingediende planning.
1. Onze Minister kan een aangeslotene op diens verzoek ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, gedurende een in de ontheffing te bepalen periode, voor zover verlenging noodzakelijk is vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de aangeslotene of redelijkerwijs niet door hem hadden kunnen worden voorzien of voorkomen.
2. Onze Minister kan een aangeslotene die op grond van artikel 2.61, tweede lid, heeft gemeld dat diens aansluiting afgesloten dient te worden, op diens verzoek ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, gedurende een in de ontheffing te bepalen periode, voor zover verlenging voor die periode noodzakelijk is om tot een stabiel verbruik van energie uit een andere bron dan gas afkomstig uit het transmissie- of distributiesysteem voor gas te komen.
3. Indien een ontheffing als bedoeld in het eerste of tweede lid is verleend, is artikel 2.60, eerste lid, niet van toepassing op de betreffende aangeslotene voor de duur van die ontheffing.
4. Onze Minister kan een aangeslotene een ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2.60, eerste lid, voor zover dit gelet op de leveringszekerheid van gas, warmte of elektriciteit nodig is.
5. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, die mede betrekking kunnen hebben op de maximale toegestane hoeveelheid laagcalorisch gas die per gasjaar of gedurende de periode waarvoor de ontheffing is verleend door de afnemer aan het transmissie- of distributiesysteem voor gas mag worden onttrokken.
6. Het is verboden in strijd te handelen met aan een ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen.
7. Onze Minister kan een ontheffing intrekken indien:
a. niet langer wordt voldaan aan de gronden voor verlening van een ontheffing;
b. degene aan wie de ontheffing is verleend in strijd handelt met een aan de ontheffing verbonden voorschrift of beperking;
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid.
8. Onze Minister stuurt een afschrift van een op grond van dit artikel genomen besluit tot verlening of intrekking van een ontheffing aan de Autoriteit Consument en Markt en aan de transmissiesysteembeheerder voor gas.
1. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, 4 en 5 van verordening 1227/2011.
2. Overtreding van het eerste lid is een misdrijf.
Het is een natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde een systeembeheerder, verboden wettelijke taken of verplichtingen uit te voeren, met uitzondering van:
a. werkzaamheden die een systeembeheerder aan die natuurlijk persoon of rechtspersoon uitbesteedt;
b. de aanleg of verwijdering van een leiding en daarmee verbonden hulpmiddelen, bedoeld in artikel 3.39;
c. werkzaamheden die verband houden met tijdelijke taken.
1. Een huishoudelijk eindafnemer en een micro-onderneming hebben recht op kosteloze toegang tot ten minste één onafhankelijk vergelijkingsinstrument dat de gehele energiemarkt bestrijkt of meerdere vergelijkingsinstrumenten die in voldoende mate de markt bestrijken, waarmee ze het aanbod van leveranciers, met uitzondering van het aanbod om ten behoeve van eindafnemers te faciliteren in peer-to-peer-handel, kunnen vergelijken.
2. Het vergelijkingsinstrument als bedoeld in het eerste lid, voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader te stellen regels.
3. Een vergelijkingsinstrument dat voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van de aanbieder van het vergelijkingsinstrument gecertificeerd door de Autoriteit Consument en Markt.
4. Indien naar het oordeel van Onze Minister de toegang, bedoeld in het eerste lid, niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister een partij aanwijzen die een vergelijkingsinstrument voor ten hoogste tien jaar verzorgt.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de procedure voor de aanvraag van de certificering, bedoeld in het derde lid;
b. de aanwijzing, bedoeld in het vierde lid, welke regels onder meer betrekking hebben op:
1°. de voor de aanwijzing te volgen procedure;
2°. voorschriften en beperkingen die aan de aanwijzing worden verbonden;
3°. taken die aan de Autoriteit Consument en Markt worden opgedragen en bevoegdheden die aan de Autoriteit Consument en Markt worden verleend in het geval een aanwijzing is gegeven.
6. Als niet langer voldaan wordt aan de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, dan wel de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, kan de Autoriteit Consument en Markt de certificering onderscheidenlijk Onze Minister de aanwijzing intrekken.
1. Een onderneming die eigenaar is van of die alle aandelen heeft in de rechtspersoon die eigenaar is van een transmissiesysteem, distributiesysteem of interconnector draagt er zorg voor:
a. dat de beheerder van het systeem krachtens artikel 3.4 is gecertificeerd of, indien het systeem voldoet aan de kenmerken gesteld bij of krachtens artikel 3.7, dat het systeem krachtens artikel 3.7 als gesloten systeem is erkend; en
b. dat krachtens artikel 3.2 of 3.6 een beheerder voor zijn systeem is aangewezen.
2. Een onderneming die eigenaar is van een LNG-systeem of een gasopslagsysteem draagt er zorg voor dat krachtens artikel 3.2, eerste lid, onderdeel h respectievelijk i, een beheerder is aangewezen.
3. Een onderneming die eigenaar is van een systeem waarvoor geen beheerder is aangewezen, handelt als beheerder van zijn systeem. De wettelijke taken en verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister kan op aanvraag een rechtspersoon die eigenaar is van of die alle aandelen heeft in de rechtspersoon die eigenaar is van een:
a. transmissiesysteem voor elektriciteit, aanwijzen als beheerder van dat transmissiesysteem;
b. een interconnector voor elektriciteit die geen deel uitmaakt van een transmissiesysteem voor elektriciteit, aanwijzen als beheerder van die interconnector;
c. transmissiesysteem voor gas, aanwijzen als beheerder van dat transmissiesysteem;
d. een interconnector voor gas die geen deel uitmaakt van een transmissiesysteem voor gas, aanwijzen als beheerder van die interconnector;
e. distributiesysteem voor elektriciteit, aanwijzen als beheerder van dat distributiesysteem;
f. distributiesysteem voor gas, aanwijzen als beheerder van dat distributiesysteem;
g. transmissiesysteem voor elektriciteit op zee, aanwijzen als beheerder van dat transmissiesysteem, mits die rechtspersoon onderdeel uitmaakt van de infrastructuurgroep waartoe de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit behoort;
h. een LNG-systeem, aanwijzen als beheerder van dat systeem;
i. een gasopslagsysteem, aanwijzen als beheerder van dat systeem.
2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bij overdracht van de eigendom van een systeem indien de aanwijzing vervalt, op aanvraag van de rechtspersoon die eigenaar wordt van of die alle aandelen krijgt in de rechtspersoon die eigenaar wordt van dat systeem, die rechtspersoon aanwijzen als beheerder van het betreffende systeem. De aanwijzing treedt in werking op de dag waarop overdracht van de eigendom van het systeem plaatsvindt.
1. Onze Minister wijst een aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, de onderdelen a tot en met g, af als die rechtspersoon niet krachtens artikel 3.4 is gecertificeerd.
2. Onze Minister kan een aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdelen a, c, e of f, afwijzen of voorschriften verbinden aan de aanwijzing indien:
a. de rechtspersoon niet voldoet aan de bij of krachtens paragraaf 3.2.1 gestelde voorschriften inzake inrichting van de rechtspersoon of de infrastructuurgroep waartoe die rechtspersoon behoort niet voldoet aan de bij of krachtens paragraaf 3.2.2 gestelde voorschriften inzake de infrastructuurgroep en de infrastructuurbedrijven; of
b. de rechtspersoon redelijkerwijs niet in staat moet worden geacht de taken of verplichtingen gesteld bij of krachtens de afdelingen 3.3 en 3.4 uit te voeren.
3. Onze Minister kan een aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b of d, afwijzen of voorschriften verbinden aan de aanwijzing indien:
a. de rechtspersoon niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 3.89 geldende bepalingen inzake de inrichting van de rechtspersoon; of
b. de rechtspersoon redelijkerwijs niet in staat moet worden geacht de taken of verplichtingen gesteld bij of krachtens paragraaf 3.5.2 uit te voeren.
4. Onze Minister kan een aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel g, afwijzen of voorschriften verbinden aan de aanwijzing indien:
a. de rechtspersoon niet voldoet aan de krachtens artikel 3.85 geldende bepalingen inzake inrichting van de rechtspersoon of de infrastructuurgroep waartoe de rechtspersoon behoort niet voldoet aan de krachtens dat artikel geldende bepalingen inzake de infrastructuurgroep; of
b. de rechtspersoon redelijkerwijs niet in staat moet worden geacht de taken of verplichtingen gesteld bij of krachtens paragraaf 3.5.1 uit te voeren.
5. Onze Minister kan een aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel h, afwijzen of voorschriften verbinden aan de aanwijzing indien de rechtspersoon redelijkerwijs niet in staat moet worden geacht de taken of verplichtingen gesteld bij of krachtens paragraaf 3.5.3 uit te voeren.
6. Onze Minister kan een aanvraag van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel i, afwijzen of voorschriften verbinden aan de aanwijzing indien de rechtspersoon redelijkerwijs niet in staat moet worden geacht de taken of verplichtingen gesteld bij of krachtens paragraaf 3.5.4 uit te voeren.
7. Als Onze Minister krachtens het tweede tot en met zesde lid, voorschriften verbindt aan de aanwijzing, strekken deze ertoe geconstateerde tekortkomingen, bedoeld in die leden, zo veel mogelijk weg te nemen.
1. De Autoriteit Consument en Markt certificeert op aanvraag een rechtspersoon die eigenaar is van of die alle aandelen heeft in de rechtspersoon die eigenaar is van een transmissie- of distributiesysteem of interconnector indien ten aanzien van die rechtspersoon is voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens artikel 3.10 respectievelijk artikel 3.89, eerste lid, ten aanzien van de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 3.10.
2. Als een persoon of rechtspersoon uit een land buiten de Europese Unie zeggenschap heeft over een eigenaar van een transmissiesysteem of een interconnector of een beheerder van een transmissiesysteem of een interconnector, besluit de Autoriteit Consument en Markt volgens de procedure van:
a. artikel 53 van richtlijn 2019/944 of is voldaan aan de eisen van het derde lid van dat artikel, als het een transmissiesysteem of een interconnector of een beheerder van een transmissiesysteem of een interconnector voor elektriciteit betreft; of
b. artikel 11 van richtlijn 2009/73 of is voldaan aan de eisen van het derde lid van dat artikel, als het een transmissiesysteem of een interconnector of een beheerder van een transmissiesysteem of een interconnector voor gas betreft.
3. In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Consument en Markt bij overdracht van de eigendom van een systeem indien de aanwijzing vervalt, op aanvraag de rechtspersoon certificeren die eigenaar wordt van of die alle aandelen krijgt in de rechtspersoon die eigenaar wordt van dat systeem indien ten aanzien van deze rechtspersoon, na verkrijging van de eigendom van het systeem, is voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens artikel 3.10 of artikel 3.89, eerste lid, ten aanzien van de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 3.10.
4. Een systeembeheerder stelt de Autoriteit Consument en Markt in kennis van elke voorgenomen transactie die relevant is voor de beoordeling of nog wordt voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens artikel 3.10 of artikel 3.89, eerste lid, ten aanzien van de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 3.10.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan een certificering als bedoeld in artikel 3.4, eerste of derde lid, intrekken als niet langer aan de eisen, gesteld bij of krachtens artikel 3.10 wordt voldaan.
2. De Autoriteit Consument en Markt stelt een onderzoek in naar de naleving van de eisen gesteld bij of krachtens artikel 3.10:
a. naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid;
b. op eigen initiatief wanneer ze kennis heeft van gewijzigde omstandigheden die kunnen leiden tot een inbreuk op de eisen gesteld bij of krachtens artikel 3.10; of
c. op verzoek van de Europese Commissie.
De Autoriteit Consument en Markt wijst op aanvraag:
a. van de eigenaar van een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit dat krachtens artikel 3.7 is erkend als gesloten systeem een door de eigenaar voorgedragen beheerder aan;
b. van de eigenaar van een distributiesysteem voor gas dat krachtens artikel 3.7 is erkend als gesloten systeem een door de eigenaar voorgedragen beheerder aan.
1. De Autoriteit Consument en Markt erkent op aanvraag een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit met een spanningsniveau tot en met 220 kilovolt, of een distributiesysteem voor gas als een gesloten systeem indien:
a. er niet op grond van artikel 3.2, eerste lid, al een beheerder is aangewezen voor het systeem;
b. de aanvrager geen onderdeel uitmaakt van een infrastructuurgroep;
c. het bedrijfs- of productieproces van aangeslotenen op het systeem om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is met het systeem of het systeem primair elektriciteit of gas distribueert aan de eigenaar van het systeem of daarmee verwante ondernemingen;
d. het systeem binnen een geografisch afgebakende industriële locatie, commerciële locatie of locatie met gedeelde diensten ligt en dat systeem technische, organisatorische of functionele bindingen heeft;
e. op het systeem minder dan 1.000 aangeslotenen zijn;
f. het systeem geen huishoudelijk eindafnemers voorziet, tenzij er sprake is van incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijk eindafnemers dat werkzaam is bij of vergelijkbare betrekkingen heeft met de eigenaar van het gesloten systeem; en
g. de veiligheid en betrouwbaarheid van het systeem naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt voldoende is gewaarborgd.
2. De Autoriteit Consument en Markt erkent op aanvraag een systeem dat zal worden aangelegd als een gesloten systeem, indien voor dat systeem de daarvoor benodigde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen zijn verstrekt en is voldaan aan het eerste lid.
1. In geval van fusie, splitsing, ontbinding of faillissement van de rechtspersoon die als transmissie- of distributiesysteembeheerder is aangewezen, vervalt de aanwijzing als systeembeheerder van rechtswege.
2. Het bestuursorgaan dat een aanwijzing of erkenning heeft verleend, is eveneens bevoegd deze in te trekken.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. het intrekken van een aanwijzing, certificering of erkenning;
b. de overdracht van de eigendom van een systeem voor gevallen waarin een aanwijzing, certificering of erkenning vervalt, wordt ingetrokken of niet kan worden verleend.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de eisen waaraan een aanvraag tot aanwijzing, certificering of erkenning moet voldoen en de informatie die bij een aanvraag moet worden verstrekt;
b. de voorschriften of beperkingen die aan een aanwijzing, certificering of erkenning kunnen worden verbonden;
c. de voorwaarden waaronder een aanwijzing, certificering of erkenning kan worden gewijzigd;
d. de procedure voor het behandelen en de termijnen voor beslissen op een verzoek;
e. de informatie die bij een certificeringsonderzoek, bedoeld in het tweede lid, moet worden verstrekt en de procedure die bij dat onderzoek wordt gevolgd.
1. Als directe lijn wordt aangemerkt één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van elektriciteit of gas:
a. die niet verbonden is met een systeem van elektriciteit of gas of met een andere leiding voor het transport en die een geïsoleerde productie-installatie van een producent rechtstreeks verbindt met een geïsoleerde eindafnemer; of
b. die ten hoogste via de installatie van één aangeslotene op de leidingen is verbonden met een systeem van elektriciteit of gas of met een andere leiding voor het transport en die een productie-installatie voor elektriciteit of gas, met tussenkomst van een leverancier, rechtstreeks verbindt met één of meer eindafnemers, waarbij dit voor een huishoudelijk eindafnemer enkel is toegestaan indien deze werkzaam is bij of vergelijkbare betrekkingen heeft met de eigenaar van de directe lijn.
2. Een eigenaar van een directe lijn meldt:
a. de directe lijn zo spoedig mogelijk na ingebruikname aan de Autoriteit Consument en Markt;
b. een significante wijziging ten opzichte van een eerdere melding zo spoedig mogelijk na doorvoering van de betreffende wijziging aan de Autoriteit Consument en Markt.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van de meldingen.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder maakt geen deel uit van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe ook een rechtspersoon of vennootschap behoort die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt.
2. Rechtspersonen en vennootschappen die deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe ook een rechtspersoon of vennootschap behoort die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt, houden geen aandelen in een transmissie- of distributiesysteembeheerder of in een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep waartoe ook een transmissie- of distributiesysteembeheerder behoort en nemen niet deel in een vennootschap die deel uitmaakt van een groep waartoe ook een transmissie- of distributiesysteembeheerder behoort.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder of een met die beheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek:
a. houdt geen aandelen in een rechtspersoon die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt of in een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep waartoe ook een rechtspersoon behoort die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt;
b. neemt niet deel in een vennootschap die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt of in een vennootschap die deel uitmaakt van een groep waartoe ook een rechtspersoon of vennootschap behoort die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt.
4. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder is zodanig ingericht dat:
a. een natuurlijk persoon of rechtspersoon die directe of indirecte zeggenschap uitoefent over een rechtspersoon of vennootschap die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt, niet gelijktijdig directe of indirecte zeggenschap of enig recht uitoefent over een transmissiesysteembeheerder, distributiesysteembeheerder of diens systemen; en
b. een natuurlijk persoon of rechtspersoon die directe of indirecte zeggenschap uitoefent over een transmissiesysteembeheerder, een distributiesysteembeheerder of diens systemen, niet gelijktijdig directe of indirecte zeggenschap of enig recht uitoefent over een rechtspersoon of vennootschap die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt.
5. Onder enig recht als bedoeld in het vierde lid wordt in ieder geval verstaan het recht om stemrechten uit te oefenen, de bevoegdheid om leden aan te wijzen van de raad van bestuur of de raad van toezicht of een rechtspersoon die het bedrijf juridisch vertegenwoordigt of het hebben van een meerderheidsaandeel.
6. Voor de toepassing van het derde lid worden twee afzonderlijke overheidsorganen die direct of indirect zeggenschap uitoefenen over, enerzijds, een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem en, anderzijds, over een rechtspersoon of vennootschap die elektriciteit, gas of waterstofgas produceert, levert of daarin handelt, niet als dezelfde persoon of dezelfde personen beschouwd.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter implementatie van artikel 43 van richtlijn 2019/944 en artikel 9 van richtlijn 2009/73.
1. De artikelen 155a, 158 tot en met 161a en 164 dan wel 265a, 268 tot en met 271a en 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op een transmissiesysteembeheerder en haar statuten worden dienovereenkomstig ingericht.
2. Als een transmissiesysteembeheerder een afhankelijke maatschappij is in de zin van artikel 152 of artikel 262 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is het eerste lid niet van toepassing.
3. In het in het tweede lid bedoelde geval:
a. voldoet een rechtspersoon waarvan de transmissiesysteembeheerder een afhankelijke maatschappij is aan de in het eerste en tweede lid genoemde eisen; en
b. beschikt de raad van commissarissen van de rechtspersoon waarvan de transmissiesysteembeheerder een afhankelijke maatschappij is over de bevoegdheden tot goedkeuring van de besluiten van het bestuur van de transmissiesysteembeheerder, bedoeld in artikel 164, eerste lid, of artikel 274, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
1. De statuten van een distributiesysteembeheerder bevatten in elk geval:
a. de instelling van een raad van commissarissen;
b. de bepaling dat de aandeelhouders het kader vaststellen voor het bezoldigingsbeleid van de bestuurders;
c. in afwijking van artikel 129, derde lid, of artikel 239, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de bepaling dat aan de goedkeuring van de raad van commissarissen ten minste zijn onderworpen de besluiten van het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 164, eerste lid, of artikel 274, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en
d. de bepaling dat het reserveren en uitkeren van de jaarlijkse winst geschiedt met de instemming van de aandeelhouders en met inachtneming van de uitvoering van de aan de distributiesysteembeheerder opgedragen taak, bedoeld in artikel 3.25, eerste lid.
2. Als een distributiesysteembeheerder een afhankelijke maatschappij is als bedoeld in artikel 152 of 262 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, behoeven de statuten van die distributiesysteembeheerder, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, niet te voorzien in de instelling van een raad van commissarissen.
3. In het in het tweede lid bedoelde geval:
a. voldoet een rechtspersoon waarvan de distributiesysteembeheerder een afhankelijke maatschappij is aan de in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, genoemde eisen; en
b. beschikt de raad van commissarissen van de distributiesysteembeheerder, bedoeld in onderdeel a, waarvan de distributiesysteembeheerder een afhankelijke maatschappij is over de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten aanzien van het bestuur van de distributiesysteembeheerder.
Een transmissie- of distributiesysteembeheerder stelt het door hem beheerde systeem of een deel daarvan niet beschikbaar als zekerheid voor het aantrekken van financiële middelen anders dan voor hemzelf.
1. De aandelen in een transmissiesysteembeheerder berusten direct of indirect bij de Staat der Nederlanden.
2. De aandelen in een distributiesysteembeheerder berusten direct of indirect bij één of meer openbare lichamen.
3. Onder indirect berusten van aandelen wordt verstaan dat de aandelen in een transmissiesysteembeheerder of distributiesysteembeheerder berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de Staat der Nederlanden respectievelijk een openbaar lichaam of bij een rechtspersoon die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de staat respectievelijk één of meer openbare lichamen.
4. Onverminderd artikel 3.13, berust de onbezwaarde eigendom van een transmissiesysteem direct of indirect bij de transmissiesysteembeheerder.
5. Onverminderd artikel 3.13, berust de onbezwaarde eigendom van een distributiesysteem direct of indirect bij de distributiesysteembeheerder.
6. Onder indirect berusten van eigendom van een systeem wordt verstaan dat de eigendom van een transmissie- of distributiesysteem berust bij een rechtspersoon waarvan alle aandelen worden gehouden door de transmissie- of distributiesysteembeheerder.
7. Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing indien voor een transmissie- of distributiesysteem een beheerder van een gesloten systeem is aangewezen.
1. In afwijking van artikel 3.14, eerste lid, kunnen aandelen in een transmissiesysteembeheerder direct of indirect berusten bij een buitenlandse instelling die op grond van nationale wettelijke regels is belast met het beheer van een transmissiesysteem als bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van richtlijn 2019/944, of in artikel 2, onderdeel 4, van richtlijn 2009/73 of bij de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van die buitenlandse instelling, indien:
a. ten minste 75 procent van de aandelen in de transmissiesysteembeheerder en de overwegende zeggenschap over de transmissiesysteembeheerder direct of indirect bij de staat blijft;
b. de samenwerking tussen de transmissiesysteembeheerder en een buitenlandse instelling wordt bevorderd;
c. er sprake is van een aandelenruil die de betrouwbaarheid, betaalbaarheid of duurzaamheid van het systeem ten goede komt; en
d. de aandelen in de transmissiesysteembeheerder of de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waar die transmissiesysteembeheerder deel van uitmaakt, komen te berusten bij een instelling die de beheerder is van een systeem dat een directe verbinding heeft met het transmissiesysteem in Nederland of dat door middel van een interconnector met een transmissiesysteem in Nederland is verbonden.
2. Het voornemen de aandelen in de transmissiesysteembeheerder direct of indirect te laten berusten bij een buitenlandse instelling of bij de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van die buitenlandse instelling behoeft instemming van beide kamers der Staten-Generaal.
3. Onze Minister van Financiën treedt niet eerder in onderhandeling dan dertig dagen nadat hij schriftelijk mededeling heeft gedaan aan de Staten-Generaal van het voornemen, bedoeld in het tweede lid.
1. Indien een transmissiesysteembeheerder voor gas deelneemt aan een gemeenschappelijke onderneming waaraan ook een verticaal geïntegreerde buitenlandse transmissiesysteembeheerder deelneemt, draagt de transmissiesysteembeheerder voor gas er zorg voor dat de gemeenschappelijke onderneming een nalevingsprogramma, met maatregelen die waarborgen dat discriminerend en concurrentieverstorend gedrag uitgesloten is, opstelt en implementeert in de gemeenschappelijke onderneming.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud van het nalevingsprogramma en de procedure van de totstandkoming van het nalevingsprogramma.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verricht geen andere werkzaamheden dan die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen of van taken die Onze Minister aan hem heeft gemandateerd.
2. In afwijking van het eerste lid mag een transmissie- of distributiesysteembeheerder:
a. in opdracht van een andere systeembeheerder werkzaamheden uitvoeren ter uitvoering van de wettelijke taken of verplichtingen van die systeembeheerder; of
b. indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun wettelijke taken of verplichtingen en indien dit een efficiënter beheer van de ondergrondse infrastructuur en vermindering van overlast voor de omgeving oplevert, samenwerken met rechtspersonen die werkzaamheden uitvoeren in de ondergrondse infrastructuur.
3. Ingeval van uitbesteding van werkzaamheden behoudt de transmissie- of distributiesysteembeheerder de verantwoordelijkheid voor de onafhankelijke, volledige en juiste uitvoering van deze werkzaamheden.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a. kunnen in het kader van het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van een veilig en betrouwbaar systeem, ter verzekering van de geheimhouding van gegevens, hulpmiddelen of materialen van beheerders van systemen of door beheerders van systemen met behulp van die gegevens, hulpmiddelen of materialen ingerichte werkmethoden of processen, worden aangewezen als essentieel in het kader van de bescherming van vitale processen voor de nationale veiligheid;
b. kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de omgang met gegevens, hulpmiddelen, materialen, processen of werkmethoden die krachtens onderdeel a zijn aangewezen;
c. kunnen ter bescherming van de in onderdeel a beschreven belangen regels worden gesteld aan de betrouwbaarheid van toeleveranciers of de door hen te leveren goederen of diensten;
d. kunnen ter bescherming van de in onderdeel a beschreven belangen regels worden gesteld aan het selectieproces van medewerkers die kennis hebben of krijgen van de krachtens onderdeel a aangewezen gegevens, hulpmiddelen, materialen, processen of werkmethoden.
2. Het controlecentrum van een transmissiesysteembeheerder van waaruit de aansturing van de uitvoering van de wettelijke taken of verplichtingen plaatsvindt, is gevestigd in Nederland.
1. Een infrastructuurgroep verricht in hoofdzaak handelingen of activiteiten ter uitvoering van de taken of verplichtingen die zijn opgedragen aan de transmissie- of distributiesysteembeheerder die deel uitmaakt van die groep.
2. Een infrastructuurbedrijf beperkt zich in Nederland tot:
a. ten aanzien van elektriciteit of gas handelingen of activiteiten die zijn gerelateerd aan het beheer van transmissie- of distributiesystemen en betrekking hebben op:
1°. het aanleggen, onderhouden en beheren van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen;
2°. het aanleggen, onderhouden en ter beschikking stellen van installaties of onderdelen van installaties, niet zijnde productie- of opslaginstallaties of onderdelen van productie- of opslaginstallaties;
3°. het in opdracht van derden aanleggen en onderhouden van productie- of opslaginstallaties of onderdelen van productie- of opslaginstallaties;
4°. het schakelen van installaties, niet zijnde productie- of opslaginstallaties;
5°. het aanleggen, onderhouden en ter beschikking stellen van meetinrichtingen en het leveren van meetdiensten;
6°. elektriciteits- of gasbeurzen;
b. ten aanzien van waterstofgas, gas uit hernieuwbare bronnen, of andere gasvormige stoffen uit hernieuwbare bron dan gas, handelingen of activiteiten die betrekking hebben op:
1°. het aanleggen, onderhouden en beheren van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van waterstofgas, gas uit hernieuwbare bronnen en andere gasvormige stoffen uit hernieuwbare bron dan gas, het transport daarvan via die infrastructuur;
2°. het aanleggen, onderhouden en ter beschikking stellen van meetinrichtingen en het leveren van meetdiensten voor waterstofgas of andere gasvormige stoffen uit hernieuwbare bron dan gas;
3° waterstofbeurzen;
c. ten aanzien van warmte, koude of koolstofdioxide, handelingen of activiteiten die betrekking hebben op het aanleggen, onderhouden en beheren van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van warmte, koude of koolstofdioxide, het transport daarvan via die infrastructuur en het aanleggen, onderhouden en ter beschikking stellen van meetinrichtingen en het leveren van meetdiensten voor warmte, koude of koolstofdioxide;
d. ten aanzien van drinkwater, handelingen en activiteiten die betrekking hebben op het aanleggen, onderhouden en beheren van drinkwaterinfrastructuur, met inachtneming van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drinkwaterwet en uitsluitend in overeenstemming met en onder verantwoordelijkheid van een drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet;
e. handelingen of activiteiten die betrekking hebben op het aanleggen, onderhouden en beheren van infrastructuur ten behoeve van telecommunicatie en het transport van data via die infrastructuur.
3. Een infrastructuurbedrijf dat deel uitmaakt van een infrastructuurgroep waarvan een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit deel uitmaakt, mag handelingen en activiteiten verrichten met betrekking tot:
a. het aanleggen, onderhouden en beheren van interconnectoren en het transport via die interconnectoren;
b. garanties van oorsprong.
4. Een infrastructuurbedrijf dat deel uitmaakt van een infrastructuurgroep waarvan een transmissiesysteembeheerder voor gas deel uitmaakt, mag handelingen en activiteiten verrichten met betrekking tot:
a. het aanleggen, onderhouden en beheren van interconnectoren en het transport via die interconnectoren;
b. het aanleggen, onderhouden, beheren en exploiteren van LNG- en gasopslagsystemen;
c. garanties van oorsprong;
d. het, in aanvulling op het tweede lid, onderdeel c, deelnemen aan het aanleggen, onderhouden, beheren en exploiteren van een geïntegreerde infrastructuur en faciliteiten voor transport en permanente opslag van koolstofdioxide dat door één juridische entiteit wordt aangestuurd;
e. het aanleggen, onderhouden, beheren en exploiteren van waterstofterminals en waterstofopslagfaciliteiten.
5. Een infrastructuurbedrijf dat deel uitmaakt van een infrastructuurgroep waarvan een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit deel uitmaakt, mag handelingen en activiteiten verrichten met betrekking tot het aanleggen en beheren van antenne-opstelpunten ten behoeve van ethercommunicatie.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen of activiteiten worden toegestaan die een infrastructuurbedrijf voor een bij of krachtens deze maatregel vast te stellen periode van maximaal tien jaar kan verrichten, indien deze handelingen of activiteiten niet zijn gelegen op het gebied van productie, levering of handel van energiedragers.
2. Indien handelingen of activiteiten op grond van het eerste lid worden aangewezen, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de voortzetting of beëindiging van die handelingen of activiteiten.
1. Een infrastructuurbedrijf houdt, buiten de aandelen in een transmissie- of distributiesysteembeheerder, geen aandelen in een rechtspersoon die in Nederland andere activiteiten verricht dan de handelingen of activiteiten die op grond van artikel 3.19 of krachtens artikel 3.20 zijn toegestaan.
2. Een infrastructuurbedrijf neemt, buiten de deelname in een transmissie- of distributiesysteembeheerder, niet deel aan een vennootschap die in Nederland andere activiteiten verricht dan de handelingen of activiteiten die op grond van artikel 3.19 of krachtens artikel 3.20 zijn toegestaan.
3. Onze Minister kan op aanvraag van een infrastructuurbedrijf tijdelijk ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien:
a. het gaat om het houden van aandelen in een rechtspersoon of deelname aan een vennootschap, die een productiefaciliteit voor waterstofgas, gas uit hernieuwbare bronnen, of andere gasvormige stoffen uit hernieuwbare bron dan gas aanlegt, onderhoudt en ter beschikking stelt aan een derde;
b. het infrastructuurbedrijf aan Onze Minister heeft aangetoond dat andere marktpartijen de productiefaciliteit zonder deelname van het infrastructuurbedrijf niet zullen ondernemen; en
c. het infrastructuurbedrijf heeft aangetoond dat de activiteit een gewenste bijdrage levert aan de energietransitie.
4. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen aan een ontheffing verbinden.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de eisen aan productiefaciliteiten voor waterstofgas, bedoeld in het derde lid, onderdeel a;
b. de eisen aan productiefaciliteiten voor gas uit hernieuwbare bronnen en andere gasvormige stoffen uit hernieuwbare bron dan gas, bedoeld in het derde lid, onderdeel a;
c. de maximale termijn waarvoor een ontheffing kan worden verleend;
d. de beëindiging van de activiteit waarvoor ontheffing is verleend;
e. de maximale omvang en de vorm van de deelname aan een vennootschap, die een productiefaciliteit voor waterstofgas, gas uit hernieuwbare bronnen of andere gasvormige stoffen uit hernieuwbare bron dan gas aanlegt, onderhoudt en ter beschikking stelt aan een derde;
f. de eisen waaraan de informatie, bedoeld in het derde lid, onderdelen b en c, moet voldoen.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de voorwaarden waaraan een aanvraag, bedoeld in het derde lid, moet voldoen;
b. de procedure voor de ontheffing;
c. de informatie die de houder van een ontheffing periodiek moet verstrekken.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder bevoordeelt niet de infrastructuurbedrijven waarmee hij een infrastructuurgroep vormt boven andere ondernemingen en kent die bedrijven ook anderszins geen voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen handelingen worden aangemerkt als handelingen die voordelen genereren die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.
1. De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit die krachtens artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 2019/943, of andere bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van elektriciteit aan transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit zijn opgedragen.
2. De transmissiesysteembeheerder voor gas die krachtens artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 715/2009, of andere bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van gas, aan transmissiesysteembeheerders voor gas zijn opgedragen.
3. Een distributiesysteembeheerder voor elektriciteit die krachtens artikel 3.2, eerste lid, onderdeel e, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 2019/943, of andere bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van elektriciteit aan distributiesysteembeheerders voor elektriciteit zijn opgedragen.
4. Een distributiesysteembeheerder voor gas die krachtens artikel 3.2, eerste lid, onderdeel f, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 715/2009, of andere bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van gas aan distributiesysteembeheerders voor gas zijn opgedragen.
5. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van elektriciteit of gas, taken of verplichtingen aan een transmissie- of distributiesysteembeheerder worden opgedragen.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder handelt bij de uitoefening van zijn wettelijke taken of verplichtingen redelijk, transparant en niet discriminerend.
2. Transmissie- en distributiesysteembeheerders werken bij de uitoefening van hun wettelijke taken of verplichtingen samen en verstrekken elkaar de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken of verplichtingen of die nodig zijn ter waarborging en stimulering van een effectieve deelname van marktdeelnemers op de gas- en elektriciteitsmarkt.
3. Een transmissiesysteembeheerder verstrekt buitenlandse transmissiesysteembeheerders de informatie die nodig is om de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid, alsmede de samenhangende ontwikkeling en interoperabiliteit van de systemen te waarborgen.
4. Bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen houdt de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit rekening met de door de regionale coördinatiecentra, bedoeld in artikel 2, onderdeel 63, van Verordening 2019/943, opgestelde aanbevelingen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de samenwerking wordt vormgegeven en de informatie die partijen elkaar verstrekken.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder waarborgt dat zijn systeem op de korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit of gas en beheert, onderhoudt en ontwikkelt het systeem, onder economische voorwaarden, op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid van dat systeem is gewaarborgd, en met inachtneming van de belangen van het milieu, digitalisering, energie-efficiëntie, de transitie naar een duurzaam energiesysteem en de werking van de Europese interne markt.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit neemt bij de ontwikkeling van het systeem in overweging of de inkoop van congestiebeheers- of systeembeheersdiensten verzwaring van het systeem kan voorkomen.
3. Als een transmissie- of distributiesysteembeheerder op verzoek en ten behoeve van een partij, die niet handelt in de hoedanigheid van aangeslotene of netgebruiker, werkzaamheden uitvoert in het kader van het beheer, het onderhoud of de ontwikkeling van zijn systeem, kan hij de redelijke kosten daarvoor in rekening brengen bij de verzoeker.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de invulling van de taak, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het eerste tot en met derde lid.
1. De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit ontwerpt het transmissiesysteem voor elektriciteit zodanig en houdt het zodanig in werking dat het transport van elektriciteit ook verzekerd is als zich een uitvalsituatie voordoet, in vol bedrijf, en ten tijde van onderhoud, tenzij:
a. het aansluitingen betreft;
b. bij algemene maatregel van bestuur voor een bepaalde uitvalsituatie vrijstelling is verleend;
c. voor een specifiek onderdeel van het systeem op aanvraag van de transmissiesysteembeheerder ontheffing is verleend door de Autoriteit Consument en Markt. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de verlening, wijziging en intrekking van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
3. De transmissiesysteembeheerder voor gas ontwerpt het transmissiesysteem voor gas op dusdanige wijze dat wordt voldaan aan artikel 5, eerste en tweede lid, van verordening 2017/1938.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit verplaatst op verzoek van een college van burgemeester en wethouders of van gedeputeerde staten bovengrondse delen van systemen die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 50 kilovolt of hoger of vervangt deze door ondergrondse delen indien deze door Onze Minister zijn aangewezen.
2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit onderzoekt op verzoek van een college van burgemeester en wethouders of van gedeputeerde staten de technische haalbaarheid, de ruimtelijke aspecten en de investeringskosten van het verplaatsen of vervangen van een deel van het systeem dat op grond van het eerste lid is aangewezen.
4. Onze Minister kan op aanvraag van een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit ontheffing verlenen van de verplichting op grond van het eerste lid voor een in die ontheffing aangewezen deel van het systeem, indien het vervangen of verplaatsen van dat deel technisch of ruimtelijk niet haalbaar is of strijdig is met het belang van leveringszekerheid.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de kenmerken van de systeemonderdelen die kunnen worden aangewezen;
b. de voorwaarden voor vervanging of verplaatsing;
c. de procedure voor de aanwijzing;
d. het deel van de kosten die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit maakt voor de uitvoering van een verzoek als bedoeld in het eerste en derde lid dat wordt betaald door de verzoeker en de bestanddelen waaruit die kosten bestaan;
e. de volgorde waarin het verplaatsen of vervangen plaatsvindt;
f. de procedure voor de aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit koopt niet-frequentiegerelateerde ondersteunende diensten in en doet dit volgens transparante, niet-discriminerende en marktgebaseerde procedures die deelname van alle in aanmerking komende marktdeelnemers faciliteren.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op niet-frequentiegerelateerde ondersteunende diensten die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit zelf uitvoert met gebruikmaking van een volledig geïntegreerde netwerkcomponent.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan op verzoek van een distributie- of transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit ten aanzien van een specifieke niet-frequentie-ondersteunende dienst een ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, als de Autoriteit Markt en Consument van oordeel is dat de marktgebaseerde inkoop van die dienst economisch niet efficiënt is.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een ontheffing.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit koopt congestiebeheers- of systeembeheersdiensten, niet zijnde redispatching als bedoeld in artikel 2, onderdeel 26, van verordening 2019/943, aan volgens transparante, niet-discriminerende en marktgebaseerde procedures die deelname van alle in aanmerking komende marktdeelnemers faciliteren.
2. Ten aanzien van de aankoop van congestiebeheers- of systeembeheersdiensten kan de Autoriteit Consument en Markt een distributie- of transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op verzoek een ontheffing verlenen van het eerste lid, als de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat de marktgebaseerde inkoop economisch niet efficiënt is of dat een dergelijk aankoop zou leiden tot ernstige marktverstoringen of meer congestie.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een ontheffing als bedoeld in het tweede lid.
4. Met het oog op de uitvoering van het eerste lid, worden in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, ten minste opgenomen de specificaties voor het inkopen van congestiebeheers- of systeembeheersdiensten en, indien van toepassing, gestandaardiseerde marktproducten voor deze diensten.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder treft doelmatige maatregelen om systeemverliezen te minimaliseren.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder koopt elektriciteit of gas ter dekking van zijn systeemverliezen in volgens transparante, niet-discriminerende en marktgebaseerde procedures die deelname van alle in aanmerking komende marktdeelnemers faciliteren.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder is verantwoordelijk voor de onbalans die het gevolg is van systeemverliezen binnen zijn systeem.
Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit bezit, ontwikkelt, beheert of exploiteert geen elektriciteitsopslagfaciliteit, tenzij:
a. het gaat om een deel van een transmissie- of distributiesysteem dat de Autoriteit Markt en Consument op verzoek van een transmissie- of distributiesysteembeheerder krachtens artikel 3.32 heeft erkend als volledig geïntegreerde netwerkcomponent; of
b. de Autoriteit Markt en Consument op verzoek van een transmissie- of distributiesysteembeheerder krachtens artikel 3.33 ten aanzien van een specifieke elektriciteitsopslagfaciliteit een ontheffing heeft verleend.
1. De Autoriteit Markt en Consument erkent op aanvraag van een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit een elektriciteitsopslagfaciliteit als volledig geïntegreerde netwerkcomponent als het voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. het voldoet aan de eigenschappen van een volledig geïntegreerde netwerkcomponent; en
b. geschikt is voor het opslaan van elektriciteit;
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de aanvraag en de informatie die daarbij moet worden verstrekt.
1. De Autoriteit Markt en Consument kan op verzoek van een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit ten aanzien van een specifieke elektriciteitsopslagfaciliteit een ontheffing verlenen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de transmissie- of distributiesysteembeheerder heeft de faciliteit nodig voor de nakoming van de taak, bedoeld in artikel 3.25;
b. de transmissie- of distributiesysteembeheerder gebruikt de faciliteit niet om elektriciteit of een andere energiedrager te kopen of te verkopen; en
c. de transmissie- of distributiesysteembeheerder heeft aangetoond dat marktpartijen de faciliteit niet tegen redelijke kosten of binnen een redelijke termijn kunnen bieden.
2. De Autoriteit Consument en Markt:
a. kan een leidraad opstellen voor een billijke aanbestedingsprocedure voor een elektriciteitsopslagfaciliteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;
b. kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid;
c. doet mededeling aan de Europese Commissie en aan Acer van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid die is verleend aan een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit;
d. houdt ten minste eens in de vijf jaar een openbare raadpleging over elektriciteitsopslagfaciliteiten waarvoor een ontheffing is verleend, om de potentiële beschikbaarheid en belangstelling om in dergelijke faciliteiten te investeren, te evalueren; en
e. trekt een ontheffing in als uit de evaluatie, bedoeld in onderdeel c, is gebleken dat marktpartijen in staat zijn dergelijke elektriciteitsopslagfaciliteiten op een kosteneffectieve manier te bezitten, te ontwikkelen, te exploiteren of te beheren.
3. In een besluit tot intrekking van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt aan de transmissie- of distributiesysteembeheerder een termijn van ten hoogste achttien maanden gesteld om het gebruik van de elektriciteitsopslagfaciliteit te beëindigen, tenzij deze krachtens artikel 3.32 is erkend als volledig geïntegreerde netwerkcomponent.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder stelt periodiek een investeringsplan op.
2. In een investeringsplan is ten minste opgenomen:
a. een beschrijving en onderbouwing van de noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen gelet op artikel 3.25, eerste lid;
b. een beschrijving en onderbouwing van de congestiebeheers- of systeembeheersdiensten die de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit zal inkopen om verzwaring van het systeem te voorkomen als bedoeld in artikel 3.25, tweede lid; en
c. een beschrijving en onderbouwing van de uitvoering van de investeringen, bedoeld in onderdeel a, waaronder de volgorde van uitvoering van de noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen, en de inkoop van diensten, bedoeld in onderdeel b, voor de termijn waarvoor het investeringsplan geldt.
3. Bij de beschrijving en onderbouwing van de uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn ten minste opgenomen de investeringen:
a. waarvoor een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 de Omgevingswet is vastgesteld;
b. voor de ontsluiting van windparken, die zijn opgenomen in een programma als bedoeld in afdeling 3.2 de Omgevingswet;
c. ter uitvoering van het ontwikkelkader, bedoeld in artikel 3.83, en de daarvoor benodigde aanleg of uitbreiding van systeemkoppelingen tussen het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee en het transmissiesysteem voor elektriciteit;
d. die zijn opgenomen in een meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat gericht op de energie- en klimaatdoelen uit het nationale energie- en klimaatplan, bedoeld in verordening 2018/1999, en
e. die nodig zijn om de uitgestelde aanbiedingen te doen als bedoeld in artikel 3.38, derde lid, 3.40, vierde lid, artikel 3.46, tweede lid, en 3.47, tweede lid.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder legt een ontwerpinvesteringsplan voor aan eenieder ter consultatie en aan Onze Minister ten behoeve van het onderzoek bedoeld in het tweede lid.
2. Onze Minister onderzoekt of het ontwerpinvesteringsplan van een transmissie- of distributiesysteembeheerder voldoende rekenschap geeft van:
a. de krachtens artikel 3.36, eerste lid, onderdeel f, vastgestelde regels;
b. indien het een investeringsplan van een transmissiesysteembeheerder betreft, het ingevolge verordening 2018/1999 opgestelde nationale energie- en klimaatplan; en
c. indien het een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit betreft, het ingevolge artikel 15 van verordening 2019/943 vastgestelde actieplan.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verwerkt de consultatiereacties en de bevindingen van Onze Minister in het ontwerpinvesteringsplan en legt het ontwerpinvesteringsplan vervolgens ter toetsing voor aan de Autoriteit Consument en Markt.
4. De Autoriteit Consument en Markt toetst of een ontwerpinvesteringsplan voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 3.34 tot en met 3.36 gestelde eisen en of de transmissie- of distributiesysteembeheerder in redelijkheid tot het ontwerpinvesteringsplan heeft kunnen komen. De Autoriteit Consument en Markt betrekt hierbij tevens de bevindingen van Onze Minister.
5. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder stelt het investeringsplan vast na ontvangst van de toetsingsresultaten van de Autoriteit Consument en Markt en verantwoordt daarbij hoe deze toetsingsresultaten zijn verwerkt.
6. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voert de in het investeringsplan opgenomen investeringen en de inkoop van congestiebeheers- of systeembeheersdiensten uit conform het investeringsplan.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de termijn waarvoor het investeringsplan geldt;
b. de nadere inhoud en het aggregatieniveau van een investeringsplan;
c. de procedure waarlangs een investeringsplan tot stand komt;
d. de wijze waarop de noodzaak van investeringen wordt beschreven en onderbouwd;
e. de wijze waarop de uitvoering van de investeringen wordt beschreven en onderbouwd;
f. de wijze waarop de volgorde van de uitvoering van de noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen wordt bepaald;
g. het tijdstip en de frequentie waarmee een investeringsplan dan wel onderdelen daarvan, wordt opgesteld dan wel aangepast;
h. de wijze waarop en bij wie een ontwerpinvesteringsplan wordt geconsulteerd;
i. de wijze waarop bekendheid wordt gegeven aan een investeringsplan;
j. de procedure waarlangs en de wijze waarop het ontwerpinvesteringsplan door de Autoriteit Consument en Markt wordt getoetst.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval verschillen voor verschillende systemen, verschillende delen van systemen met een verschillend spannings- of drukniveau en verschillende systeembeheerders.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt, met inachtneming van een voorstel van de transmissie- en distributiesysteembeheerders voor elektriciteit respectievelijk gas, voor ieder van deze systeembeheerders een gebied vast waarbinnen de betreffende systeembeheerder de taak, bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, respectievelijk 3.40, eerste lid, verricht. De Autoriteit Consument en Markt kan daarbij tevens vaststellen in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden een distributiesysteembeheerder deze taak mag verrichten in een aangrenzend gebied.
2. De Autoriteit Consument en Markt publiceert een besluit als bedoeld in het eerste lid op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit doet in het voor hem krachtens artikel 3.37, eerste lid, vastgestelde gebied op verzoek een aanbod tot:
a. aanleg van een aansluiting op zijn systeem op een voor die aansluiting geschikt punt met een voor die aansluiting geschikt spanningsniveau; of
b. wijziging van een aansluiting op zijn systeem.
2. De transmissie- of distributiesysteembeheerder doet een aanbod als bedoeld in het eerste lid binnen een redelijke termijn en realiseert een aansluiting binnen een redelijke termijn na aanvaarding van het aanbod.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit kan het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, uitstellen indien en voor zo lang er voor de verzochte aansluiting onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is op zijn systeem. De transmissie- of distributiesysteembeheerder neemt passende maatregelen, waaronder de benodigde uitbreidingsinvesteringen, om zo spoedig mogelijk alsnog een uitgesteld aanbod te doen.
4. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder het doen van een aanbod uitstelt overeenkomstig het derde lid:
a. verschaft hij de verzoeker een deugdelijke onderbouwing voor dit uitstel;
b. verschaft hij de verzoeker informatie over de passende maatregelen om te kunnen voldoen aan de voor de verzochte aansluiting benodigde transportcapaciteit; en
c. biedt hij de redelijkerwijs beschikbare, alternatieve, voor de verzochte aansluiting geschikte punten met een voor die aansluiting geschikt spanningsniveau aan.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit zijn systeem, in het voor hem krachtens artikel 3.37, eerste lid, vastgestelde gebied, niet op economische voorwaarden kan beheren, onderhouden en ontwikkelen.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit:
a. uitvoering geeft aan het derde en vierde lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over:
1°. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit bepaalt en onderbouwt dat onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is;
2°. de informatie die aan een verzoeker hierover bij een uitstel van aanbod wordt verschaft;
b. uitvoering geeft aan het vijfde lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over de wijze waarop wordt beoordeeld of een systeem onder economische voorwaarden kan worden beheerd, onderhouden en ontwikkeld, waarbij tevens maatschappelijke duurzaamheidsdoelstellingen kunnen worden betrokken.
7. Met het oog op de uitvoering van het eerste en tweede lid, worden in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118 in ieder geval opgenomen:
a. de bepaling van geschiktheid van het spanningsniveau en van punten voor aansluiting op het systeem of onderdelen van het systeem, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
b. nadere invulling van de redelijke termijnen bedoeld in het tweede lid.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit doet op verzoek en met het oog op het realiseren van een aansluiting op zijn systeem een aanbod tot koppeling met zijn systeem van een door de verzoeker aangelegde leiding en daarmee verbonden hulpmiddelen, mits de leidingen en hulpmiddelen voldoen aan de voorafgaand aan de aanleg door de transmissie- of distributiesysteembeheerder gestelde technische vereisten waardoor de betrouwbaarheid van het door de transmissie- of distributiesystembeheerder beheerde systeem gewaarborgd blijft en:
a. de te realiseren aansluiting een minimale aansluitwaarde heeft van 10 MVA; of
b. de verzoeker een organisatorische eenheid is, die zich in hoofdzaak bezig houdt met openbaar vervoer per trein, tram, of trolley, met mijnbouwkundige activiteiten, met het beheer en de exploitatie van telecommunicatie- en kabelnetwerken, met het beheer van openbare verlichting of van verkeersregelinstallaties, dan wel met riolering, bemaling, waterzuivering of transport en distributie van water waarbij deze eenheid ingevolge de technische aard van de bedrijfsuitoefening beschikt over verscheidene aansluitingen.
2. Met de koppeling, bedoeld in het eerste lid, worden de door de verzoeker aangelegde leiding en daarmee verbonden hulpmiddelen onderdeel van het transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit en wordt de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit beschouwd als de bevoegde aanlegger hiervan als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Artikel 3.38, derde en vierde lid, en het bij of krachtens artikel 3.38, zesde lid, gestelde, zijn van overeenkomstige toepassing op het doen van een aanbod, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat voor «aansluiting» telkens wordt gelezen «met koppeling te realiseren aansluiting».
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas doet in het voor hem krachtens artikel 3.37, eerste lid, vastgestelde gebied op verzoek een aanbod tot:
a. aanleg van een aansluiting op zijn systeem op een voor die aansluiting geschikt punt met een voor die aansluiting geschikt drukniveau; of
b. wijziging van een aansluiting op zijn systeem, anders dan het omschakelen van die aansluiting.
2. De transmissie- of distributiesysteembeheerder doet een aanbod als bedoeld in het eerste lid, binnen een redelijke termijn en realiseert de aansluiting binnen een redelijke termijn na aanvaarding van het aanbod.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. een distributiesysteembeheerder voor gas indien het verzoek ziet op de aanleg van een kleine aansluiting voor het onttrekken van gas aan zijn systeem ten behoeve van een te bouwen bouwwerk waarvan niet reeds op 1 juli 2018 een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was afgegeven of een bouwwerk dat na 1 januari 2015 zonder aansluiting op het distributiesysteem voor gas is gerealiseerd, tenzij een college van burgemeester en wethouders het gebied waarin dit bouwwerk wordt of is gebouwd heeft aangewezen als gebied waar aansluiting op het distributiesysteem voor gas strikt noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang;
b. een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas indien het verzoek ziet op een aansluiting voor het onttrekken van laagcalorisch gas aan zijn systeem ten behoeve van een installatie die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen heeft met en in de onmiddellijke nabijheid is gelegen van een installatie die als gevolg van het verbod in artikel 2.60, eerste lid, niet meer is aangesloten op dat deel van zijn systeem waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd;
c. een verzoek dat ziet op de aanleg van een aansluiting voor het onttrekken van gas indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas, in het voor hem krachtens artikel 3.37, eerste lid, vastgestelde gebied, zijn systeem daar niet op economische voorwaarden kan beheren, onderhouden en ontwikkelen.
4. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas kan, indien er voor de verzochte aansluiting onvoldoende capaciteit beschikbaar is voor het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a:
a. het verzoek afwijzen; of
b. indien de verzoeker een producent is van gas uit hernieuwbare bronnen, het doen van een aanbod uitstellen als het economisch verantwoord is om passende maatregelen, waaronder uitbreidingsinvesteringen, te nemen om zo spoedig mogelijk een uitgesteld aanbod te doen.
5. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder het doen van een aanbod overeenkomstig het vierde lid, afwijst of uitstelt:
a. verschaft hij de verzoeker een deugdelijke onderbouwing daarvoor;
b. doet hij de verzoeker een aanbod voor de redelijkerwijs beschikbare, alternatieve, voor de verzochte aansluiting geschikte punten met een voor die aansluiting geschikt drukniveau; en
c. verschaft hij de verzoeker, in geval van uitstel van een aanbod, informatie over de te nemen passende maatregelen om een uitgesteld aanbod te doen.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a. worden regels gesteld over de wijze waarop de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas uitvoering geeft aan het derde lid, onderdeel c, en het vierde lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over:
1° de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas beoordeelt of maatregelen om alsnog een aanbod te kunnen doen economisch verantwoord zijn;
2° de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas bepaalt en onderbouwt dat voor een verzochte aansluiting onvoldoende capaciteit beschikbaar is; en
3° de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas een verzoeker bij een uitstel van aanbod verschaft;
4° de wijze waarop wordt beoordeeld of een systeem onder economische voorwaarden kan worden beheerd, onderhouden en ontwikkeld, als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, waarbij tevens maatschappelijke duurzaamheidsdoelstellingen kunnen worden betrokken;
b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas uitvoering geeft aan het eerste lid.
7. Met het oog op de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, worden in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. de bepaling van de geschiktheid van het drukniveau en van punten voor aansluiting op het systeem, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a; en
b. nadere invulling van de redelijke termijnen, bedoeld in het tweede lid.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder doet op verzoek een aanbod om een aansluiting in werking te stellen, in gebruik te geven, te beheren en te onderhouden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin een transmissie- of distributiesysteembeheerder:
a. is gehouden een aansluiting buiten werking te stellen vanuit het belang van het goed functioneren van het stelsel van leveren, balanceren en meten; en
b. is gehouden een aansluiting te verwijderen na beëindiging van de aansluitovereenkomst.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de procedure die een transmissie- of distributiesysteembeheerder doorloopt voordat hij overgaat tot buitenwerkingstellen of verwijderen van een aansluiting;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voorafgaand aan een buitenwerkingstelling of verwijdering aan een aangeslotene verstrekt.
1. Een college van burgemeester en wethouders kan gebieden aanwijzen waar de taak voor een distributiesysteembeheerder voor gas als bedoeld in artikel 3.40 niet geldt voor kleine aansluitingen voor het onttrekken van gas indien zich in dat gebied een andere energie-infrastructuur bevindt die kan voorzien in de verwachte warmtebehoefte.
2. Een college van burgemeester en wethouders meldt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aan de Autoriteit Consument en Markt.
3. Een college van burgemeester en wethouders meldt een besluit als bedoeld in artikel 3.40, derde lid, onderdeel a, aan de Autoriteit Consument en Markt.
4. De Autoriteit Consument en Markt houdt een register bij van:
a. gebieden waarvoor een besluit als bedoeld in het eerste lid geldt; en
b. gebieden waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 3.40, derde lid, onderdeel a, geldt.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de melding, bedoeld in het tweede en derde lid, en de in het register, bedoeld in het vierde lid, te vermelden gegevens.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder stelt voor een aansluiting op zijn systeem de locatie van het overdrachtspunt vast.
2. Indien een aansluiting uit meerdere leidingen bestaat stelt de transmissie- of distributiesysteembeheerder per leiding de locatie van het overdrachtspunt vast.
3. De betreffende transmissie- of distributiesysteembeheerders stellen gezamenlijk het overdrachtspunt van een systeemkoppeling vast.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder kent ten behoeve van een aansluiting op zijn systeem een primair allocatiepunt toe.
2. Indien krachtens artikel 2.44, tweede lid, onderdeel a, is bepaald dat een plaats wordt aangemerkt als een additioneel allocatiepunt, kent een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit aan die plaats een additioneel allocatiepunt toe.
3. Indien een aangeslotene op een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit meer dan één marktdeelnemer contracteert inzake verbruik of invoeding, kent een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit op verzoek van die aangeslotene een of meerdere additionele allocatiepunten toe.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit geeft een meetverantwoordelijke partij toegang tot zijn systeem, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.46.
2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald tot welke delen van het systeem een meetverantwoordelijke partij toegang moet hebben en kunnen regels worden gesteld aan die toegang.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit doet op verzoek een aanbod tot het verzorgen van transport van elektriciteit over zijn systeem.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit kan het doen van een aanbod uitstellen, indien en voor zo lang er redelijkerwijs onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is op zijn systeem. De transmissie- of distributiesysteembeheerder neemt passende maatregelen om zo spoedig mogelijk een uitgesteld aanbod te doen.
3. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit het doen van een aanbod uitstelt overeenkomstig het tweede lid verschaft hij de verzoeker:
a. een deugdelijke onderbouwing voor dit uitstel;
b. informatie over de benodigde uitbreidingsinvesteringen om een uitgesteld aanbod te doen.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit uitvoering geeft aan het tweede en derde lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit bepaalt en onderbouwt dat onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar; en
b. informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in onderdeel a een verzoeker hierover bij een uitstel van aanbod verschaft.
5. Met het oog op de uitvoering van het eerste lid, worden in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. voorwaarden voor het verzorgen van transport van elektriciteit met geheel of gedeeltelijk onderbreekbare beschikbaarheid; en
b. voorwaarden waaronder aangeboden en aanvaarde transportcapaciteit door de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit kan worden ingetrokken als deze niet wordt gebruikt of niet binnen een redelijke termijn gebruikt zal gaan worden.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas doet op verzoek een aanbod tot het verzorgen van transport van gas over zijn systeem.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas kan, indien er redelijkerwijs onvoldoende capaciteit beschikbaar is op zijn systeem voor het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste lid:
a. het verzoek afwijzen; of
b. indien het verzoek invoeding van gas uit hernieuwbare bronnen betreft, het doen van een aanbod uitstellen als het voor de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas economisch verantwoord is om passende maatregelen te nemen om zo spoedig mogelijk een uitgesteld aanbod te doen.
3. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas een verzoek afwijst of het doen van een aanbod uitstelt overeenkomstig het tweede lid verschaft hij de verzoeker:
a. een deugdelijke onderbouwing voor de afwijzing of het uitstel; en
b. in geval van uitstel van een aanbod, informatie over de passende maatregelen om een uitgesteld aanbod te doen.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas overeenkomstig artikel 48 van richtlijn 2009/73 tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht bedoeld in het eerste lid.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het tweede tot en met vierde lid, waaronder in ieder geval over:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas bepaalt en onderbouwt dat voor het verzochte transport onvoldoende capaciteit op zijn systeem beschikbaar is;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas een verzoeker bij een uitstel van aanbod verschaft;
c. de wijze waarop een distributiesysteembeheerder voor gas beoordeelt of maatregelen als bedoeld in het tweede lid economisch verantwoord zijn;
d. de vereisten waaraan een aanvraag als bedoeld in het vierde lid aan moet voldoen en over de procedure en wijze van besluitvorming door de Autoriteit Consument en Markt.
6. Met het oog op de uitvoering van het eerste lid, worden in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen de voorwaarden voor het verzorgen van transport van gas met geheel of gedeeltelijk onderbreekbare beschikbaarheid.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas:
a. accepteert op zijn systeem gas dat voldoet aan de invoedspecificaties volgens bij ministeriële regeling gestelde regels;
b. weert gas op zijn systeem dat niet voldoet aan deze specificaties; en
c. draagt er zorg voor dat gas dat op afleverpunten van het systeem wordt afgenomen voldoet aan de afleverspecificaties die Onze Minister bij ministeriële regeling vaststelt.
2. De transmissiesysteembeheerder voor gas mengt, bewerkt of behandelt gas dat op zijn systeem wordt ingevoed zo nodig teneinde te voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel c.
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan een transmissie- of distributiesysteembeheerder de invoeding van gas dat voldoet aan de krachtens dat artikellid gestelde invoedspecificaties weigeren, indien die invoeding ertoe zou leiden dat de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas niet in redelijkheid kan voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel c.
4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, accepteert een transmissiesysteembeheerder voor gas op verzoek invoeding van gas dat niet voldoet aan de krachtens het eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde invoedspecificaties, indien hij dit redelijkerwijs en met gebruikmaking van het systeem kan mengen en kan voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel c.
5. Een transmissiesysteembeheerder voor gas accepteert op verzoek invoeding van waterstofgas of andere gasvormige stoffen dan gas, indien hij dit redelijkerwijs en met gebruikmaking van het systeem kan mengen en kan voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel c.
6. De invoedspecificaties en de afleverspecificaties, bedoeld in het eerste lid kunnen in ieder geval verschillen voor invoed- en afleverpunten en naar energie-inhoud, drukniveau en regio.
1. De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit:
a. treft voorzieningen voor de balancering van het door hem beheerde systeem en alle in Nederland aanwezige en onderling verbonden systemen voor elektriciteit; en
b. faciliteert balanceringsverantwoordelijken voor elektriciteit om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de balans van het systeem uit te voeren.
2. Een distributiesysteembeheerder voor elektriciteit faciliteert de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit bij de administratieve afhandeling van de balancering, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de handelingen van een distributiesysteembeheerder voor elektriciteit ter uitvoering van het tweede lid.
4. Als een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit een balanceringsdienst in de vorm van een verandering in de elektriciteitsbelasting koopt bij een marktdeelnemer die vraagresponsdiensten levert en daarbij optreedt als aanbieder van balanceringsdiensten aan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit:
a. past de transmissiesysteembeheerder het elektriciteitsprogramma aan van de balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit die actief is op het betreffende allocatiepunt waarvan de flexibiliteit afkomstig is; en
b. verrekent de transmissiesysteembeheerder de in het elektriciteitsprogramma aangepaste hoeveelheid elektriciteit tussen de marktdeelnemer die vraagresponsdiensten levert en de balanceringsverantwoordelijke voor elektriciteit die actief is op het betreffende allocatiepunt waarvan de flexibiliteit afkomstig is conform een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen berekeningsmethode.
5. Bij de uitvoering van het eerste en tweede lid gebruikt een systeembeheerder voor elektriciteit van aangeslotenen met een kleine aansluiting ten hoogste meetgegevens per kwartier en aggregeert bij eerste gelegenheid de meetgegevens van de aangeslotenen op zijn systeem.
1. De transmissiesysteembeheerder voor gas:
a. treft voorzieningen voor de balancering van het door hem beheerde systeem; en
b. faciliteert balanceringsverantwoordelijken voor gas om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de balans van het systeem uit te voeren.
2. Een distributiesysteembeheerder voor gas faciliteert de transmissiesysteembeheerder voor gas bij de administratieve afhandeling van de balancering, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de handelingen van een distributiesysteembeheerder voor gas ter uitvoering van het tweede lid.
4. Een transmissiesysteembeheerder voor gas verschaft een balanceringsverantwoordelijke voor gas actuele en zo correct en volledig mogelijke informatie over:
a. de mate waarin zijn balanceringsportfolio in evenwicht is; en
b. de mate waarin het landelijk transportsysteem in evenwicht is.
5. Bij de uitvoering van het eerste en tweede lid aggregeert een systeembeheerder voor gas bij eerste gelegenheid de meetgegevens van de aangeslotenen op zijn systeem.
1. Een distributiesysteembeheerder stelt aan een aangeslotene met een kleine aansluiting voor elektriciteit of gas, die op grond van artikel 2.44, eerste lid, over een meetinrichting moet beschikken, een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit beschikbaar, installeert deze op of nabij het overdrachtspunt en doet een aanbod om de meetinrichting in gebruik te geven en te beheren.
2. Indien een distributiesysteembeheerder redelijkerwijs niet in staat is een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit bij een aangeslotene met een kleine aansluiting te plaatsen en de oorzaak daarvan niet in de macht van de aangeslotene ligt, stelt de distributiesysteembeheerder een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit ter beschikking, installeert deze op of nabij het overdrachtspunt en doet een aanbod om de meetinrichting in gebruik te geven en te beheren.
3. Een distributiesysteembeheerder die krachtens artikel 2.44, tweede lid, onderdeel b, een meetinrichting installeert en beheert, stelt een meetinrichting beschikbaar, installeert deze op of nabij de andere plaats en doet een aanbod om de meetinrichting in gebruik te geven en te beheren.
4. Een distributiesysteembeheerder doet aan een aangeslotene met een kleine aansluiting voor elektriciteit of gas op diens verzoek een aanbod om binnen vier maanden een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit ter beschikking te stellen:
a. in het geval het eerder technisch onmogelijk was een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit te plaatsen; of
b. ter vervanging van een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit.
Bij ministeriële regeling kunnen inzake aangeslotenen met een kleine aansluiting regels worden gesteld over:
a. de installatie en het beheer van meetinrichtingen;
b. de administratie in verband met het vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen;
c. de informatieverstrekking door een distributiesysteembeheerder over het gebruik en de mogelijkheden van een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit.
1. Een distributiesysteembeheerder schakelt op verzoek van een aangeslotene met een kleine aansluiting de communicatiefunctionaliteit administratief aan of uit.
2. Indien een distributiesysteembeheerder op grond van artikel 3.51, eerste lid, een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit ter beschikking stelt aan een aangesloten met een kleine aansluiting, kan de aangeslotene deze weigeren. In dat geval stelt de distributiesysteembeheerder een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit ter beschikking, installeert deze op of nabij het overdrachtspunt en doet een aanbod om de meetinrichting in gebruik te geven en te beheren.
3. Een distributiesysteembeheerder zendt Onze Minister de persoonsgegevens van een aangeslotene met een kleine aansluiting indien hij deze aangeslotene een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen ter beschikking heeft gesteld maar dit niet heeft geleid tot installatie van die meetinrichting.
De transmissiesysteembeheerder voor gas stelt aan een aangeslotene op zijn systeem voor gas nabij het overdrachtspunt een meetinrichting beschikbaar, installeert deze en doet een aanbod om de meetinrichting in gebruik te geven en te beheren indien de aangeslotene:
a. uitsluitend gas afneemt;
b. een beheerder van een gesloten systeem voor gas is.
1. Een systeembeheerder beschikt op of nabij het overdrachtspunt van een systeemkoppeling over een meetinrichting die voldoet aan de krachtens het tweede lid gestelde eisen.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de eisen en functionaliteiten waaraan een meetinrichting of een onderdeel van een meetinrichting, bedoeld in het eerste lid, ten minste moet voldoen.
1. Een systeembeheerder draagt er zorg voor dat op zijn systeemkoppeling een meetverantwoordelijke partij actief is en wijst gezamenlijk met de bij een systeemkoppeling betrokken andere systeembeheerder een meetverantwoordelijke partij aan.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een systeemkoppeling tussen het transmissiesysteem voor gas en een distributiesysteem voor gas.
1. Een distributiesysteembeheerder verzamelt, valideert en stelt de meetgegevens vast van aangeslotenen met een kleine aansluiting voor elektriciteit of gas, die beschikken over een door een distributiesysteembeheerder op grond van artikel 3.51 geïnstalleerde meetinrichting waarvan de communicatiefunctionaliteit aan staat, indien dit noodzakelijk is voor:
a. het uitvoeren van de verplichtingen van een marktdeelnemer of balanceringsverantwoordelijke op grond van hoofdstuk 2;
b. het uitvoeren van taken of verplichtingen bij of krachtens hoofdstuk 3.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. welke meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
b. de frequentie waarmee meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld, waarbij:
1°. de intervalfrequentie van verbruiks- invoedgegevens niet hoger is dan een kwartier; en
2°. verbruiks- en invoedgegevens ten hoogste één maal per dag worden verzameld;
c. de wijze waarop meetgegevens worden verzameld;
d. nauwkeurigheidseisen bij het verzamelen van meetgegevens;
e. methoden voor het herleiden en berekenen van de hoeveelheid gas en de energie-inhoud van het gas;
f. methoden voor het herleiden en berekenen ten behoeve van het valideren en vaststellen van meetgegevens.
Een distributiesysteembeheerder verzamelt, valideert en stelt de meetgegevens vast van aangeslotenen met een kleine aansluiting voor elektriciteit of gas, die bij het overdrachtspunt beschikken over een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit of een meetinrichting waarvan de communicatiefunctionaliteit niet wordt gebruikt:
a. bij de vervanging van een meetinrichting;
b. bij een aanpassing van een aansluiting;
c. bij een aanpassing van een meetinrichting;
d. bij aanwijzingen van onbetrouwbaarheid of onvolledigheid van meetgegevens, volgens bij ministeriële regeling te bepalen criteria.
1. Een transmissiesysteembeheerder voor gas verzamelt, valideert en stelt de meetgegevens vast van een aangeslotene op zijn systeem indien de aangeslotene:
a. uitsluitend gas onttrekt;
b. een beheerder van een gesloten systeem voor gas is.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. welke meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
b. de frequentie waarmee meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
c. de wijze waarop meetgegevens worden verzameld;
d. nauwkeurigheidseisen bij het verzamelen van meetgegevens;
e. methoden voor het herleiden en berekenen van de hoeveelheid gas en de energie-inhoud van het gas;
f. methoden voor het herleiden en berekenen ten behoeve van het valideren en vaststellen van meetgegevens.
1. Een meetverantwoordelijke partij, bedoeld in artikel 3.56, eerste lid, verzamelt, valideert en stelt de meetgegevens vast op een systeemkoppeling.
2. Een transmissiesysteembeheerder voor gas verzamelt, valideert en stelt de meetgegevens vast op een systeemkoppeling tussen zijn systeem en een distributiesysteem voor gas.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. welke meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
b. de frequentie waarmee meetgegevens worden verzameld, gevalideerd of vastgesteld;
c. de wijze waarop meetgegevens worden verzameld;
d. nauwkeurigheidseisen bij het verzamelen van meetgegevens;
e. methoden voor het herleiden en berekenen van de hoeveelheid gas en de energie-inhoud van het gas;
f. methoden voor het herleiden en berekenen ten behoeve van het valideren en vaststellen van meetgegevens.
1. De transmissiesysteembeheerder voor gas en een distributiesysteembeheerder past een door Onze Minister goedgekeurd protocol voor een steekproefsgewijze controle van in gebruik zijnde meetinrichtingen op de bij of krachtens artikel 2.44, derde lid, en de bij of krachtens artikel 5 van de Metrologiewet gestelde eisen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan het protocol.
Een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit of gas heeft, indien Onze Minister hem dit opdraagt, tot taak werkzaamheden te verrichten ter uitvoering van verordening 2019/941 respectievelijk verordening 2017/1938.
Een transmissie- of distributiesysteembeheerder stelt op verzoek van een aangeslotene op haar systeem, of van een aangeslotene op een gesloten systeem dat met haar systeem is verbonden, vast:
a. of diens installatie geschikt is voor de opwekking van gas uit hernieuwbare bronnen, elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of uit andere bronnen dan wel of sprake is van een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;
b. of de inrichting om te meten, die wordt gebruikt in de installatie geschikt is voor de meting van de hoeveelheid elektriciteit of gas die is geproduceerd; en
c. in geval van omzetting van energie in een andere vorm van energie, of de inrichting om te meten, die wordt gebruikt in de installatie geschikt is voor de meting van de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen of uit andere bronnen die is gebruikt voor de opwekking van de hoeveelheid, bedoeld in onderdeel b.
1. De transmissiesysteembeheerder voor gas treft voorzieningen om vergunninghouders in staat te stellen de levering van gas aan alle aangeslotenen met een kleine aansluiting te verzorgen in gevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/1938.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/1938, en de te treffen voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.
De transmissiesysteembeheerder voor gas zet, ten behoeve van aangeslotenen, netgebruikers, marktdeelnemers en balanceringsverantwoordelijken en gelet op het minimaliseren van de winning van gas uit het gebied dat is aangewezen in de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning, voor zover het gas uit het Groningenveld betreft, indien noodzakelijk, gelet op het verschil tussen de kwaliteit van het zich in het transmissiesysteem bevindende gas en het aan het transmissiesysteem te onttrekken gas:
1°. gas met een hogere energie-inhoud administratief of fysiek om naar een lagere energie-inhoud;
2°. gas met een lagere energie-inhoud administratief om naar een hogere energie-inhoud, voor zover er gas met een hogere energie-inhoud voor omzetting beschikbaar is;
tenzij dit redelijkerwijs niet van een transmissiesysteembeheerder voor gas kan worden gevergd.
1. Een transmissiesysteembeheerder voor gas biedt jaarlijks voor een bij ministeriële regeling te bepalen datum, na raadpleging van de representatieve organisaties van aangeslotenen een raming aan Onze Minister aan van:
a. de in een gasjaar benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas en de daarvoor benodigde capaciteit, die uit het gebied dat is aangewezen in de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning, benodigd is om eindafnemers van de geraamde hoeveelheid laagcalorisch gas te voorzien, waarbij alle beschikbare middelen en methoden die deze hoeveelheid minimaliseren worden betrokken; en
b. de vraagontwikkeling voor de komende tien jaar naar laagcalorisch gas.
2. De transmissiesysteembeheerder voor gas voert zijn taken als bedoeld in het eerste lid, zo uit dat dit optimaal bijdraagt aan het minimaliseren van de winning van gas uit het Groningenveld.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de inhoud van de raming, bedoeld in het eerste lid;
b. het opstellen van rapportages voor Onze Minister.
4. De transmissiesysteembeheerder voor gas meldt een langdurige en substantiële afwijking van de inzet van de middelen en methoden of de vraag naar laagcalorisch gas ten opzichte van de raming aan Onze Minister.
1. De transmissiesysteembeheerder voor gas heeft, in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van gas, ter verzekering op lange termijn van een behoedzaam en rationeel gebruik van deze natuurlijke hulpbron tot taak zorg te dragen voor de inname en het transport van gas uit de gasvoorkomens in gebieden binnen Nederland en op het continentaal plat.
2. Indien de transmissiesysteembeheerder voor gas ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak moet investeren in de aanleg of uitbreiding van het transmissiesysteem dan meldt hij dit voornemen aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de melding.
3. Onze Minister besluit binnen 13 weken nadat de melding is gedaan, of een investering als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk is, gelet op het belang, bedoeld in het eerste lid. Indien Onze Minister besluit dat de investering niet noodzakelijk is, wordt de transmissiesysteembeheerder voor gas geacht te zijn ontheven van de in het eerste lid bedoelde taak voor dat voorkomen.
4. De transmissiesysteembeheerder voor gas overlegt jaarlijks aan Onze Minister een overzicht, waarin ten aanzien van de eerstvolgende twintig jaar ramingen zijn opgenomen met betrekking tot de uitoefening van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder vermelding van daarbij gehanteerde vooronderstellingen en relevante onderscheiden.
1. De transmissiesysteembeheerder voor gas kan, ten einde te waarborgen dat hij de taken, bedoeld in artikel 3.67 zo doelmatig mogelijk kan uitvoeren, voorwaarden stellen aan de wijze waarop het gas van de houders van Nederlandse winningsvergunningen dan wel degene met wie voor het gebruik van die vergunning een overeenkomst is gesloten inzake het voor gezamenlijke rekening winnen van gas, wordt ingenomen.
2. Systeembeheerders, marktdeelnemers, netgebruikers en aangeslotenen verstrekken de transmissiesysteembeheerder voor gas desgevraagd tijdig voldoende inlichtingen en gegevens om te waarborgen dat hij de taken, bedoeld in het eerste lid kan uitvoeren.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden en de in het tweede lid genoemde gegevens en inlichtingen.
De transmissiesysteembeheerder voor gas verstrekt Onze Minister alle inlichtingen die hij nodig heeft voor de toepassing van artikel 3.67, tweede lid.
De transmissiesysteembeheerder voor gas schakelt een aangeslotene op zijn systeem die ingevolge artikel 2.60, tweede lid, heeft gemeld dat diens aansluiting omgeschakeld moet worden, om overeenkomstig de planning of aangepaste planning, bedoeld in artikel 3.71, eerste lid, onderscheidenlijk tweede of derde lid, of, indien op grond van artikel 2.62, eerste lid, een ontheffing is verleend aan de betrokken aangeslotene, overeenkomstig de aangepaste planning die aan die ontheffing ten grondslag ligt.
1. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.70, informeert de transmissiesysteembeheerder voor gas de betrokken aangeslotene en Onze Minister over de planning van de omschakeling, voorzien van een onderbouwing van de benodigde tijd voor de onderscheiden activiteiten ten behoeve van de omschakeling en de mate waarin rekening is gehouden met de gegevens, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid.
2. Indien de planning, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van de aangeslotene of de transmissiesysteembeheerder voor gas als gevolg van gewijzigde omstandigheden aanpassing behoeft, stelt de transmissiesysteembeheerder voor gas, in afstemming met de aangeslotene, een aangepaste planning op en informeert Onze Minister hier zo spoedig mogelijk over. De aangepaste planning wordt voorzien van een onderbouwing van elke afwijking ten opzichte van de eerder ingediende planning.
3. Onze Minister kan de transmissiesysteembeheerder voor gas een bindende gedragslijn opleggen in verband met de planning of aangepaste planning van de onderscheiden activiteiten ten behoeve van de omschakeling, indien dit naar zijn oordeel in het belang is van de zo spoedig mogelijke afbouw of beëindiging van de gaswinning uit het gebied dat is aangewezen in de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning of in het economisch belang is van de aangeslotene. De transmissiesysteembeheerder voor gas stuurt binnen vier weken na ontvangst van de bindende gedragslijn een aangepaste planning aan Onze Minister en de betrokken aangeslotene.
1. De transmissiesysteembeheerder voor gas vermeldt in de rapportage, bedoeld in artikel 3.66, derde lid, onderdeel b, in elk geval:
a. de voortgang van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.70, in relatie tot de geldende planning;
b. in hoeverre het onttrekken van laagcalorisch gas aan het transmissie- of distributiesysteem door een aangeslotene als bedoeld in artikel 2.60, eerste lid, via diens aansluiting is beëindigd.
2. Onze Minister verstrekt de informatie, bedoeld in het eerste lid, binnen vier weken na ontvangst daarvan aan de Autoriteit Consument en Markt.
3. De transmissiesysteembeheerder voor gas informeert de Autoriteit Consument en Markt binnen vier weken na inwerkingtreding van dit artikel welke aangeslotenen in de gasjaren 2016/2017, 2017/2018 en 2018/2019 in ten minste twee van die gasjaren meer dan 100 miljoen m3 (n) gas hebben onttrokken via diens aansluiting die verbonden is met dat deel van het transmissie- of distributiesysteem voor gas waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd, en verstrekt daarbij tevens informatie over de hoeveelheid gas dat per betrokken aansluiting in de hiervoor genoemde gasjaren is onttrokken.
4. De transmissiesysteembeheerder voor gas verstrekt de Autoriteit Consument en Markt desgevraagd informatie over de hoeveelheid gas die een aangeslotene als bedoeld in het derde lid, via diens aansluiting heeft onttrokken aan dat deel van het transmissie- of distributiesysteem voor gas waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd.
5. De transmissie- of distributiesysteembeheerders informeren de Autoriteit Consument en Markt binnen vier weken na afloop van een gasjaar welke aangeslotenen in het voorgaande gasjaar meer dan 100 miljoen m3(n) gas hebben onttrokken aan het transmissie- of distributiesysteem voor gas waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd, of, voor zover van toepassing, dat geen enkele aangeslotene in dat gasjaar meer dan 100 miljoen m3(n) gas heeft onttrokken aan het transmissie- of distributiesysteem voor gas waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd.
6. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder in een gasjaar een aansluiting heeft gerealiseerd waarmee installaties van gas worden voorzien waarvan hij vermoedt dat die behoren tot eenzelfde onderneming of instelling, die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, en die al door hem van een aansluiting op het transmissie- of distributiesysteem waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd zijn voorzien, informeert hij de Autoriteit Consument en Markt binnen vier weken na afloop van dat gasjaar over het realiseren van die aansluiting en de locatie daarvan. De transmissie- of distributiesysteembeheerder verstrekt daarbij tevens informatie over de betrokken aangeslotene of aangeslotenen en de hoeveelheid gas die in dat voorafgaande gasjaar door middel van elke afzonderlijke aansluiting op het transmissie- of distributiesysteem waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd, is onttrokken.
7. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder in een gasjaar op grond een aansluiting heeft gerealiseerd waarmee installaties van gas worden voorzien, waarvan hij vermoedt dat die behoren tot eenzelfde onderneming of instelling, die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, en al door een andere transmissie- of distributiesysteembeheerder van een aansluiting op het transmissie- of distributiesysteem waarmee laagcalorisch gas wordt getransporteerd zijn voorzien, informeert hij die andere transmissie- of distributiesysteembeheerder en de Autoriteit Consument en Markt over dit vermoeden. Op verzoek van de Autoriteit Consument en Markt verstrekken beide systeembeheerders de informatie, bedoeld in het zesde lid.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen één of meer andere taken dan de op grond van deze wet opgedragen taken voor een bij die maatregel te bepalen periode van ten hoogste tien jaren per taak worden toegestaan aan een transmissie- of distributiesysteembeheerder indien:
a. deze taken verband houden met de op grond van deze wet opgedragen taken;
b. deze taken van belang zijn voor het toekomstig beheer van het systeem; en
c. marktpartijen niet of in beperkte mate in de uitvoering van de taken voorzien.
2. Indien het een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit betreft, beoordeelt Autoriteit Consument en Markt voorafgaand aan het toekennen van een taak als bedoeld in het eerste lid, de noodzaak van de toekenning.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voortzetting of beëindiging van een overeenkomstig het eerste lid opgedragen taak.
4. Bij het toekennen van een tijdelijke taak als bedoeld in het eerste lid kunnen voorwaarden worden gesteld en kan worden bepaald dat voor de uitvoering van die taak een tarief in rekening wordt gebracht bij degenen ten behoeve van wie de tijdelijke taak wordt uitgevoerd.
Een transmissie- of distributiesysteembeheerder waarborgt bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen de kwaliteit daarvan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de wijze waarop die kwaliteit wordt gewaarborgd en daarover wordt gerapporteerd of gecommuniceerd;
b. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder omgaat met calamiteiten of voorvallen die nadelige gevolgen voor mens of milieu hebben of kunnen hebben.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. het financieel beheer van een transmissie- of distributiesysteembeheerder;
b. de boekhouding van een transmissie- of distributiesysteembeheerder, waaronder eisen aan de scheiding van de boekhouding voor verschillende wettelijke taken of verplichtingen.
Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verzamelt en gebruikt bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen de daarvoor noodzakelijke gegevens.
1. Een systeembeheerder die bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, draagt er zorg voor dat die gegevens niet ter beschikking komen of kunnen komen van derden, tenzij enig wettelijk voorschrift anders bepaalt.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheer verstrekt beheerders van andere systemen de informatie die zij nodig hebben voor de naleving van hun wettelijke taken of verplichtingen.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verstrekt aangeslotenen, netgebruikers, marktdeelnemers en balanceringsverantwoordelijken, de informatie die ze nodig hebben voor een efficiënte toegang tot het transmissie- of distributiesysteem inclusief het gebruik ervan.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder maakt uit eigen beweging gegevens die hij bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen verzamelt en ontvangt, ten behoeve van inzicht in de structuur en het functioneren van het energiesysteem en de transitie naar een CO2-arme energievoorziening openbaar, waarbij:
a. hij geen tot een persoon herleidbare gegevens of gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs had moeten vermoeden, openbaar maakt;
b. hij geen gegevens openbaar maakt indien bij of krachtens deze of een andere wet openbaarmaking niet is toegestaan;
c. bewerking en verrijking van gegevens is gericht op en beperkt is tot het voor derden begrijpelijk en toegankelijk maken van deze gegevens.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verleent op verzoek toegang tot gegevens en wisselt gegevens uit, die hij bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen verzamelt en ontvangt, waarbij:
a. hij geen tot een persoon herleidbare gegevens of gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs had moeten vermoeden, openbaar maakt of toegang toe verleent of uitwisselt, met uitzondering van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.1;
b. hij geen gegevens openbaar of maakt indien bij of krachtens deze of een andere wet openbaarmaking niet is toegestaan;
c. bewerking en verrijking van gegevens gericht is op en beperkt is tot het voor de verzoeker op een toegankelijke wijze beschikbaar stellen op een wijze dat de verzoeker de mogelijkheid van hergebruik en machine-uitleesbaarheid heeft.
3. Voor het verlenen van toegang tot gegevens of het uitwisselen van gegevens, bedoeld in het tweede lid, kan de transmissie- of distributiesysteembeheerder de redelijke kosten in rekening brengen bij de verzoeker.
4. Bij ministeriële regeling kunnen:
a. gegevens worden aangewezen die een transmissie- of distributiesysteembeheerder in ieder geval openbaar maakt;
b. regels worden gesteld over de wijze van en voorwaarden voor openbaarmaking.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. het melden van storingen of onregelmatigheden in het transmissie- en distributiesysteem;
b. het indienen van klachten en het afhandelen van die klachten door de transmissie- en distributiesysteembeheerders;
c. het faciliteren van aangeslotenen door de transmissie- en distributiesysteembeheerders bij overstappen naar andere marktdeelnemers of balanceringsverantwoordelijken, verhuizingen of in- en uithuizingen;
d. voorzieningen die een transmissie- of distributiesysteembeheerder ter ondersteuning van het gestelde krachtens artikel 2.24 treft ten behoeve van aangeslotenen met een kleine aansluiting;
e. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder een aangeslotene verstrekt met het oog op het voorkomen van buitenwerkingstelling van een aansluiting als bedoeld in artikel 3.41 in geval van het faillissement of de intrekking van een vergunning, erkenning of toelating van een marktdeelnemer, balanceringsverantwoordelijke of meetverantwoordelijke partij, en de termijn waarbinnen deze informatie wordt verstrekt, in geval van intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid.
De transmissie- en distributiesysteembeheerders voor elektriciteit voldoen aan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee de door deze op grond van artikel 3.117, vierde lid, bij hen in rekening gebrachte kosten.
Een transmissiesysteembeheerder voor gas informeert de Autoriteit Consument en Markt over technische overeenkomsten over interconnectoren van gas met derde landen.
Het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee omvat de systemen die bestemd zijn voor het transport van elektriciteit en die één of meer windparken op zee verbinden met het transmissiesysteem voor elektriciteit met uitzondering van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van elektriciteit die één of meer windparken op zee verbinden met het transmissiesysteem voor elektriciteit en waarvoor voor 1 januari 2016 een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of op grond van artikel 6.5 van de Waterwet is verleend.
1. Onze Minister stelt een kader vast inzake de ontwikkeling van windenergie op zee en het gebruik van het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee. In het ontwikkelkader wordt in ieder geval opgenomen:
a. de locatie van één of meerdere windparken;
b. het verwachte tijdstip van ingebruikname van ieder windpark;
c. de verwachte levensduur van windparken;
d. het maximale vermogen van ieder windpark;
e. de minimale transportcapaciteit ten behoeve van ieder windpark;
f. de wijze van elektrische ontsluiting van ieder windpark;
g. de beoogde opleveringsdatum van onderdelen van het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee;
h. toekomstige ontwikkelingen inzake windenergie op zee en het gebruik van het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee.
2. Onze Minister kan het ontwikkelkader wijzigen of aanvullen.
3. De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee werkt het ontwikkelkader uit in het investeringsplan, bedoeld in artikel 3.85 juncto artikel 3.34, en voert zijn wettelijke taken of verplichtingen uit in overeenstemming met het ontwikkelkader.
De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee die krachtens artikel 3.2, eerste lid, onderdeel g, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 2019/943 aan transmissiesysteembeheerders zijn opgedragen.
De artikelen 3.10, 3.11, 3.13, 3.14, 3.15, 3.17, 3.18, 3.19, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 3.20, 3.21, 3.22, 3.24, 3.25, 3.28, 3.30 tot en met 3.36, 3.49, tweede en derde lid, 3.63, 3.75, 3.76, 3.77, eerste en derde lid, 3.78, 3.79, onderdelen a en b, en 3.124 zijn van overeenkomstige toepassing op de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee met dien verstande dat voor «transmissie- of distributiesysteembeheerder», «transmissiesysteembeheerder» of «distributiesysteembeheerder» telkens wordt gelezen «transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee».
1. De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee doet op verzoek een aanbod tot aanleg van een aansluiting op zijn systeem of een aanbod om een aansluiting in gebruik te geven, te beheren en te onderhouden aan:
a. een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet windenergie op zee, overeenkomstig het ontwikkelkader windenergie op zee, bedoeld in artikel 3.83;
b. een eindafnemer die geen elektriciteit opwekt anders dan voor eigen gebruik.
2. De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee doet op verzoek van een aangeslotene als bedoeld in het eerste lid een aanbod tot het verzorgen van transport van elektriciteit over zijn systeem.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid kan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee een verzoek van een eindafnemer afwijzen indien er onvoldoende aansluit- of transportcapaciteit beschikbaar is op het dichtstbijzijnde voor aansluiting geschikte punt op zijn systeem om aan het verzoek te kunnen voldoen.
1. Een aangeslotene als bedoeld in artikel 3.86, eerste lid, onderdeel a, heeft recht op vergoeding van schade door de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee, indien:
a. deze transmissiesysteembeheerder het voor de ontsluiting van het windpark noodzakelijk deel van het transmissiesysteem op zee geheel of gedeeltelijk later oplevert dan in het ontwikkelkader, bedoeld in artikel 3.83, is opgenomen en de aangeslotene hierdoor geheel of gedeeltelijk geen elektriciteit kan laten transporteren;
b. de hoeveelheid met het aangesloten windpark geproduceerde elektriciteit die in een kalenderjaar niet kan worden getransporteerd over het transmissiesysteem op zee groter is dan de hoeveelheid elektriciteit die niet kan worden getransporteerd wegens gemiddeld voor het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee redelijkerwijs noodzakelijk onderhoud en de aangeslotene hierdoor geheel of gedeeltelijk geen elektriciteit kan laten transporteren.
2. De vergoeding van de schade bestaat uit gevolgschade en de schade ten gevolge van gederfde of uitgestelde inkomsten door het niet kunnen laten transporteren van met het aangesloten windpark geproduceerde elektriciteit, bedoeld in het eerste lid.
3. Een aangeslotene als bedoeld in artikel 3.86, eerste lid, onderdeel a, draagt er zorg voor dat de schade zo veel mogelijk beperkt blijft.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het recht op schadevergoeding, bedoeld in het eerste lid, en de bestanddelen van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid.
1. Een interconnectorbeheerder voor elektriciteit met een lidstaat of een land dat onderdeel uitmaakt van de Europese economische ruimte die krachtens artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 2019/943 of andere bindende EU-rechtshandeling op het gebied van elektriciteit aan interconnectorbeheerders zijn opgedragen.
2. Een interconnectorbeheerder voor gas die krachtens artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 715/2009 of andere bindende EU-rechtshandeling op het gebied van gas aan interconnectorbeheerders zijn opgedragen.
1. De artikelen 3.10, 3.24, 3.25, eerste lid, 3.75, onderdeel b, 3.76, 3.77, eerste en derde lid, en 3.78 zijn van overeenkomstige toepassing op een interconnectorbeheerder, met dien verstande dat voor «transmissie- of distributiesysteembeheerder», «transmissiesysteembeheerder» of «distributiesysteembeheerder» telkens wordt gelezen «interconnectorbeheerder».
2. Artikel 3.46, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op een interconnectorbeheerder voor elektriciteit, met dien verstande dat voor «transmissie- of distributiesysteembeheerder» telkens wordt gelezen «interconnectorbeheerder voor elektriciteit».
3. De artikelen 3.16, 3.47, eerste lid, en 3.81 zijn van overeenkomstige toepassing op een interconnectorbeheerder voor gas, met dien verstande dat voor «transmissie- of distributiesysteembeheerder» telkens wordt gelezen «interconnectorbeheerder voor gas».
4. Met het oog op de uitvoering van het tweede of derde lid, worden in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.121, eerste lid, ten minste opgenomen de voorwaarden voor het verzorgen van transport, waaronder de procedure voor de toewijzing van capaciteit en congestiebeheer.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van interconnectorbeheerders voor elektriciteit met derde landen regels gesteld over:
a. de financiële verslaglegging;
b. de besteding van de overwinsten of de afdracht daarvan aan de beheerders van de transportsystemen waaraan de interconnector is aangesloten.
Een LNG-beheerder die krachtens artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die krachtens verordening 715/2009 of andere bindende EU-rechtshandeling op het gebied van gas aan LNG-beheerders zijn opgedragen.
Een LNG-beheerder handelt bij de uitoefening van zijn wettelijke taken of verplichtingen redelijk, transparant en niet-discriminerend.
Een LNG-beheerder beheert, onderhoudt en ontwikkelt zijn systeem, onder economische voorwaarden, op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid van dat systeem is gewaarborgd en met inachtneming van de belangen van het milieu.
1. Een LNG-beheerder doet op verzoek een aanbod om LNG-activiteiten of ondersteunende diensten voor gas uit te voeren.
2. Een LNG-beheerder kan weigeren een aanbod te doen indien binnen het LNG-systeem geen capaciteit beschikbaar is voor de verzochte LNG-activiteiten of in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de verzochte capaciteit beschikbaar stelt.
3. Een weigering als bedoeld in het tweede lid is met redenen omkleed.
4. Met het oog op de uitvoering van het eerste en tweede lid, worden in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.121, tweede lid, in ieder geval opgenomen, voorwaarden voor:
a. het uitvoeren van LNG-activiteiten of ondersteunende diensten voor gas; en
b. toe te passen technische specificaties.
1. Een LNG-beheerder die bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, houdt die gegevens geheim tenzij enig wettelijk voorschrift anders bepaalt.
2. Een LNG-beheerder verstrekt beheerders van andere systemen de informatie die zij nodig hebben voor een zekere en doelmatige exploitatie van de systemen en voor de naleving van hun wettelijke taken of verplichtingen.
3. Een LNG-beheerder:
a. verstrekt gebruikers van het LNG-systeem de informatie die zij nodig hebben voor een efficiënte toegang tot dat systeem
b. maakt alle informatie openbaar die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover deze redelijkerwijs te genereren is uit de informatie waarover de LNG-beheerder beschikt op basis van de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen.
4. Als een LNG-beheerder gegevens over zijn bedrijfsvoering die commercieel voordeel kunnen opleveren ter beschikking stelt aan derden, stelt hij deze gegevens onder gelijke voorwaarden beschikbaar aan anderen.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de informatie die een LNG-beheerder verstrekt aan systeembeheerders of gebruikers van het LNG-systeem.
Een gasopslagbeheerder die krachtens artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onderdeel i, is aangewezen, is uit dien hoofde belast met de taken en verplichtingen die bij of krachtens verordening 715/2009 of andere bindende EU-rechtshandeling op het gebied van gas aan gasopslagbeheerders zijn opgedragen.
Een gasopslagbeheerder handelt bij de uitoefening van zijn wettelijke taken of verplichtingen redelijk, transparant en niet-discriminerend.
Een gasopslagbeheerder beheert, onderhoudt en ontwikkelt zijn systeem, op economische voorwaarden, op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd en met inachtneming van de belangen van het milieu.
1. Een gasopslagbeheerder onderhandelt op verzoek over toegang tot zijn gasopslagsysteem of de door hem aangeboden ondersteunende diensten als de toegang tot dat gasopslagsysteem in technische of economische zin noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot de gasmarkt met het oog op de levering aan aangeslotenen.
2. De gasopslagbeheerder kan weigeren gasopslagactiviteiten en ondersteunende diensten te verrichten als binnen zijn gasopslagsysteem geen capaciteit beschikbaar is voor de gasopslagactiviteiten of in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij alle capaciteit beschikbaar stelt.
3. Een weigering als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed.
4. Een gasopslagbeheerder maakt een indicatie van de voorwaarden en tarieven die het bedrijf voornemens is in het volgende kalenderjaar toe te passen voor het verrichten van gasopslag en ondersteunende diensten, bekend.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de technische of economische noodzakelijkheid voor een efficiënte toegang tot het transmissie- of distributiesysteem met het oog op de levering aan aangeslotenen;
b. de procedure voor het vaststellen van de indicatie van de tarieven en voorwaarden en de bekendmaking van de indicatie van de tarieven en voorwaarden.
1. Een gasopslagbeheerder die bij de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, houdt die gegevens geheim tenzij enig wettelijk voorschrift anders bepaalt.
2. Een gasopslagbeheerder verstrekt beheerders van andere systemen de informatie die zij nodig hebben voor een zekere en doelmatige exploitatie van de systemen en voor de naleving van hun wettelijke taken of verplichtingen;
3. Een gasopslagbeheerder:
a. verstrekt gebruikers van het gasopslagsysteem de informatie die zij nodig hebben voor een efficiënte toegang tot dat systeem
b. maakt alle informatie openbaar die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover deze redelijkerwijs te genereren is uit de informatie waarover de gasopslagbeheerder beschikt op basis van de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de informatie die een gasopslagbeheerder verstrekt aan systeembeheerders of gebruikers van het gasopslagsysteem.
5. Als een gasopslagbeheerder gegevens over zijn bedrijfsvoering die commercieel voordeel kunnen opleveren ter beschikking stelt aan derden, stelt hij deze gegevens onder gelijke voorwaarden beschikbaar aan anderen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de boekhouding van een gasopslagbeheerder, waaronder eisen aan de scheiding van de boekhouding voor verschillende wettelijke taken of verplichtingen.
1. Als een gasopslagbeheerder tevens producent of leverancier is of deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een producent of leverancier deel uitmaakt, en de gasopslagbeheerder krachtens artikel 3.99 verplicht is te onderhandelen over de toegang tot zijn opslagsysteem, is de gasopslagbeheerder wat betreft de rechtsvorm, organisatie en besluitvorming onafhankelijk van de activiteiten op het gebied van productie en levering.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden met het oog op onafhankelijkheid van de gasopslagbeheerder, nadere regels gesteld over de rechtsvorm, de organisatie en de besluitvorming van die gasopslagbeheerder.
1. De artikelen 3.24, eerste en tweede lid, 3.25, eerste lid, 3.43, 3.44, 3.77, eerste en derde lid, artikel 3.79, onderdelen a tot en met c, zijn van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten systeem, met dien verstande dat voor «transmissie- of distributiesysteembeheerder», «transmissiesysteembeheerder» of «distributiesysteembeheerder» telkens wordt gelezen «beheerder van een gesloten systeem».
2. De artikelen 3.51, eerste lid en vierde lid, onderdeel b, en 3.57 zijn van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten systeem, met dien verstande dat:
a. de beheerder van een gesloten systeem alleen een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit plaatst op verzoek;
b. het tarief voor installatie en onderhoud van de meetinrichting in rekening wordt gebracht conform artikel 3.113.
1. Een beheerder van een gesloten systeem kan op verzoek een aanbod doen tot aanleg of wijziging van een aansluiting op zijn systeem.
2. Een beheerder van een gesloten systeem doet op verzoek een aanbod tot:
a. het in gebruik geven, beheren en onderhouden van een aansluiting op zijn systeem; en
b. het verzorgen van transport van elektriciteit of gas over zijn systeem.
3. In afwijking van het tweede lid, kan een beheerder van een gesloten systeem weigeren een aanbod te doen, indien er redelijkerwijs onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is op zijn systeem. De beheerder van een gesloten systeem voorziet een weigering van een deugdelijke onderbouwing.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder brengt voor het uitvoeren van wettelijke taken of verplichtingen bij aangeslotenen op zijn systeem, bij beheerders van transmissie- of distributiesystemen die via een systeemkoppeling zijn verbonden met zijn systeem, of, in het geval van de transmissiesysteembeheerder voor gas, bij netgebruikers tarieven in rekening:
a. die vooraf door de Autoriteit Consument en Markt zijn vastgesteld overeenkomstig paragraaf 3.6.2;
b. die, indien de transmissie- of distributiesysteembeheerder daartoe op grond van het tweede lid verplicht is, zijn gebaseerd op een vooraf door de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 3.111 goedgekeurde berekeningsmethode.
2. Indien de Autoriteit Consument en Markt ten aanzien van een wettelijk taak of verplichting van oordeel is dat het niet passend of doelmatig is om voor de uitvoering daarvan vooraf een uniform tarief vast te stellen overeenkomstig paragraaf 3.6.2, bepaalt de Autoriteit Consument en Markt dat de tarieven daarvoor worden gebaseerd op een overeenkomstig artikel 3.111 door de Autoriteit Consument en Markt goedgekeurde berekeningsmethode.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing:
a. indien het een tijdelijke taak betreft, voor zover bij het toekennen van de tijdelijke taak is bepaald dat de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor het uitvoeren daarvan een tarief in rekening brengt bij degenen ten behoeve van wie die tijdelijke taak wordt uitgevoerd; en
b. voor zover de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor het uitvoeren van een wettelijke taak of verplichting al op andere wijze een vergoeding ontvangt.
4. In afwijking van het eerste lid kan een transmissie- of distributiesysteembeheerder lagere tarieven in rekening brengen dan de overeenkomstig dit artikel vastgestelde tarieven, mits deze niet-discriminerend en transparant zijn.
5. De Autoriteit Consument en Markt publiceert een besluit als bedoeld in het tweede lid op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt de door transmissie- en distributiesysteembeheerders toe te passen tarieven waarop artikel 3.105, eerste lid, van toepassing is, overeenkomstig deze paragraaf vast en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens verordening 2019/943 en verordening 715/2009 inzake tarieven.
2. De tarieven zijn transparant, niet-discriminerend en reflecteren de kosten van de transmissie- of distributiesysteembeheerder in verband met het uitvoeren van de wettelijke taken of verplichtingen voor zover deze kosten efficiënt zijn en niet dubbel worden vergoed.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over algemene tariefbeginselen voor het onderscheiden van tarieven en toedelen van kostensoorten en het in aanmerking nemen van kostensoorten:
a. als dit dient ter implementatie van onderdelen van richtlijn 2009/73, richtlijn 2012/27 of richtlijn 2019/944; of
b. voor zover het Verdrag voor de werking van de Europese Unie of de kaders van de Europeesrechtelijke voorschriften inzake elektriciteit of gas daarvoor ruimte laten.
4. De methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, omvatten ten aanzien van de tarieven in ieder geval een nadere onderscheiding van de tarieven, de toedeling van kostensoorten aan deze tarieven en de wijze waarop de kostensoorten in aanmerking worden genomen.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de tariefreguleringsmethode vast voor vaststelling van de tarieven, bedoeld in artikel 3.106, eerste lid, voor onderscheidenlijk:
a. de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit;
b. distributiesysteembeheerders voor elektriciteit;
c. de transmissiesysteembeheerder voor gas;
d. distributiesysteembeheerders voor gas;
2. De tariefreguleringsmethode strekt tot vergoeding van door de transmissie- of distributiesysteembeheerder te maken efficiënte kosten bedoeld in artikel 3.106, tweede lid, stimuleert de transmissie- of distributiesysteembeheerder tot een efficiënte bedrijfsvoering, voorziet in een rendement dat in het economisch verkeer gebruikelijk is, en waarborgt een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening.
3. De tariefreguleringsmethode bepaalt de wijze waarop de per jaar toegestane of beoogde inkomsten ter dekking van de efficiënte kosten, bedoeld in het tweede lid, worden vastgesteld en, ten behoeve daarvan, in ieder geval:
a. de wijze waarop de verwachte efficiënte kosten worden vastgesteld en, indien daarbij gebruik wordt gemaakt van rekenvolumes, de wijze en het moment waarop deze rekenvolumes worden vastgesteld;
b. het rendement dat in het economische verkeer gebruikelijk is.
4. Bij de wijze waarop de toegestane of beoogde inkomsten worden vastgesteld als bedoeld in het derde lid, kan de Autoriteit Consument en Markt bepalen dat deze kunnen worden aangepast in verband met de geleverde kwaliteit van een wettelijke taak of verplichting.
5. De Autoriteit Consument en Markt bepaalt de periode waarvoor de tariefreguleringsmethode geldt. Deze periode bedraagt minimaal vier en maximaal zes jaar.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voorafgaand aan het eerste jaar van een reguleringsperiode als bedoeld in artikel 3.112, vijfde lid, met inachtneming van het methodebesluit voor iedere transmissie- of distributiesysteembeheerder, de voor elk jaar van de reguleringsperiode toegestane inkomsten vast of de beoogde inkomsten en rekenvolumes.
2. De Autoriteit Consument en Markt herziet de inkomstenbesluiten indien het methodebesluit, bedoeld in het eerste lid, bij een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is vernietigd of bij een onherroepelijk besluit van de Autoriteit Consument en Markt is herzien, en neemt daarbij die uitspraak of dat besluit in acht.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voor iedere transmissie- of distributiesysteembeheerder, op basis van een daartoe strekkend voorstel van de transmissie- of distributiesysteembeheerder, jaarlijks de tarieven, bedoeld in artikel 3.106, eerste lid, vast met inachtneming van de nadere regels over algemene tariefbeginselen, bedoeld in artikel 3.106, derde lid.
2. De Autoriteit Consument en Markt stelt ten behoeve van de vaststelling van de tarieven de totale toegestane of beoogde inkomsten voor de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor dat jaar vast en betrekt daarbij:
a. de op grond van het inkomstenbesluit vastgestelde toegestane of beoogde inkomsten voor dat jaar;
b. de rekenvolumes, indien het methodebesluit bepaalt dat deze bij de jaarlijkse vaststelling van de tarieven worden vastgesteld.
3. Ten behoeve van de vaststelling van de totale toegestane of beoogde inkomsten, bedoeld in het tweede lid, overweegt de Autoriteit Consument en Markt of het passend is om daarbij tevens te betrekken:
a. de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex;
b. de voor dat jaar geschatte kosten voor de uitvoering van taken of verplichtingen als bedoeld in artikel 3.105, eerste lid, aanhef en onderdeel a, waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van het methodebesluit, voor zover deze kosten efficiënt zijn;
c. de voorafgaand aan dat jaar gemaakte kosten voor de uitvoering van de taak bedoeld in artikel 3.27, of een verplichting krachtens artikel 3.8, derde lid, onderdeel b, waarmee geen rekening is gehouden in het methodebesluit, voor zover deze kosten efficiënt zijn;
d. de voor dat jaar geschatte vermogenskosten voor investeringen die nog niet in gebruik zijn genomen en waarvoor gelet op artikel 6.1 een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet is vastgesteld door Onze Minister, voor zover deze kosten efficiënt zijn;
e. de voor dat jaar geschatte kosten voor investeringen die in dat jaar in gebruik zijn of worden genomen en waarvoor gelet op artikel 6.1 een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet is genomen, voor zover deze kosten efficiënt zijn.
4. De Autoriteit Consument en Markt betrekt bij het vaststellen van de tarieven correcties met betrekking tot:
a. tarieven uit voorgaande jaren die zijn gewijzigd bij rechterlijke uitspraak of door herziening van een besluit door de Autoriteit Consument en Markt;
b. tarieven uit voorgaande jaren die zijn vastgesteld met inachtneming van een methodebesluit of inkomstenbesluit dat bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is vernietigd of bij onherroepelijk besluit van de Autoriteit Consument en Markt is herzien, op basis van een herziene vaststelling van deze tarieven met inachtneming van die rechterlijke uitspraak of dat besluit en het verdisconteren van het verschil.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan bij het vaststellen van de totale toegestane of beoogde inkomsten, bedoeld in het tweede lid, of de tarieven correcties betrekken voor:
a. verschillen tussen vastgestelde rekenvolumes en gerealiseerde volumes;
b. verschillen tussen vastgestelde beoogde inkomsten en gerealiseerde inkomsten;
c. toegestane of beoogde inkomsten of tarieven die:
1°. Zijn of worden vastgesteld met inachtneming van onjuiste of onvolledige gegevens en de Autoriteit Consument en Markt, bij beschikking over juiste of volledige gegevens, andere tarieven zou hebben vastgesteld;
2°. Zijn of worden vastgesteld met gebruikmaking van geschatte gegevens en de feitelijke gegevens daarvan afwijken;
3°. Zijn of worden vastgesteld met gebruikmaking van gegevens omtrent kosten voor wettelijke taken of verplichtingen, die de systeembeheerder niet heeft uitgevoerd of waarvoor de systeembeheerder geen of minder kosten heeft gemaakt.
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. het indienen van een voorstel voor de tarieven door de transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in het eerste lid;
b. de procedure en wijze van besluitvorming door de Autoriteit Consument en Markt bij ontbreken van een voorstel van de transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in eerste lid.
1. De op grond van artikel 3.109 vastgestelde tarieven treden in werking op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen datum en gelden tot 1 januari van het volgende jaar.
2. Indien op 1 januari de tarieven voor dat jaar nog niet zijn vastgesteld en in werking getreden, gelden de tarieven uit het voorgaande jaar tot de datum van inwerkingtreding van de tarieven voor dat jaar.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder publiceert zijn tarieven op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
1. De transmissie- en distributiesysteembeheerders stellen voor de tarieven, bedoeld in artikel 3.105, tweede lid een voorstel voor de berekeningsmethode op en leggen dit ter goedkeuring voor aan de Autoriteit Consument en Markt. Per transmissie- of distributiesysteembeheerder of soort transmissie- of distributiesysteembeheerder kan een afzonderlijk voorstel voor de berekeningsmethode worden opgesteld.
2. De Autoriteit Consument en Markt keurt de berekeningsmethode die ingevolge het eerste lid aan haar wordt voorgelegd goed indien deze:
a. leidt tot tarieven die transparant zijn, niet discrimineren en de werkelijke kosten van de transmissie- of distributiesysteembeheerder in verband met het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3.105, tweede lid, reflecteren, voor zover deze kosten efficiënt zijn; en
b. dubbele vergoeding van kosten vermijdt.
3. De Autoriteit Consument en Markt past afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toe bij de voorbereiding van de goedkeuring, bedoeld in het tweede lid.
4. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder publiceert de voor hem geldende door de Autoriteit Consument en Markt op grond van het tweede lid goedgekeurde berekeningsmethoden op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
5. De Autoriteit Consument en Markt bepaalt dat de transmissie- of distributiesysteembeheerder een door hem op grond van artikel 3.105, eerste lid, onderdeel b, in rekening gebracht tarief aanpast, indien de Autoriteit Consument en Markt naar aanleiding van een klacht als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, vaststelt dat dit tarief niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in het tweede lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt jaarlijks het tarief voor het uitvoeren van een tijdelijke taak vast op basis van een daartoe strekkend voorstel van de transmissie- of distributiesysteembeheerder, indien bij het toekennen van die tijdelijke taak is bepaald dat voor het uitvoeren daarvan een tarief in rekening wordt gebracht bij de aangeslotenen of, in het geval van de transmissiesysteembeheerder voor gas, de netgebruiker, ten behoeve van wie de tijdelijke taak wordt uitgevoerd.
2. De tarieven zijn transparant, niet-discriminerend en reflecteren de kosten van de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor het uitvoeren van de tijdelijke taak, voor zover deze efficiënt zijn en niet kunnen worden toegerekend aan andere aan die transmissie- of distributiesysteembeheerder opgedragen wettelijke taken of verplichtingen.
3. Artikel 3.109, vierde lid, en vijfde lid, onderdeel c, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de procedure voor het indienen van een voorstel voor de tarieven door de transmissie- of distributiesysteembeheerder;
b. de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit neemt; en
c. de inwerkingtreding van de tarieven.
5. De transmissie- of distributiesysteembeheerder publiceert het op grond van het eerste lid vastgestelde tarief op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
1. Een beheerder van een gesloten systeem brengt voor het uitvoeren van de bij of krachtens paragraaf 3.5.5 aan hem opgedragen taken of verplichtingen bij aangeslotenen op zijn systeem een tarief in rekening dat is vastgesteld met inachtneming van een vooraf door hem opgestelde en bekendgemaakte berekeningsmethode, die leidt tot tarieven die de kosten in verband met de uitvoering van zijn taken of verplichtingen reflecteren en transparant en niet-discriminerend zijn.
2. De Autoriteit Consument en Markt bepaalt dat een beheerder van een gesloten systeem
de door hem toegepaste berekeningsmethode of een door hem in rekening gebracht tarief aanpast, indien de Autoriteit Consument en Markt naar aanleiding van een klacht als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, vaststelt dat deze berekeningsmethode of dit tarief niet in overeenstemming is met de vereisten, bedoeld in het eerste lid.
1. Een LNG-beheerder brengt voor het uitvoeren van de bij of krachtens paragraaf 3.5.3 aan hem opgedragen taken of verplichtingen een tarief in rekening dat is vastgesteld met inachtneming van een vooraf door de Autoriteit Consument en Markt goedgekeurde berekeningsmethode.
2. De Autoriteit Consument en Markt keurt de berekeningsmethode goed indien deze leidt tot tarieven die de kosten van de LNG-beheerder in verband met de uitvoering van de aan hem opgedragen wettelijke taken of verplichtingen reflecteren en niet-discriminerend en transparant zijn.
3. De LNG-beheerder publiceert de goedgekeurde berekeningsmethode en de met inachtneming daarvan vastgestelde tarieven voorafgaand aan de inwerkingtreding daarvan op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
4. De Autoriteit Consument en Markt bepaalt dat een LNG-beheerder een door hem op grond van het eerste lid in rekening gebracht tarief aanpast, indien de Autoriteit Consument en Markt naar aanleiding van een klacht als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, vaststelt dat dit tarief niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in het tweede lid.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de procedure en termijn voor:
a. het ter goedkeuring voorleggen van een voorstel voor een berekeningsmethode aan de Autoriteit Consument en Markt; en
b. goedkeuring door de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in het tweede lid.
Een interconnectorbeheerder brengt voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3.88 en 3.89 tarieven in rekening, waarbij artikel 3.105, paragraaf 3.6.2 en artikel 3.111 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat voor transmissie- of distributiesysteembeheerder of «transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit» steeds wordt gelezen «interconnectorbeheerder».
De transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee brengt tarieven in rekening, waarbij artikel 3.105, paragraaf 3.6.2 en artikel 3.111 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat voor «transmissie- of distributiesysteembeheerder» of «transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit» steeds wordt gelezen «transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee», voor het uitvoeren van:
a. de taak, bedoeld in artikel 3.86, eerste lid, onderdeel a; en
b. de taak bedoeld in artikel 3.86, eerste, onderdeel b, en tweede lid, indien deze taak wordt uitgevoerd ten behoeve van aangeslotenen als bedoeld in artikel 3.86, eerste lid, onderdeel b.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt de vergoeding vast voor het uitvoeren van de bij of krachtens paragraaf 3.5.1 aan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee opgedragen taken of verplichtingen, met uitzondering van de taken bedoeld in artikel 3.116, eerste lid.
2. De artikelen 3.107, 3.108 en 3.109 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. voor «transmissie- of distributiesysteembeheerder» of «transmissie- en distributiesysteembeheerders» of «de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit» steeds wordt gelezen «de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee»;
b. voor «toegestane of beoogde inkomsten» steeds wordt gelezen «toegestane vergoeding»;
c. voor «tarieven» steeds wordt gelezen «de voor een jaar totale toegestane vergoeding»; en
d. bij de vaststelling van de voor een jaar totale toegestane vergoeding geen nadere onderscheiding en opbouw daarvan, conform artikel 3.106, derde lid, in acht behoeft te worden genomen.
3. Indien de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee schade heeft moeten vergoeden op grond van artikel 3.87 verdisconteert de Autoriteit Consument en Markt het aan schadevergoeding betaalde bedrag in de voor een jaar totale toegestane vergoeding. Indien sprake is van grove nalatigheid van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee, verdisconteert de Autoriteit Consument en Markt enkel het in een jaar aan schadevergoeding betaalde bedrag in de voor dat jaar totale toegestane of beoogde vergoeding voor zover dit het bedrag van € 10 miljoen overstijgt.
4. Voor zover de op grond van het tweede lid voor een jaar vastgestelde totale toegestane vergoeding niet wordt gedekt door de subsidie, bedoeld in artikel 5.14, brengt de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee het restant in rekening bij de transmissie- of distributiesysteembeheerders voor elektriciteit volgens een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen verdeling.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder of de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee past bij de uitvoering van wettelijke taken of verplichtingen met betrekking tot aansluiten op en transporteren van elektriciteit of gas over het systeem, meten, balanceren en inkopen van ondersteunende diensten of congestiebeheers- of systeembeheersdiensten, methoden of voorwaarden toe die vooraf zijn goedgekeurd door de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 3.120, eerste lid.
2. Op een overeenkomst tussen een transmissie- of distributiesysteembeheerder of de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee en een aangeslotene, netgebruiker, marktdeelnemer of balanceringsverantwoordelijke, zijn de door de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 3.120 goedgekeurde methoden of voorwaarden en de methoden of voorwaarden waarover Acer krachtens artikel 5 van verordening 2019/942 een besluit heeft genomen, alsmede de rechtstreeks bij of krachtens verordening 715/2009 of verordening 2019/943 geldende methoden of voorwaarden van toepassing. Elk beding strijdig met die methoden of voorwaarden is nietig.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder of de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee publiceert op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze:
a. de door de Autoriteit Consument en Markt goedgekeurde methoden of voorwaarden;
b. de vindplaats van de methoden of voorwaarden waarover Acer krachtens artikel 5 van verordening 2019/942 een besluit heeft genomen; en
c. de vindplaats van rechtstreeks bij of krachtens verordening 715/2009 of verordening 2019/943 geldende methoden of voorwaarden.
1. Elke transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit en, voor zover relevant, de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee, en elke transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas draagt zorg voor de totstandkoming van een gezamenlijk voorstel voor of aanvulling of wijziging van methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, en het ter goedkeuring voorleggen daarvan aan de Autoriteit Consument en Markt.
2. Bij de totstandkoming van het voorstel betrekken de transmissie- en distributiesysteembeheerders voor elektriciteit, voor zover relevant met de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee, of de transmissie- en distributiesysteembeheerders voor gas, in ieder geval de ten aanzien van het voorstel relevante representatieve organisaties van aangeslotenen, netgebruikers, marktdeelnemers en balanceringsverantwoordelijken in een transparant en participatief proces.
3. Indien de Autoriteit Consument en Markt dat noodzakelijk acht kan zij:
a. de transmissie- en distributiesysteembeheerders voor elektriciteit, in voorkomend geval met de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee, of de transmissie- en distributiesysteembeheerders voor gas, opdragen een gezamenlijk voorstel als bedoeld in het eerste lid op te stellen;
b. uit eigen beweging een ontwerp voor of aanvulling of wijziging van methoden of voorwaarden opstellen, waarbij de Autoriteit Consument en Markt de transmissie- en distributiesysteembeheerders voor elektriciteit en, voor zover relevant, de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee, of de transmissie- en distributiesysteembeheerders voor gas, alsmede representatieve organisaties van aangeslotenen, netgebruikers, marktdeelnemers en balanceringsverantwoordelijken betrekt in een transparant en participatief proces.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de procedure voor de totstandkoming van een voorstel als bedoeld in het eerste of derde lid;
b. de inhoud en onderbouwing van een voorstel als bedoeld in het eerste of derde lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt keurt de methoden of voorwaarden die ingevolge artikel 3.119 aan haar worden voorgelegd goed indien deze objectief, evenredig, transparant, niet discriminerend, in overeenstemming zijn met deze wet en met bindende EU-rechtshandelingen, en de volgende belangen dienen:
a. waarborging van de interoperabiliteit van systemen;
b. het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieu hygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteits- en gasvoorziening;
c. de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteits- en gasmarkt;
d. de bevordering van het doelmatig handelen van aangeslotenen, netgebruikers, marktdeelnemers of balanceringsverantwoordelijken;
e. een goede kwaliteit van de dienstverlening van transmissie- en distributiesysteembeheerders of de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee;
f. een objectieve, transparante en niet discriminatoire handhaving van de balans op transmissie- of distributiesystemen op een wijze die de kosten weerspiegelt; en
g. niet-discriminatoire deelname van alle netgebruikers, marktdeelnemers of balanceringsverantwoordelijken.
2. De Autoriteit Consument en Markt keurt de methoden of voorwaarden waarvoor ingevolge een krachtens verordening 715/2009 of verordening 2019/943 vastgestelde uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling door een transmissie- of distributiesysteembeheerder, de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee of een derde partij een voorstel is opgesteld en aan haar wordt voorgelegd, goed indien deze in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens verordening 715/2009 of verordening 2019/943.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan vereisen dat de aan haar voorgelegde methoden of voorwaarden worden gewijzigd voordat zij deze goedkeurt en kan hiervoor aanwijzingen geven.
4. Indien de Autoriteit Consument en Markt ingevolge artikel 3.119, derde lid, onderdeel b, uit eigen beweging een ontwerp voor methoden of voorwaarden heeft opgesteld kan zij deze vaststellen. De aldus vastgestelde methoden of voorwaarden gelden vervolgens als goedgekeurde methoden of voorwaarden als bedoeld in artikel 3.118, eerste lid.
5. De Autoriteit Consument en Markt publiceert een op grond van dit artikel genomen besluit op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de procedure voor de goedkeuring van de methoden en voorwaarden.
1. Een interconnectorbeheerder past bij de uitvoering van de bij of krachtens paragraaf 3.5.2 aan hem opgedragen taken of verplichtingen methoden of voorwaarden toe die vooraf zijn goedgekeurd door de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 3.122.
2. Een LNG-beheerder past bij de uitvoering van de bij of krachtens paragraaf 3.5.3 aan hem opgedragen taken of verplichtingen, methoden of voorwaarden toe die vooraf zijn goedgekeurd door de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 3.122.
3. Artikel 3.118, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De Autoriteit Consument en Markt keurt de methoden of voorwaarden van een interconnectorbeheerder, bedoeld in artikel 3.121, eerste lid, op basis van een daartoe strekkend voorstel van de betreffende interconnectorbeheerder goed indien deze in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens verordening 715/2009, verordening 2019/943 of andere bindende EU-rechtshandelingen.
2. De Autoriteit Consument en Markt keurt de methoden of voorwaarden van een LNG-beheerder, bedoeld in artikel 3.121, tweede lid, op basis van een daartoe strekkend voorstel van de betreffende LNG-beheerder goed indien deze redelijk, transparant en niet discriminerend zijn en in overeenstemming zijn met deze wet en bindende EU-rechtshandelingen.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan vereisen dat de aan haar voorgelegde methoden of voorwaarden worden gewijzigd voordat zij deze goedkeurt en kan hiervoor aanwijzingen geven.
4. De Autoriteit Consument en Markt publiceert een op grond van dit artikel genomen besluit op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
5. Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de methoden of voorwaarden van de LNG-beheerder, bedoeld in het tweede lid, nadere regels worden gesteld over de procedure tot goedkeuring van de methoden of voorwaarden en de publicatie en inwerkingtreding van de methoden of voorwaarden.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan op verzoek voor een in de ontheffing te bepalen periode ontheffing verlenen van artikel 3.118, eerste lid, indien onverkorte toepassing daarvan naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt in het voorliggende geval ongewenste gevolgen heeft en de vereisten en belangen, bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, zich daar niet tegen verzetten.
2. Artikel 3.118, tweede lid, is niet van toepassing voor zover een ontheffing is verleend.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen verbinden aan de ontheffing en kan de ontheffing of de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen wijzigen.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan de ontheffing intrekken, indien:
a. de houder van de ontheffing hierom verzoekt;
b. de houder van de ontheffing de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt;
c. de houder van de ontheffing bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;
d. zij, gelet op de vereisten en belangen, bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, van oordeel is dat intrekking van de ontheffing noodzakelijk is.
5. De Autoriteit Consument en Markt publiceert een op grond van dit artikel genomen besluit op een voor eenieder kenbare en toegankelijke wijze.
1. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder, een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee, een interconnectorbeheerder of een LNG-beheerder bij het sluiten van overeenkomsten algemene voorwaarden toepast waarop artikel 3.118, eerste lid, of artikel 3.121 niet van toepassing is, zijn deze redelijk, transparant en niet-discriminerend.
2. De artikelen 236 en 237 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op algemene voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, in een overeenkomst tussen een distributiesysteembeheerder en een aangeslotene met een kleine aansluiting die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de informatie die ten minste in een aansluitovereenkomst of transportovereenkomst tussen een distributiesysteembeheerder en een aangeslotene met een kleine aansluiting moet zijn opgenomen;
b. de documenten en informatie die een distributiesysteembeheerder aan een leverancier als bedoeld in artikel 2.27 verstrekt ten behoeve van de naleving van dat artikel.
Onze Minister beslist, nadat de Autoriteit Consument en Markt, of in voorkomend geval, Acer, hierover advies heeft uitgebracht, op een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 63 van verordening 2019/943.
1. Onze Minister kan voor een nieuwe interconnector voor gas op verzoek ontheffing verlenen van de artikelen 3.1, eerste lid, onderdeel a, en 3.2, eerste lid, onderdeel d, voor wat betreft het vereiste dat de interconnector direct of indirect in eigendom moet zijn van de rechtspersoon die aanwijzing verzoekt, artikel 3.89, eerste lid, ten aanzien van het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 3.10, artikel 3.89, derde lid, ten aanzien van het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 3.47, eerste lid, en artikel 3.121, eerste lid, voor een in de ontheffing te bepalen periode, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de aanleg van de interconnector versterkt de mededinging bij de levering van gas en de leveringszekerheid;
b. het risico van de investering nodig voor de aanleg van de interconnector is zo groot dat de aanleg niet zal plaatsvinden als geen ontheffing wordt verleend;
c. de eigendom van de interconnector berust bij een ander dan de beheerder van het transmissiesysteem voor gas waarop de nieuwe interconnector zal worden aangesloten,
d. de gebruikers van de interconnector wordt een tarief in rekening gebracht; en
e. de ontheffing belemmert niet de mededinging op of de doelmatige werking van de interne gasmarkt of de doelmatige werking van het transmissiesysteem voor gas waarop de nieuwe interconnector wordt aangesloten.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanmerkelijke uitbreidingen van de capaciteit van bestaande interconnectoren en op wijzigingen van de interconnectoren die de ontwikkeling van nieuwe bronnen van gasvoorziening bevorderen.
1. Onze Minister kan voor een nieuw LNG-systeem of gasopslagsysteem op verzoek een ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3.93, eerste en vierde lid, 3.99, eerste en vierde lid, 3.102, 3.114, 3.121, tweede lid, voor een in de ontheffing bepaalde periode, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de aanleg van het LNG-systeem of het gasopslagsysteem versterkt de mededinging bij de levering van gas en de leveringszekerheid;
b. het risico van de investering nodig voor de aanleg van het LNG-systeem of het gasopslagsysteem is zo groot dat de aanleg niet zal plaatsvinden als geen ontheffing wordt verleend;
c. de eigendom van het LNG-systeem of het gasopslagsysteem berust bij een ander dan de beheerder van het transmissiesysteem voor gas waarop het nieuwe LNG-systeem of opslagsysteem zal worden aangesloten;
d. de gebruikers van het LNG-systeem of het gasopslagsysteem wordt een tarief in rekening gebracht; en
e. de ontheffing belemmert niet de mededinging op of de doelmatige werking van de interne gasmarkt of de doelmatige werking van het transmissiesysteem voor gas waarop het nieuwe LNG-systeem of gasopslagsysteem wordt aangesloten.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanmerkelijke uitbreidingen van de capaciteit van een bestaand LNG-systeem of opslagsysteem en op een wijziging van een bestaand LNG-systeem of opslagsysteem die de ontwikkeling van nieuwe bronnen van gasvoorziening bevorderen.
3. De ontheffing kan betrekking hebben op het gehele nieuwe systeem onderscheidenlijk de aanmerkelijke uitbreiding of wijziging van een bestaand systeem dan wel op gedeelten daarvan.
1. Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3.127, eerste lid, of artikel 3.128, eerste lid, maar uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
2. Indien de aanvraag voor een ontheffing betrekking heeft op een interconnector voor gas, wordt de termijn voor het nemen van een besluit gerekend vanaf de datum waarop de laatste van de uit de landen betrokken regulerende instantie een verzoek om ontheffing heeft ontvangen en kan Onze Minister het nemen van een besluit ten hoogste eenmaal met een periode van drie maanden verlengen indien Acer met de verlenging heeft ingestemd.
3. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een ontheffing.
4. Onze Minister verbindt ten minste voorschriften aan de ontheffing, bedoeld in artikel 3.127, eerste lid, of artikel 3.128, eerste lid, met betrekking tot de niet-discriminerende toegang tot de interconnector, het LNG-systeem of gasopslagsysteem, onder andere over de mechanismen voor het beheer of de toewijzing van capaciteit.
5. Onze Minister zendt het besluit, bedoeld in het eerste lid, en alle relevante gegevens onverwijld aan de Europese Commissie.
6. Indien twee jaar na inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, de bouw van de infrastructuur nog niet van start is gegaan of wanneer vijf jaar na inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, de infrastructuur nog niet openbaar is geworden, vervalt de ontheffing.
7. In afwijking van het zesde lid wordt de van toepassing zijnde vervaltermijn als bedoeld in het zesde lid, opgeschort indien een houder van de ontheffing ten minste drie maanden voor afloop van die vervaltermijn, bedoeld in het zesde lid, Onze Minister verzoekt om vast te stellen dat de vertraging het gevolg is van grote hindernissen die buiten de macht liggen van de houder van de ontheffing, totdat Onze Minister op dat verzoek heeft beslist.
8. In afwijking van het zesde lid vervalt de ontheffing niet indien Onze Minister het verzoek, bedoeld in het zevende lid, toewijst.
9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:
a. de inhoud van en de procedure voor de besluiten, bedoeld in het eerste en zevende lid, waaronder de inhoud van en de procedure voor de kennisgeving, bedoeld in het vijfde lid;
b. de voorschriften die aan de ontheffing kunnen worden verbonden;
c. de bekendmaking en inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in het eerste lid.
10. In afwijking van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan op de dag van inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in het eerste lid.
1. Gegevens binnen de reikwijdte van deze wet kunnen worden onderscheiden in gegevens die worden verzameld, aangeleverd, ontvangen, bewerkt, verstrekt, waar toegang toe is en die worden uitgewisseld.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden gebruikt voor processen, zijnde:
a. het functioneren van het energiesysteem, waarbinnen afnemen, leveren, terugleveren, faciliteren in peer-to-peer-handel, aggregeren, overstappen, produceren, invoeden, opslaan, handelen, balanceren, meten, aansluiten, transporteren en het beheren en onderhouden van systemen in onderlinge samenhang plaatsvindt met het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3;
b. het verkrijgen van inzage door een aangeslotene, een eindafnemer, een actieve afnemer of een invoeder in gegevens die op hem betrekking hebben;
c. de toegang tot en uitwisseling van gegevens van een aangeslotene, een eindafnemer, een actieve afnemer of een invoeder aan een ander op basis van een verzoek van die aangeslotene, eindafnemer, actieve afnemer of invoeder;
d. de toegang tot en uitwisseling van gegevens van een aangeslotene, een eindafnemer, een actieve afnemer of een invoeder, indien bij of krachtens een andere wet is bepaald dat een bij of krachtens die andere dan deze wet genoemde persoon toegang heeft tot de bij of krachtens die andere wet genoemde gegevens;
e. de toegang tot en uitwisseling van gegevens van een aangeslotene, een eindafnemer, een actieve afnemer of een invoeder op grond van een bij ministeriële regeling aangewezen onderdeel van een bindende EU-rechtshandeling.
3. Bij ministeriële regeling worden ten behoeve van de artikelen 4.2 tot en met 4.12 regels gesteld over:
a. de inrichting van de processen;
b. de voorwaarden waaraan een proces voldoet;
c. de voorwaarden waaraan gegevens voldoen.
4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de toegang tot en de uitwisseling van gegevens die op grond van de verordeningen genoemd in artikel 3.23 worden uitgewisseld, met uitzondering van bij ministeriële regeling aangewezen gegevens uit een bij ministeriële regeling aangewezen EU-verordening.
1. Een partij die gegevens verzamelt of bewerkt draagt zorg voor de betrouwbaarheid en volledigheid daarvan en past redelijke procedures voor correctie van gegevens toe.
2. Een procedure is redelijk, wanneer dit blijkt uit de aard, inhoud en wijze van totstandkoming ervan.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het eerste lid.
1. Een partij die gegevens verzamelt, aanlevert, ontvangt, bewerkt of in een register heeft opgenomen, neemt passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van die gegevens te beheersen.
2. De maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een niveau van beveiliging dat is afgestemd op de risico’s die zich voordoen.
3. Een partij als bedoeld in het eerste lid neemt passende maatregelen om incidenten die de beveiliging van gegevens bedreigen, te voorkomen en de gevolgen van dergelijke incidenten zo veel mogelijk te beperken.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de maatregelen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
1. Een partij als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, meldt onverwijld bij Onze Minister een inbreuk op de beveiliging van gegevens met aanzienlijke gevolgen voor:
a. de toegang tot en uitwisseling van gegevens;
b. de aangeslotene wiens gegevens het betreft.
2. Een partij verstrekt Onze Minister op diens verzoek de informatie die nodig is om een gemelde inbreuk op de beveiliging van gegevens te beoordelen.
3. Indien openbaarmaking in het algemeen belang is, kan Onze Minister een beveiligingsincident, bedoeld in het eerste lid, openbaar maken of de betreffende partij verplichten tot openbaarmaking.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de melding, informatieverstrekking aan Onze Minister en openbaarmaking.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder houdt een register bij waarin hij bij ministeriële regeling te bepalen gegevens opneemt die hij op grond van deze wet verzamelt of bewerkt over:
a. aansluitingen, overdrachtspunten en allocatiepunten;
b. aangeslotenen, waaronder gegevens uit een aansluitovereenkomst en een transportovereenkomst;
c. systeemkoppelingen;
d. installaties;
e. transport;
f. meetinrichtingen;
g. metingen;
h. onderwerpen, voor zover verbonden aan het uitvoeren van de taken of verplichtingen genoemd in de paragrafen 3.3.7, 3.3.8 en 3.3.9 en onderwerpen, genoemd in artikel 3.79.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder houdt een register bij waarin hij bij ministeriële regeling te bepalen gegevens opneemt die hij op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet ontvangt en bewerkt over:
a. het actief zijn van leveranciers, marktdeelnemers die aggregeren, balanceringsverantwoordelijken en meetverantwoordelijke partijen op een allocatiepunt;
b. eindafnemers;
c. actieve afnemers;
d. invoeders;
e. de contractperiode en de opzegtermijn van een overeenkomst tussen een marktdeelnemer en een eindafnemer, een actieve afnemer of een invoeder;
f. installaties;
g. inning en facturatie van tarieven;
h. meetinrichtingen;
i. metingen.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de frequentie waarmee en de termijn waarbinnen een transmissie- of distributiesysteembeheerder gegevens verzamelt, bewerkt en opneemt in het register.
1. Een beheerder van een gesloten systeem, met uitzondering van de beheerder, bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet, houdt een register bij waarin hij bij ministeriële regeling te bepalen gegevens opneemt die hij op grond van deze wet verzamelt of bewerkt over:
a. aansluitingen, overdrachtspunten en allocatiepunten;
b. aangeslotenen;
c. installaties;
d. transport;
e. meetinrichtingen;
f. metingen;
g. onderwerpen, genoemd in artikel 3.79, onderdelen a tot en met c.
2. In het geval een aangeslotene op een gesloten systeem niet behoort tot het bedrijf van de beheerder van het gesloten systeem en die beheerder niet aan die aangeslotene elektriciteit of gas levert, houdt een beheerder van een gesloten systeem een register bij waarin hij gegevens opneemt die hij op grond van deze wet ontvangt en bewerkt over:
a. leveranciers, marktdeelnemers die aggregeren, balanceringsverantwoordelijken en meetverantwoordelijke partijen op een allocatiepunt;
b. installaties;
b. meetinrichtingen;
c. metingen;
e. de contractperiode en de opzegtermijn van een overeenkomst tussen een marktdeelnemer en een eindafnemer of een actieve afnemer.
3. De beheerder van een gesloten systeem zijnde de beheerder, bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet, houdt een register bij waarin hij bij ministeriële regeling te bepalen gegevens opneemt die hij op grond van deze wet en Verordening (EU). 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „energie» van het spoorwegsysteem in de Unie verzamelt of bewerkt over:
a. aansluitingen, overdrachtspunten en allocatiepunten;
b. aangeslotenen;
c. metingen.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de frequentie waarmee en de termijn waarbinnen een beheerder van een gesloten systeem gegevens verzamelt, bewerkt en opneemt in het register.
5. Gegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor het doel van gebruik.
1. Een meetverantwoordelijke partij houdt ter uitvoering van artikel 2.46 en artikel 3.56 een register bij waarin hij bij ministeriële regeling te bepalen gegevens opneemt die hij verzamelt of bewerkt over:
a. meetinrichtingen;
b. metingen.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de frequentie waarmee en de termijn waarbinnen een meetverantwoordelijke partij gegevens verzamelt, bewerkt en opneemt in het register.
1. Een leverancier levert de bij ministeriële regeling te bepalen door hem verzamelde gegevens aan bij een daarbij bepaalde registerbeheerder met betrekking tot:
a. het actief zijn op een allocatiepunt;
b. de eindafnemer;
c. de aansluitovereenkomst bij aangeslotenen met een kleine aansluiting;
d. de transportovereenkomst bij aangeslotenen met een kleine aansluiting;
e. het innen van tarieven bij aangeslotenen met een kleine aansluiting;
f. metingen;
g. de contractperiode en de opzegtermijn van de leveringsovereenkomst of leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel met een eindafnemer op een allocatiepunt.
2. Een marktdeelnemer die door een actieve afnemer elektriciteit teruggeleverd krijgt of ten behoeve van hem faciliteert in peer-to-peer-handel, levert de bij ministeriële regeling te bepalen door hem verzamelde gegevens aan bij een daarbij bepaalde registerbeheerder met betrekking tot:
a. het actief zijn op een allocatiepunt;
b. de actieve afnemer;
c. de contractperiode en de opzegtermijn van de aggregatieovereenkomst met een actieve afnemer
d. de productie-installatie.
3. Een marktdeelnemer die vraagresponsdiensten levert aan een actieve afnemer, levert de bij ministeriële regeling te bepalen door hem verzamelde gegevens aan bij een daarbij bepaalde registerbeheerder met betrekking tot:
a. het actief zijn op een allocatiepunt;
b. de actieve afnemer;
c. de contractperiode en de opzegtermijn van de vraagresponsovereenkomst met een actieve afnemer;
4. Een balanceringsverantwoordelijke levert de bij ministeriële regeling te bepalen door hem verzamelde gegevens aan bij een daarbij bepaalde registerbeheerder met betrekking tot:
a. het actief zijn op een allocatiepunt;
b. de eindafnemer, actieve afnemer of invoeder;
c. de contractperiode en de opzegtermijn van de balanceringsovereenkomst met een eindafnemer, actieve afnemer of invoeder op een allocatiepunt.
5. Een aangeslotene met een grote aansluiting op een transmissiesysteem voor gas die alleen gas invoedt of een gasopslagbeheerder is levert de bij ministeriële regeling te bepalen door hem verzamelde gegevens aan bij een daarbij bepaalde registerbeheerder met betrekking tot:
a. meetinrichtingen;
b. metingen.
6. Een meetverantwoordelijke partij levert de bij ministeriële regeling te bepalen door hem verzamelde gegevens aan bij een daarbij bepaalde registerbeheerder met betrekking tot:
a. de aansluiting waarop hij actief is;
a. meetinrichtingen;
b. metingen.
7. Indien op grond van artikel 2.44, tweede lid, een meetinrichting is vereist, levert de partij die verantwoordelijk is voor het installeren en beheren van die meetinrichting en voor het verzamelen van meetgegevens, de bij ministeriële regeling te bepalen door hem verzamelde gegevens aan bij een daarbij bepaalde registerbeheerder met betrekking tot:
a. de aansluiting of het allocatiepunt waarop hij actief is;
b. meetinrichtingen;
c. metingen.
8. Een partij levert de gegevens, bedoeld in eerste tot en met zevende lid, aan middels een faciliteit die de gegevensuitwisselingsentiteit daarvoor beschikbaar stelt.
9. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld:
a. over de frequentie waarmee gegevens moeten worden aangeleverd;
b. de termijn waarbinnen gegevens moeten worden aangeleverd;
c. de voorwaarden waaronder gegevens moeten worden aangeleverd.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder gebruikt de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die in zijn register zijn opgenomen voor de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen met betrekking tot het:
a. beheren en onderhouden van zijn systeem;
b. bepalen van tarieven;
c. uitvoeren van een aansluitovereenkomst;
d. uitvoeren van transportovereenkomst;
e. transporteren;
f. balanceren;
g. beheren en onderhouden van zijn meetinrichtingen;
h. treffen van voorzieningen en het informeren van aangeslotenen;
i. uitvoeren van de taken of verplichtingen genoemd in de paragrafen 3.3.7, 3.3.8 en 3.3.9 en in artikel 3.79.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verstrekt aan een leverancier, marktdeelnemer die aggregeert, balanceringsverantwoordelijke, meetverantwoordelijke partij, een andere transmissie- of distributiesysteembeheerder, een beheerder van een gesloten systeem en Onze Minister de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die in zijn register zijn opgenomen ten behoeve van het:
a. sluiten, uitvoeren en beëindigen van een overeenkomst;
b. overstappen;
c. verstrekken van facturen, factureringsinformatie, opwekkingsgegevens en verbruiksgegevens;
d. innen van tarieven;
e. uitvoeren van de balanceringsverantwoordelijkheid;
f. uitvoeren van metingen;
g. uitgeven van garanties van oorsprong;
h. beheren en onderhouden van systemen;
i. balanceren;
j. treffen van voorzieningen en het informeren van aangeslotenen.
3. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verstrekt ter uitvoering van artikel 4.1, tweede lid, onderdelen b, c, d en e, de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens aan de verzoekende partij of aan een ander zoals bepaald door de verzoekende partij.
4. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, middels de faciliteit van de gegevensuitwisselingsentiteit en geeft de gegevensuitwisselingsentiteit ter uitvoering van artikel 4.16 toegang tot zijn register.
1. Een beheerder van een gesloten systeem gebruikt de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die in zijn register zijn opgenomen voor de uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen met betrekking tot het:
a. beheren en onderhouden van zijn systeem;
b. bepalen van tarieven;
c. uitvoeren van aansluit- en transportovereenkomsten;
d. transporteren;
e. beheren en onderhouden van zijn meetinrichtingen;
f. uitvoeren van artikel 3.79, onderdelen a tot en met c.
2. In het geval een aangeslotene op een gesloten systeem niet behoort tot het bedrijf van de beheerder van het gesloten systeem en die beheerder niet aan die aangeslotene elektriciteit of gas levert, verstrekt een beheerder van een gesloten systeem aan leveranciers, marktdeelnemers die aggregeren, balanceringsverantwoordelijken, meetverantwoordelijke partijen, Onze Minister en andere systeembeheerders de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die in zijn register zijn opgenomen ten behoeve van het:
a. sluiten, uitvoeren en beëindigen van een overeenkomst;
b. overstappen;
c. verstrekken van facturen, factureringsinformatie, opwekkingsgegevens en verbruiksgegevens;
d. uitvoeren van de balanceringsverantwoordelijkheid;
e. uitvoeren van metingen;
f. uitgeven van garanties van oorsprong.
3. Indien het tweede lid van toepassing is, verstrekt een beheerder van een gesloten systeem ter uitvoering van artikel 4.1, tweede lid, onderdelen b, c, d en e, de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die hij in zijn register heeft opgenomen aan de verzoekende partij of aan een ander zoals bepaald door de verzoekende partij.
4. Een beheerder van een gesloten systeem verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, middels een faciliteit van de gegevensuitwisselingsentiteit en geeft de gegevensuitwisselingsentiteit ter uitvoering van artikel 4.16 toegang tot zijn register.
1. Een meetverantwoordelijke partij verstrekt aan een marktdeelnemer, balanceringsverantwoordelijke, systeembeheerder en Onze Minister de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die in zijn register zijn opgenomen ten behoeve van het:
a. sluiten, uitvoeren en beëindigen van een overeenkomst;
b. overstappen;
c. verstrekken van facturen, factureringsinformatie, opwekkingsgegevens en verbruiksgegevens;
d. uitvoeren van de balanceringsverantwoordelijkheid;
e. uitgeven van garanties van oorsprong;
f. balanceren.
2. Een meetverantwoordelijke partij verstrekt ter uitvoering van artikel 4.1, tweede lid, onderdelen b, c, d en e, de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die in zijn register zijn opgenomen aan de verzoekende partij of aan een ander zoals bepaald door de verzoekende partij.
3. Een meetverantwoordelijke partij verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, middels een faciliteit van de gegevensuitwisselingsentiteit en geeft de gegevensuitwisselingsentiteit ter uitvoering van artikel 4.16 toegang tot zijn register.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan:
a. een andere partij worden aangewezen die ter uitvoering van artikel 4.1, tweede lid, een register moeten bijhouden;
b. worden bepaald ten behoeve van welke doelen deze partij gegevens verzamelt of bewerkt.
2. Bij toepassing van het eerste lid wordt bij ministeriële regeling bepaald welke gegevens ten behoeve van welke doelen, bedoeld in het eerste lid, de aangewezen partij:
a. in zijn register verzamelt of bewerkt;
b. ontvangt en in zijn register opneemt;
c. aan een andere registerbeheerder aanlevert;
d. gebruikt;
e. aan welke derde verstrekt.
3. Een aangewezen partij verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, middels de faciliteit van de gegevensuitwisselingsentiteit en geeft de gegevensuitwisselingsentiteit ter uitvoering van artikel 4.16 toegang tot zijn register.
1. Onverminderd artikel 4.2 gaat een registerbeheerder bij het ontvangen van gegevens de betrouwbaarheid en volledigheid daarvan na en past hij redelijke procedures voor correctie van gegevens door de partij van wie hij de gegevens heeft ontvangen toe.
2. Bij het beheer van zijn register voert een registerbeheerder een steekproefsgewijze en periodieke controle uit op betrouwbaarheid en volledigheid van de gegevens en past procedures voor correctie van gegevens toe.
3. Een procedure is redelijk, wanneer dit blijkt uit de aard, inhoud en wijze van totstandkoming daarvan.
4. Een registerbeheerder bewaart de gegevens die in een register zijn opgenomen gedurende een bij ministeriële regeling gestelde termijn.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het eerste, tweede en derde lid.
1. Een registerbeheerder neemt passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen ter identificatie, authenticatie en autorisatie van degene die op grond van artikel 4.8 gegevens aanlevert.
2. De maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een niveau van identificatie, authenticatie en autorisatie dat is afgestemd op de risico’s die zich voordoen.
1. De transmissie- en distributiesysteembeheerders richten gezamenlijk een rechtspersoon op die de taken van de gegevensuitwisselingsentiteit uitvoert en houden gezamenlijk de zeggenschap over deze rechtspersoon.
2. De transmissie- en distributiesysteembeheerders voorzien de gegevensuitwisselingsentiteit van voldoende middelen ter uitvoering van de bij of krachtens de artikelen 4.16 tot en met 4.24 opgedragen taken.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit geeft overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de artikelen 4.8 tot en met 4.11 toegang tot en faciliteert de uitwisseling van de gegevens, bedoeld in de artikelen 4.8 tot en met 4.12.
2. De gegevensuitwisselingsentiteit handelt redelijk, transparant en niet-discriminerend en bevoordeelt een transmissie- of distributiesysteembeheerder niet boven andere partijen.
3. De gegevensuitwisselingsentiteit biedt een of meerdere faciliteiten aan voor de toegang tot en de uitwisseling van gegevens, met toepassing van een elektronisch communicatiesysteem of een op basis van de afspraken, bedoeld in artikel 4.25, gekozen systeem.
4. De gegevensuitwisselingsentiteit houdt voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, een register bij.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de gegevens die worden opgenomen in het register.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit neemt passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om te zorgen voor toegang tot en uitwisseling van gegevens ten behoeve van de verschillende processen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid.
2. De gegevensuitwisselingsentiteit past, met inachtneming van de interoperabiliteitsvoorschriften en procedures die zijn vastgesteld bij of krachtens artikel 24, tweede lid, van richtlijn 2019/944 en met inachtneming van de afspraken, bedoeld in artikel 4.25, procedures en voorwaarden toe die redelijk, objectief, transparant en niet discriminerend zijn en maakt deze openbaar.
3. De gegevensuitwisselingsentiteit past in ieder geval procedures en voorwaarden toe ten aanzien van toegang, gegevensuitwisseling, gegevensbescherming en gegevensbeveiliging.
4. Een procedure of voorwaarde is redelijk, wanneer dit blijkt uit de aard, inhoud en wijze van totstandkoming daarvan.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het tweede en derde lid.
De gegevensuitwisselingsentiteit kan een partij die om toegang verzoekt de toegang tot en de uitwisseling van gegevens weigeren indien die partij de procedures, bedoeld in artikel 4.17, niet naleeft.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit verleent binnen een redelijke termijn op een gemakkelijke wijze toegang tot gegevens ten behoeve van de processen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid.
2. De gegevensuitwisselingsentiteit neemt passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om meerdere partijen gelijktijdig toegang tot gegevens te verlenen ten behoeve van de processen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de termijn waarbinnen toegang tot gegevens wordt verleend. Deze termijn kan verschillen voor toegang tot gegevens ten behoeve van verschillende processen.
4. De gegevensuitwisselingsentiteit brengt geen kosten in rekening voor de toegang tot en uitwisseling van gegevens ten behoeve van de processen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit neemt bij het verlenen van toegang tot gegevens passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen ter identificatie, authenticatie en autorisatie:
a. van degene aan wie hij toegang verleent; en
b. van de betreffende aangeslotene, eindafnemer, actieve afnemer of invoeder indien de toegang tot gegevens aan een ander is gebaseerd op een verzoek van die aangeslotene, eindafnemer, actieve afnemer of invoeder.
2. De maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een niveau van identificatie, authenticatie en autorisatie dat is afgestemd op de risico’s die zich voordoen.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit neemt passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s te beheersen:
a. voor de beveiliging van gegevens die in een register als bedoeld in artikel 4.16, vierde lid, zijn opgenomen; en
b. het verlenen van toegang tot en het faciliteren van de uitwisseling van gegevens ten behoeve van de processen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid.
2. De maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een niveau van beveiliging dat is afgestemd op de risico’s die zich voordoen.
3. De gegevensuitwisselingsentiteit neemt passende maatregelen om incidenten die de beveiliging van gegevens bedreigen, te voorkomen en de gevolgen van dergelijke incidenten zo veel mogelijk te beperken.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de maatregelen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit meldt onverwijld bij Onze Minister een inbreuk op de beveiliging van gegevens met aanzienlijke gevolgen voor:
a. de toegang tot en uitwisseling van gegevens;
b. de aangeslotene wiens gegevens het betreft.
2. De gegevensuitwisselingsentiteit verstrekt Onze Minister op zijn verzoek de informatie die nodig is om een gemelde inbreuk op de beveiliging van gegevens te beoordelen.
3. Indien openbaarmaking in het algemeen belang is, kan Onze Minister een beveiligingsincident als bedoeld in het eerste lid, openbaar maken of de gegevensuitwisselingsentiteit verplichten tot openbaarmaking.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de melding, informatieverstrekking aan Onze Minister en openbaarmaking.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit rapporteert jaarlijks aan de Autoriteit Consument en Markt over de uitvoering van zijn taken en maakt deze rapportage openbaar.
2. De gegevensuitwisselingsentiteit rapporteert op verzoek van Onze Minister over de toepassing van de uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van richtlijn 2019/944.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de eisen waaraan de rapportages moeten voldoen.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit voorziet in een transparante en eenvoudige procedure voor de behandeling van klachten van degene die gegevens aanlevert die in een register als bedoeld in artikel 4.16, vierde lid, zijn opgenomen en degene die toegang vraagt tot gegevens ten behoeve de processen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de voorwaarden en inrichting waaraan de klachtenprocedure moet voldoen;
b. de termijnen die gelden voor de klachtenprocedure.
1. De gegevensuitwisselingsentiteit treedt in overleg met de overige partijen die voor de processen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet gegevens dienen te verzamelen, aanleveren, ontvangen, bewerken, verstrekken of uitwisselen, alsmede met anderen die een belang hebben bij de uitvoering van deze processen, ten einde tot afspraken te komen die nodig zijn voor een effectieve, efficiënte en betrouwbare elektronische uitwisseling van gegevens ten behoeve van voornoemde processen.
2. De gegevensuitwisselingsentiteit draagt zorg voor een effectieve, transparante en niet-discriminerende ondersteuning bij de totstandkoming en invoering van de afspraken.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt is de nationale regulerende instantie, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van richtlijn 2009/73 en artikel 57, eerste lid, van richtlijn 2019/944 en uit dien hoofde belast met de taken die aan de nationale regulerende instantie zijn opgedragen bij of krachtens verordening 715/2009, verordening 1227/2011, verordening 2017/1938, verordening 2019/941, verordening 2019/942, verordening 2019/943 en verordening 2022/869.
2. De Autoriteit Consument en Markt is belast met de bij algemene maatregel van bestuur gestelde taken:
a. ter uitvoering van richtlijn 2009/73 en richtlijn 2019/944;
b. die betrekking hebben op de samenwerking met bevoegde instanties van derde landen.
3. Bij ministeriële regeling:
a. kan de Autoriteit Consument en Markt, ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van elektriciteit of gas, worden aangewezen als de nationale regulerende instantie, bevoegde instantie of bevoegde autoriteit en worden belast met taken of bevoegdheden;
b. kunnen procedurevoorschriften worden gesteld ter uitvoering van de in onderdeel a bedoelde taken of bevoegdheden.
4. De Autoriteit Consument en Markt houdt bij de uitoefening van de haar bij of krachtens deze wet toegekende taken en bevoegdheden rekening met artikel 40 van richtlijn 2009/73 en artikel 58 van richtlijn 2019/944.
1. De Autoriteit Consument en Markt ziet er op toe dat huishoudelijk eindafnemers en micro-ondernemingen verzekerd zijn van de levering van elektriciteit of gas tegen concurrerende, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, transparante en niet-discriminerende prijzen.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan ter verzekering van de levering, bedoeld in het eerste lid, een bindende gedragslijn opleggen.
3. De op grond van artikel 12a, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt aangewezen ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet, zijn tevens belast met de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.
4. Bij ministeriële regeling worden met het oog op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, regels gesteld over de verstrekking van gegevens door leveranciers aan de Autoriteit Consument en Markt.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt jaarlijks een verslag op over de uitvoering van de haar bij of krachtens deze wet opgedragen taken. Het verslag bevat een overzicht van de behaalde resultaten en genomen maatregelen.
2. De Autoriteit Consument en Markt zendt het verslag toe aan Onze Minister, Acer en de Europese Commissie.
1. Een partij die een geschil heeft met een systeembeheerder over de wijze waarop deze beheerder zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, kan een klacht bij de Autoriteit Consument en Markt indienen. Een klacht omvat een aanvraag om een besluit.
2. De Autoriteit Consument en Markt neemt binnen twee maanden na ontvangst van de klacht een besluit. In afwijking van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan deze termijn met twee maanden worden verlengd als de Autoriteit Consument en Markt de indiener van de klacht, of de betreffende systeembeheerder om aanvullende gegevens verzoekt. Indien de indiener van de klacht daarmee instemt, kan de Autoriteit Consument en Markt een langere termijn stellen.
3. Het besluit van de Autoriteit Consument en Markt is bindend.
4. Het indienen van een klacht als bedoeld in het eerste lid laat onverlet elke mogelijkheid voor de desbetreffende partij een hem ter beschikking staand rechtsmiddel aan te wenden.
1. Als de balanceringsverantwoordelijken, bedoeld in artikel 2.39, tweede lid, een geschil hebben over de financiële compensatie of de voorwaarden voor aanpassing van het elektriciteitsprogramma als gevolg van de vraagrespons of de uitwisseling van relevante gegevens, over de vergoeding van eventuele onbalanskosten die hierdoor ontstaan en de uitwisseling van relevante gegevens kan elk van de balanceringsverantwoordelijken een klacht bij de Autoriteit Consument en Markt indienen. Een klacht omvat een aanvraag om een besluit.
2. Het besluit van de Autoriteit Consument en Markt is bindend.
3. Het indienen van een klacht als bedoeld in het eerste lid laat onverlet elke mogelijkheid voor de desbetreffende partij een hem ter beschikking staand rechtsmiddel aan te wenden.
In het geval van een landsgrensoverschrijdend geschil is de Autoriteit Consument en Markt onbevoegd te beslissen op een klacht als bedoeld in de artikelen 5.4 respectievelijk 5.5, als de systeembeheerder waartegen de klacht is gericht onder de rechtsmacht van een andere lidstaat van de Europese Unie valt, dan wel, indien het een interconnectorbeheerder voor gas betreft, onder de rechtsmacht van een ander land valt.
1. Onze Minister is belast met de taken die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden vastgesteld:
a. ter uitvoering van richtlijn 2009/73 en richtlijn 2019/944;
b. die betrekking hebben op samenwerking met derde landen.
2. Bij ministeriële regeling:
a. kan Onze Minister, ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van elektriciteit of gas, worden aangewezen als bevoegde instantie of bevoegde autoriteit of worden belast met taken of bevoegdheden;
b. kunnen procedurevoorschriften worden gesteld ter uitvoering van de in onderdeel a bedoelde taken of bevoegdheden.
1. Indien naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt blijkt dat een transmissie- of distributiesysteembeheerder in onvoldoende mate of niet op een doelmatige wijze kan of zal kunnen voorzien in het door hem te bereiken niveau van de kwaliteit van zijn transportdienst of de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit of gas over de door hem beheerde systemen, meldt zij dat na overleg met de desbetreffende beheerder aan Onze Minister.
2. Nadat Onze Minister een melding heeft ontvangen, kan hij aan de desbetreffende beheerder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat het transport van elektriciteit of gas in voldoende mate of op een doelmatige wijze plaatsvindt.
1. Indien Onze Minister vaststelt dat een transmissie- of distributiesysteembeheerder niet meer voldoet aan de eisen om te worden aangewezen, kan hij de desbetreffende beheerder opdragen door hem noodzakelijk geachte voorzieningen te treffen.
2. Indien een transmissie- of distributiesysteembeheerder niet voldoet aan een opdracht als bedoeld in het eerste lid, indien Onze Minister vaststelt dat opdrachten, bedoeld in artikel 5.8, tweede lid, niet worden uitgevoerd of indien naar zijn oordeel door de bedrijfsvoering van deze beheerder de continuïteit of de betrouwbaarheid van de elektriciteits- of gasvoorziening in gevaar komt en onverwijld ingrijpen noodzakelijk is, kan Onze Minister de aanwijzing van de desbetreffende beheerder vervallen verklaren en uiterlijk op de dag waarop die aanwijzing vervalt een andere rechtspersoon als transmissie- of distributiesysteembeheerder aanwijzen.
1. Indien naar het oordeel van Onze Minister door de bedrijfsvoering van een transmissie- of distributiesysteembeheerder de continuïteit of de betrouwbaarheid van de leveringszekerheid of de voorzieningszekerheid in gevaar komt en onverwijld ingrijpen noodzakelijk is, kan Onze Minister de desbetreffende beheerder aanzeggen dat hij vanaf een bepaald tijdstip voor een bepaalde termijn de opdrachten dient op te volgen die aan hem worden gegeven door een door Onze Minister aangewezen persoon.
2. Bij de aanzegging geeft Onze Minister aan ter bescherming van welk belang de aanzegging geschiedt. Bij de aanzegging kunnen voorschriften en beperkingen worden gesteld aan de te geven opdrachten. De aangewezen persoon verstrekt uitsluitend opdrachten ter bescherming van het aangegeven belang.
3. De transmissie- of distributiesysteembeheerder verschaft de door Onze Minister aangewezen persoon alle medewerking.
4. Voor schade die is voorgekomen uit handelen dat is verricht in strijd met het belang, bedoeld in het tweede lid, zijn bestuurders van de transmissie- of distributiesysteembeheerder persoonlijk aansprakelijk.
1. Onze Minister kan een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas bij een plotselinge crisis op de energiemarkt of wanneer de fysieke veiligheid van personen, de veiligheid of betrouwbaarheid van apparatuur of installaties of de systeemintegriteit worden bedreigd, opdragen maatregelen als bedoeld in artikel 46 van richtlijn 2009/73 te nemen. Aan de opdracht kunnen voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden verbonden.
2. Indien een transmissiesysteembeheerder voor gas maatregelen als bedoeld in het eerste lid neemt, maakt hij geen onderscheid tussen landgrensoverschrijdende en niet-landgrensoverschrijdende overeenkomsten inzake het transport van gas. De transmissiesysteembeheerder neemt de maatregelen op basis van door hem vooraf gedefinieerde criteria met betrekking tot het beheer van onbalans die in nauw overleg met de buitenlandse transmissiesysteembeheerders worden vastgesteld.
3. Een aangeslotene, balanceringsverantwoordelijke of marktdeelnemer verleent de benodigde medewerking aan de uitvoering van de maatregelen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen:
a. met het oog op het tegengaan en beheersen van elektriciteitscrises regels worden gesteld ter uitvoering van risicoparaatheidsplannen voor elektriciteit als bedoeld in hoofdstuk III, van verordening 2019/941;
b. regels worden gesteld met het oog op het veiligstellen van de gasleveringszekerheid in noodsituaties ter uitvoering van preventieve actieplannen en noodplannen voor gas, als bedoeld in artikel 8 van verordening 2017/1938 en met het oog op de uitvoering van de artikelen 12 en 13 van verordening 2017/1938.
1. Onze Minister kan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit opdragen een strategische reserve in te richten als bedoeld in artikel 21, derde lid, van verordening 2019/943.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de strategische reserve, ter uitvoering van artikel 22, tweede lid, van die verordening.
1. Onze Minister verzamelt en analyseert systematisch inlichtingen en geaggregeerde gegevens met betrekking tot de leveringszekerheid en de voorzieningszekerheid.
2. Onze Minister stelt periodiek een verslag op voor elektriciteit of gas waarin hij zijn bevindingen en de getroffen of voorgenomen maatregelen vastlegt.
3. Onze Minister kan een transmissiesysteembeheerder opdragen werkzaamheden te verrichten ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld:
a. over de gegevens, bedoeld in het eerste lid;
b. over de inhoud van een verslag, het proces van opstellen van een verslag, de frequentie van het opstellen en de datum waarvoor dit verslag wordt vastgesteld;
c. over de wijze waarop bekendheid wordt gegeven aan een verslag.
1. Onze Minister kan een subsidie verstrekken aan een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee ter dekking van de door de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 3.117 vastgestelde toegestane vergoeding voor de uitvoering van zijn wettelijke taken, met uitzondering van de taken bedoeld in artikel 3.116.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het verstrekken van de subsidie.
1. Onze Minister kan een eindafnemer als bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, een vergoeding toekennen indien het verbod, bedoeld in dat artikel, voor die eindafnemer schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die de eindafnemer in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.
2. Schade blijft in elk geval voor rekening van de eindafnemer voor zover:
a. hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;
b. hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;
c. de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend; of
d. de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.
3. Indien het verbod, bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, tevens voordeel voor de eindafnemer heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld die betrekking hebben op:
a. het moment waarop de vergoeding kan worden aangevraagd;
b. de gegevens die bij een aanvraag worden overgelegd;
c. de termijn voor het geven van een beslissing op een aanvraag.
Onze Minister wijst een rechtspersoon aan die verplicht is de transmissiesysteembeheerder voor gas een aanbod met redelijke tarieven en voorwaarden te doen tot levering aan de door de transmissiesysteembeheerder voor gas ter uitvoering van zijn wettelijke taken of verplichtingen benodigde hoeveelheden gas in de door hem gevraagde hoeveelheden en op de door hem gewenste tijdstippen.
1. De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde:
a. bij of krachtens deze wet, met uitzondering van de artikelen 2.40, tweede lid, 2.44, eerste lid, en 2.45, tweede lid, en de artikelen en onderwerpen, genoemd in artikel 5.18, eerste lid;
b. bij of krachtens verordening 715/2009, verordening 1227/2011, verordening 2017/1938, verordening 2019/941, verordening 2019/942, verordening 2019/943 en verordening 2022/869, met uitzondering van bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften, gesteld krachtens die verordeningen, voor zover deze handelen over of samenhangen met cyberbeveiliging.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover Onze Minister de geadresseerde is.
1. Onze Minister is belast met het toezicht op de naleving van:
a. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.44, eerste en derde lid, voor zover het een aangeslotene met een kleine aansluiting betreft, 2.45, eerste lid, 3.48, 3.53, derde lid, 3.62, 3.67 tot en met 3.70, 3.79, onderdeel a, 4.3, 4.4, eerste en tweede lid, 4.14, 4.20, 4.21, eerste en tweede lid, 4.22, 5.8, tweede lid, 5.9, 5.10, 5.11, 5.16, 6.3, eerste tot en met derde lid, en 7.25, zesde lid;
b. voor gas: het bepaalde bij of krachtens artikel 3.74, aanhef en onderdeel a, voor zover het onderwerpen betreffen die samenhangen met de veiligheid van gas en artikel 3.74, aanhef en onderdeel b;
c. bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften, gesteld krachtens verordening 715/2009, verordening 1227/2011, verordening 2017/1938, verordening 2019/941, verordening 2019/942 of verordening 2019/943 of verordening 2022/869, voor zover deze voorschriften handelen over of samenhangen met cyberbeveiliging.
2. Onze Minister wijst bij besluit de ambtenaren aan die toezicht houden op de naleving van de artikelen bedoeld in het eerste lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan een last onder dwangsom opleggen in geval van overtreding van de voorschriften waarvoor het toezicht op de naleving aan haar is opgedragen krachtens artikel 5.17.
2. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen in geval van overtreding van de voorschriften waarvoor het toezicht op de naleving aan hem is opgedragen krachtens artikel 5.18.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan een bindende gedragslijn opleggen in verband met de naleving van voorschriften waarvoor het toezicht op de naleving aan haar is opgedragen krachtens artikel 5.17.
2. Onze Minister kan een bindende aanwijzing geven of een bindende gedragslijn opleggen in verband met:
a. de naleving van voorschriften waarvoor het toezicht op de naleving aan hem is opgedragen krachtens artikel 5.18;
b. de uitvoering van artikel 3.25, voor zover het gaat om de bescherming van het transmissie- of distributiesysteem tegen invloeden van buitenaf.
1. De Autoriteit Consument en Markt of Onze Minister kan, indien deze belast is met het toezicht op de naleving van deze artikelen, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen in geval van overtreding van:
a. het bepaalde bij of krachtens de artikelen:
1°. 2.7, 2.8, 2.9, 2.14, 2.18, vijfde lid, onderdeel c, 2.21, eerste en tweede lid, 2.23, 2.24, tweede lid, 2.26, eerste, vierde en vijfde lid, 2.27, 2.28, 2.30, eerste en tweede lid, 2.33, 2.34, 2.38, 2.43, 2.47, 2.48, zesde lid, onderdeel c, 2.50, 2.57, 2.59, tweede lid, onderdelen a, c tot en met f, 2.60, eerste en tweede lid, 2.61, eerste en tweede lid, 2.63, zesde lid, 2.65 en 2.66, vijfde lid, onderdeel b, onder 2°;
2°. 3.4, vierde lid, 3.9, tweede en derde lid, 3.16, 3.27, eerste, derde en vijfde lid, onderdelen b en d, 3.45, 3.50, vierde lid, 3.52, 3.53, derde lid, 3.61, 3.63, 3.66, eerste en derde lid, 3.69, 3.72, derde en vijfde lid, 3.76, 3.79, 3.81, 3.89, vijfde lid, 3.99, vijfde lid, onderdeel b, 3.110, derde lid, 3.111, vierde lid, 3.112, vijfde lid, 3.114, derde lid, 3.118, derde lid 3.121, derde lid, voor zover het een overtreding van artikel 3.118, derde lid betreft, 3.122, vijfde lid, 3.125, aanhef en onderdeel b;
3°. 4.2, eerste en derde lid, 4.3, eerste, derde en vierde lid, 4.4, eerste, tweede en vierde lid, 4.13, 4.23;
4°. 5.22, eerste en tweede lid, 5.23, 5.26, tweede lid;
5°. 8, 9 en 15 van verordening 1227/2011;
b. de in de artikelen 3.85, 3.89, eerste tot en met derde lid, en 3.103 genoemde artikelen, voor zover de daar genoemde artikelen zijn opgenomen in onderdeel a;
c. het bepaalde bij of krachtens de artikelen:
1°. 2.3, eerste lid, 2.5, 2.6, 2.12, 2.13, 2.15, 2.16, 2.17, eerste lid, 2.18, 2.19, tweede lid, 2.22, 2.24, eerste lid, 2.25, 2.29, eerste tot en met derde lid, 2.32, 2.36, 2.37, 2.39, eerste tot en met vierde lid, 2.40, 2.41, 2.44, tweede lid, onderdelen b en c, en derde lid, 2.46, eerste en tweede lid, 2.48, eerste tot en met vijfde lid, 2.52, eerste en derde lid, 2.53, 2.54;
2°. 3.1, 3.10, eerste tot en met vierde en zevende lid, 3.11, 3.12, 3.13, 3.17, 3.18, 3.19, eerste en tweede lid, 3.20, tweede lid, 3.21, eerste en tweede lid, 3.22, 3.23, 3.24, 3.25, eerste, tweede en vierde lid, 3.26, 3.28, eerste lid, 3.29, eerste lid, 3.30, 3.31, 3.34, 3.35, eerste, derde, vijfde en zesde lid, 3.36, eerste lid, 3.38, eerste tot en met vierde en zesde lid, 3.39, eerste en derde lid, 3.40, eerste, tweede en vierde tot en met zesde lid, 3.41, 3.43, 3.44, 3.46, eerste tot en met vierde lid, 3.47, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 3.48, eerste tot en met vijfde lid, 3.49, 3.50, eerste, tweede en derde lid, 3.51, 3.53, eerste en tweede lid, 3.54, 3.55 3.56, eerste lid, 3.57, 3.58, 3.59, 3.60, 3.62, 3.64, 3.65, 3.70, 3.73, eerste en derde lid, 3.74, 3.75, 3.77, 3.78, eerste, tweede en vierde lid, 3.83, derde lid, 3.84, 3.86, 3.88, 3.90, 3.91, 3.92, 3.93, eerste, tweede en derde lid, 3.94, 3.95, 3.96, 3.97, 3.198, 3.99, eerste lid tot en met vijfde lid, onderdeel a, 3.100, 3.101, 3.102, 3.104, tweede en derde lid, 3.105, eerste lid, 3.113, eerste lid, 3.114, eerste lid, 3.115, 3.116, 3.118, eerste lid, 3.121, eerste en tweede lid, 3.123, derde lid, 3.124, eerste lid, 3.125, aanhef en onderdeel a, 3.129, derde, vierde en zesde lid;
3°. 4.1, derde lid, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, 4.11, 4.12, 4.14, 4.15, 4.16, 4.17, 4.19, 4.20, 4.21, 4.22, eerste, tweede en vierde lid, 4.24, 4.25;
4°. 6.3, eerste tot en met derde lid, 6.9, eerste lid;
5°. 3, 4 en 5 van verordening 1227/2011;
d. de in de artikelen 3.85, 3.89, eerste tot en met derde lid, en 3.103 genoemde artikelen, voor zover de daar genoemde artikelen zijn opgenomen in onderdeel c;
e. besluiten als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van verordening 2019/942.
2. De op grond van het eerste lid, onderdelen a en b, vast te stellen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer is, ten hoogste 1% van de omzet van de overtreder.
3. De op grond van het eerste lid, onderdelen c, d en e, vast te stellen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de overtreder.
4. De bestuurlijke boete die ingevolge het tweede en derde lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.
1. Eenieder verstrekt Onze Minister desgevraagd de gegevens, bescheiden of inlichtingen en verschaft hem desgevraagd inzage in de gegevens of bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitvoering van zijn taken.
2. Onze Minister kan een redelijke termijn stellen waarbinnen de gegevens, inlichtingen of bescheiden, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt.
3. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of enig wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor een systeembeheerder met betrekking tot zijn wettelijke taken of verplichtingen regels worden gesteld over:
a. het verstrekken van gegevens, bescheiden en inlichtingen aan de Autoriteit Consument en Markt of aan Onze Minister;
b. het bewaren, registreren en openbaar maken van gegevens en bescheiden.
1. Gegevens, bescheiden of inlichtingen die Onze Minister in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet of van EU-verordeningen en EU-besluiten inzake elektriciteit of gas verkrijgt, mogen uitsluitend worden gebruikt voor de toepassing van deze wet, die EU-verordeningen en EU-besluiten en van een andere wettelijke regeling dan deze wet die de toepassing of mede de toepassing van bepalingen op het gebied van elektriciteit of gas betreffen, voor zover die bescheiden, gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn taak.
2. In afwijking van het eerste lid is Onze Minister bevoegd bescheiden, gegevens of inlichtingen, te verstrekken aan:
a. een buitenlandse instelling, die op grond van nationale wettelijke regels is belast met de toepassing van de regels op het gebied van elektriciteit of gas, voor zover die bescheiden, gegevens of inlichtingen van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van de taak van die instelling;
b. een bestuursorgaan dat op grond van deze wet of van een andere wettelijke regeling dan deze wet is belast met taken die de toepassing of mede de toepassing van bepalingen op het gebied van elektriciteit of gas betreffen, voor zover die bescheiden, gegevens of inlichtingen van noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taak van dat bestuursorgaan;
c. Acer, voor zover die bescheiden, gegevens of inlichtingen van betekenis kunnen zijn voor de uitoefening van de taak van Acer.
3. Op basis van het tweede lid kunnen uitsluitend bescheiden, gegevens of inlichtingen worden verstrekt indien:
a. de verdere geheimhouding van de bescheiden, gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd; en
b. voldoende is gewaarborgd dat de bescheiden, gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
4. Indien Onze Minister op grond van artikel 5.13, derde lid, een transmissiesysteembeheerder opdraagt werkzaamheden te verrichten, zijn het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing op die systeembeheerder.
1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en onverminderd artikel 7, derde lid, van die wet is de Autoriteit Consument en Markt bevoegd gegevens of inlichtingen te verstrekken aan Acer, voor zover die gegevens of inlichtingen van betekenis kunnen zijn voor de uitoefening van de taak van Acer.
2. Artikel 7, vierde lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt is van overeenkomstige toepassing.
1. De Europese Commissie kan van een marktdeelnemer, een transmissiesysteembeheerder of interconnectorbeheerder de gegevens, bescheiden of inlichtingen verlangen die zij nodig heeft voor de uitvoering van artikel 52 van richtlijn 2019/944 of artikel 10 van richtlijn 2009/73.
2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens, bescheiden of inlichtingen te verstrekken als bedoeld in het eerste lid, is verplicht binnen de door de Europese Commissie gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van haar bevoegdheden.
1. Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor kosten die samenhangen met het behandelen van een aanvraag om of het geven van een beschikking inzake een bij of krachtens deze wet door Onze Minister te verlenen instemming, aanwijzing, ontheffing of vergunning.
2. De vergoeding bedraagt ten hoogste de gemaakte kosten en wordt in rekening gebracht bij de aanvrager of degene aan wie de beschikking is gericht.
3. Bij gebreke van volledige betaling binnen de gestelde termijn kan Onze Minister een verschuldigde vergoeding invorderen bij dwangbevel.
4. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vergoedingen is, voor zover niet al van toepassing, afdeling 4.4, met uitzondering van de artikelen 4:85 en 4:95, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
1. Werken met een nationaal belang waarvoor Onze Minister in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vaststelt, zijn de volgende projecten:
a. de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een systeem, met een capaciteit van ten minste 100 MW, indien het betreft een windpark op land;
b. de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een systeem, met een capaciteit van ten minste 100 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van zonne-energie;
c. de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een systeem, met een capaciteit van ten minste 50 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit anders dan met behulp van windenergie of zonne-energie;
d. de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor de opwekking van andere dan duurzame elektriciteit, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een systeem, indien die productie-installatie een capaciteit heeft of zal krijgen van ten minste 500 MW;
e. een project van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 2, onderdeel 5, van verordening 2022/869 of van wederzijds belang, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van verordening 2022/869;
f. de aanleg of uitbreiding van een interconnector;
g. een uitbreiding van het transmissiesysteem voor elektriciteit voor zover het betreft delen van het systeem voor het transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 220 kilovolt of hoger;
h. de aanleg of uitbreiding van het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee;
i. een uitbreiding van het transmissiesysteem voor gas, voor zover het betreft de van dat systeem deel uitmakende leidingen met een druk van ten minste 40 bar en een diameter van ten minste 45,7 centimeter; en
j. de aanleg of uitbreiding van een LNG-systeem met een jaarlijkse hervergassingscapaciteit van ten minste 4 miljard m3 gas, met inbegrip van de aansluiting van dat systeem op een transmissie- of distributiesysteem voor gas.
2. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het eerste lid.
3. In afwijking van het eerste lid stelt Onze Minister geen projectbesluit vast als naar zijn oordeel besluitvorming door een ander bestuursorgaan het project kan versnellen of aan besluitvorming door een ander bestuursorgaan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden.
4. Voor projecten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, stelt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een handleiding vast als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de verordening, genoemd in dat onderdeel.
1. Werken met een provinciaal belang waarvoor gedeputeerde staten in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vaststellen, zijn de volgende projecten:
a. de aanleg of uitbreiding van een windpark met een capaciteit van ten minste 15 MW maar minder dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van dat windpark op een systeem; en
b. de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van zonne-energie met een capaciteit van ten minste 50 MW maar minder dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een systeem.
2. In afwijking van het eerste lid stellen gedeputeerde staten geen projectbesluit vast als naar hun oordeel besluitvorming door een ander bestuursorgaan het project kan versnellen of aan besluitvorming door een ander bestuursorgaan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden.
1. Een LNG-beheerder meldt iedere voorgenomen wijziging van zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet in de onderneming die eigenaar is van het LNG-systeem, aan Onze Minister.
2. Iedere voorgenomen wijziging van zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van in totaal meer dan 100 MW of een onderneming die een of meer productie-installaties met een nominaal elektrisch vermogen van in totaal meer dan 100 MW beheert, wordt door één van de bij deze wijziging betrokken partijen gemeld aan Onze Minister.
3. Onze Minister kan op grond van overwegingen van openbare veiligheid, de leveringszekerheid of de voorzieningszekerheid de wijziging, bedoeld in het eerste lid, verbieden of voorschriften hieraan verbinden. De artikelen 19 en 20 van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Rechtshandelingen die strekken tot een wijziging van zeggenschap als bedoeld in het eerste of tweede lid, die niet overeenkomstig die leden zijn gemeld, of die in strijd zijn met het verbod of de voorschriften, bedoeld in het derde lid, zijn door een rechterlijke uitspraak vernietigbaar.
De voordracht voor een krachtens de artikelen 3.20, eerste en tweede lid, 3.27, vijfde lid, 3.87, vierde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Voor de toepassing van artikel 20, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt een systeem beschouwd als een net.
1. De Mededingingswet is mede van toepassing op het continentaal plat ten aanzien van het verrichten van transport van gas met behulp van een gasproductienet.
2. Ten aanzien van het transport van gas, bedoeld in het eerste lid, wordt onder gasproductienet niet verstaan de pijpleidingen die ter plaatse binnen een olie- of gaswinningsproject worden gebruikt.
Een representatieve organisatie van partijen op de elektriciteits- of gasmarkt wordt geacht belanghebbende te zijn bij besluiten van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in Afdeling 3.6.
Provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd het produceren, transporteren en leveren van elektriciteit of gas in het belang van de energievoorziening aan regels te binden.
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de uitvoering van onderdelen van bindende EU-rechtshandelingen, vastgesteld krachtens richtlijn 2009/73, richtlijn 2019/944, verordening 715/2009 en verordening 2019/943.
2. Hetgeen ingevolge deze wet bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld, kan in afwijking daarvan bij ministeriële regeling worden geregeld, indien de regels uitsluitend strekken ter uitvoering van een bindende EU-rechtshandeling, tenzij voor een juiste uitvoering wijziging van een algemene maatregel van bestuur of de wet noodzakelijk is.
3. Een wijziging van een bindende EU-rechtshandeling waarnaar in voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet, wordt verwezen, gaat voor de toepassing van die voorschriften gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven dan wel bij gebreke daarvan, de dag waarop die wijziging is vastgesteld.
4. Onze Minister kan besluiten dat een wijziging als bedoeld in het derde lid in afwijking van dat lid op een eerder tijdstip gaat gelden. Dit besluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.
5. Indien een bindende EU-rechtshandeling waarnaar in deze wet of de daarop berustende bepalingen wordt verwezen, in het kader van hercodificatie wordt ingetrokken en vervangen door een nieuwe bindende EU-rechtshandeling, kunnen bij ministeriële regeling de verwijzingen naar de ingetrokken bindende EU-rechtshandeling worden vervangen door verwijzingen naar de nieuwe bindende EU-rechtshandeling.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen op het gebied van elektrisch vervoer.
De bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene douanewet, onderdeel B. Nationale regelgeving, wordt als volgt gewijzigd:
1. «– Elektriciteitswet 1998» vervalt;
2. «– Gaswet» vervalt;
3. in de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
– Energiewet.
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In Bijlage 1. Regeling rechtstreeks beroep (artikel 7:1, eerste lid, onderdeel g) vervallen de zinsneden met betrekking tot de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
Energiewet: de artikelen 5.4 en 5.5.
B
Bijlage 2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106) wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1 vervallen de zinsneden met betrekking tot de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
Energiewet: de artikelen 6.1, derde lid, en 6.2, tweede lid;
2. In artikel 4 vervallen de zinsneden met betrekking tot de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
Energiewet, met inbegrip van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt genomen op grond van artikel 3.37, 3.105, tweede lid, 3.107, 3.108, 3.109, 3.111 en 3.120, voor zover het besluit kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 3.33, tweede lid, onderdeel e, 3.47, vierde lid, 5.19, 5.21, 6.1, derde lid, en 6.2, tweede lid.
3. In de artikelen 7 en 11 vervallen de zinsneden met betrekking tot de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) en wordt in de alfabetische rangschikking een onderdeel ingevoegd, luidende:
Energiewet: de artikelen 3.33, tweede lid, onderdeel e, 3.47, vierde lid, 5.19, en 5.21.
Na artikel 104 van de Elektriciteitswet 1998 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Na artikel 88 van de Gaswet wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 228, tweede lid, van de Gemeentewet komt te luiden:
2. Geen belasting wordt geheven ter zake van:
a. de infrastructuur, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Drinkwaterwet;
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of
c. werken als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet.
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 10.14, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d en e naar c en d als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet of een windpark met een capaciteit van ten minste 5 MW,
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. een transmissie- of distributiesysteem voor gas of een gasproductienet als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet,
B
Artikel 13.3e, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. bij een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.14, tenzij de initiatiefnemer een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet, of een netbeheerder als bedoeld artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet is, of.
C
Artikel 23.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «Elektriciteitswet 1998» vervangen door «Energiewet».
2. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot c tot en met f.
Artikel 222c, tweede lid, van de Provinciewet komt te luiden:
2. Geen belasting wordt geheven ter zake van:
a. de infrastructuur, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Drinkwaterwet;
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of
c. werken als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet.
De Warmtewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 12d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan een transmissiesysteembeheerder voor gas als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet of een distributiesysteembeheerder voor gas als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet, opdracht geven tot het aanleggen van een transmissie- of distributiesysteem voor gas in het door hem aangewezen gebied. Verbruikers ontvangen een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming in verband met de kosten van de aansluiting op het transmissie- of distributiesysteem voor gas.
2. In het derde lid, wordt «gastransportnet» vervangen door «transmissie- of distributiesysteem voor gas».
B
In artikel 13, eerste lid, vervalt «en voor het opstellen van het energierapport, bedoeld in artikel 2 van de Elektriciteitswet 1998».
C
Artikel 41 vervalt.
Artikel 114, tweede lid, van de Waterschapswet komt te luiden:
2. Geen belasting wordt geheven ter zake van:
a. de infrastructuur, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Drinkwaterwet;
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of
c. werken als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdelen b en c, vervallen.
2. Het eerste lid, onderdeel v, komt te luiden:
v. productie-installatie: installatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet, die bestemd is voor de productie van elektriciteit.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Met betrekking tot elektriciteit wordt onder distributienet verstaan een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet, met uitzondering van een distributiesysteem voor elektriciteit met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kilovolt en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh per jaar, indien een ander dan een distributiesysteembeheerder voor elektriciteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet een recht van gebruik heeft van dat systeem.
4. In het zesde lid wordt »gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet» vervangen door «een transmissie- of distributiesysteem voor gas als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet».
B
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 31c, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998» vervangen door «artikel 2.29 van de Energiewet».
2. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien dit product is verkregen door tussenkomst van een energiehandelsmarkt als bedoeld in artikel 1.1 Energiewet en geen sprake is van een levering via een aansluiting;
C
Aan artikel 53 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, wordt bij een levering van elektriciteit waarbij sprake is van peer-to-peer handel als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet, de belasting geheven van de marktdeelnemer die de automatische uitvoering en afwikkeling van de levering realiseert.
D
In artikel 55, onderdeel a, wordt «krachtens de Gaswet» vervangen door «bij of krachtens de Energiewet».
De Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5 wordt «gas als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Gaswet» vervangen door «gas als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet».
B
Artikel 6 vervalt.
In artikel 41a van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken wordt «een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998» vervangen door «een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet».
Het onderdeel Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van Bijlage 1. bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering topinkomens, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De distributiesysteembeheerders voor elektriciteit, bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De distributiesysteembeheerders voor gas, bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet.
Artikel 69a van de Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder net verstaan een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet.
In artikel 1 van de Wet windenergie op zee wordt de begripsomschrijving bij net vervangen door: systeem als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet, voor elektriciteit.
Artikel 1 van de Wet op de Economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder 1° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: De Overgangswet elektriciteitsproductiesector, de artikelen 8, tweede lid, en 12;.
2. Onder 3° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Energiewet, artikel 2.64.
3. Onder 3° vervallen «de Elektriciteitswet 1998, artikel 86i, eerste lid;» en «de Gaswet, artikel 66h, eerste lid;».
In artikel 67, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering wordt «artikel 86i, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998;» en «artikel 66h, eerste lid, van de Gaswet;» vervangen door «artikel 2.64 van de Energiewet;».
Na artikel IV van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Als op grond van artikel 95d van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 45 van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.18, derde lid, een vergunning is verleend, wordt deze vergunning voor de duur van deze vergunning aangemerkt als een vergunning als bedoeld in artikel 2.18, derde lid.
1. Indien voor inwerkingtreding van artikel 2.44 een aangeslotene met grote aansluiting met een gecontracteerd vermogen van minder dan 0,1 MW, met uitzondering van een aangeslotene als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, beschikt over een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit die voldoet aan de krachtens artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 gestelde voorwaarden zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel 2.44, mag een aangeslotene deze meetinrichting tot en met 31 december 2025 gebruiken.
2. Indien voor inwerkingtreding van artikel 3.55, eerste lid, bij een systeemkoppeling tussen een distributiesysteem en een transmissiesysteem voor elektriciteit op grond van de krachtens artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 gestelde voorwaarden zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel 3.55, eerste lid, geen meetinrichting is vereist, beschikt deze systeemkoppeling uiterlijk op 31 december 2029 over een geïnstalleerde meetinrichting.
1. Een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit waarover een aangeslotene als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, voor inwerkingtreding van artikel 2.44 beschikt, wordt tot 1 januari 2028 aangemerkt als een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen.
2. Zodra een aangeslotene als bedoeld in het eerste lid beschikt over een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen:
a. maakt hij gebruik van de communicatiefunctionaliteit van die meetinrichting; en
b. verzamelt een erkende meetverantwoordelijke partij bij deze aangeslotene uiterlijk op 1 januari 2028 de meetgegevens met de krachtens artikel 2.46, tweede lid, vastgestelde frequentie.
1. Indien voor inwerkingtreding van artikel 2.44 een aangeslotene met grote aansluiting op een systeem voor gas met een jaarlijks verbruik van ten hoogste 170.000 m3 gas beschikt over een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit die voldoet aan de krachtens artikel 12f van de Gaswet gestelde voorwaarden zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel 2.44, mag een aangeslotene deze meetinrichting tot en met 31 december 2026 gebruiken.
2. Een erkende meetverantwoordelijke partij verzamelt bij een aangeslotene als bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 1 januari 2027 de meetgegevens met de krachtens artikel 2.46, tweede lid, vastgestelde frequentie.
1. Indien voor inwerkingtreding van deze wet door een systeembeheerder op verzoek een meetinrichting ter beschikking is gesteld aan een aangeslotene met een grote aansluiting, blijft de systeembeheerder deze meetinrichting op verzoek ter beschikking stellen en wordt deze meetinrichting op verzoek van de aangeslotene beheerd door de systeembeheerder.
2. Indien voor inwerkingtreding van deze wet een aangeslotene met een aansluiting op het transmissiesysteem voor gas een meetinrichting beheert, blijft de aangeslotene deze meetinrichting beheren.
1. Een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit die voor inwerkingtreding van deze wet aan een aangeslotene met een kleine aansluiting ter beschikking is gesteld en die niet of niet geheel voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of de krachtens artikel 42a, eerste lid, van de Gaswet gestelde eisen zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt voor 15 jaren, te rekenen vanaf de datum van terbeschikkingstelling aan die aangeslotene aangemerkt als een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen.
2. Een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit die voor inwerkingtreding van deze wet aan een aangeslotene met een kleine aansluiting ter beschikking is gesteld en die tenminste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of de krachtens artikel 42a, eerste lid, van de Gaswet gestelde eisen zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt aangemerkt als een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen.
1. Een distributiesysteembeheerder stelt in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode op een door hem voorzien tijdstip aan aangeslotenen met een kleine aansluiting een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen op of nabij het overdrachtspunt beschikbaar, tenzij hij redelijkerwijs niet in staat is die meetinrichting te plaatsen en de oorzaak daarvan niet in de macht van de aangeslotene ligt.
2. Een distributiesysteembeheerder stelt een aangeslotene met een kleine aansluiting op zijn verzoek op een ander tijdstip dan het door de systeembeheerder op grond van het eerste lid voorziene tijdstip binnen vier maanden een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit ter beschikking tenzij dit ertoe leidt dat de planning die de distributiesysteembeheerder hanteert om te voldoen aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, niet wordt gehaald.
3. Een distributiesysteembeheerder stelt aan een aangeslotene met een kleine aansluiting op zijn verzoek een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit beschikbaar:
a. indien de bestaande meetinrichting wordt vervangen, tenzij het ter beschikking stellen niet kostenefficiënt is in verhouding tot de geraamde potentiële energiebesparingen op lange termijn;
b. indien een nieuwe aansluiting wordt aangelegd in een gebouw;
c. indien een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.
4. Indien een systeembeheerder redelijkerwijs niet in staat is een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen te plaatsen en de oorzaak daarvan niet in de macht van de aangeslotene ligt, mag een aangeslotene met een kleine aansluiting de geïnstalleerde meetinrichting die niet voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen blijven gebruiken.
5. Indien een meetinrichting met communicatiefunctionaliteit door een distributiesysteembeheerder ter beschikking is gesteld ingevolge het tweede of derde lid, is de desbetreffende aangeslotene aan de desbetreffende distributiesysteembeheerder een vergoeding verschuldigd in verband met de meerkosten.
6. Een distributiesysteembeheerder zendt Onze Minister de persoonsgegevens van een aangeslotene met een kleine aansluiting indien hij deze aangeslotene een meetinrichting die voldoet aan de krachtens artikel 2.44, derde lid, gestelde eisen ter beschikking heeft gesteld maar dit niet heeft geleid tot installatie van die meetinrichting.
1. Indien een meetverantwoordelijke partij die de krachtens artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk artikel 12f van de Gaswet gestelde voorwaarden zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel 2.48, is erkend, wordt deze erkenning tot het tijdstip waarop de Autoriteit Consument en Markt heeft besloten op een aanvraag om een erkenning als bedoeld in artikel 2.48 aangemerkt als een erkenning als bedoeld in artikel 2.48.
2. Een meetverantwoordelijke partij als bedoeld in het eerste lid vraagt binnen twee jaar na inwerkingtreding van artikel 2.48 een erkenning aan bij de Autoriteit Consument en Markt.
1. Een rekening die is geopend op grond van artikel 73 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.56, tweede lid, wordt aangemerkt als rekening geopend op grond van artikel 2.56, tweede lid.
2. Een rekening die is geopend op grond van artikel 66i van de Gaswet zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.56, tweede lid, wordt aangemerkt als rekening geopend op grond van artikel 2.56, tweede lid.
3. Een garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit die is uitgegeven op grond van artikel 73 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.55, eerste lid, wordt aangemerkt als garantie van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen uitgegeven op grond van artikel 2.55, eerste lid.
4. Een garantie van oorsprong voor elektriciteit geproduceerd in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling die is uitgegeven op grond van artikel 73 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.55, tweede lid, wordt aangemerkt als garantie van oorsprong voor elektriciteit geproduceerd in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling uitgegeven op grond van artikel 2.55, tweede lid.
5. Een certificaat van oorsprong voor elektriciteit die is uitgegeven op grond van artikel 73 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.55, vierde lid, wordt aangemerkt als garantie van oorsprong voor elektriciteit uit niet-hernieuwbare bronnen uitgegeven op grond van artikel 2.55, vierde lid.
6. Een garantie van oorsprong voor hernieuwbare energiebronnen die is uitgegeven op grond van artikel 66i van de Gaswet zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.55, derde lid, wordt aangemerkt als garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen uitgegeven op grond van artikel 2.55, derde lid.
1. Als op grond van artikel 10, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.2 een netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is aangewezen, wordt deze aanwijzing voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a.
2. Als op grond van de artikelen 10, negende lid, en 12, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.2 een netbeheerder is aangewezen en Onze Minister met die aanwijzing heeft ingestemd, wordt deze aanwijzing en die instemming voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel e, en worden de aldus aangewezen netbeheerder voor de duur van die aanwijzing geacht te zijn gecertificeerd als bedoeld in artikel 3.4.
3. Als op grond van artikel 2, eerste lid, van de Gaswet, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.2 een netbeheerder van het landelijk gastransportnet is aangewezen, wordt deze aanwijzing voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2 eerste lid, onderdeel c.
4. Als op grond van de artikelen 2, achtste lid, en 4, tweede lid, van de Gaswet, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.2 een netbeheerder is aangewezen en Onze Minister met die aanwijzing heeft ingestemd, wordt deze aanwijzing en die instemming voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2 eerste lid, onderdeel f, en worden de aldus aangewezen netbeheerder geacht voor de duur van die aanwijzing gecertificeerd te zijn als bedoeld in artikel 3.4.
5. Als op grond van artikel 15a, tweede lid, in combinatie met artikel 10, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.2 een netbeheerder voor het net op zee is aangewezen, wordt deze aanwijzing voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel g, en worden de aldus aangewezen netbeheerder voor de duur van die aanwijzing geacht te zijn gecertificeerd als bedoeld in artikel 3.4.
6. Als op grond van artikel 9a van de Gaswet zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.2 een beheerder van een LNG-installatie of een gasopslaginstallatie is aangewezen en Onze Minister met die aanwijzing heeft ingestemd, wordt deze aanwijzing en die instemming voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdelen h respectievelijk i.
7. Als op grond van artikel 10, derde lid, of artikel 10Aa, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.4 een netbeheerder of interconnectorbeheerder is gecertificeerd, wordt deze certificering aangemerkt als een certificering als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid.
8. Als op grond van artikel 15a, tweede lid, in combinatie met artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.4 een netbeheerder voor het net op zee is gecertificeerd, wordt deze certificering aangemerkt als een certificering als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid.
9. Als op grond van artikel 2, derde lid, of 2b, eerste lid, van de Gaswet, zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.4 een netbeheerder of interconnectorbeheerder is gecertificeerd, wordt deze certificering aangemerkt als een certificering als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid.
1. Als op grond van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.6 en artikel 3.7, aan een eigenaar van een gesloten distributiesysteem ontheffing is verleend van het gebod van artikel 10, negende lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt de eigenaar van een gesloten systeem gedurende de tijd waarvoor hij over deze ontheffing beschikt, geacht te beschikken over een erkenning als bedoeld in artikel 3.7 en een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.6, onderdeel a.
2. Als op grond van artikel 2a van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.6 en artikel 3.7, aan een eigenaar van een gesloten distributiesysteem ontheffing is verleend van het gebod van artikel 2, achtste lid, van de Gaswet, wordt de eigenaar van een gesloten systeem gedurende de tijd waarvoor hij over deze ontheffing beschikt, geacht te beschikken over een erkenning als bedoeld in artikel 3.7 en een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.6, onderdeel b.
Als op grond van artikel 9h van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.9 of op basis van artikel 39h van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.9 een melding is gedaan, wordt deze melding aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid.
1. Het beheer van een systeem met een spanningsniveau van 110 kilovolt of van 150 kilovolt door een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit geschiedt voor zover dat, en op een wijze die, in overeenstemming is met de rechten van derden die voortvloeien uit een overeenkomst als bedoeld in artikel V, eerste lid, van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614) met betrekking tot dat systeem.
2. Als ingevolge een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, een ander dan een systeembeheerder voor elektriciteit over de eigendom van een systeem beschikt, behoeft, in afwijking van artikel 3.14, de systeembeheerder voor elektriciteit niet over de eigendom van dat systeem te beschikken.
3. Indien sprake is van een aansluitpunt als bedoeld in de Gaswet zoals die luidde voor 1 januari 2019 behoeft, in afwijking van artikel 3.14, de transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas niet over de eigendom te beschikken van de aansluitleiding achter het aansluitpunt.
4. De transmissiesysteembeheerder voor gas behoeft, in afwijking van artikel 3.14, niet over de eigendom te beschikken van een aansluitleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen die een buiten Nederland gelegen gasopslagsysteem verbindt met het transmissiesysteem voor gas indien hij onmiddellijk voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel 3.14 niet over de eigendom van deze aansluitleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen beschikte.
Voor de toepassing van deze wet worden leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van elektriciteit die één of meer windparken op zee verbinden met een transmissiesysteem voor elektriciteit en waarvoor voor de datum waarop deze wet in werking treedt een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of op grond van artikel 6.5 van de Waterwet is verleend, geacht geen onderdeel uit te maken van het transmissiesysteem voor elektriciteit op zee.
1. Als op grond van artikel 17c, tweede lid, onderdeel a, onder 5, van de Elektriciteitswet 1998, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.21, eerste en tweede lid, juncto artikel 3.19, tweede lid, onderdeel a, onder 2, handelingen of activiteiten gerelateerd aan het beheer van netten of gastransportnetten zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het aanleggen, onderhouden of ter beschikking stellen van productie- of opslaginstallaties of onderdelen daarvan en die op grond van deze artikelen niet langer zijn toegestaan, mogen deze handelingen of activiteiten gedurende vijf jaar worden voortgezet.
2. Als op grond van artikel 10d, tweede lid, onderdeel a, onder 5, van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.21, eerste en tweede lid, juncto artikel 3.19, tweede lid, onderdeel a, onder 2, handelingen of activiteiten gerelateerd aan het beheer van netten of gastransportnetten zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het aanleggen, onderhouden of ter beschikking stellen van productie- of opslaginstallaties of onderdelen daarvan, die op grond van deze artikelen niet langer zijn toegestaan, mogen deze handelingen of activiteiten gedurende vijf jaar worden voortgezet.
3. Als op grond van artikel 17c, tweede lid, onderdeel e, van de Elektriciteitswet 1998, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.21, eerste en tweede lid, juncto artikel 3.19, tweede lid, onderdeel b, onder 1, handelingen of activiteiten ten aanzien van andere infrastructuur zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het aanleggen, onderhouden of ter beschikking stellen van productie- of opslaginstallaties of onderdelen daarvan en die op grond van deze artikelen niet langer zijn toegestaan, mogen deze handelingen of activiteiten gedurende vijf jaar worden voortgezet.
4. Als op grond van artikel 10d, tweede lid, onderdeel e, van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.21, eerste en tweede lid, juncto artikel 3.19, tweede lid, onderdeel b, onder 1, handelingen of activiteiten ten aanzien van andere infrastructuur zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het aanleggen, onderhouden of ter beschikking stellen van productie- of opslaginstallaties of onderdelen daarvan en die op grond van deze artikelen niet langer zijn toegestaan, mogen deze handelingen of activiteiten gedurende vijf jaar worden voortgezet.
1. Als op grond van artikel 17, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10Aa, eerste lid, van de Gaswet, zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.17, eerste lid, werkzaamheden werden uitgevoerd of uitbesteed, die op grond van artikel 3.17, eerste lid, niet langer zijn toegestaan, mogen deze gedurende vijf jaar worden voortgezet.
2. Indien voor inwerkingtreding van artikel 3.17, eerste lid, een transformator en de daaraan verbonden installaties ter beschikking is gesteld aan een eindafnemer, blijft de systeembeheerder deze transformator en de daaraan verbonden installaties ter beschikking stellen en wordt deze transformator beheerd door de systeembeheerder.
1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit stelt voor de eerste maal een investeringsplan als bedoeld in artikel 3.34 op, twee jaar nadat zij voor de laatste maal een investeringsplan heeft opgesteld op grond van artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.34. Tot dat tijdstip wordt het laatste investeringsplan dat is opgesteld op grond van artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.35, vijfde lid, beschouwd als investeringsplan als bedoeld in dat voorschrift.
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas stelt voor de eerste maal een investeringsplan als bedoeld in artikel 3.34 op, twee jaar nadat zij voor de laatste maal een investeringsplan heeft opgesteld op grond van artikel 7a van de Gaswet zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.34. Tot dat tijdstip wordt het laatste investeringsplan dat ze op grond van artikel 7a van de Gaswet zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.35, vijfde lid, beschouwd als investeringsplan als bedoeld in dat voorschrift.
1. Het besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 21 april 2016 inzake de Gebiedsindeling elektriciteit, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat is gepubliceerd op de website van de Autoriteit Consument en Markt, en zoals dat nadien is gewijzigd, wordt geacht te zijn een besluit genomen krachtens artikel 3.37, eerste lid. De Autoriteit Consument en Markt publiceert dit besluit in de Staatscourant.
2. Het besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 21 april 2016 inzake de Gebiedsindeling gas, onderdeel van de voorwaarden als bedoeld in artikel 12b van de Gaswet, zoals dat is gepubliceerd op de website van de Autoriteit Consument en Markt, en zoals dat nadien is gewijzigd, wordt geacht te zijn een besluit genomen krachtens artikel 3.37, eerste lid.
1. Een besluit van een college van burgemeester en wethouders dat voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet is genomen krachtens artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet, wordt geacht te zijn een besluit genomen krachtens artikel 3.40, derde lid, onderdeel a.
2. Een besluit van een college van burgemeester en wethouders dat voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet is genomen krachtens artikel 10, zevende lid, onderdeel b, van de Gaswet, wordt geacht te zijn een besluit genomen krachtens artikel 3.42, eerste lid.
1. Indien op basis van artikel 41, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.107, of op basis van artikel 81, eerste lid, of 82, tweede lid, van de Gaswet, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.107, een methodebesluit is vastgesteld waarvan de geldigheidsperiode nog niet is verstreken, wordt dit methodebesluit geacht te zijn vastgesteld op basis van artikel 3.107, eerste lid.
2. Indien op basis van artikel 41a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.108, of op basis van artikel 81a, eerste lid, of 82, vierde lid, van de Gaswet, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.107, een besluit is vastgesteld waarvan de geldigheidsperiode nog niet is verstreken, wordt dit besluit geacht te zijn vastgesteld op basis van artikel 3.108, eerste lid.
3. In de situaties, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt het tarievenbesluit, in afwijking van artikel 3.109, tweede lid, vastgesteld met inachtneming van artikel 41c van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.109, respectievelijk artikel 81c of 82, vijfde lid, van de Gaswet, zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel 3.109.
4. Indien op basis van artikel 42b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.117, een methodebesluit is vastgesteld, wordt dit methodebesluit geacht te zijn vastgesteld op basis van artikel 3.117, tweede lid.
5. In de situatie, bedoeld in het vierde lid, wordt het besluit dat wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 3.109, in afwijking van dat artikel 3.117, tweede lid, vastgesteld met inachtneming van de relevante bepalingen bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998, zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel 3.117, voor het vaststellen van de totale toegestane of beoogde inkomsten voor een betreffend jaar.
1. De tarieven voor het in gebruik geven en beheren van een meetinrichting, als bedoeld in artikel 3.51, worden vastgesteld op basis van artikel 40a van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk artikel 81e, tweede lid, van de Gaswet en de krachtens deze artikelen vastgestelde Regeling meettarieven, zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, tot het moment waarop voor de eerste maal na inwerkingtreding van deze wet de op grond van artikel 3.109 vastgestelde tarieven in werking treden.
2. Voor het vaststellen van de tarieven voor het in gebruik geven en beheren van een meetinrichting, als bedoeld in artikel 3.51, betrekt de Autoriteit Consument en Markt bij de toepassing van artikel 3.109, tweede lid, de verschillen die de Autoriteit Consument en Markt vanaf 2011 jaarlijks heeft vastgesteld op basis van artikel 4a van de Regeling meettarieven zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
3. De cumulatieve verschillen, bedoeld in het tweede lid, worden over een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode gebruikt om de totale toegestane of beoogde inkomsten en de tarieven voor het in gebruik geven en beheren van een meetinrichting, als bedoeld in artikel 3.51, te corrigeren.
1. Tariefstructuren of voorwaarden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.120 overeenkomstig hoofdstuk 3, paragraaf 5, van de Elektriciteitswet 1998 en paragraaf 2.2 van de Gaswet van kracht waren, worden, voor zover vallend binnen de reikwijdte van artikel 3.118, eerste lid, beschouwd als op grond van artikel 3.120 goedgekeurde methoden of voorwaarden.
2. Als onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 3.119 en 3.120 een voorstel, dan wel een vaststellingsbesluit in voorbereiding is overeenkomstig hoofdstuk 3, paragraaf 5, van de Elektriciteitswet 1998 of paragraaf 2.2 van de Gaswet, blijven laatstgenoemde paragrafen van toepassing op de verdere voorbereiding en totstandkoming van het voorstel en het vaststellingsbesluit.
3. Methoden of voorwaarden die overeenkomstig het tweede lid worden vastgesteld, worden beschouwd als methoden of voorwaarden goedgekeurd op grond van artikel 3.120.
4. Op een overeenkomst tussen een transmissie- of distributiesysteembeheerder of de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee en een aangeslotene, netgebruiker, marktdeelnemer of balanceringsverantwoordelijke die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van paragraaf 3.6.5 van kracht was, zijn de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.120, van toepassing.
1. Een ontheffing die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.123, overeenkomstig artikel 37a van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 12h van de Gaswet van kracht is, wordt voor de duur van deze ontheffing gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.123.
2. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.123 blijft van toepassing ten aanzien van de voorbereiding en vaststelling van een besluit op een voor die inwerkingtreding gedane aanvraag om een ontheffing.
3. Een ontheffing die overeenkomstig het tweede lid wordt verleend wordt, zodra deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.123.
1. Methoden of voorwaarden die zijn vastgesteld op grond van een krachtens artikel 39 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 35a van de Gaswet vastgestelde algemene maatregel van bestuur worden gelijkgesteld met methoden of voorwaarden als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid.
2. Methoden of voorwaarden die zijn goedgekeurd op grond van een krachtens artikel 10Aa, achtste lid, of 39 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2b, zevende lid, of 35a van de Gaswet vastgestelde algemene maatregel van bestuur worden in geval van een transmissiesysteembeheerder en in geval van een krachtens artikel 4 van verordening 2015/1222 door de Autoriteit Consument en Markt aangewezen benoemde elektriciteitsmarktbeheerder gelijkgesteld met methoden of voorwaarden als bedoeld in artikel 3.120, tweede lid, en in geval van een interconnectorbeheerder met methoden of voorwaarden als bedoeld in artikel 3.122.
3. Op een overeenkomst tussen een transmissiesysteembeheerder of de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit op zee en een aangeslotene, netgebruiker, marktdeelnemer, of balanceringsverantwoordelijke die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van paragraaf 3.6.5 van kracht was, zijn de methoden of voorwaarden van de transmissiesysteembeheerder, bedoeld het eerste en tweede lid, van toepassing.
Als op grond van artikel 18h van de Gaswet zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.127 en 3.128 een ontheffing is verleend, wordt deze ontheffing:
a. indien deze is verleend voor een interconnector voor gas, voor de duur daarvan aangemerkt als een ontheffing als bedoeld in artikel 3.127;
b. indien deze is verleend voor een gasopslaginstallatie of een LNG-installatie, voor de duur daarvan aangemerkt als een ontheffing als bedoeld in artikel 3.128.
1. Als op grond van artikel 10g, tweede lid, van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.61, tweede lid, een melding is gedaan, wordt deze melding aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid.
2. Als op grond van artikel 10j, eerste lid, van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.62, eerste lid, een planning voor de buitenwerkingstelling is ingediend, wordt deze planning aangemerkt als een planning als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid.
3. Als op grond van artikel 10k, derde lid, van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.71, derde lid, een bindende gedragslijn is opgelegd, wordt deze bindende gedragslijn aangemerkt als een bindende gedragslijn als bedoeld in artikel 3.71, derde lid.
4. Als op grond van artikel 10l, eerste, tweede of derde lid, van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.63 een ontheffing is opgelegd, worden deze ontheffingen aangemerkt als ontheffingen als bedoeld in artikel 2.63, eerste, tweede respectievelijk derde lid.
5. Als op grond van artikel 10m, eerste lid, van de Gaswet, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5.14, eerste lid, een vergoeding is toegekend, worden deze vergoeding aangemerkt als vergoeding als bedoeld in artikel 5.14, eerste lid.
1. Als op grond van de artikelen 7a van de Elektriciteitswet 1998 en 1i van de Gaswet zoals deze artikelen luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, een ontheffing is verleend, blijft deze ontheffing van kracht voor de duur van die ontheffing.
2. Onze Minister zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal uiterlijk drie maanden na de beëindiging van een experiment een verslag over de doeltreffendheid en de effecten ervan, alsmede een standpunt inzake de wenselijkheid van wijziging van wet- of regelgeving.
Artikel 66d, vierde lid, van de Gaswet zoals dat luidde voor inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek) (Kamerstukken 35 462) blijft van toepassing op reeds aangegane verplichtingen ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dat voorstel van wet.
1. Onder een aansluiting voor gas wordt mede verstaan een aansluitpunt, dat bestaat uit een deel van de aansluiting van het transmissiesysteem of distributiesysteem tot en met de eerste afsluiter die is aangelegd voor 1 januari 2019.
2. Indien sprake is van een aansluitpunt als bedoeld in de Gaswet zoals die luidde voor 1 januari 2019, beperkt de taak, bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, zich tot het in gebruik geven, beheren en onderhouden van dat aansluitpunt.
De gaskwaliteitseisen in bijlage 3 bij de Regeling gaskwaliteit, zoals die luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 1 en artikel 3.38, eerste lid, blijven van toepassing het raffinaderijgas-systeem, bedoeld in bijlage 8 bij die regeling.
1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling van deze wet aanhangige aanvragen tot en verzoeken om het nemen van besluiten op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en bezwaren tegen besluiten op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden, met uitzondering van de besluiten en bezwaren tegen besluiten, bedoeld in artikel 7.40, tweede lid, geacht met ingang van dat tijdstip van rechtswege aanvragen, verzoeken en bezwaren te zijn op grond van deze wet.
2. Overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden afgehandeld overeenkomstig de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, zoals deze wetten luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 5.4.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Omgevingswet en de Wet belastingen op milieugrondslag onder meer ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken 35 594) tot wet is of wordt verheven en:
a. artikel I, onderdeel aA van die wet in werking treedt of is getreden, wordt artikel 1.4, derde lid, van deze wet als volgt gewijzigd:
1°. In de aanhef wordt « of installaties voor productie van zonne-energie» vervangen door «, installaties voor productie van zonne-energie of installaties voor het opslaan of converteren van elektriciteit».
2°. In onderdeel b vervalt aan het slot «en».
3°. Aan onderdeel c worden, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. ten minste één van de installaties een windpark of zonneweide betreft; en
e. het in onderdeel b bedoelde verzoek niet meer dan vier onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken behelst.
b. artikel I, onderdeel E, van die wet in werking treedt of is getreden, komt artikel 2.29 van deze wet te luiden als volgt:
1. Voor eindafnemers met een kleine aansluiting, die duurzame elektriciteit invoeden op het net, berekent de leverancier de kosten van het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de jaarlijkse leveringskosten door per jaar de kosten van de in dat jaar aan het net hoeveelheid onttrokken elektriciteit te verminderen met het van toepassing zijnde percentage, genoemd in artikel 50, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, van de kosten van de in dat jaar op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit, voor zover de hoeveelheid ingevoede elektriciteit niet meer bedraagt dan de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit. Als er in het jaar verschillende perioden worden gehanteerd met een bij die periode horend tarief, is het voor de berekening, bedoeld in de eerste zin, door de leverancier te hanteren tarief per periode voor de ingevoede elektriciteit gelijk aan het tarief voor de onttrokken elektriciteit en wordt het percentage, genoemd in artikel 50, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, telkens per periode toegepast en worden de uitkomsten van deze afzonderlijke berekeningen bij elkaar opgeteld. In het geval gedurende een periode het percentage, genoemd in artikel 50, tweede lid, van de Wet belasting op milieugrondslag wijzigt, past de leverancier bij de berekening, bedoeld in de eerste zin, dat gewijzigde percentage toe vanaf het tijdstip dat de wijziging van het percentage ingaat.
2. Voor eindafnemers met een kleine aansluiting, die niet-duurzame elektriciteit invoeden op het net, berekent de leverancier de kosten van het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de jaarlijkse leveringskosten door per jaar de kosten van de in dat jaar aan het net onttrokken hoeveelheid elektriciteit te verminderen met het van toepassing zijnde percentage, genoemd in artikel 50, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, van de kosten van in dat jaar op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit, met een maximum van 5000 kWh aan op het net ingevoede elektriciteit, voor zover de hoeveelheid ingevoede elektriciteit niet meer bedraagt dan de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit met een maximum van 5000 kWh. Als er in het jaar verschillende perioden worden gehanteerd met een bij die periode horend tarief, is het voor de berekening, bedoeld in de eerste zin, door de leverancier te hanteren tarief per periode voor de ingevoede elektriciteit gelijk aan het tarief voor de onttrokken elektriciteit en wordt het percentage, genoemd in artikel 50, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, telkens per periode toegepast en worden de uitkomsten van deze afzonderlijke berekeningen bij elkaar opgeteld. In het geval gedurende een periode het percentage, genoemd in artikel 50, tweede lid, van de Wet belasting op milieugrondslag wijzigt, past de leverancier bij de berekening, bedoeld in de eerste zin, dat gewijzigde percentage toe vanaf het tijdstip dat de wijziging van het percentage ingaat.
3. Indien de door de eindafnemer, bedoeld in het eerste en tweede lid, op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit groter is dan de hoeveelheid die ingevolge die leden in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit, betaalt de leverancier aan de betreffende eindafnemer voor het meerdere een redelijke vergoeding.
4. De redelijke vergoeding kan niet worden vastgesteld op een negatief bedrag.
5. Het voor de redelijke vergoeding, bedoeld in het derde lid, te hanteren minimumtarief bedraagt ten minste 80% van de kosten die de leverancier is overeengekomen met de eindafnemer voor de afname van elektriciteit per kWh, met uitzondering van de daarvoor te berekenen belastingen en heffingen, tenzij dit hoger ligt dan een absoluut tarief dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden vastgesteld. In dat geval geldt dat vastgestelde tarief als minimumtarief voor de redelijke vergoeding.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de berekening van de jaarlijkse leveringskosten.
7. Indien de leveringsovereenkomst, bedoeld in artikel 2.6, derde lid, voor afloop van het jaar als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt beëindigd, worden de leveringskosten in afwijking van het eerste of tweede lid berekend over het deel van het jaar waar de overeenkomst op van toepassing is, tenzij de opvolgende overeenkomst wordt afgesloten bij dezelfde leverancier. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
8. Indien aan de aansluiting meerdere allocatiepunten zijn toegekend, is het eerste tot en met zevende lid van toepassing op een leverancier die levert op een allocatiepunt dat direct verbonden is met het overdrachtspunt en waaraan door de distributiesysteembeheerder zowel afname als invoeding wordt toegewezen.
c. artikel I, onderdeel Ea, van die wet in werking treedt of is getreden, komt artikel 2.29, vijfde lid, van deze wet te luiden als volgt:
5. Onze Minister stelt elke twee jaar de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding vast. De Autoriteit Consument en Markt brengt voorafgaand een advies uit over de redelijke vergoeding en houdt hierbij in ieder geval rekening met de prijsontwikkeling voor geleverde elektriciteit en de belangen van eindafnemers met een kleine aansluiting. Indien Onze Minister bij de vaststelling afwijkt van het advies motiveert hij dit bij zijn besluit, en legt hij het besluit binnen vier weken nadat het is vastgesteld over aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld over de vaststelling en bekendmaking van de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding.
d. artikel IIA van die wet in werking treedt of is getreden, wordt artikel IIA van die wet als volgt gewijzigd:
1°. In het eerste lid wordt «afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998» telkens vervangen door «eindafnemers met een kleine aansluiting als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet».
2°. In het tweede lid wordt «artikel 31c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998» vervangen door «artikel 2.29, derde lid, van de Energiewet».
De volgende wetten worden ingetrokken:
a. de Wet van 3 juni 1999 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers;
b. de Wet van 5 juni 2003 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie;
c. de Wet van 20 november 2003 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de bevordering van de opwekking van duurzame elektriciteit;
d. de Wet van 1 juli 2004 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn 2003/54/EG (PbEG L 176), verordening 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer);
e. de Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in verband met enkele aanpassingen van de wijze van stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsvoorziening;
f. de Wet 8 mei 2008 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in verband het beëindigen van de taak van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tot verstrekking van subsidie ten behoeve van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie alsmede ter bevordering van een doelmatig gebruik van warmte;
g. de Wet van 2 december 2010 tot wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten;
h. de Wet van 26 februari 2011 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt;
i. de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas);
j. de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (volumecorrectie nettarieven energie-intensieve industrie);
k. de Wet van 23 maart 2016 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (tijdig realiseren doelstellingen Energieakkoord);
l. de Wet van 9 april 2018 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie);
m. de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Gaswet betreffende het beperken van de vraag naar laagcalorisch gas van grote afnemers.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Klimaat en Energie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,