Ontvangen 15 februari 2024
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
CO2-terminal: faciliteit voor de ontvangst en overslag van koolstofdioxide, met inbegrip van de invoeding van koolstofdioxide in of het onttrekken van koolstofdioxide aan de infrastructuur voor het transport van koolstofdioxide, hervergassing van vloeibare koolstofdioxide of het vloeibaar maken van gasvormig koolstofdioxide, ondersteunende diensten en tijdelijke opslag die nodig zijn voor het proces van ontvangst en overslag of de toegang tot of de goede werking van de CO2-terminal of de infrastructuur voor het transport van koolstofdioxide;
interconnectorsysteem: interconnectorsysteem voor elektriciteit of voor gas;
interconnectorsysteem voor elektriciteit: transmissieleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen die geen deel uitmaken van een systeem van een transmissiesysteem voor elektriciteit en die de grens tussen Nederland en een lidstaat, een land dat onderdeel uitmaakt van de Europese economische ruimte, of een derde land, overschrijdt of overspant, en een Nederlands transmissiesysteem voor elektriciteit met een transportsysteem voor elektriciteit van die lidstaat of dat land koppelt;
interconnectorsysteem voor gas: transmissieleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen die geen deel uitmaken van een systeem van een transmissiesysteem voor gas en die de grens tussen Nederland en een lidstaat, een land dat onderdeel uitmaakt van de Europese economische ruimte, of een derde land, overschrijdt of overspant, en een Nederlands transmissiesysteem voor gas met een transportsysteem voor gas van die lidstaat of dat land koppelt;
kwetsbare afnemer: kwetsbare afnemer als bedoeld in artikel 28 van richtlijn 2019/944;.
2. In de begripsomschrijving van connectiepunt wordt «interconnector» vervangen door «interconnectorsysteem».
3. Aan de begripsomschrijving van distributiesysteem voor elektriciteit wordt toegevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering zelf niet inbegrepen».
4. In de begripsomschrijving van distributiesysteem voor gas wordt na «transport van gas» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering zelf niet inbegrepen».
5. Aan de begripsomschrijving van interconnector wordt toegevoegd «die deel uitmaakt van het systeem van een transmissiesysteembeheerder»;
6. In de begripsomschrijving van interconnector voor elektriciteit wordt na «hulpmiddelen» ingevoegd «die deel uitmaakt van het systeem van een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit»;
7. In de begripsomschrijving van interconnector voor gas wordt na «hulpmiddelen» ingevoegd «die deel uitmaakt van het systeem van een transmissiesysteembeheerder voor gas»;
8. De begripsbepaling van interconnectorbeheerder wordt vervangen door «interconnectorsysteembeheerder: interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit of gas;».
9. Het begrip «interconnectorbeheerder voor elektriciteit» wordt vervangen door «interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit».
10. Het begrip «interconnectorbeheerder voor gas» wordt vervangen door «interconnectorsysteembeheerder voor gas».
11. In de begripsomschrijving van systeem wordt «interconnector» vervangen door «interconnectorsysteem».
12. in de begripsomschrijving van systeemkoppeling wordt «interconnector» vervangen door «interconnectorsysteem».
13. In de begripsomschrijving van transmissiesysteem voor elektriciteit wordt na «110 kilovolt» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering zelf niet inbegrepen».
14. In de begripsomschrijving van transmissiesysteem voor elektriciteit op zee wordt na «110 kilovolt» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering zelf niet inbegrepen,».
15. In de begripsomschrijving van transmissiesysteem voor gas wordt na «onder hoge druk» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering zelf niet inbegrepen».
16. De begripsomschrijving van het begrip vraagrespons wordt vervangen door «verandering van het verbruik of de invoeding van elektriciteit bij eindafnemers ten opzichte van hun normale verbruiks- of terugleverpatronen, in reactie op marktsignalen of systeembehoeften, met als doel de vraagvermindering, of -verhoging te verkopen op een energiehandelsmarkt».
B
Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het derde lid wordt «windparken of installaties voor de productie van zonne-energie» vervangen door «installaties voor productie, opslag, conversie of verbruik van elektriciteit».
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «verzoek als bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, of 3.41, eerste lid,» vervangen door «aansluitovereenkomst en een transportovereenkomst» en wordt «gedaan bij een» vervangen door «gesloten met de».
3. In het derde lid, onderdeel c, wordt «2 MVA» vervangen door «een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld minimum».
4. In het derde lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd luidende:
d. het aantal installaties niet meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld maximum.
5. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd luidende:
4. De eigenaren van de installaties melden de ingebruikname van een gezamenlijke aansluiting als bedoeld in het derde lid zo spoedig mogelijk aan de Autoriteit Consument en Markt.
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «installaties voor productie van» ingevoegd «elektriciteit met behulp van».
C
In de artikelen 1.6, tweede lid, 3.19, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, 3.81 en 3.127, tweede lid, wordt «interconnectoren» telkens vervangen door «interconnectorsystemen».
D
Artikel 2.2, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een eindafnemer of actieve afnemer op zijn aansluiting met meer dan één marktdeelnemer een overeenkomst kan sluiten.
E
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «transparante prijzen» vervangen door «transparante en redelijke prijzen».
2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Een prijs is niet redelijk indien die prijs:
a. onevenredig hoog is gezien de kosten van de leverancier, en
b. niet concurrerend is.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de voorwaarden aan leveranciers in het eerste tot en met vijfde lid.
F
In artikel 2.19 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
G
Aan artikel 2.21 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien een vergunning wordt overgedragen, neemt de overnemende vergunninghouder alle leveringsovereenkomsten en leveringsovereenkomsten inzake peer-to-peerhandel over die de overdragende vergunninghouder met eindafnemers met een kleine aansluiting heeft gesloten. In afwijking van het eerste lid van artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is medewerking van de eindafnemer niet vereist.
H
Artikel 2.24 komt te luiden:
Artikel 2.24 meldplicht in het kader van leveringszekerheid
De vergunninghouder doet, indien hij voorziet of behoort te voorzien dat hij niet langer in staat zal zijn om zijn plicht tot levering van elektriciteit of gas aan zijn eindafnemers met een kleine aansluiting na te komen, daarvan onverwijld mededeling aan de transmissiesysteembeheerder en aan de Autoriteit Consument en Markt.
I
Na artikel 2.24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.24a maatregelen in het kader van leveringszekerheid
1. Ingeval van intrekking van een vergunning of faillissement van een vergunninghouder kunnen leveringsovereenkomsten of leveringsovereenkomsten inzake peer-to-peerhandel die de vergunninghouder heeft gesloten met eindafnemers met een kleine aansluiting binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn worden overgedragen aan een andere vergunninghouder. In afwijking van het eerste lid van artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is medewerking van de eindafnemer niet vereist. Een eindafnemer met een kleine aansluiting is gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn niet bevoegd zijn geldende overeenkomst met de vergunninghouder wiens vergunning wordt ingetrokken dan wel die in faillissement verkeert, op te zeggen.
2. De Autoriteit Consument en Markt wijst na een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn een of meer vergunninghouders aan die de levering van elektriciteit of gas overeenkomstig het derde en vierde lid voortzetten aan de eindafnemers met een kleine aansluiting die nog een overeenkomst hebben met de vergunninghouder wiens vergunning wordt ingetrokken dan wel die in faillissement verkeert, volgens een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze van verdeling van de eindafnemers over de aangewezen vergunninghouders.
3. Vanaf het moment dat het besluit van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in het tweede lid, in werking treedt worden de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, die niet aan een andere vergunninghouder zijn overgedragen geacht te zijn beëindigd, en is de aangewezen vergunninghouder jegens een hem toebedeelde eindafnemer gehouden tot levering van elektriciteit of gas en is de eindafnemer voor die levering een vergoeding verschuldigd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de termijn waarbinnen en de voorwaarden waaronder de verplichtingen, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd;
b. de inkoopovereenkomsten van vergunninghouders om de leveringszekerheid te verzekeren.
J
Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een leverancier beëindigt de levering aan of de facilitering in peer-to-peer-handel ten behoeve van een eindafnemer met een kleine aansluiting niet, behoudens in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen of onder bij die regeling te bepalen voorwaarden. De regeling voorziet in waarborgen voor de bescherming van kwetsbare afnemers.
K
In artikel 2.39 vijfde lid, wordt «aanbieder van balanceringsdiensten aan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit» vervangen door «aanbieder van diensten aan de transmissie- of distributiesysteembeheerder van elektriciteit in verband met systeembehoeften».
L
In de artikelen 2.41, tweede en vierde lid, 3.1, eerste lid, 3.4, eerste en tweede lid, 3.15, eerste lid, onderdeel d, 3.89, vijfde lid, 3.129, tweede lid en 6.1, eerste lid, onderdeel f, wordt «interconnector» telkens vervangen door «interconnectorsysteem».
M
In artikel 2.44, tweede lid, onderdeel a, vervalt «of moet beschikken».
N
In artikel 2.45, eerste lid, wordt «artikel 3.51» vervangen door «de artikelen 3.51 en 3.53, tweede lid, tweede volzin».
O
In artikel 2.48, derde en vierde lid, wordt «eerste lid» vervangen door «tweede lid».
P
In artikel 2.54, eerste lid, wordt na «meetverantwoordelijke partij,» ingevoegd «in bij die maatregel te bepalen situaties en op daarbij te bepalen plaatsen,»
Q
Artikel 3.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. interconnectorsysteem voor elektriciteit aanwijzen als beheerder van dat interconnectorsysteem;.
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. interconnectorsysteem voor gas aanwijzen als beheerder van dat interconnectorsysteem;.
3. In de onderdelen h en i vervalt telkens «een».
R
In artikel 3.5 wordt na «artikel 3.10» telkens ingevoegd «of artikel 3.89, eerste lid, ten aanzien van de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 3.10».
S
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in de aanhef na «op aanvraag» ingevoegd «van de eigenaar van» en na «een distributiesysteem voor gas» ingevoegd «dat systeem».
2. In het tweede lid wordt «indien voor dat systeem» vervangen door «indien aan de aanvrager voor de aanleg van dat systeem».
T
In artikel 3.8, eerste lid, wordt na «distributiesysteembeheerder» ingevoegd «of interconnectorsysteembeheerder».
U
Artikel 3.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. ten aanzien van warmte, koude, koolstofdioxide of stoom of condensaat, handelingen of activiteiten die betrekking hebben op:
1°. het aanleggen, onderhouden en beheren van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van warmte, koude, koolstofdioxide of stoom of condensaat en het transport daarvan via die infrastructuur;
2°. het aanleggen, onderhouden en ter beschikking stellen van meetinrichtingen en het leveren van meetdiensten voor warmte, koude, koolstofdioxide of stoom of condensaat;.
2. In het vierde lid, onderdeel e, wordt «waterstofterminals en waterstofopslagfaciliteiten» vervangen door «waterstofopslagfaciliteiten, waterstofterminals en andere infrastructuur voor de invoer, uitvoer, doorvoer, omzetting of overslag van waterstofgas of waterstofdragers.»
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vierde lid, onderdeel e, door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het, in aanvulling op het tweede lid, onderdeel c, aanleggen, onderhouden, beheren en exploiteren van een CO2-terminal.
V
In de artikelen 3.28, derde lid, 3.31, onderdelen a en b, 3.32, eerste lid en 3.33, eerste lid, wordt «de Autoriteit Markt en Consument» vervangen door «de Autoriteit Consument en Markt».
W
In artikel 3.34, derde lid, onderdeel e, vervalt «uitgestelde».
X
Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «, onderdeel a, uitstellen» vervangen door «weigeren» en vervalt «uitgesteld».
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid en het zevende lid tot vijfde lid vervallen het vierde en zesde lid.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het eerste lid is niet van toepassing in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen situaties waarin een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit niet op economische voorwaarden kan worden beheerd, ontwikkeld en onderhouden.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Met het oog op de uitvoering van het derde lid wordt in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit bepaalt en onderbouwt dat voor de verzochte aansluiting onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is op zijn systeem en de informatie die hij daarover aan de verzoeker verschaft;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder aan de verzoeker verschaft over de maatregelen die hij neemt om de transportcapaciteit op zijn systeem uit te breiden om een aanbod op het verzoek te kunnen doen;
c. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder aan de verzoeker verschaft over redelijkerwijs beschikbare alternatieven voor de verzochte aansluiting.
Y
In artikel 3.39, derde lid, wordt «Artikel 3.38, derde en vierde lid, en het bij of krachtens artikel 3.38, zesde lid, gestelde, zijn» vervangen door «Artikel 3.38, derde lid, is» en vervalt «telkens».
Z
Artikel 3.40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid:
a. wordt in de aanhef na «niet van toepassing» ingevoegd «indien het verzoek ziet»;
b. vervalt in onderdeel a «een distributiesysteembeheerder voor gas indien het verzoek ziet op» en wordt «zijn systeem» vervangen door «het transmissie- of distributiesysteem voor gas»;
c. vervalt in onderdeel b «een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas indien het verzoek ziet op» en wordt «zijn systeem» vervangen door «het transmissie- of distributiesysteem voor gas»;
d. komt onderdeel c te luiden:
c. de aanleg van een aansluiting voor het onttrekken van gas aan het transmissie- of distributiesysteem in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen situaties waarin een transmissie- of distributiesysteem voor gas niet op economische voorwaarden kan worden ontwikkeld, beheerd en onderhouden.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas kan het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste lid weigeren indien er voor de verzochte aansluiting op grond van objectieve en technische criteria aantoonbaar onvoldoende capaciteit beschikbaar is, tenzij de verzoeker een producent is van gas uit hernieuwbare bronnen en het op grond van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen criteria economisch verantwoord is om de capaciteit uit te breiden voor de verzochte aansluiting.
3. Onder vernummering van het zevende lid tot vijfde lid vervallen het vijfde en zesde lid.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Met het oog op de uitvoering van het vierde lid, wordt in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas bepaalt en onderbouwt dat voor de verzochte aansluiting onvoldoende capaciteit beschikbaar is en de informatie die hij daarover aan de verzoeker verschaft;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas aan de verzoeker verschaft over de maatregelen die hij neemt om de capaciteit uit te breiden om een aanbod op het verzoek te kunnen doen.
AA
Artikel 3.46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid:
a. wordt «uitstellen,» vervangen door «weigeren,»;
b. wordt na «voor zo lang er» ingevoegd «voor het verzochte transport op grond van objectieve en technische criteria aantoonbaar»;
c. vervalt «redelijkerwijs»;
d. vervalt «uitgesteld».
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot derde lid, vervallen het derde en vierde lid.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Met het oog op de uitvoering van het tweede lid, wordt in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit bepaalt en onderbouwt dat onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is op zijn systeem en de informatie die hij daarover aan de verzoeker verschaft.
AB
Artikel 3.47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas kan het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste lid weigeren indien er voor het verzochte transport op grond van objectieve en technische criteria aantoonbaar onvoldoende capaciteit beschikbaar is op zijn systeem, tenzij het verzoek invoeding van gas uit hernieuwbare bronnen betreft en het op grond van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen criteria economisch verantwoord is om de transportcapaciteit uit te breiden voor het verzochte transport.
3. Onder vernummering van het vierde en zesde lid tot het derde en vijfde lid vervallen het derde en vijfde lid.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vereisten waaraan een aanvraag als bedoeld in het derde lid moet voldoen en over de procedure en wijze van besluitvorming door de Autoriteit Consument en Markt.
5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Met het oog op de uitvoering van het tweede lid, wordt in de methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas bepaalt en onderbouwt dat voor het verzochte transport onvoldoende capaciteit beschikbaar is op zijn systeem en de informatie die hij daarover aan de verzoeker verschaft;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas aan de verzoeker verschaft over de maatregelen die hij neemt om de capaciteit uit te breiden om een aanbod op het verzoek te kunnen doen.
AC
In artikel 3.49, vierde lid, wordt «een balanceringsdienst» vervangen door «een dienst» en vervalt «en daarbij optreedt als aanbieder van balanceringsdiensten aan de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit».
AD
Artikel 3.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «gevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/1938» vervangen door «perioden van extreme koude.»
2. In het tweede lid wordt «gevallen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/1938,» vervangen door «perioden van extreme koude».
AE
In artikel 3.78 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van artikel 3.17, eerste lid, mag een transmissie- of distributiesysteembeheerder de uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, in gezamenlijkheid uitvoeren indien dit een efficiënte of effectieve openbaarmaking ten goede komt.
AF
In artikel 3.79, onderdeel d, wordt «2.24» vervangen door «2.24a».
AG
In artikel 4.24, tweede lid, wordt «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» vervangen door «Bij ministeriële regeling».
AH
In de opschriften van de artikelen 3.81, 3.126, 3.127 en 3.129 wordt «interconnectoren» vervangen door «interconnectorsystemen».
AI
In het opschrift van paragraaf 3.5.2 wordt «interconnectorbeheerder» vervangen door «interconnectorsysteembeheerder».
AJ
Artikel 3.88 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «voor elektriciteit» ingevoegd «, die een interconnectorsysteem voor elektriciteit» en wordt na «Europese economische ruimte» ingevoegd «beheert».
2. In het eerste en tweede lid wordt «interconnectorbeheerder» telkens vervangen door «interconnectorsysteembeheerder» en wordt «interconnectorbeheerders» telkens vervangen door «interconnectorsysteembeheerders».
AK
Na artikel 3.88 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.88a Privatiseringsverbod
Ten minste de helft van de aandelen in een interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit berusten direct of indirect bij de Staat der Nederlanden, waarbij onder indirect berusten van aandelen wordt verstaan dat de desbetreffende aandelen berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de staat of bij een rechtspersoon die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de staat.
AL
In artikel 3.89, tweede lid, wordt «Artikel 3.46, eerste lid, is» vervangen door «De artikelen 3.13, 3.14, vierde en zesde lid, en 3.46, eerste lid, zijn».
AM
In de artikelen 3.89, eerste tot en met derde lid, 3.115, 3.121, eerste lid, 3.122, eerste lid, 3.124, eerste lid, 5.6, 5.26 en 7.42, tweede lid, wordt «interconnectorbeheerder» telkens vervangen door «interconnectorsysteembeheerder».
AN
Artikel 3.89 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «3.77, eerste en derde lid» vervangen door «3.77, derde lid».
2. In het tweede lid, wordt «Artikel 3.46, eerste lid, is» vervangen door «De artikelen 3.13, 3.14, vierde en zesde lid, en 3.46, eerste lid, zijn».
AO
In het opschrift van artikel 3.115 wordt «interconnectorbeheerder» vervangen door «interconnectorsysteembeheerder».
AP
In artikel 3.117, eerste lid, vervalt «, eerste lid».
AQ
Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «nieuwe interconnector» telkens vervangen door «nieuw interconnectorsysteem».
2. In het eerste en tweede lid wordt «de interconnector» telkens vervangen door «het interconnectorsysteem»
3. In het tweede lid wordt «interconnectoren» telkens vervangen door «interconnectorsystemen».
AR
In artikel 3.129, vierde lid, wordt «de interconnector» vervangen door «het interconnectorsysteem».
AS
Aan artikel 4.20 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de maatregelen.
AT
In artikel 5.2, eerste lid, wordt na «transparante» ingevoegd «, redelijke».
AU
Artikel 5.12, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de strategische reserve, bedoeld in het eerste lid.
AV
In artikel 5.18, eerste lid, onderdeel a, wordt na «2.45, eerste lid,» ingevoegd « 3.18,».
AW
Artikel 5.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, komt «2.24, tweede lid,» te vervallen en wordt «2.63, zesde lid, 2.65 en 2.66, vijfde lid, onderdeel b, onder 2°» vervangen door «2.63, zesde lid en 2.65».
2. In het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° wordt na 2.18, ingevoegd «eerste, tweede en vijfde lid, onderdelen a en b,», wordt «2.19, tweede lid, 2.22, 2.24, eerste lid,» vervangen door «2.21, vierde lid, 2.22, 2.24, 2.24a, eerste, derde en vierde lid,» en wordt «2.48, eerste tot en met vijfde lid» vervangen door «2.48, eerste tot en met vierde en zesde lid».
3. In het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, wordt 3.21, eerste en tweede lid» vervangen door «3.21, eerste, tweede, vijfde en zesde lid», wordt «3.38, eerste tot en met vierde en zesde lid» vervangen door «3.38, eerste tot en met derde lid», wordt «3.40, eerste, tweede en vierde tot en met zesde lid» vervangen door «3.40, eerste, tweede en vierde lid», wordt «3.46, eerste tot en met vierde lid, 3.37, eerste, tweede, derde en vijfde lid» vervangen door «3.46, eerste en tweede lid, 3.47, eerste, tweede en vierde lid», wordt «3.78, eerste, tweede en vierde lid» vervangen door «3.78, eerste tweede en vijfde lid» en wordt «3.123, derde lid, 3.124, eerste lid, 3.125, aanhef en onderdeel a, 3.129, derde, vierde en zesde lid» vervangen door «3.124, eerste lid en 3.125, aanhef en onderdeel a».
4. Het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4°, komt te luiden:
4°. 6.3, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid, 6.9, eerste en tweede lid;.
5. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel e naar f een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften, van de voorschriften inzake cyberbeveiliging, bedoeld in artikel 5.18, eerste lid, onderdeel c.
6. In het eerste lid wordt na onderdeel f (nieuw) een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. voorschriften of beperkingen als bedoeld in de artikelen 2.18, vierde lid, 2.48, vijfde lid, 3.3, tweede tot en met zesde lid, 3.8, vierde lid, onderdeel b, 3.21, vierde lid, 3.123, derde lid en 6.3, derde lid.
7. In het derde lid wordt «onderdelen c, d en e,» vervangen door «onderdelen c, d, e, f en g».
AX
Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de aanleg van een productie-installatie voor waterstofgas met behulp van elektrolyse met een bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vast te stellen minimale capaciteit en voor de bij die regeling te bepalen gevallen, met inbegrip van de aansluiting op leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van waterstofgas of een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister besluiten geen projectbesluit vast te stellen als naar zijn oordeel besluitvorming door een bestuursorgaan van een gemeente of van een provincie het project kan versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden, en het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente respectievelijk gedeputeerde staten van de betreffende provincie daarmee instemmen.
3. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid worden na het derde lid twee leden ingevoegd, luidende:
4. Onze Minister geeft tegelijk met of zo snel mogelijk na de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het derde lid kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze en doet mededeling van dat besluit door toezending daarvan aan de initiatiefnemer.
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing als een besluit als bedoeld in het derde lid wordt ingetrokken.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door «Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening».
AY
Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten besluiten geen projectbesluit vast te stellen als naar hun oordeel besluitvorming door een bestuursorgaan van een gemeente het project kan versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden, en het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente daarmee instemmen.
2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. gedeputeerde staten geven tegelijk met of zo snel mogelijk na de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het tweede lid kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze en doen mededeling van dat besluit door toezending daarvan aan de initiatiefnemer.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing als een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt ingetrokken.
AZ
Artikel 6.3 komt te luiden:
Artikel 6.3 wijziging zeggenschap LNG en productie elektriciteit
1. Iedere wijziging van zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet over een LNG-systeem of in een onderneming die eigenaar is van een LNG-systeem wordt voorafgaand aan de wijziging door één van de bij de wijziging betrokken partijen binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn gemeld aan Onze Minister.
2. Iedere wijziging van zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van in totaal meer dan 100 MW of in een onderneming die een of meer productie-installaties met een nominaal elektrisch vermogen van in totaal meer dan 100 MW beheert, wordt voorafgaand aan de wijziging door één van de bij deze wijziging betrokken partijen binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn gemeld aan Onze Minister.
3. Onze Minister kan binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn op grond van overwegingen van openbare veiligheid, de leveringszekerheid of de voorzieningszekerheid de wijziging, bedoeld in het eerste lid, verbieden of opdragen maatregelen te treffen. De artikelen 19 en 20 van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Onze Minister kan aan het verbod of de opdracht op grond van het derde lid beperkingen of voorschriften verbinden. Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift of beperking.
5. De LNG-beheerder of producent neemt het verbod in acht of volgt de opdracht op.
6. Rechtshandelingen die strekken tot een wijziging van zeggenschap als bedoeld in het eerste of tweede lid, die niet overeenkomstig die leden zijn gemeld, of die in strijd zijn met het verbod of de opdracht, bedoeld in het derde lid, zijn door een rechterlijke uitspraak vernietigbaar.
7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de melding, bedoeld in het eerste en tweede lid.
BA
Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 6.9 wordt, onder vernummering van het eerste tot en met vijfde lid tot tweede tot en met zesde lid, een nieuw eerste lid geplaatst, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de uitvoering van EU-verordeningen krachtens artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2. In het tweede lid vervalt «, tenzij voor een juiste uitvoering wijziging van een algemene maatregel van bestuur of wet noodzakelijk is».
BB
In artikel 6.10 wordt «worden regels gesteld» vervangen door «kunnen regels worden gesteld».
BC
In artikel 7.2, derde lid, wordt «3.47, vierde lid,» vervangen door «3.47, derde lid,».
BD
Artikel 7.5 komt te luiden:
Artikel 7.5
Artikel 228, tweede lid, van de Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of.
2. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.
BE
Artikel 7.6, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 10.14, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet;
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. een windpark als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, of 6.2, eerste lid, onderdeel a, van de Energiewet;
3. Onderdeel c komt te luiden:
c. een gasproductienet als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet;
BF
Artikel 7.7 komt te luiden:
Artikel 7.7
Artikel 222c, tweede lid, van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of
2. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.
BG
Artikel 7.9. komt te luiden:
Artikel 7.9
Artikel 114, tweede lid, van de Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of.
2. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.
BH
Na artikel 7.18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7.18a
De bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid wordt als volgt gewijzigd:
1. «Elektriciteitswet 1998: de artikelen 7 en 78» wordt vervangen door «Energiewet: de artikelen 5.22, 5.24 en 5.25».
2. «Gaswet: artikel 1h» vervalt.
BI
Na artikel 7.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7.19a overgangsrecht intrekken leveringsvergunning
Indien op grond van artikel 95f, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 47, tweede lid, van de Gaswet, zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.24a, kleinverbruikers zijn toegedeeld aan een aangewezen vergunninghouder, blijven de regels krachtens genoemde artikelen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ten aanzien van de verbintenissen met kleinverbruikers van toepassing.
BJ
Artikel 7.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «artikel 10, tweede lid,» ingevoegd « of artikel 10Aa, eerste lid,», wordt na «hoogspanningsnet» ingevoegd « of interconnectorbeheerder» en wordt na «artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a» toegevoegd «of onderdeel b».
2. In het derde lid wordt na «artikel 2, eerste lid,» ingevoegd « of artikel 2b, eerste lid,», wordt na «gastransportnet» ingevoegd « of interconnectorbeheerder» en wordt na «artikel 3.2 eerste lid, onderdeel c» toegevoegd « of onderdeel d».
BK
Artikel 7.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Als op grond van artikel 16, vierde lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.26, eerste lid, onderdeel c, een ontheffing is verleend, wordt deze ontheffing voor de duur daarvan aangemerkt als een ontheffing als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onderdeel c.
BL
Artikel 7.50 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Omgevingswet en de Wet belastingen op milieugrondslag onder meer ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken 35 594)» vervangen door «het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken 35 594)».
2. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot a tot en met c vervalt het eerste lid, onderdeel a.
Deze nota van wijziging omvat voornamelijk technische correcties en enkele aanvullingen van meer inhoudelijke aard.
Als technische correcties worden enkele verbeteringen voorgesteld als gevolg van voortschrijdend inzicht, te weten de formulering van een stevigere wettelijke basis voor de voorzieningen bij faillissement van een leverancier (voorgesteld artikel 4.24a in onderdeel I) en enkele wijzigingen in de artikelen inzake aansluiting en transport (artikelen 3.38, 3.40, 3.46, 3.47 in onderdelen X, Z, AA, AB) om nog beter aan te sluiten bij de exclusieve bevoegdheden van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) op dit vlak. De overige technische correcties zijn correcties van wetstechnische aard, zoals verbetering van onjuiste verwijzingen of verduidelijkingen van de bepalingen in het wetsvoorstel.
Onderdelen van meer inhoudelijke aard zijn opgenomen als gevolg van beleidsmatige ontwikkelingen, ontwikkelingen in EU-regelgeving en naar aanleiding van het verslag. Deze onderdelen omvatten een uitbreiding van cable pooling (onderdeel B), een aanvulling ten aanzien van kwetsbare afnemers (onderdeel A (definitie) en onderdeel J), de toevoeging van het criterium «redelijk» ten aanzien van de tarieven van leveranciers (onderdeel E), een regeling over de eigendom van interconnectorsystemen en -beheerders (onderdelen AK en AL) en de toevoeging van de aanleg van grootschalige elektrolyse als project van nationaal belang (voorgesteld artikel 6.1, eerste lid, onderdeel k, in onderdeel AX).
Bij de voorbereiding van deze nota van wijziging is ook gekeken naar de te verwachten gevolgen van deze wijzigingen voor met name burgers, bedrijven en overheden. Hierbij kan gedacht worden aan gevolgen op het vlak van regeldruk, het functioneren van de markt, leveringszekerheid, innovatie, de verwerking van persoonsgegevens of milieueffecten. Bij de hiervoor apart aangehaalde onderdelen wordt ingegaan op de te verwachten gevolgen. Voor de correcties van wetstechnische aard is dit achterwege gelaten. Als referentiealternatief geldt de huidige situatie onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998.
Onderdeel A
CO2-terminal
Aan de begripsbepalingen wordt een begripsbepaling van CO2-terminal toegevoegd. Dit houdt verband met de voorgestelde wijziging van artikel 3.19, vierde lid, van het wetsvoorstel waarmee wordt verduidelijkt dat het een infrastructuurbedrijf dat deel uitmaakt van de infrastructuurgroep van de transmissiesysteembeheerder (hierna: TSB) voor gas, ook is toegestaan om – in aanvulling op activiteiten met betrekking tot het transport van koolstofdioxide – ook activiteiten te verrichten met betrekking tot de ontvangst en overslag van koolstofdioxide. Daaronder wordt ook begrepen het invoeden op of onttrekken van koolstofdioxide aan de transportinfrastructuur voor koolstofdioxide, het hervergassen van vloeibare koolstofdioxide of het vloeibaar maken van gasvormige koolstofdioxide, ondersteunende diensten en tijdelijke opslag die nodig zijn voor de toegang tot of de goede werking van de CO2-terminal of de transportinfrastructuur voor koolstofdioxide. Zie nader de toelichting bij onderdeel U.
Interconnector(systeem)
Uit de definities van het wetsvoorstel blijkt onvoldoende dat moet worden onderscheiden tussen twee typen van interconnectoren, namelijk interconnectoren die wél en interconnectoren die geen deel uitmaken van een systeem van een TSB. Voorgesteld wordt om te onderscheiden tussen interconnectoren en interconnectorsystemen. Dit heeft geleid tot de voorgestelde wijzigingen in de begripsbepalingen van connectiepunt, interconnector, interconnector voor elektriciteit, interconnector voor gas, interconnectorbeheerder, interconnectorbeheerder voor elektriciteit, interconnectorbeheerder voor gas, interconnectorsysteem, interconnectorsysteem voor elektriciteit, interconnectorsysteem voor gas, interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit, interconnectorsysteembeheerder voor gas, interconnector voor elektriciteit, interconnector voor gas, interconnectorbeheerder, interconnectorbeheerder voor elektriciteit, interconnectorbeheerder voor gas, systeem en systeemkoppeling. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
Distributiesystemen en transmissiesystemen
Aan de begripsbepalingen van distributiesystemen en transmissiesystemen voor zowel elektriciteit, elektriciteit op zee als gas, wordt een element toegevoegd dat afkomstig is uit de Europese definities voor distributie en transmissie. Een afwijking van deze Europese begrippen is niet beoogd. Met deze wijziging wordt de omissie hersteld.
Kwetsbare afnemer
Om meer duidelijkheid te geven over de implementatie van de bescherming van kwetsbare afnemers wordt voorgesteld het begrip kwetsbare afnemer te definiëren in artikel 1.1 van het wetsvoorstel. Deze wijziging houdt verband met de wijziging in onderdeel J.
Vraagrespons
Voorgesteld wordt de definitie van vraagrespons te verbreden naar verbruik of invoeding. Vraagrespons was in het wetsvoorstel te krap gedefinieerd door veranderingen in de invoeding door eindafnemers – ten opzichte van hun normale terugleverpatronen – niet mee te nemen. Flexibiliteit uit vraagrespons kan geleverd worden wanneer eindafnemers meer of minder elektriciteit afnemen dan ze normaal zouden doen, maar kan – wanneer zij zelf ook elektriciteit opwekken of opslaan – ook geleverd worden door meer of minder elektriciteit terug te leveren aan het systeem dan zij normaal doen.
Onderdeel B
Het derde lid van artikel 1.4 van het wetsvoorstel bevat de mogelijkheid voor het gezamenlijk gebruik van één aansluiting door meerdere marktpartijen. Het huidige wetsvoorstel biedt deze mogelijkheid slechts wanneer het installaties voor de productie van elektriciteit uit zonne-energie en windenergie betreft en betreft een beleidsneutrale omzetting van hetgeen hierover momenteel is opgenomen in artikel 1, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998. Deze regeling is via amendement geïntroduceerd tijdens de behandeling van de Wet van 10 juni 2020 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (implementatie wijziging Gasrichtlijn en een aantal verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (zie Kamerstukken II 2018/19, 35 283, nr. 11 en 14 en Stb. 2020, 236). Het gezamenlijk gebruik van een aansluiting staat ook wel bekend als cable pooling.
Met deze nota van wijziging wordt voorgesteld om het bereik van deze regeling uit te breiden. De beperking tot (een combinatie van) installaties voor de productie van elektriciteit uit zonne-energie en windenergie wordt opgeheven. Onder de voorgestelde aangepaste regeling is het gezamenlijk gebruik van één aansluiting voor alle typen installaties toegestaan, inclusief opslag- en verbruiksinstallaties. Daarmee wordt dus ook het gezamenlijk gebruik van één aansluiting door installaties voor de productie van elektriciteit uit zonne-energie of windenergie en elektriciteitsopslag mogelijk, zoals beoogd door het amendement van het lid Boucke inzake het delen van aansluitingen op het elektriciteitsnet, ingediend tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Afbouw salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken II 2020/21, 35 594, nr. 24).
De eis dat de betreffende installaties in elkaars onmiddellijke nabijheid moeten zijn gelegen blijft ongewijzigd. Ongewijzigd is eveneens dat de eigenaren van de WOZ-objecten in gezamenlijkheid de TSB of DSB moeten verzoeken om een nieuwe of bestaande aansluiting in gebruik te geven aan de eigenaren die het gezamenlijk verzoek doen. Verduidelijkt wordt dat dit ook betekent dat de verzoekende eigenaren gezamenlijk een aansluit- en transportovereenkomst sluiten met de TSB of DSB en dus gezamenlijk partij zijn bij deze overeenkomsten.
Daarnaast wordt opgemerkt dat het succesvol delen van één aansluiting in algemene zin vergaande samenwerking vereist van de individuele partijen. Het is de aard van deze samenwerking die het gebruik van een gedeelde aansluiting onderscheidt van het gezamenlijk gebruik van een (gesloten) distributiesysteem. Met andere woorden: de gecombineerde installaties van de betrokken eigenaren kunnen slechts gezamenlijk als één aangeslotene en één installatie gezien worden zo lang zij zich als één aangeslotene gedragen en de gecombineerde installaties ook als één installatie exploiteren. Vanuit dat oogpunt ligt het voor de hand dat de betrokken eigenaren transparant zijn tegenover elkaar ten aanzien van het gebruik van de gedeelde aansluiting, in gezamenlijkheid contracteren met kopers of verkopers van elektriciteit en de afspraken tegenover elkaar niet inrichten als leveringsovereenkomsten.
Voorts is in onderdeel d een voorwaarde opgenomen voor een minimum aansluitcapaciteit. Voorgesteld wordt om de omvang van die minimumcapaciteit niet op het niveau van de wet te bepalen, maar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Ook is ten opzichte van de Elektriciteitswet 1998 in onderdeel e een aanvullende beperking opgenomen voor wat betreft het aantal installaties (WOZ-objecten) dat gebruik kan maken van één gedeelde aansluiting. Deze laatste twee onderdelen betreffen een meer praktische invulling en afbakening, met name om het gebruik van een gezamenlijke aansluiting hanteerbaar te houden voor zowel de eigenaren van de installaties als de TSB of DSB’s en te voorkomen dat onbedoeld toch een (gesloten) distributiesysteem achter de aansluiting ontstaat.
Ten slotte is een verplichting opgenomen om het delen van een aansluiting te melden bij ACM, zodra deze gezamenlijk in gebruik wordt genomen. Zo kan de ACM zicht houden op de ontwikkeling van het gebruik van het gedeelde aansluitingen.
De voorgestelde wijziging in het nieuwe vijfde lid van artikel 1.4 betreft een taalkundige verbetering.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
De voorgestelde wijziging verruimt, ten opzichte van het referentiealternatief, de mogelijkheden voor het gezamenlijk gebruik van één aansluiting door meerdere marktpartijen. Verwacht wordt dat deze verruiming marktpartijen de gelegenheid biedt om het gebruik van een aansluiting in onderlinge samenwerking te optimaliseren. Afhankelijk van de situatie kan ook ruimte ontstaan voor een nieuwe partij die (commerciële) activiteiten gaat ontplooien, zonder dat deze partij apart een nieuwe aansluiting hoeft te krijgen. Op deze manier kan het optimaliseren van het gebruik van een bestaande of nieuwe gedeelde aansluiting ook de huidige (lokale) congestieproblematiek verlichten. De verruiming van deze mogelijkheden kan ertoe leiden dat in de huidige (ten hoogste enkele tientallen) situaties gekozen wordt voor aanpassing van de bestaande aansluit- en transportovereenkomst. Bij nieuwe situaties kan men bij het opstellen van de gezamenlijke afspraken direct rekening houden met deze verruiming en de daarbij gegeven verduidelijking ten aanzien van de aansluit- en transportovereenkomst en de verplichte melding bij de ACM. Al met al, worden de gevolgen voor de regeldruk als beperkt gezien.
Onderdelen C, L, Q, R, T, AH, AI, AJ, AM, AN, AO, AQ en AR
Zoals bij onderdeel A toegelicht is het wenselijk interconnectoren die deel uitmaken van een systeem van een TSB te onderscheiden van zelfstandige interconnectorsystemen. Met deze onderdelen wordt de wijze waarop interconnectoren in het wetsvoorstel zijn opgenomen aangepast.
Interconnectoren zijn grensoverschrijdende verbindingen die integraal onderdeel uitmaken van de transmissiesystemen van TenneT en GTS. Dat sluit aan bij de verantwoordelijkheid van een TSB voor de grensoverschrijdende koppeling van zijn systeem met andere systemen, zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van richtlijn 2019/944 (hierna: Elektriciteitsrichtlijn) en artikel 2, onderdeel 1, van verordening 2019/943 voor wat betreft elektriciteit en artikel 2, onderdelen 4 en 17 van richtlijn 2009/73 (hierna: Gasrichtlijn) voor wat betreft gas. Deze interconnectoren zijn dan ook onderworpen aan een aantal Europeesrechtelijke verplichtingen, waaronder de eis in artikel 16, vierde lid van verordening 2019/943 dat marktdeelnemers de beschikking moeten krijgen over de maximale capaciteit van interconnecties of de maximale capaciteit van de transmissienetwerken waarmee grensoverschrijdende capaciteit wordt verzorgd en de artikelen 18 en 20 van verordening 715/2009 over transparantievereisten en het bijhouden van gegevens daarover door systeembeheerders. Omdat interconnectoren deel uitmaken van de transmissiesystemen van TenneT en GTS, wordt voor interconnectoren niet separaat een beheerder aangewezen maar zijn TenneT en GTS als TSB automatisch ook beheerder van deze interconnectoren.
Conform de Europese systematiek is een zelfstandige grensoverschrijdende verbinding ook een zelfstandig transmissiesysteem. Om deze zelfstandige systemen duidelijk te onderscheiden van de interconnectoren die dus altijd deel uitmaken van het systeem van een TSB, worden deze verbindingen in onderhavig voorstel aangemerkt als interconnectorsystemen. Voor interconnectorsystemen moet een afzonderlijke interconnectorsysteembeheerder worden aangewezen.
Onderdeel D
Artikel 2.2 van het wetsvoorstel bevat regels voor de situatie waarin een eindafnemer of actieve afnemer op zijn aansluiting diensten wil afnemen van meer dan één marktdeelnemer, bijvoorbeeld levering van een leverancier en vraagresponsdiensten van een andere aanbieder. Om de afnemer hierin te kunnen faciliteren is het noodzakelijk bepaalde voorwaarden te stellen. De communicatiefaciliteit van de meetinrichting moet bijvoorbeeld aan staan om de juiste hoeveelheden energie aan de juiste partij te kunnen toerekenen. De situatie van meerdere marktdeelnemers op één aansluiting is relatief nieuw en zal in de toekomst naar verwachting steeds vaker worden toegepast. Het is waarschijnlijk dat nog enkele (beperkte) technische voorwaarden noodzakelijk zijn. In verband met toekomstbestendigheid en flexibiliteit wordt voorgesteld het tweede lid te herformuleren en een grondslag op te nemen voor nadere regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Onderdeel E
Dit onderdeel voorziet in de aanvulling van het tarieftoezicht met het inhoudelijk vereiste dat de tarieven voor de levering van elektriciteit en gas «redelijk» moeten zijn. De aanleiding en achtergrond van deze aanvulling is als volgt.
Onder de huidige Gaswet (artikel 44) en Elektriciteitswet 1998 (artikel 95b) is een leverancier verplicht te leveren «tegen redelijke tarieven», waar de ACM vervolgens via de zogeheten «vangnetregeling» op toe ziet. Dit toezicht op de hoogte van tarieven bestaat uit twee elementen: ten eerste het inhoudelijke vereiste dat tarieven «redelijk» moeten zijn; ten tweede de bevoegdheid van de ACM om in een geval waarin niet aan dit vereiste wordt voldaan aan de leverancier een maximumprijs op te leggen.
In de toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet dat het voorstel voorziet in het laten vervallen van deze regeling aangezien de Elektriciteitsrichtlijn in artikel 5 het uitgangspunt bevat dat leveranciers vrij zijn om de prijs vast te stellen waartegen zij aan afnemers leveren. Hierbij wordt in de richtlijn overwogen dat prijsregulering in beginsel de effectieve werking van de markt verstoort en dat een volledig geliberaliseerde, goed functionerende markt in beginsel leidt tot voldoende keuze uit een concurrerende aanbod voor de consument. De toegestane uitzonderingen op deze vrije prijsvorming zijn beperkt tot tijdelijke prijsregulering (-subsidiëring) door lidstaten gedurende een overgangssituatie naar een effectief werkende markt en ten behoeve van de betaalbaarheid van energieprijzen voor kwetsbare afnemers of, ingeval van een door de EU vast te stellen prijzencrisis, ten behoeve van alle huishoudelijke afnemers en eventueel het midden- en kleinbedrijf.
Gelet op dit beginsel van vrije prijsvorming in de Elektriciteitsrichtlijn was het huidige wettelijke criterium van «redelijke prijzen» niet opnieuw opgenomen in het wetsvoorstel. Bovendien was het Commissievoorstel voor de nieuwe Gasrichtlijn (COM(2017)660, d.d. 8 november 2017) met gelijke bepalingen bij deze tariefregels in de Elektriciteitsrichtlijn aangesloten. Tijdens de laatste fase van de onderhandelingen over de nieuwe Gasrichtlijn is echter alsnog voorzien in de verplichting voor lidstaten om passende maatregelen te nemen om niet alleen effectieve concurrentie tussen leveranciers te verzekeren maar ook de levering aan eindafnemers tegen «redelijke prijzen» (artikel 4, eerste lid).
Deze aanvulling van de Gasrichtlijn ten opzichte van het Commissievoorstel geeft aanleiding om alsnog af te zien van het schrappen van het vereiste van een «redelijke prijs» in de nationale wetgeving c.q. het wetsvoorstel. Gezien het uitgangspunt in het voorstel voor de Energiewet om om eindafnemers van elektriciteit en eindafnemers van gas op eenzelfde manier te beschermen, betekent dit dat dit vereiste niet alleen voor de leveringstarieven voor gas maar ook voor de leveringstarieven voor elektriciteit zal blijven gelden.
Gelet op het feit dat vrije prijsvorming het uitgangpunt is in beide richtlijnen wordt het vereiste van redelijke prijzen om consumenten effectief te kunnen beschermen inhoudelijk uitgewerkt als een verbod op excessief hoge prijzen. In beginsel dient van een goed functionerende en transparante markt voldoende disciplinerende werking uit te gaan om onredelijke prijzen te voorkomen. De consument heeft immers de vrijheid om zelf een leverancier te kiezen en de mogelijkheid om leveranciers met elkaar te vergelijken. Met het vereiste van redelijke prijzen kan de ACM ingrijpen in gevallen wanneer de marktwerking en de bevordering van transparantie en mogelijkheden tot vergelijking onredelijke prijzen niet heeft kunnen voorkomen.
Een prijs is niet redelijk indien die onevenredig hoog is in verhouding tot de kosten van de leverancier. Tevens moet er sprake zijn van een prijs die gelet op de markomstandigheden niet concurrerend en marktconform. Bij een vergelijking met het aanbod van andere marktpartijen dienen uiteraard eventuele verschillen in kenmerken en voorwaarden van de te vergelijken contracten in aanmerking worden genomen.
Bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier heeft de ACM, net als bij de handhaving van het overige tariefvereisten de mogelijkheid om een boete of een dwangsom op te leggen. Aangezien de beide richtlijnen prijsregulering in een geliberaliseerde markt in beginsel niet toestaan vanwege de verstoring van de effectieve werking van de markt en uitzonderingen beperkt zijn tot de gevallen hiervoor genoemd, wordt de huidige bevoegdheid van de ACM om bij overtreding aan de leverancier een maximumprijs op te leggen niet overgenomen in het wetsvoorstel.
Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om aan artikel 2.5 van het wetsvoorstel een grondslag toe te voegen om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te kunnen stellen over de voorwaarden aan leveranciers die in dit artikel worden gesteld.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven toegelicht gaf de aanvulling in de nieuwe Gasrichtlijn aanleiding om alsnog af te zien van het schrappen van het vereiste van een «redelijke prijs» in het wetsvoorstel. Hiermee blijft het voor de toezichthouder vanuit het oogpunt van consumentenbescherming mogelijk om toe te zien op levering tegen redelijke prijzen, zoals onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998. Indien er, ondanks vrije prijsvorming vanuit concurrentie, sprake is van – gezien de kosten – onevenredig hoge of niet concurrerende prijzen kan de toezichthouder handhavend optreden. Dat het opleggen van een maximumtarief niet meer terugkomt in het wetsvoorstel ondersteunt het uitgangspunt van vrije prijsvorming voor energieleveranciers. De uitwerking krijgt vorm in de lagere regelgeving, waarbij het niet waarschijnlijk is dat de regeldruk zal toe nemen. Nadere vormgeving van het toezicht kent waarschijnlijk een meer monitorend karakter waarbij kan worden ingegrepen bij excessen.
Onderdeel F
Met dit onderdeel wordt voorgesteld het tweede lid van artikel 2.19, dat een grondslag bevat om bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften te stellen, te laten vervallen aangezien voorgesteld artikel 2.24a (onderdeel I) in deze grondslag voorziet.
Onderdeel G
Het voorgestelde vierde lid verduidelijkt dat het bij overdracht van een vergunning voor de overnemende vergunninghouder verplicht is om alle bestaande leveringsovereenkomsten met eindafnemers met een kleine aansluiting over te nemen. Overdracht van de overeenkomsten geschiedt conform artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij akte. Alle rechten en verplichtingen gaan over op de overnemende vergunninghouder, wat betekent dat de bestaande tarieven en voorwaarden (inclusief opzegvoorwaarden) blijven gelden. Het vierde lid bepaalt dat medewerking van de eindafnemer in deze situatie niet is vereist.
De ratio voor de verplichting voor de overnemende leverancier om alle leveringsovereenkomsten met eindafnemers over te nemen is het zeker stellen van de continuïteit van de levering en het voorkomen van administratieve problemen. Omdat het klantenbestand van de overdragende leverancier omvangrijk kan zijn terwijl continuering van de levering moet worden veilig gesteld, is het wenselijk wettelijk te regelen dat alle bestaande leveringsovereenkomsten door de nieuwe leverancier moeten worden gerespecteerd en dat medewerking van de eindafnemer bij de wisseling van wederpartij bij de overeenkomst niet vereist is.
Onderdelen H en I
In artikel 2.24 van het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen voor een bij algemene maatregel van bestuur uit te werken noodregeling in geval van intrekking van een leveringsvergunning vanwege faillissement of om andere redenen. In voorgesteld artikel 2.24a is deze wettelijke basis explicieter gemaakt.
In voorgesteld artikel 2.24 is de meldplicht opgenomen voor vergunninghouders die problemen met de levering voorzien of in een situatie van dreigend faillissement zitten. Deze bestaande verplichting op AMvB-niveau is vanwege de nieuwe redactie van de noodregeling in voorgesteld artikel 2.24a in een afzonderlijk artikel opgenomen.
De op basis van artikel 2.24a uit te werken noodregeling zal in grote lijnen de noodregeling in het huidige Besluit leveringszekerheid Gaswet en het Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 volgen. Deze regeling kent twee fasen. In de eerste fase wordt gezocht naar een (vergunninghoudende) leverancier die eindafnemers vrijwillig wil overnemen. Indien dit niet (geheel) binnen de gestelde termijn lukt, vindt in de tweede fase een zogenoemde «restverdeling» plaats. De overgebleven eindafnemers worden dan verdeeld over andere vergunninghouders.
Voorgesteld artikel 2.24a, eerste lid, heeft betrekking op de eerste fase. Hierin wordt verduidelijkt dat de overname mogelijk is binnen een bepaalde termijn. Ook wordt geregeld dat de oude en de nieuwe vergunninghouder de overgang van overeenkomsten als bedoeld in artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek tweezijdig bij akte kunnen realiseren. Bij overdracht van overeenkomsten gaan alle rechten en verplichtingen over op de overnemende vergunninghouder. Het kan gaan om grote aantallen eindafnemers. Om redenen van leveringszekerheid en het voorkomen van administratieve problemen is medewerking van eindafnemers niet vereist en kunnen eindafnemers gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn niet overstappen naar een andere leverancier.
Het is in tegenstelling tot overname van overeenkomsten bij overdracht van een vergunning (voorgesteld artikel 2.21, vierde lid in onderdeel G) niet verplicht om alle leveringsovereenkomsten of overeenkomsten inzake peer-to-peer-handel die de oude vergunninghouder is aangegaan over te nemen. In lijn met het faillissementsrecht is het namelijk van belang dat de curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers een zo hoog mogelijke opbrengst kan realiseren. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk zal zijn een vergunninghouder te vinden die alle leveringsovereenkomsten kan overnemen, is nodig dat overname van een deel van de eindafnemers ook mogelijk is. Ook kunnen op deze wijze zoveel eindafnemers als mogelijk hun bestaande leveringsovereenkomst behouden bij de overnemende leverancier.
Voorgesteld artikel 2.24a, tweede tot en met vierde lid, onderdeel a, heeft betrekking op de tweede fase. Als vrijwillige overname niet (tijdig) in beeld komt besluit de ACM tot «restverdeling» en aanwijzing van de vergunninghouders die tijdelijk als noodleverancier elektriciteit of gas moeten leveren aan de hen toebedeelde eindafnemers met een kleine aansluiting. Op basis van het derde lid heeft de vergunninghouder een wettelijke plicht tot noodleverantie. De eindafnemer met een kleine aansluiting heeft de wettelijke plicht tot betaling van een vergoeding hiervoor. Op basis van deze verbintenis uit de wet is de eindafnemer verzekerd van levering in onverwachte situaties van wegvallen van zijn leverancier en heeft de aangewezen vergunninghouder recht op een vergoeding hiervoor, die feitelijk neerkomt op betaling voor de levering. De bestaande leveringsovereenkomsten die niet aan een andere vergunninghouder zijn overgedragen worden op het moment van het besluit van ACM tot restverdeling geacht te zijn beëindigd. De keuze voor de term vergoeding sluit aan bij artikel 212, eerste lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Hoe dit bedrag moet worden berekend wordt nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Voor de hand ligt dat zal worden aangesloten bij gangbare leveringsprijzen op het moment van verdelen. De noodlevering vindt dus plaats op basis van een verplichting in de wet en niet op basis van een overeenkomst. Bij algemene maatregel van bestuur zal worden geregeld dat de noodlevering verplicht is gedurende een zekere periode, zodat eindafnemers de tijd hebben om een leverancier naar keuze te contracteren. Eindafnemers die dat willen kunnen zeer snel overstappen naar een leverancier naar keuze.
In onderdeel BJ is een met dit onderdeel verband houdende overgangsbepaling opgenomen.
Het vierde lid, onderdeel b, bevat een grondslag om in het belang van de leveringszekerheid nadere regels te kunnen stellen ten aanzien van de inkoopcontracten van vergunninghouders. Het voornemen bestaat aan te sluiten bij artikel 2, negende lid, van het huidige Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en artikel 3, vierde lid, van het Besluit vergunning levering gas aan kleinverbruikers. In deze besluiten is geregeld dat inkoopcontracten geen bedingen mogen bevatten die meebrengen dat zij in geval van het intrekken van een vergunning of faillissement van de vergunninghouder kunnen worden opgeschort of ontbonden. De toelevering van elektriciteit en gas moet namelijk zoveel mogelijk worden gecontinueerd.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Graag betrek ik bij deze twee onderdelen ook onderdeel G. Verwacht wordt dat deze onderdelen, ten opzichte van de huidige situatie onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998, een duidelijke verbetering vormen voor de leveringszekerheid van individuele eindafnemers met een kleine aansluiting. Voor een belangrijk deel betreffen de wijzigingen een verduidelijking. Verwacht wordt dat het wegnemen van de bestaande onduidelijkheid bijdraagt aan het verloop van de algehele procedure die wordt gestart nadat de leveringsvergunning van een leverancier wordt ingetrokken. Dit draagt in beginsel bij aan de leveringszekerheid van individuele eindafnemers, alsmede de bedrijfsvoering van de betrokken marktpartijen. Immers: marktpartijen kunnen in geval van een faillissement in de eerste fase een betere, geïnformeerde beslissing nemen ten aanzien van het eventueel overnemen van eindafnemers met een kleine aansluiting met hun bestaande leveringsovereenkomsten. Of de wijziging leidt tot meer of minder boedelovernames in de eerste vensterperiode zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Ook voor de restverdeling in de tweede fase wordt verwacht dat de wijzigingen een positieve bijdrage hebben op de leveringszekerheid van individuele eindafnemers en de positie van betrokken marktpartijen. Er komt immers meer duidelijkheid over de juridische grondslag waarop de verplichtingen van (toebedeelde) eindafnemers en aangewezen marktpartijen berusten nadat verdeling heeft plaatsgevonden, wat de algehele rechtszekerheid bevordert van zowel de eindafnemers als de marktpartijen. Verder is duidelijkheid gegeven over de aard van de beslissing tot restverdeling die door de ACM genomen wordt. Omdat bij algemene maatregel van bestuur nog nadere regels worden gesteld, zal bij de verdere uitwerking van het concept Energiebesluit ook aandacht gegeven worden aan de mogelijke gevolgen.
Onderdeel J
De voorgestelde herformulering van het tweede lid van artikel 2.25, dat de delegatiegrondslag voor nadere regelgeving in het kader van het afsluitbeleid bevat, vereenvoudigt dit lid zonder een verminderd beschermingsniveau voor eindafnemers te beogen. Tegelijk is van de gelegenheid gebruik gemaakt te expliciteren dat dit voorschrift eveneens de grondslag biedt voor nadere voorschriften om kwetsbare afnemers als bedoeld in artikel 28 van de Elektriciteitsrichtlijn te beschermen tegen het afsluiten wegens wanbetaling. Daarbij wordt aangesloten bij het bestaande beschermingsregime. Zoals bij onderdeel A toegelicht wordt het begrip kwetsbare afnemer gedefinieerd in artikel 1.1 van het wetsvoorstel.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Deze wijziging leidt niet tot een ander beschermingsniveau voor eindafnemers. Daarom worden er ook geen bijzondere gevolgen van deze wijziging voorzien, noch voor eindafnemers noch voor betrokken marktpartijen.
Onderdelen K en AC
De voorgestelde wijzigingen in de onderdelen K en AC maken expliciet dat vraagrespons ook kan worden ingezet voor de inkoop van congestiebeheersdiensten door de TSB of DSB’s en dat de TSB dan zorg draagt voor de verrekening met de balansverantwoordelijke op het betreffende allocatiepunt.
In het wetsvoorstel waren de onderdelen 2.39, vijfde lid, en 3.49, vierde lid, beperkt tot de inkoop van balanceringsdiensten door de TSB. De TSB en DSB’s kunnen echter ook ander systeemdiensten inkopen van aanbieders van vraagresponsdiensten. Hierbij moet vooral gedacht worden aan congestiebeheersdiensten. Met de voorgestelde wijzigingen wordt geregeld dat wanneer een TSB of DSB congestiebeheersdiensten koopt van een marktdeelnemer die vraagresponsdiensten aanbiedt, de systeembeheerder zorg draagt voor de aanpassing van het programma van de verantwoordelijke BRP op het allocatiepunt waar de aangebonden flexibiliteit vandaan komt en dat de TSB zorg draagt voor de financiële afhandeling tussen de aanbieder van de vraagresponsdienst en de verantwoordelijke BRP op het allocatiepunt waar deze flexibiliteit vandaan komt; dus waar het normale verbruiks- of terugleverpatroon is aangepast.
Onderdeel M
Met dit onderdeel wordt een wetstechnische verbetering voorgesteld.
Onderdeel N
In dit onderdeel wordt met de toevoeging van 3.53, tweede lid, tweede volzin, aan artikel 2.45, eerste lid, geregeld dat ook medewerking verleend dient te worden aan de installatie van een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit.
Onderdeel O
Met dit onderdeel wordt een foutieve verwijzing gecorrigeerd.
Onderdeel P
Met dit onderdeel wordt verduidelijkt dat de erkenning betrekking heeft op een specifiek deel van de in artikel 2.54, eerste lid, bedoelde meetinrichtingen.
Onderdeel R
In dit onderdeel wordt een wetstechnische verbetering voorgesteld.
Onderdeel S
In artikel 3.7 van het wetsvoorstel ontbreekt ten onrechte dat de aanvraag voor erkenning als gesloten systeem gedaan dient te worden door de eigenaar van het systeem, dan wel, indien het gaat om een nog aan te leggen systeem, degene aan wie de benodigde vergunningen voor de aanleg van het systeem zijn verstrekt. Met deze wijziging wordt die omissie hersteld.
Onderdeel U
Activiteiten stoom en condensaat
Op dit moment is het ontwikkelen, realiseren en beheren van leidingen ten behoeve van het transport van stoom of condensaat van en naar bedrijven onderdeel van een of meer infrastructuurbedrijven. Met de wijziging van het tweede lid, onderdeel c, wordt voorzien in een toevoeging aan de limitatieve lijst van handelingen en activiteiten die het infrastructuurbedrijf zijn toegestaan, zodat deze activiteiten onder de Energiewet kunnen worden voortgezet.
Activiteiten waterstof
Dit onderdeel wijzigt ook het vierde lid, onderdeel e. Naast de binnenlandse productie van waterstof zal import onmisbaar zijn voor de verduurzaming van een aanzienlijk deel van de vraag naar energie. Naast private partijen, kan een rol voor een infrastructuurgroep of een infrastructuurbedrijf zijn weggelegd om infrastructuur te realiseren die de import van waterstofgas of waterstofdragers, bijvoorbeeld in de vorm van ammoniak, op gang brengt.
Het is de verwachting dat een deel van de benodigde waterstof via schepen naar Nederland zal worden geïmporteerd. Daarbij is het ook de verwachting dat er diverse technologieën (zogenaamde waterstofdragers) zullen worden gebruikt om waterstof en waterstofderivaten (eindproducten van waterstof, zoals ammoniak) naar Nederland te vervoeren, om uiteindelijk via verschillende distributieroutes eindgebruikers te bereiken. Hoe de ontwikkeling van die markt en voornamelijk de distributie van waterstof vanuit terminals naar eindgebruikers (gasvormig, als drager of als derivaat), er exact uit zal komen te zien is echter nog onduidelijk op dit moment. Gegeven het maatschappelijke belang van waterstofimport op de korte termijn (het initiëren van de markt) en de midden en lange termijn (voor de toekomstige voorzieningszekerheid van energie), kan een belangrijke rol zijn weggelegd voor een infrastructuurgroep of een infrastructuurbedrijf om rollen in te vullen en belangen te dienen die private ondernemingen nog niet op zich nemen in deze onzekere marktfase.
Op grond van artikel 3.19, vierde lid, onderdeel e, van de Energiewet over de activiteiten die een infrastructuurbedrijf mag verrichten kan een infrastructuurbedrijf (Gasunie) actief zijn in de ontwikkeling en exploitatie van een waterstofterminal als het een faciliteit betreft waar liquide waterstof of waterstofdragers/derivaten worden omgezet in waterstofgas én deze waterstof wordt ingevoed in het waterstoftransportnet. Dit biedt onvoldoende flexibiliteit voor het borgen van de ontwikkeling en exploitatie van waterstofterminals. De voorbereiding van de bouw van waterstofterminals wordt veelal voorbereid door consortia, waar een infrastructuurbedrijf onderdeel van kan zijn. Naar verwachting zullen waterstofterminals meerdere diensten aanbieden: behalve injectie van waterstofgas in een waterstoftransportnet (conform de definitie van een waterstofterminal) zal dit ook de opslag en overslag van waterstofdragers als eigenstandige producten betreffen (waterstofderivaten), bijvoorbeeld om de chemische industrie of de zeevaart van hernieuwbare ammoniak te voorzien. Voor een terminal is deze flexibiliteit in aan te bieden diensten nodig om de business case rond te krijgen. Zo ontstaat een lager financieel risico dan bij het aanbieden van slechts één dienst. Bovendien zijn niet alle onderdelen van de terminal altijd gelijktijdig gereed. Op basis van marktontwikkelingen verwachten we dat op- en overslag van waterstof(dragers) eerder zal worden gerealiseerd dan conversie van waterstofdragers naar gasvormige waterstof. Ook in die eerste fase is het van belang dat terminals in de gelegenheid worden gesteld om stromen van waterstof(dragers) naar Nederland toe te trekken en Nederland te positioneren als importland.
Het huidige wetsvoorstel leidt er toe dat Gasunie geen onderdeel kan uitmaken van (onderdelen van) projecten of ketens, omdat de toegestane activiteiten zich expliciet beperken tot waterstofterminals, terwijl de activiteiten van terminals bredere zullen zijn dan de activiteiten die vallen onder de definitie. Dit kan leiden tot uitstel van belangrijke investeringsbeslissingen in de cruciale eerste jaren van de marktontwikkeling. De voorgestelde wijziging in dit onderdeel verbreedt daarom de toegestane activiteiten, zodat een infrastructuurbedrijf ook betrokken kan zijn bij andere infrastructuur voor de invoer, uitvoer, doorvoer, omzetting of overslag van waterstofgas of waterstofdragers.
Activiteiten koolstofdioxide
Ten slotte wordt een nieuw onderdeel f toegevoegd aan het vierde lid. Evenals de activiteiten die met deze wijziging worden toegevoegd aan het tweede lid, onderdeel c, geldt ook voor het aanleggen, onderhouden, beheren en exploiteren van een CO2-terminal waar koolstofdioxide wordt ontvangen van schepen, tijdelijk wordt opgeslagen en wordt doorgevoerd voor vervolgtransport via transportinfrastructuur voor koolstofdioxide, dat een of meer infrastructuurbedrijven zich hiermee bezig houden. Dit kan worden beschouwd als een onderdeel van het verzorgen van transport van koolstofdioxide, maar gelet op het feit dat voor LNG, gasopslag en waterstof dergelijke activiteiten wel zijn onderscheiden van transport en deze ook als afzonderlijke diensten kunnen worden aangeboden, wordt dit voor koolstofdioxide ook gedaan. Omdat het hier specifiek gaat om infrastructuurbedrijven rond de TSB voor gas, worden deze activiteiten toegevoegd aan het vierde lid. Daarnaast wordt van de begripsbepaling van CO2-terminal toegevoegd aan artikel 1.1 (zie onderdeel A).
Onderdeel V
In het wetsvoorstel is een aantal keren een verschrijving geslopen in de aanduiding «Autoriteit Consument en Markt». Dit onderdeel herstelt die verschrijving.
Onderdeel W, X, Y, Z, AA, AB
Bij het uitwerken van de delegatiebepalingen in de artikelen over het aansluiten en transporteren van elektriciteit en gas werd geconstateerd dat het stellen van nadere regels op een aantal punten toch goed verenigbaar bleek met de exclusieve bevoegdheden van de ACM ten aanzien van het goedkeuren of vaststellen van de aansluit- of transportvoorwaarden. Daarnaast werd geconstateerd dat de formulering «uitstellen van het aanbod» in de artikelen over het aansluiten van elektriciteit en gas verschillende vragen opriep bij diverse betrokken partijen, met name over de verhouding tot de redelijke termijn voor het doen van een aanbod. Met deze wijziging worden daarom de delegatiebepalingen in de aansluit- en transportartikelen ingeperkt zodat er geen onbedoelde overlap meer bestaat met de exclusieve bevoegdheden van de ACM ten aanzien van de methoden en voorwaarden voor aansluiten en transport. Voorts wordt de formulering «uitstellen van het doen van een aanbod» vervangen door «weigeren van een aanbod », om te verduidelijken dat geen aanbod hoeft te worden gedaan indien en voor zo lang er onvoldoende capaciteit is voor de verzochte aansluiting of het verzochte transport. Zodra het gebrek aan capaciteit is opgeheven dient wel weer een aanbod te worden gedaan als het verzoek nog steeds staat of opnieuw een verzoek wordt gedaan. Daarvoor geldt dan vervolgens weer dat dit aanbod binnen redelijke termijn moet worden gedaan en binnen een redelijke termijn moet worden gerealiseerd. Ten slotte worden met deze wijziging enkele verbeteringen van taal-technische aard voorgesteld.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven toegelicht betreft deze wijziging vooral het beter afbakenen van de positie van de wetgever ten opzichte van de exclusieve bevoegdheden van de ACM. Dit creëert vervolgens ook meer duidelijkheid voor transmissie- en distributiesysteembeheerders en aangeslotenen ten aanzien van wat in wet- en regelgeving wordt opgenomen en wat in de aansluit- en transportvoorwaarden wordt opgenomen. De materiële gevolgen van deze wijziging worden als zeer beperkt gezien.
Onderdeel AD
Met dit onderdeel wordt de bepaling omtrent de piekleveringstaak van de TSB gas weer teruggebracht naar een beleidsneutrale omzetting van de huidige piekleveringstaak zoals die is opgenomen in artikel 10a, eerste lid, onderdeel a, van de Gaswet en de uitwerking daarvan in het Besluit leveringszekerheid Gaswet. Nadere implementatie van de Europese verordening gasleveringszekerheid (verordening (EU) 2017/1938) zal plaatsvinden in een apart wetsvoorstel dat strekt tot het beter ten uitvoer leggen van de verordening gasleveringszekerheid (verordening (EU) 2017/1938) dat thans in voorbereiding is (zie Kamerstukken II 2022/23, 29 023, nrs. 442 en 449).
Onderdeel AE
TSB’s en DSB’s verzamelen en ontvangen bij de uitvoering van hun wettelijke taken gegevens die ook voor anderen relevant zijn, bijvoorbeeld voor onderzoek of praktische toepassing met het oog op inzicht in de structuur en het functioneren van het energiesysteem en de bredere energietransitie. In het onderhavige artikel is de actieve en passieve openbaarmaking van dit soort gegevens geregeld. Een belangrijke voorwaarde is dat deze gegevens niet tot een natuurlijk persoon of rechtspersoon herleidbaar mogen zijn. In beginsel voeren TSB’s en DSB’s alleen werkzaamheden uit die noodzakelijk zijn voor hun eigen taken of verplichtingen (artikel 3.17 van het wetsvoorstel). Het kan echter in verband met efficiënte of effectieve openbaarmaking wenselijk zijn om gelet op de bredere maatschappelijke doelen gezamenlijk op te trekken, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een gezamenlijke IT-omgeving, website of digitaal portaal waar gegevens worden getoond en beschikbaar worden gesteld voor verder gebruik. Met dit onderdeel wordt verduidelijkt dat TSB’s en DSB’s de openbaarmaking van informatie in gezamenlijkheid mogen uitvoeren indien dit die openbaarmaking dient.
Onderdeel AF
De procedure die in het kader van de leveringszekerheid geldt, het zogenoemde «faillissementsregime», is nu opgenomen in artikel 2.24a. De verwijzing in verband met de voorzieningen die door de systeembeheerder moeten worden getroffen is daar op aangepast.
Onderdeel AG
Met dit onderdeel wordt de grondslag voor nadere regels in artikel 4.24, tweede lid, gelijkgetrokken met vrijwel gelijkluidend artikel 2.34.
Onderdeel AJ
In de tekst van het eerste lid van artikel 3.88 van het wetsvoorstel bleek een aantal woorden abusievelijk te ontbreken. Dat wordt met dit onderdeel hersteld. Voor de wijzigingen in het tweede subonderdeel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
Onderdelen AK en AL
Onderdeel AK voorziet in een privatiseringsverbod voor interconnectorsystemen voor elektriciteit. Een interconnector(systeem) voor elektriciteit is een transmissieleiding met de bijbehorende hulpmiddelen die de grens tussen Nederland en een ander land overschrijdt of overspant en het Nederlandse transmissiesysteem met dat andere land koppelt. Interconnectoren hebben een belangrijke rol bij de (vervolmaking van de) interne markt voor elektriciteit in Europa. De meeste Nederlandse interconnectoren voor elektriciteit zijn integraal onderdeel van het transmissiesysteem van TSB TenneT. TenneT is daarmee de facto ook de enige beheerder van de interconnectoren die deel uitmaken van haar systeem. De enige uitzondering hierop betreft het interconnectorsysteem tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, genaamd BritNed. Deze verbinding is geen onderdeel van het transmissiesysteem van TSB TenneT, en is in handen van een Britse rechtspersoon (BritNed Development Limited, een private limited company) waarvan TenneT en National Grid gedeeld aandeelhouder en daarmee eigenaar zijn.
Voor interconnectoren die onderdeel zijn van een transmissiesysteem is reeds geregeld dat deze direct of indirect in eigendom van de Staat der Nederlanden zijn doordat 100% van de aandelen in de TSB in de handen van de Staat moeten berusten. Publiek eigendom van cruciale energie-infrastructuren is de beste manier om de publieke belangen van de openbare veiligheid, waaronder voorzienings- en leveringszekerheid te waarborgen. Hiermee wordt tevens de bescherming van de afnemer van systeembeheerdiensten zeker gesteld. Voorgesteld wordt het wetsvoorstel aan te passen zodat dezelfde waarborgen voor publieke belangen ook gelden voor interconnectorsystemen voor elektriciteit.
De voorgestelde wijziging past bij de door voorgaande kabinetten gemaakte ordeningskeuze om de aanleg en het beheer van elektriciteitssystemen (indirect) in publieke handen te houden. Daarnaast is de ontwikkeling (waaronder de aanleg) en het beheer van interconnectorsystemen voor elektriciteit van groot belang voor de ondersteuning van de transitie naar een duurzame energievoorziening, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de impact op de (schaarse) publieke ruimte en milieu. De wijziging maakt het mogelijk dat alleen een beheerder die ten minste voor 50% direct of indirect eigendom van de Staat is, kan worden aangewezen voor de aanleg en het beheer van zelfstandige interconnectorsystemen voor elektriciteit. Op die manier kan de TSB voor elektriciteit de ontwikkeling van interconnectorsystemen voor elektriciteit nauwkeurig afstemmen op de beschikbare (voorziene) transportcapaciteit op land en op zee. Dit is wenselijk omdat transmissiesystemen voor elektriciteit op land en op zee steeds meer vermaasd raken. Dit bevordert tevens de integratie van voorzieningen voor windenergie op zee met het transmissiesysteem op land.
In onderdeel AK van deze nota van wijziging wordt voorgesteld om in een nieuw artikel 3.88a te regelen dat de aandelen in de vennootschap die als beheerder van een interconnectorsysteem voor elektriciteit wordt aangewezen voor ten minste 50% in staatshanden zijn en dat deze beheerder direct of indirect eigenaar is van het desbetreffende interconnectorsysteem. In onderdeel AL wordt daarnaast voorgesteld te regelen dat het onbezwaarde eigendom van het interconnectorsysteem bij de interconnectorsysteembeheerder berust en dat de beheerder het interconnectorsysteem niet geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt als zekerheid voor het aantrekken van financiële middelen anders dan voor hemzelf. Deze eisen gelden al voor Nederlandse TSB’s (en de interconnectoren die onderdeel zijn van haar systeem). Het eigendomsvereiste van een percentage van de aandelen van 50% ligt voor de hand nu er in het geval van zelfstandige interconnectorsystemen in principe altijd sprake zal zijn van een transmissieleiding tussen twee lidstaten van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte of tussen Nederland en een derde land. De (infrastructuurgroepen) van de TSB’s kunnen dan beide een gelijkwaardig aandeel nemen in de interconnectorsysteembeheerder. Voor het reeds bestaande, zelfstandige interconnectorsysteem BritNed geldt al dat TenneT 50% van de aandelen heeft in de interconnectorsysteembeheerder.
Op dit moment wordt niet voorgesteld om het voorgenoemde ook te regelen voor zelfstandige interconnectorsystemen voor gas. De reden hiervoor is dat de eigendom van BBL (Balgzand-Bracton Leiding, tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk), momenteel het enige interconnectorsysteem voor gas, op een afwijkende manier is georganiseerd. Zo is de eigenaar thans niet georganiseerd als vennootschap met rechtspersoonlijkheid maar als vennootschap onder firma. Aan een dergelijke ondernemingsvorm kan geen eis met betrekking tot aandelen gesteld worden. Bovendien zijn de betrokken vennoten bij BBL in tegenstelling tot bij BritNed, niet de (infrastructuurgroepen van de) transmissiesysteembeheerders in de landen die met elkaar verbonden worden. De betrokken vennoten zijn Gasunie en een Belgische infrastructuurgroep. Er wordt nog onderzocht hoe het waarborgen van het publieke eigendom van interconnectorsysteembeheerders voor gas in de toekomst het beste geregeld kan worden. Voor de volledigheid wordt vermeld dat Gasunie (in handen van de Nederlandse Staat) momenteel een belang van 75% heeft in BBL en dat aanleg van nieuwe, Nederlandse interconnectorsystemen voor gas zeer onwaarschijnlijk is.
Verenigbaarheid met Europees recht
In Nederland is de keuze gemaakt om de elektriciteitssystemen en beheerders daarvan (grotendeels) in overheidshanden te laten rusten. Dat is thans op grond van de Elektriciteitswet 1998 zo en dat wordt ook in het wetsvoorstel zo voorgesteld. Zie daartoe artikel 3.14 van het wetsvoorstel. Onderhavig voorstel wil daarnaast voor de interconnectorsystemen voor elektriciteit regelen dat de aandelen in de beheerder van dat interconnectorsysteem voor ten minste 50% in handen zijn van de Staat der Nederlanden en dat het interconnectorsysteem volledig tot het eigendom van de desbetreffende interconnectorsysteembeheerder behoort.
De fundamentele keuze van een lidstaat voor het private of publiek eigendom van een elektriciteitssysteem wordt door artikel 345 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toegestaan. Ook Verordening 2019/943 en de Elektriciteitsrichtlijn laten het over aan de lidstaten of het elektriciteitssysteem of de beheerders in overheidshanden moeten zijn en in welke mate.
De regeling van de eigendom van de beheerder en de interconnectorsystemen voor elektriciteit betekent een beperking van het vrij verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU). Blijkens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU1 zijn maatregelen die deze vrijheid beperken toegestaan indien deze gerechtvaardigd worden door een dwingende reden van algemeen belang. Daarnaast moeten dergelijke maatregelen geschikt zijn om dat belang te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is.2 Het Hof van Justitie heeft daarbij bepaald dat de onderliggende belangen die de wetgever heeft willen dienen met de keuze voor publiek eigendom in aanmerking genomen kunnen worden als dwingende reden van algemeen belang. De openbare veiligheid, waaronder voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit, kan worden aangemerkt als een dwingende reden van algemeen belang. Tevens wordt door het voorstel de integratie van de nationale elektriciteitsmarkten en samenwerking tussen systeembeheerders op Europees en regionaal niveau gestimuleerd, hetgeen de bovengenoemde EU-kaders beogen. Het voorschrift dat ten minste 50% van de aandelen in een interconnectorsysteembeheerder in staatshanden moet zijn is een geschikte maatregel. Enerzijds wordt met het eigendomsvoorbehoud van ten minste 50% bewerkstelligd dat de Nederlandse overheid voldoende zeggenschap heeft over de interconnectorbeheerder. Anderzijds biedt het percentage voldoende mogelijkheid om grensoverschrijdende samenwerking aan te gaan. Door het percentage aandelen in de interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit dat ten minste in handen van de Nederlandse staat is op 50% te stellen en niet op een hoger percentage, beantwoordt het voorstel aan het proportionaliteitsvereiste. Er zijn geen minder beperkende maatregelen beschikbaar die hetzelfde niveau aan grensoverschrijdende samenwerking en Nederlandse overheidszeggenschap kunnen realiseren.
De voorgestelde eigendomseisen betreffen aan evaluatie onderworpen eisen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt). Onderhavig voorstel zal dan ook ingevolge artikel 15, zevende lid, van de Dienstenrichtlijn door Nederland genotificeerd worden bij de Europese Commissie.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven reeds aangegeven, heeft de wijziging gevolgen voor het publiek eigendom van interconnectorsystemen voor elektriciteit, en betekent dit een beperking van het vrij verkeer van kapitaal en diensten. In de praktijk is het enige interconnectorsysteem voor elektriciteit al voor 50% in handen van de Staat. De wijziging legt dit nu wettelijk vast. Dit geldt vervolgens ook voor toekomstige interconnectorsystemen voor elektriciteit.
Onderdeel AN en AP
In onderdeel AN, eerste subonderdeel en onderdeel AP wordt een wetstechnische verbetering voorgesteld. Voor de wijzigingen in het tweede subonderdeel van onderdeel AN wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
Onderdeel AS
Binnen het stelsel van gegevensuitwisseling is het van belang om de betrokken actoren en rechthebbenden te kunnen identificeren. De gegevensuitwisselingsentiteit dient gelet op artikel 4.20, eerste lid, passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen te nemen ter identificatie van degene aan wie hij toegang verleent en van een aangeslotene, eindafnemer, actieve afnemer of invoeder die een verzoek doet om zijn gegevens met een derde te delen. In Uitvoeringsverordening (EU) 2023/11623 worden lidstaten aanbevolen om voor identificatie van partijen die toegang tot gegevens vragen te kiezen voor een identificatiemiddel die voldoet aan de eIDAS verordening.4 Dit betekent dat een identificatiemiddel ook in andere lidstaten wordt erkend en dat het veilig en betrouwbaar is. De eIDAS-verordening kent identificatiemiddelen op verschillende betrouwbaarheidsniveaus (laag, substantieel en hoog). De verwachting is dat de Commissie deze aanbeveling omzet in een verplichting.5 Met voorgesteld nieuwe derde lid wordt het mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een identificatiemiddel te verplichten en een bepaald betrouwbaarheidsniveau voor te schrijven. Daarnaast wordt het mogelijk om – gelet op de snelheid van (technologische) ontwikkelingen ten aanzien van identificatie, authenticatie en autorisatie – andere regels te stellen aan de passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen ter identificatie, authenticatie en autorisatie.
Onderdeel AT
Artikel 5.2 van het wetsvoorstel geeft de ACM de expliciete taak er op toe te zien dat elektriciteit en gas geleverd worden tegen concurrerende, transparante, goed vergelijkbare en non-discriminatoire tarieven. In verband met de in onderdeel E voorgestelde wijziging van artikel 2.5 wordt deze taak tot het houden van algemeen toezicht op de markt uitgebreid met het toezicht op de redelijkheid van prijzen.
Onderdeel AU
In artikel 5.12, tweede lid, wordt de grondslag om nadere regels te stellen over de strategische reserve iets verruimd om noodzakelijke aspecten te kunnen regelen die niet samenhangen met de uitvoering van artikel 22, tweede lid, van verordening 2019/943.
Onderdeel AV
Dit onderdeel wijst de Rijksinspectie Digitale infrastructuur (RDI) aan als toezichthouder op artikel 3.18 van de Energiewet ten aanzien van het beschermen van vitale processen. Deze taak sluit aan bij andere taken van RDI. RDI voert dit type toezichtstaken in het energiedomein uit voor onder andere de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen en gaat naar verwachting dit type toezichtstaken uitvoeren voor Richtlijn 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PbEU 2022 L 333) en Richtlijn 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS 2-richtlijn) PbEU 2022, L 333). De RDI heeft in de consultatie van de algemene maatregel van bestuur onder 3.18 Energiewet aandacht gevraagd voor de rolverdeling tussen ACM en RDI. De ACM blijft algemeen bevoegd op mededingings- en ook aanbestedingsrecht.
Onderdeel AW
Dit onderdeel brengt in de eerste plaats enkele verwijzingen naar artikelen in lijn met de voorgestelde wijzigingen van deze artikelen in deze nota van wijziging.
In de tweede plaats herstelt dit onderdeel een in het wetsvoorstel ontbrekende bevoegdheid voor de Minister (gemandateerd aan de RDI) om een boete op te leggen bij overtreding van bepaalde voorschriften van de Europese Netcode inzake cyberbeveiliging. Dit is een Netcode op grond van artikel 59, tweede lid, onderdeel e van Verordening 2019/943 waarvoor de Europese Commissie in oktober 2023 een voorstel heeft gepubliceerd. Dit onderdeel voorziet in die bevoegdheid met voorgesteld nieuw onderdeel e in het eerste lid van artikel 5.21.
Met dit onderdeel wordt tot slot, in lijn met aanwijzing 5.20 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, uitdrukkelijker geregeld dat een boete kan worden opgelegd bij overtreding van bepaalde voorschriften of beperkingen die door het bevoegde gezag zijn verbonden aan beschikkingen. In verband met de juiste afbakening van artikelleden in het voorgestelde eerste lid, onderdeel g, ten opzichte van die in eerste lid, onderdelen c en a, zijn tevens enkele correcties aangebracht.
Onderdeel AX
Met de onder 1. opgenomen wijziging wordt voorgesteld de aanleg van grootschalige elektrolyse aan te duiden als werk van nationaal belang waarvoor de Minister voor Klimaat en Energie de projectprocedure toepast zoals bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.
Het Kabinet ziet een belangrijke rol voor de inzet van waterstofgas als energiedrager in een CO2-vrij energie- en grondstoffensysteem. Waterstof is nodig voor de verduurzaming van een aanzienlijk deel van de vraag naar energie, bijvoorbeeld voor bepaalde industriële verbruikers.
Naast dat waterstof geïmporteerd kan worden, is de Kabinetsinzet erop gericht om in Nederland hernieuwbare waterstofproductie te vergroten via elektrolyse. Elektrolysers zetten water met behulp van elektriciteit om in waterstof (en zuurstof). Die waterstof kan vervolgens via een landelijke waterstoftransportinfrastructuur getransporteerd worden naar gebruikers. Hiermee kunnen elektrolysers een belangrijke rol spelen in het balanceren van vraag en aanbod van elektriciteit. Overschotten aan elektriciteitsproductie kunnen via elektrolyse worden omgezet naar waterstof, die desgewenst voor korte- of langere termijn opgeslagen kan worden voor periodes waarin de energie daadwerkelijk benodigd is.
Er is een voorlopig Europees akkoord over bindende Europese doelen voor het gebruik van waterstof(-dragers) in de industrie en mobiliteit. Het vergt een serieuze inspanning van Nederland om deze doelen te behalen. Deze vereisen in 2030 naar verwachting circa 4–8 gigawatt (GW) elektrolysecapaciteit in binnen- of buitenland. Het nationale doel uit het Klimaatakkoord is om tot 2030 minimaal 4 GW elektrolysecapaciteit in Nederland te ontwikkelen.
Om deze ambities tijdig te realiseren en procedures te stroomlijnen, acht het kabinet het wenselijk dat de Minister voor grootschalige elektrolyse de projectprocedure toepast zoals bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet. Deze procedure maakt het mogelijk om projecten van nationaal belang, die vaak ook complex zijn, middels een projectbesluit toe te staan. Het nationale belang is naast het realiseren van genoemde ambities gelegen in de impact van grootschalige elektrolyse projecten op de systemen ten behoeve van vervoer van waterstofgas en de transmissie- of distributiesystemen voor elektriciteit.
Op grond van artikel 5.44 Omgevingswet zal de Minister voor Klimaat en Energie in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een projectbesluit vaststellen voor de aanleg van productie-installaties voor waterstofgas met behulp van elektrolyse vanaf een bepaalde minimale capaciteit. Het is denkbaar dat op termijn de elektrolysecapaciteit, de capaciteit van het elektriciteitsnet en/of het landelijke transportnet van waterstof zodanig zijn uitgebreid, dat het passend is om de minimale capaciteit waarop het projectbesluit van toepassing is, te verhogen. Om hier flexibel op in te kunnen spelen, wordt de minimale capaciteit bij ministeriële regeling vastgesteld.
De Minister zal daarnaast enkel in bij ministeriële regeling aangewezen gevallen gebruik maken van de bevoegdheid om een projectbesluit vast te stellen. In algemene zin is een projectbesluit niet aan de orde als het project past in het omgevingsplan. Verder zijn gevallen denkbaar waarbij het vaststellen van een projectbesluit geen toegevoegde waarde heeft en het bevoegd gezag beter kan liggen bij het laagst mogelijke niveau (subsidiariteitsbeginsel). Een voorbeeld daarvan is de aanleg van elektrolysers op bij de ministeriële regeling aangewezen geschikte locaties die vallen binnen geografisch bepaalde voorkeursgebieden voor grootschalige elektrolyse. Deze voorkeursgebieden, zoals momenteel gedefinieerd in het Programma Energiehoofdstructuur, een programma op grond van de Omgevingswet, zijn zodanig gekozen dat extra infrastructuuruitbreidingen worden voorkomen, wat resulteert in lagere maatschappelijke kosten, efficiënt ruimtelijk gebruik en een efficiënte werking van het brede energiesysteem. Met de beschrijving van de gevallen waarbij Onze Minister een projectbesluit vaststelt, wordt recht gedaan aan het uitgangspunt van de Omgevingswet «decentraal, tenzij...». De reikwijdte van de gevallen wordt bij ministeriële regeling vastgesteld, zodat de beschrijving van de gevallen snel aangepast kan worden, als ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Elektrolysers die niet aan de aanwijzing van het minimale vermogen en de aangewezen gevallen voldoen, vallen al op voorhand buiten de reikwijdte van het voorgestelde artikel 6.1, eerste lid, onder k. In haar toepassing onderscheidt de ministeriële regeling zich hier van de «overlaat»-bevoegdheid uit artikel 6.1, derde lid, van de Energiewet. Bij de toepassing van dat artikellid gaat het om incidentele gevallen waarin op grond van de specifieke omstandigheden van dat geval de Minister kan afzien van het vaststellen van een projectbesluit. Deze bevoegdheid blijft ook van toepassing voor de elektrolysers waarop artikel 6.1, eerste lid, onder k, betrekking heeft. De ministeriële regeling en de bevoegdheid van artikel 6.1, derde lid, van de Energiewet bestaan hier dus naast elkaar.
Om zeker te stellen dat de ministeriële regeling voldoende houvast biedt aan de decentrale overheden waar de bevoegdheid anders zou liggen, wordt de regeling enkel vastgesteld en in het vervolg gewijzigd in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn hoedanigheid als beleidsverantwoordelijke voor de ruimtelijke ontwikkeling en de ruimtelijke ordening en stelselverantwoordelijke voor de Omgevingswet. De Minister voor Klimaat en Energie zal het op zich nemen om de vaststelling en latere wijzigingen van de regeling vooraf goed af te stemmen met de (koepels van) decentrale overheden.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven reeds aangegeven wordt de aanleg van grootschalige elektrolyse met dit onderdeel aangemerkt als project van nationaal belang, waarvoor de Minister voor Klimaat en Energie de projectprocedure toepast zoals bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet. Hoewel de Minister onder de Omgevingswet ook een projectprocedure kan starten zonder deze wettelijke aanduiding, geeft deze wijziging op voorhand zekerheid over de te volgen procedure bij dit type projecten. De verwachting is dat toepassing van de projectprocedure voor de aanleg van grootschalige elektrolyse, in het licht van de bredere energietransitie, ertoe leidt dat grootschalige elektrolyse sneller van de grond komt en dat ook allerlei (procedurele) kosten kunnen worden beperkt. De exacte omvang van deze effecten is nu nog lastig te bepalen en hangt af van de uiteindelijke uitwerking van de genoemde ministeriële regeling en de concrete omstandigheden van het beoogde project.
Onderdeel AZ
In artikel 6.3 van het wetsvoorstel is abusievelijk de – onder de huidige wetten wel bestaande – grondslag niet opgenomen om een termijn te stellen aan een melding van een wijziging van zeggenschap en de reactie van de Minister. Tevens is voorzien in een mogelijkheid voor de Minister om aan een verbod of opdracht voorschriften of beperkingen te verbinden.
Onderdeel BA
Het toegevoegde eerste lid van artikel 6.9 voorziet in een algemene grondslag voor de uitvoering van EU-verordeningen op het terrein van energie, zijnde verordeningen die worden vastgesteld op grond van artikel 194 VWEU. De algemene grondslag is nodig en van toepassing voor zover er voor de uitvoering van (onderdelen van) een EU-verordening in de wet geen specifieke grondslag beschikbaar is. In overige gevallen is het derde lid (nieuw) onverminderd van toepassing.
De voorgestelde wijziging van het tweede lid heeft een juridisch-technische achtergrond. De uitzondering op de in het tweede lid geformuleerde delegatiegrondslag – «tenzij voor een juiste uitvoering wijziging van een algemene maatregel van bestuur of de wet noodzakelijk is» – voegt materieel weinig toe omdat de in het eerste deel van het lid beschreven delegatiegrondslag geen verplichting maar een mogelijkheid is die te allen tijde de ruimte laat om – indien het voor een juiste uitvoering noodzakelijk is – de voorschriften bij algemene maatregel van bestuur of wet te stellen.
Onderdeel BB
Artikel 6.10 van het wetsvoorstel correspondeert met het huidige artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998. Met dit onderdeel wordt de bewoording van artikel 6.10 weer in lijn gebracht met de huidige formulering.
Onderdelen AX, AY, BD, BE, BF en BG
Deze onderdelen houden verband met het wetsvoorstel Wetstechnische wijzigingen en andere wijzigingen van ondergeschikte aard in de Omgevingswet en enkele wetten die daarmee verband houden (Verzamelwet Omgevingswet 2023). Met de voorgestelde wijzigingen worden de desbetreffende artikelen weer in lijn gebracht met het bepaalde in deze verzamelwet.
In de artikelen over precariorechten in de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet (onderdelen BD, BF en BG), en in artikel 10.14 Omgevingswet (onderdeel BE), is in genoemde verzamelwet ter verheldering van de reikwijdte van de bepalingen expliciet aandacht besteed aan de terminologie voor publieke infrastructuur. Aansluitend bij het begrippenkader van de Energiewet is voor die wetten gekozen voor «systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet», waarmee wordt aangeduid dat het gaat om infrastructuur die wordt geëxploiteerd door een aangewezen TSB of DSB en die in publieke handen is.
Het voorgestelde derde lid van de artikelen 6.1 en 6.2 van de Energiewet (onderdelen AX en AY) heeft betrekking op de mogelijkheid om – in overleg – de bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat of gedeputeerde staten over te dragen aan een bestuursorgaan van een provincie of gemeente. In genoemde verzamelwet is dit overeenkomstige artikellid in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet aangepast. Deze aanpassing was nog niet goed doorgevoerd in het wetsvoorstel. Onderdelen AX en AY voorzien hierin.
Onderdeel BC
In dit onderdeel wordt een met onderdeel AB verband houdende verwijzing aangepast.
Onderdeel BH
Met dit onderdeel wordt een bestaande verwijzing in de WOO naar de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet aangepast naar de juiste verwijzing in de Energiewet.
Onderdeel BI
Met dit artikel wordt voorzien in een overgangsbepaling voor het geval rond de inwerkingtreding van artikel 2.24a een procedure tot intrekking van een leveringsvergunning in gang is gezet. Voorgesteld artikel 2.24a voorziet in noodlevering in op basis van een wettelijke verplichting, terwijl de geldende regels uitgaan van levering op basis van een wettelijk tot stand gekomen overeenkomst tussen een eindafnemer met een kleine aansluiting en een aangewezen leverancier.
Om te voorkomen dat verschillende verplichtingen naast elkaar gaan lopen is bepaald dat vanaf het moment van toedeling onder het oude recht, het oude recht op de verbintenissen van kracht blijft. Concreet betekent dit dat in bedoelde overgangssituatie de aangewezen vergunninghouder de levering aan de aan hem toegewezen kleinverbruikers vanaf de datum van toedeling voortzet op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd en verder onder zijn voorwaarden.
Onderdeel BJ
In artikel 7.28 van het wetsvoorstel is overgangsrecht opgenomen voor de aanwijzingen en certificeringen van netbeheerders die op het moment van inwerkingtreding van de wet van kracht zijn. Dit onderdeel herstelt een omissie ten aanzien van de aanwijzing van interconnectorbeheerders.
Onderdeel BK
Met dit onderdeel wordt een overgangsbepaling toegevoegd voor de onder het huidige recht door de ACM verleende ontheffingen aan TenneT, voor (tijdelijke) afwijking van de norm voor storingen.
Onderdeel BL
Dit onderdeel zorgt in de eerste plaats voor een correcte verwijzing naar het wetsvoorstel salderen: het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken 35 594).
Gelet op de in onderdeel B voorgestelde wijziging van artikel 1.4, derde lid, waarmee tevens de met het wetsvoorstel salderen beoogde verruiming van de mogelijkheid voor het delen van een aansluiting mogelijk wordt, kan onderdeel a van de samenloopbepaling vervallen. Zie voor een andere toelichting bij onderdeel B.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten