Vastgesteld 14 juli 2023
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 15 juni 2023 overleg gevoerd met mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 mei 2023 inzake jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2022 (Kamerstuk 36 360 XVII, nr. 1);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 juni 2023 inzake beantwoording vragen commissie over het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2022 (Kamerstuk 36 360 XVII, nr. 1) (Kamerstuk 36 360 XVII, nr. 6);
− het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2022 (Kamerstuk 36 360 XVII);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 1 juni 2023 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk 36 360 XVII, nr. 5);
− de brief van de waarnemend president van de Algemene Rekenkamer d.d. 17 mei 2023 inzake aanbieding van het rapport resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 36 360 XVII, nr. 2);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 16 december 2022 inzake decemberbrief BHOS-begroting 2022 (Kamerstuk 36 200 XVII, nr. 51);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 20 februari 2023 inzake herziening FMO-criterianota en 2030-strategie van FMO (Kamerstuk 36 180, nr. 45);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 april 2023 inzake rapportage economische missies en bezoeken 2022 (Kamerstuk 36 200 XVII, nr. 57);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 juni 2023 inzake fraudemelding binnen BHOS, volgnummer 22–77 (Kamerstuk 36 200 XVII, nr. 61);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 13 juni 2023 inzake update mogelijkheid om de Afghaanse studentes van de landbouwschool alsnog hun studie af te laten ronden (Kamerstuk 34 952, nr. 185).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Wuite
De griffier van de commissie, Meijers
Voorzitter: Wuite
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Futselaar, Van der Graaf, Hammelburg, Klink en Wuite,
en mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Het is klokslag twee uur. Ik open hierbij het wetgevingsoverleg van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Aan de orde is de jaarverantwoording van 2022, met in technische zin zeven agendapunten, natuurlijk met de slotwet en het jaarverslag als belangrijkste thema's. Ik heet de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom, net als haar team van adviseurs. Welkom aan de vier woordvoerders die tot nu toe aan dit WGO deelnemen. Natuurlijk ook goedemiddag aan de mensen die misschien op afstand kijken en niet alleen aan de mensen hier tegenover me op de tribune.
Zoals bekend hebben we twee termijnen. In een WGO is er de gelegenheid om moties in te dienen in de tweede termijn. De spreektijden zijn conform het Reglement van Orde niet vastgesteld, maar wel indicatief doorgegeven. Tot nu toe zijn er vier sprekers, een klein maar fijn team van woordvoerders. Laten we kijken of we de drie uur nodig hebben of dat we het misschien zelfs iets compacter kunnen houden en zelfs voor 17.00 uur kunnen afronden.
Dat gezegd hebbende wil ik graag als eerste het woord geven aan de heer Futselaar van de SP. Aan u het woord.
De heer Futselaar (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal in ieder geval mijn best doen in die lijn. Om te beginnen is de Rekenkamer overwegend positief over de jaarstukken van BuHa-OS. Laten we eerlijk zijn: dat is niet bij elk ministerie het geval, dus dat verdient gewoon een compliment. Wel zien we terug in de jaarstukken dat die toch wat uitademen dat de nadruk misschien wel erg veel op handel komt te liggen ten koste van ontwikkelingssamenwerking en ook dat binnen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid de koppeling met het tegengaan van vluchtelingenstromen een belangrijk uitgangspunt is, misschien meer dan ontwikkeling van andere landen an sich als een belang. Het is overigens niet zo dat het tegengaan van vluchtelingenstromen niet een prima doel is, maar ik vraag me af of de Minister dat herkent en of zij, zoals je dat dan zegt, daarop zou willen reflecteren.
De Rekenkamer staat wel stil bij – dat doet de Minister overigens ook in haar beleidsnotitie – het punt van fragmentatie, dat mogelijk de effectiviteit in gevaar brengt. De Rekenkamer ziet daarbij verbeteringen, al worden de doelstellingen nog niet helemaal gehaald. De Rekenkamer benoemt wel een beetje de potentiële paradox hierin, want het ministerie opereert niet in een vacuüm. Juist bij Ontwikkelingssamenwerking verwacht je ook dat ze kunnen reageren op de problemen van heden ten dage. Het zou ook wel raar zijn dat als er nieuwe noodsituaties in de wereld ontstaan, het ministerie zegt: sorry, maar dit past niet in ons negenjarenprogramma, dus die hongersnood komt ons ontzettend slecht uit. Ik zou van de Minister willen horen hoe zij in de praktijk omgaat met die tegenstellingen. Want ja, je wil effectief beleid, maar je wil toch ook kunnen reageren op de situaties van alledag. Ik geef een voorbeeld, nu eventjes uit het heden. Dat is Sudan, het land in Afrika dat al het op één na grootste aantal vluchtelingen opving voordat daar een burgeroorlog plaatsvond. We zien dat de vluchtelingenstromen daar enorm worden. Dan zou je zeggen dat daar extra op moet worden ingezet door de wereld, en zeker door Europa, maar dat gaat wel ten koste van je fragmentatiedoelstellingen. Hoe ga je om met dergelijke dilemma's in de praktijk en valt daar überhaupt een beleidslijn op te leggen?
Dan het ODA-percentage. Dat lag in 2022 op 0,67% van het bnp. Dat is beduidend beter dan de 0,52% van 2021. Het voldoet nog steeds niet aan de OESO-norm van 0,7%, maar het is toch een stuk dichterbij. Hoe verklaart de Minister deze heugelijke stijging? Die is immers toch van enig belang.
Dan heeft de Rekenkamer een aantal opmerkingen over leren in de organisatie. Het grootste risico dat de Rekenkamer op dat gebied ziet, is dat er binnen de organisatie nauwelijks tijd beschikbaar is om te reflecteren, omdat de werkdruk als hoog of zelfs te hoog wordt beschouwd. Herkent de Minister dat? Wat voor inzet zit daarop? Je ziet ook de kritische kanttekening bij het functieroulatiesysteem. Je ziet dat medewerkers betrokken zijn bij het begin van een project, maar tegen de tijd dat het eindigt – als onderdeel van het negenjarenprogramma, waar ik het net over had – zitten ze inmiddels ergens anders. Dat kan bijvoorbeeld de evaluatie in de weg zitten omdat je dan niet het hele project hebt meegemaakt. Ik zie het voordeel van roulatie, maar hier zie je toch ook een duidelijk nadeel. Hoe vang je dat op in een organisatie?
Ten slotte. Als onderwijsman vond ik de opmerking van de Rekenkamer dat investeringen in leren veelal gericht zijn op het creëren van voorwaarden om beter te kunnen leren maar niet echt op het leren zelf, ronduit boeiend. Dan geven ze als voorbeeld het opstellen van theories of change. Maar voor het daadwerkelijk leren, waar je misschien ook een gedragsaanpassing voor nodig hebt, is minder aandacht, stelt de Rekenkamer. Wat vindt de Minister daarvan? Hoe komt het dat er in de praktijk meer aandacht is voor de omstandigheden van leren dan voor het leren zelf? Ik begrijp ook wel dat het lastige materie kan zijn. Maar zeker in een organisatie waarin je ziet dat er periodiek dingen gebeuren waardoor bijvoorbeeld het hele veld van ontwikkelingssamenwerking weer in een slechter daglicht komt te staan in de media, is het ook wel nuttig om te weten wat wel en niet werkt en hoe je je tegen dat soort dingen kunt verdedigen.
Ik denk dat ik het daarbij laat, voorzitter.
De voorzitter:
Wat keurig, meneer Futselaar. Dat is zelfs binnen de indicatieve tijd van vijf minuten. Hartelijk dank. Er is geen behoefte aan vragen of interrupties, zie ik. Dan geef ik graag de heer Hammelburg het woord. Gaat uw gang.
De heer Hammelburg (D66):
Dank, voorzitter. Ook van mijn kant voor het zoveelste jaar op rij complimenten dat het goed gaat, dat er weinig onregelmatigheden zijn aangetroffen en dat het allemaal keurig binnen de kaders is van wat je verwacht. Er zijn altijd wel onregelmatigheden, maar dit ministerie, en zeker Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, gaat echt goed. Dat is al een paar jaar zo. Ik vind dat echt een prestatie.
Het volgende viel mij ook op. Daar hebben we het hier vaker over gehad. We weten dat ontwikkelingssamenwerking onder een groot vergrootglas ligt, zeker ook omdat funding naar het buitenland gaat op basis van onze solidariteit. Daar wordt politiek verschillend over gedacht. Dan is het, zeker voor het draagvlak van ontwikkelingssamenwerking, extra belangrijk dat het goed gaat met het tegengaan van non-compliance, fouten en vormen van corruptie en verduistering. Ook daarin zie ik gewoon een positief record. Het is echt een laag cijfer. Je kunt het nooit helemaal uitbannen. Er zal altijd wat misgaan. Maar ik moet daar ook mijn complimenten voor uitdelen, want dat betekent echt dat er grootschalig in de organisatie heel hard aan gewerkt is de afgelopen jaren en er ook hard aan wordt gewerkt. Ook daarvoor dus mijn complimenten.
Dan een vraag die de heer Futselaar ook stelde. Het is eigenlijk meer een soort bredere reflectie op het lerend vermogen, niet alleen van het ministerie maar ook van de ngo's en de internationale organisaties die wij ondersteunen. Er is de afgelopen jaren heel veel aandacht gelegd op monitoring, evaluation and learning (MEL). Dat is ontzettend belangrijk om de effectiviteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid te verbeteren en te bevorderen. Je ziet dat de ngo's die gesteund worden vanuit het ministerie de afgelopen jaren gigantisch hebben geïnvesteerd, ook met hulp van het ministerie, in die theories of change. Zo kunnen ze verantwoorden wat ze doen, laten zien hoe effectief het beleid is dat ze mede namens de overheid uitvoeren en hoe ze lering trekken uit de lessons learned. Dat is een enorme exercitie. De vraag is dus inderdaad – dat is ook mijn concrete vraag aan de Minister – hoe dit wordt meegenomen in de organisatie zelf. Want ngo's leveren hun werk. Dat doen ze over het algemeen heel goed. Ik heb er zelf ook aan gewerkt in mijn vorige professie. Dat vraagt heel veel van ngo's. Het is een gigantische exercitie. Zeker in het kader van southern leadership, waarbij we steeds meer willen dat Nederlandse ngo's in meerderheid samenwerken met die zuidelijke ngo's, vraagt dat echt gigantisch veel. Er wordt heel veel capaciteit op ingezet. Het liefst willen we natuurlijk dat er een balans wordt gevonden tussen de capaciteit voor de uitvoering en de capaciteit voor overhead en dit soort – laat ik het, met alle respect, maar even oneerbiedig zo noemen – bureaucratische processen. Twee concrete vragen aan de Minister. Wat wordt opgepakt naar aanleiding van het commentaar van de Algemene Rekenkamer over hoe dit binnen de organisatie effect sorteert en dan weer terugslaat naar de ngo's? Waar ligt de balans? Waar begint het overvragen van ngo's qua lastendruk? Wij moeten altijd bezien waar de grens ligt. De focus op en het kijken naar doeltreffendheid en doelmatigheid is terecht. Tegelijkertijd wil je ook niet dat die ngo's op een gegeven moment door hun hoeven gaan zakken door alle eisen die worden gesteld. Dus graag een, zoals dat dan heet, reflectie van de Minister daarop.
Voorzitter. Dan heb ik een vraag over de controleerbaarheid van de cijfers. Alle cijfers zijn er, maar het is voor Kamerleden af en toe nog wel lastig om door de bomen het bos te zien, zeker als het gaat over mutaties en herschikking, ook via de suppletoire begrotingen. Waar wordt geschoven, waarom en waarnaartoe? Dat wordt wel hier en daar kort toegelicht, vooral bij de grotere verschuivingen en mutaties, maar het blijft lastig te volgen, zeker over de jaren heen. Het is voor ons lastig te volgen wat juridisch verplicht is en hoelang iets juridisch verplicht is over de tijd heen. Fluctuaties zijn dan ook moeilijk te ontdekken. Dat maakt het voor mij ook heel lastig.
Ik wil bijvoorbeeld heel graag kijken naar onderbestedingen en wat daarmee gebeurt. Op het moment dat er extra coalitiemiddelen komen – gelukkig is dat gebeurd; dat was een flinke zak met geld, die hartstikke hard nodig was – wordt het voor mij lastig om te zien op welke activiteitenlijn er toch nog een onderbesteding was. Ik ben er, zeker omdat het beperkte en schaarse middelen blijven, dan bang voor dat er uiteindelijk zo veel onderbesteding is dat het terugvloeit in de algemene reserves. We hebben die discussie al een paar jaar gevoerd, zeker in het najaar. Volgens mij was dat vorig jaar of het jaar ervoor. Toen vloeide 98 miljoen terug in de algemene reserves. Ik wil dat kunnen voorkomen, omdat ik vind dat al dat geld ten goede moet komen aan ontwikkelingssamenwerking, zeker aangezien we bijvoorbeeld een à twee maanden geleden constateerden dat het potje voor noodhulp voor dit jaar alweer op is. Dan denk ik: dat is zonde en heel ernstig. Ik heb liever dat dat geld niet onderbesteed is en dat dat gewoon ingezet kan worden voor humanitaire zaken.
Voorzitter. Dan een vraag over Civic Space. Ik heb daar een amendement over ingediend. Het drempelbedrag is verlaagd omdat bleek dat het geld moeilijk te besteden is via de ambassades. Tegelijkertijd blijkt ook uit de IOB-evaluaties dat het juist heel goed is om die ambassades in te schakelen. Het is zeker in de strategische partnerschappen en voor de strategische agenda heel belangrijk dat de ambassades in harmonie samenwerken met onze strategische partners. Maar die moeten wel allebei, om het maar even in mijn woorden te zeggen, geoefend blijven, zodat ze elkaar complementeren en versterken. Zeker waar mijn amendement voorzag in een toename van de behoefte aan funding van kwetsbare groepen door de coronacrisis, lag het in de lijn der verwachtingen dat er veel aanspraak zou worden gedaan op dat fonds. In eerste instantie bleek dat niet zo te zijn omdat het drempelbedrag te hoog was. Uiteindelijk zijn we er nu achter dat de bestedingen nog steeds langzaam gaan, hoewel het drempelbedrag is verlaagd.
Dank aan de antwoorden op de vragen die ik heb gesteld. Ik ben het spiekbriefje nu even kwijt, maar daarin stond uit mijn hoofd dat 31 ambassades nu een uitkering hebben gedaan uit dat fonds. Er zijn er nog tientallen die dat niet hebben gedaan. Ik krijg geluiden, bijvoorbeeld uit Uganda, maar ook uit andere landen, dat ambassades huiverig zijn om dat fonds in te zetten, zeker voor kwetsbare groepen, terwijl er wel beroep op is gedaan. Ik zou dus graag van de Minister horen en er inzicht in krijgen door welke ambassades er een verzoek is gedaan dat niet is gehonoreerd omdat de gedachtegang was dat a er al een strategisch partnerschap actief was en dat de ambassade er geen rol in zou hebben, of dat b het een te gevoelig onderwerp was voor de ambassade om iets mee te doen en het liever op een andere manier werd gedaan.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
De heer Hammelburg begint over Uganda. Ik deel zijn zorg over de ontwikkelingen daar voor de kwetsbare doelgroepen en over de wetgeving daar die de kwetsbare gemeenschap in Uganda, de lhbti-gemeenschap, in het bijzonder raakt. Ik heb ook de Kamervragen die de heer Hammelburg heeft gesteld en de reactie daarop van de Minister gezien. Ik zou de heer Hammelburg willen vragen of het terughalen van het geld of het inhouden van budget op ontwikkelingssamenwerking nu niet ook ten koste gaat van de meest kwetsbare mensen in Uganda, die ook onze hulp en bescherming hard nodig hebben?
De voorzitter:
Misschien kunt heel even een momentje wachten, mevrouw Van der Graaf, want de lange bel gaat af. Dan kunnen we het beter verstaan, ook aan de kant van de Minister. Een momentje.
Dat was 'm. Mevrouw Van der Graaf vervolgt.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Was er ook een andere route denkbaar geweest, een meer diplomatieke route, om dit aan te kaarten, zodat het niet direct ten koste gaat van voedselhulp en onderwijs? Nou ja, u kent onze gedeelde inzet op ontwikkelingssamenwerking.
De heer Hammelburg (D66):
Ik ben heel blij met deze vraag. Volgens mij moet ik één ding rechtzetten, want de Minister zit mij ook aan te kijken. Ik heb die vragen heel specifiek gesteld omdat er, zeker met mijn buurman op links, nogal een meningsverschil is over hoe je met deze crisis in Uganda moet omgaan. Ik wilde met mijn schriftelijke vragen ook een waarschuwingssignaal afgeven aan het ministerie en aan de Minister, omdat ik in contact sta met de lokale groepen daar en de regionale organisaties. Die zeggen: alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft, ga niet zomaar rücksichtslos saneren op ODA als reactie op die wet, die homovervolgingswet, in Uganda. Dat is omdat je daarmee de algemene bevolking raakt en omdat uit het verleden blijkt dat dergelijke maatregelen ... Er is een heel erg verschrikkelijk voorbeeld uit het Verenigd Koninkrijk van een paar jaar geleden, waar dit ook is gebeurd, met hetzelfde land. Er was een backlash. Organisaties zijn gesloten, mensen zijn vervolgd, gemarteld, mishandeld en hebben moeten vluchten en er zijn er zelfs een aantal omgekomen. Het gaat dus nogal ergens over.
Voor zover ik het uit de beantwoording begrijp – volgens mij knikt de Minister – liep er één project waarbij Nederland de politie daar hielp met een project, een rechtsstatelijkheidsproject. Je kunt het natuurlijk niet verkroppen dat er een homovervolgingswet wordt aangenomen en dat de politie op grond daarvan met Nederlands geld homoseksuelen zou oppakken. Dat is gestopt, als ik het goed begrijp. De Minister knikt ja. Dat is natuurlijk terecht en belangrijk. Voor zover ik het begrijp – dat is dan ook een vraag aan de Minister – wordt er dus verder op ODA, voor zover er projecten zijn, op dit moment niet gesnoeid, juist omwille van de reden dat het gevaarlijk is, juist voor de mensen die in gevaar zijn. Dat is al heel erg belangrijk.
Ik heb juist om duidelijker te maken wat effectief is en wat niet effectief, in het geval van Uganda en de andere zaken, vergelijkbare zaken, een rondetafelgesprek aangevraagd. Dat zal plaatsvinden op 5 juli om 17.00 uur. Dat weten jullie dan nu ook bij dezen. Dat is juist ook om deze nuances in deze discussie helder te maken.
Laat ik daar nog één ding aan toevoegen. Het gebeurt vaker dat er een antihomowet ergens wordt aangenomen en we zullen dat in de toekomst vaker zien, zeker in Afrika. Er liggen er een aantal op tafel. Ik ga de landen hier even niet noemen, want dat polariseert alleen maar verder. De eerste reflex van sommige partijen is dan om meteen te zeggen: stop met ontwikkelingssamenwerking. Vaak is dat naar mijn idee niet uit goede bedoelingen, omdat inmiddels bekend is, ook omdat ik het heel vaak zeg en ngo's het ook vaak zeggen, dat het een enorme backlash creëert. Wat wel mogelijk is, zijn persoonsgerichte sancties: een visumban voor de politici en de betrokkenen bij deze wetgeving om ervoor te zorgen dat ze niet meer naar Nederland of zelfs naar Europa kunnen komen. Dat zijn maatregelen die je kunt doen. Je kunt ook zeggen: hé Uganda, het is allemaal prachtig, maar wij gaan onze handelsbevorderingsinstrumenten nu bevriezen. Dat is bijvoorbeeld wat RVO nu doet. Dat zijn vragen die ik aanvullend nog heb gesteld aan de Minister. Die vragen zijn volgens mij nog niet beantwoord. Die vragen ga ik dan nu ook niet stellen. Ik wacht de antwoorden af, maar ik hoop wel dat ze snel komen en zeker voor het rondetafelgesprek van 5 juli. Dat is dan misschien wel een vraag van mij aan de Minister. Ik hoop dat dat een helder antwoord is op de vraag die mevrouw Van der Graaf heeft gesteld.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ja, dat is het zeker. Ik juich het ook toe dat hier de nuance wordt gezocht.
De heer Hammelburg (D66):
Dank. Het gaat overigens niet alleen over homoseksuelen, lhbtiq+ in het algemeen. Het geldt ook voor religieuze minderheden, christelijke groeperingen bijvoorbeeld. We zien dat vaker gebeuren. Dan is er een reflex van rechts om te zeggen: schrap het ontwikkelingssamenwerkingsgeld, geen geld meer naar die verschrikkelijke landen. Ik snap die reflex ergens ook nog wel, maar het is te plat, te makkelijk. Je moet kijken wat effectief is. Het gaat om mensenlevens.
De voorzitter:
Meneer Hammelburg, u vervolgt. Ik weet niet of u al een beetje aan het einde van uw inbreng bent.
De heer Hammelburg (D66):
Ik heb nog een aantal zaken, voorzitter. De vraag over Civic Space heb ik gesteld. Dan nog twee punten. Een gaat over de 36 Afghaanse vrouwen die nog in hun opleiding zaten die zou worden betaald door Nederland. Ik hoorde gister of eergisteren het goede nieuws – ik las het goede nieuws in een brief; het was een brief – dat er een plek is gevonden in Dominica. Inmiddels bereiken mij berichten dat dat geen optie is voor deze vrouwen en dat geen van hen bereid is om hieraan mee te werken. Dat heeft te maken met het feit dat zij hun kinderen niet mogen meenemen en dat het dus gewoon simpelweg geen optie is. Dan is het een oplossing die geen oplossing is. Mijn vraag aan de Minister is hoe dit nou precies zit. Wat is hier aan de hand en zijn er alternatieven die wel werken? Wordt er met Nederlandse ngo's gesproken die ook alternatieven hebben geboden? Want ook daar hoor ik positieve geluiden over dat het mogelijk is om het meer in de regio te doen. Ik hoorde ergens Qatar vallen, maar ik weet niet of dat waar is. Dat is eventjes via de brede band.
Voorzitter. Tot slot een wat lastigere vraag. We hebben in de Voorjaarsnota gezien dat de tegenvaller op de begroting door de eerstejaarsasielinstroom gigantisch is. Er is ook een motie aangenomen, van de ChristenUnie, CDA en D66, om daar een oplossing voor te vinden. We hebben al best wel lang deze discussie over de systematiek van de eerstejaarsopvang en daar zijn verschillende politieke opvattingen over, maar het is wel een begrotingsafspraak. De ramingen op basis waarvan de Minister de begroting voor 2022 en ook 2023 heeft opgesteld, lagen vele malen lager. Tegelijkertijd hebben we dit onderwerp vorig jaar tijdens de begrotingsbehandeling al besproken en heeft de Minister een begroting gepresenteerd voor 2023, waarin voor artikel 1.3, DRIVE – ik noem dat toch even «semigebonden hulp» – 120 of 160 miljoen euro uit verdeelartikel 5.4 is gehaald.
Ik heb een aantal vragen hierover aan de Minister. Wanneer was de Minister ervan op de hoogte dat de tegenvaller nog groter was dan de ramingen? Was dit al concreet bij haar bekend toen ze de begroting voor 2023 aan ons presenteerde? Als dat zo is, waarom heeft ze ervoor gekozen om de intensivering op beleidsartikel 1.3 uit het bufferartikel te halen terwijl dit niet bij de coalitieprioriteiten hoort en de asieltegenvaller potentieel al bekend was? Vindt de Minister dit een verantwoorde keuze onder die omstandigheden? Heeft de Minister de prioriteiten uit het coalitieakkoord dan wel vooropgezet of heeft ze die naar de achtergrond verschoven naar een andere eigen prioriteit? Die vraag stel ik omdat wij nu bijvoorbeeld moesten constateren dat in het geval van de aardbevingen in Turkije en Syrië de kas op was en dat we dit jaar al niets meer kunnen doen op noodhulp.
Tegelijkertijd is er vorig jaar geld voor 2023 ingezet voor een project waarvan 70% terugvloeit naar Nederlandse bedrijven. Als het dan schaars wordt, gaan mijn nekharen wel echt overeind staan, want dat betekent gewoon dat we zeggen: vanuit het Ontwikkelingssamenwerkingsbudget hebben we een prioriteit gesteld voor iets wat terugslaat bij de Nederlandse bedrijven – ja, gerelateerd aan ontwikkeling, dat snap ik ook – maar we hebben geen geld meer voor noodsituaties. Dan is er wel echt iets misgegaan. Ik ontvang heel graag een overzicht en een tijdlijn van de Minister over wanneer deze beslissing is genomen, op basis van welke gegevens, en wanneer bij haar bekend was dat die tegenvallers veel groter waren dan de ramingen, die eerder bekend waren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Er is nog een vraag van de heer Klink. Gaat uw gang.
De heer Klink (VVD):
Ik heb een vraag over het laatste wat de heer Hammelburg naar voren bracht. Waarom houdt de heer Hammelburg een pleidooi voor de versterking van de positie van China in Afrikaanse landen als het gaat om infrastructurele projecten?
De heer Hammelburg (D66):
Sorry, ik probeer ... Ik ben even afgeleid. Ik geloof niet dat ik de vraag helemaal begrijp.
De heer Klink (VVD):
Er is voorgesteld – dat is ook uit de nota van de Minister gebleken – om met Nederlandse bedrijven meer stappen te zetten als het gaat om infrastructurele projecten, omdat Nederland juist op dat gebied internationaal veel meer expertise, veel meer faam en een heel goede kennispositie heeft, en ook echt het verschil kan maken, echt impact kan maken. Als je dat niet op die manier doet en je wil op het gebied van infrastructurele projecten wel iets doen in lage- en middeninkomenslanden in Afrika, dan krijgt uiteindelijk gewoon de scherpste aanbieder de klus. We weten allemaal dat dat heel vaak China is. Als je hier dus kritisch op bent, dan is dat wel een gevolg. Mijn vraag is waarom de heer Hammelburg dat toejuicht.
De heer Hammelburg (D66):
Dit is helemaal niet wat ik zeg en ik juich dat ook helemaal niet toe. Sterker nog, ik heb over dat DRIVE-project tegen de Minister gezegd: zorg ervoor dat het in ieder geval niet in handen komt van Chinese staatsbedrijven of semistaatsbedrijven. Laat daar geen misverstand over bestaan. Maar in Nederland hebben we binnen OESO afgesproken dat we er 0,7% van ons bni aan uitgeven, voor solidariteit en conflictpreventie en tegen armoede. Daar zitten we iets onder, maar we gaan de goede kant op, zoals de heer Futselaar ook zei. Maar op het moment dat er geldschaarste is, moet je zorgen dat dat geld wel aan de kerntaken wordt besteed, zoals conflictpreventie en armoedebestrijding, en aan de prioriteiten die we in het coalitieakkoord hebben afgesproken; u en ik overigens ook. Denk aan het helpen van ontwikkelingslanden met een groene doorstart in klimaatmitigatie en klimaatadaptatie, aan opvang in de regio. Dat is ook een wens van de VVD.
Doordat ontwikkelingssamenwerking – dat zegt de Algemene Rekenkamer ook en het is ook al een jarenlange discussie – een soort opgetuigde kerstboom is, ook door wensen vanuit de Kamer en allerlei organisaties uit het maatschappelijk middenveld, zijn de effectiviteit, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid de afgelopen jaren afgenomen. We hebben nu al jaren een project om dat weer beter te maken. De Rekenkamer zegt ook: dat lukt. Als we meer schaarste hebben – dat is precies wat hier is gebeurd; er is veel meer schaarste – dan moeten we er ook echt voor zorgen dat we met het geld dat overblijft focussen op de beleidsprioriteiten. We moeten focussen op de coalitiebeleidsprioriteiten en niet op nog een extra prioriteit – ik zal het niet een «hobby» noemen, want het is ook belangrijk – die de Minister er zelf nog aan toevoegt buiten het coalitieakkoord om, waardoor we die werking van de afgelopen jaren tegengaan en ook zeggen dat we de aanleg van wegen belangrijker vinden dan mensen van eten voorzien in een aardbevingsgebied. Want uiteindelijk gaat het wel over keuzes met schaarse middelen. Dan zeg ik dat we bij de coalitieprioriteiten moeten blijven en niet in extra projecten moeten gaan werken. Als je al wist dat die ramingen en die tegenvaller veel hoger zouden worden en alsnog de beslissing hebt genomen om geld weg te halen bij coalitieprioriteiten en in te zetten voor artikel 1.3, voor infrastructuurprojecten waarvan je weet dat 70% ook weer terugvloeit naar Nederlandse bedrijven, dan heb ik daar echt grote bezwaren tegen. Ik hoop dat u die toch ook hebt.
De voorzitter:
Dat is een uitvoerige reactie. Heeft de heer Klink nog een vervolgvraag?
De heer Klink (VVD):
Nou, ik kan ook met mijn eigen inbreng beginnen. Nee, ik heb daar niet op voorhand bezwaren tegen. Op zich blijf ik het in z'n algemeenheid bijzonder vinden dat de OESO-normen, -richtlijnen of -afspraken te pas en te onpas worden aangehaald, maar dat er bij de bekostiging van eerstejaarsasielzoekers, die ook daarop gebaseerd is, eventjes de andere kant op wordt gekeken. Ik heb daar met mevrouw Van der Graaf ook weleens een discussie over gehad. Ik blijf dat bijzonder vreemd vinden: de ene keer willen we wel kijken naar de OESO-richtlijnen, de OESO-normen of de OESO-afspraken en de andere keer, als dat even niet uitkomt, niet. Dat blijf ik een bijzondere figuur vinden.
De voorzitter:
Een reactie van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Nu breekt m'n klomp. D66 zegt: wij willen 0,7%. De ChristenUnie zegt: wij willen 0,7%. De VVD zegt: we willen liever naar nul, met alleen nog noodhulp. Dat is toch algemeen bekend? En dan gaat u ons dat verwijt maken? Sorry, maar waar gaat dit nog over? Het spijt me wel, maar ...
De voorzitter:
Kort en via de voorzitter, alstublieft.
De heer Hammelburg (D66):
Die OESO-normen hebben we afgesproken. We groeien daarnaartoe – we zitten nu op 0,67% – en daar moeten we op blijven. Als de VVD dat anders ziet, zeg dat dan gewoon en beschuldig ons niet. U bent aan het gaslighten.
De voorzitter:
Ik moedig iedereen aan om via de voorzitter te spreken en om niemand persoonlijk aan te spreken.
De heer Klink (VVD):
Het enige wat ik zeg, is dat de kosten van eerstejaarsasielopvang conform de OESO-afspraken ook toegerekend mogen worden aan de ODA. Dat is wat daarin staat. Dat komt sommige leden in deze Kamer slecht uit en daarom kijken ze daar maar niet naar. Dat is het enige wat ik wilde zeggen.
De voorzitter:
Dat was uw derde interruptie. Nog een reactie tot slot, om het af te ronden, meneer Hammelburg?
De heer Hammelburg (D66):
Jazeker. Dank u, voorzitter, en ik zal via u spreken; excuus. We hebben een coalitieakkoord afgesproken op basis van ramingen voor de eerstejaarsopvang die ergens tussen 100 miljoen en 200 miljoen of 300 miljoen hingen en we zagen dat daar een groei in zat. We hebben in het coalitieakkoord ook afgesproken dat we een half miljard extra structureel zouden investeren, beginnend met 300 miljoen en oplopend tot 0,5 miljard, en dat structureel. Dat hebben we niet voor niets afgesproken. Daarbij hebben we ook afgesproken dat we richting het eind van deze kabinetsperiode toegroeien naar die OESO-norm van 0,7%. Nu die ramingen niet bleken te kloppen en de tegenvaller gigantisch veel hoger is, kunt u zich ook de vraag stellen of die coalitieafspraak van 0,5 miljard niet wordt geschonden en of die niet verdampt. Dat is ook de reden waarom ik de Minister vraag hoe het nou zit: wist de Minister bij de schaarsheid van middelen al van die hogere cijfers op het moment dat zij toch een eigen beleidsprioriteit wilde versterken met het bufferartikel, dat juist is bedoeld voor tegenvallers en het opvangen daarvan? Zij had er ook voor kunnen kiezen om de coalitieprioriteiten en de beleidsprioriteiten van het ministerie te beschermen met dat bufferartikel.
De voorzitter:
Dank voor uw reactie, meneer Hammelburg. Ik zou de heer Klink willen aanmoedigen om te starten. Ik weet niet of ik moest begrijpen dat hij startte met zijn inbreng of dat het toch nog een tweede of derde interruptie was. Daarom zei ik dat het zijn derde interruptie was, maar nu zou ik hem willen aanmoedigen om te starten met zijn inbreng.
De heer Klink (VVD):
Dank. Ik zal daarmee beginnen. Ik weet niet hoeveel interrupties we eigenlijk hebben, want dat is bij WGO's soms toch ongelimiteerd?
De voorzitter:
Dat klopt; dat is zeker waar.
De heer Klink (VVD):
Maar ik ga niet nog meer interrumperen, want hier kunnen over en weer nog heel veel interrupties geplaatst worden die ook raakvlakken hebben met tal van andere onderwerpen. Maar goed, ik begin met mijn inbreng.
Net als de collega's Futselaar en Hammelburg begin ik met een compliment aan het departement. De financiële verantwoordingsinformatie over het jaar 2022 voldoet volgens de Algemene Rekenkamer op totaalniveau aan de te stellen eisen, en dat voor het derde jaar op rij. Dat is echt iets goeds. Een welgemeend compliment aan eenieder die daaraan meegewerkt heeft en ook zeker aan alle mensen van het departement.
Het is sinds Minister Kaag kabinetsbeleid om de fragmentatie van de OS-activiteiten terug te dringen. Het doel was om het aantal activiteiten op 1 januari 2022 met een kwart te verminderen ten opzichte van 2019. Deze doelstelling is niet gehaald, maar het aantal activiteiten is begin 2023, met 22% minder, wel duidelijk lager dan aan het begin van 2019. Ook de doelstelling van -33% voor het verminderen van het aantal landenactiviteiten heeft het ministerie gehaald. Dat was op 1 januari 2022 al met 38% gedaald ten opzichte van 1 januari 2019. Ook dat is wat de VVD-fractie betreft een goede ontwikkeling. Het is belangrijk dat de Minister nu ook blijft volhouden en erop blijft inzetten om de fragmentatie van OS-beleid terug te dringen. De leden van de VVD-fractie willen weten welke strategische afwegingen de Minister maakt bij OS-relaties met derde landen. Hoe worden de positieve impact, ons eigenbelang zoals migratiedeals, de afbouw van Chinese afhankelijkheid en het verdedigen van onze westerse waarden geborgd en gewogen?
Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking was Nederland in 2022 wederom een speler van formaat. Zo kwam het ODA-percentage uit op 0,67% van het bni en was Nederland in 2022 in absolute bedragen de zevende donor ter wereld. Nederland gaf bijvoorbeeld in absolute bedragen meer geld aan ontwikkelingssamenwerking dan grotere landen met grotere economieën zoals Italië, Spanje en Australië. Voor de VVD-fractie was en is het van belang om ons binnen BuHa-OS ook te richten op de handel en de investeringen. Dit is belangrijk voor de lage- en middeninkomenslanden, maar uiteraard ook voor Nederland. Handel is belangrijk voor Nederland, met zijn open economie. Veel Nederlandse bedrijven, grote en kleine, doen zaken in het buitenland. De export zorgt voor een derde van onze welvaart en ruim 2 miljoen banen. Juist vanwege de veranderende wereld is het belangrijk om geopolitiek, strategisch en minder naïef te kijken naar de partnerschappen tussen de EU en andere blokken in de wereld. De VVD-fractie is van mening dat het heel verstandig is om strategische partnerschappen met derde landen aan te gaan, zoals de Zuid-Amerikaanse Mercosur-landen.
Tot slot heb ik nog twee kleinere handelszaken, want dat blijft maar doorgaan. Die zijn gerelateerd aan Oekraïne en aan Iran. In sommige gebieden in Oekraïne is er behoefte aan Nederlandse fokvaarzen om de veestapel en de voedselvoorziening weer meer op gang te krijgen. Juist vanuit het Nederlandse departement wordt de certificering helemaal stopgezet. Dat zou je eigenlijk niet moeten willen als je de handel en de voedselvoorziening in dat gebied wilt verbeteren.
Een ander punt dat ik wil aandragen en waarop de Minister misschien een reflectie kan geven, is Iran. Het is best bijzonder dat de export naar Iran van goederen die ook voor andere doeleinden gebruikt zouden kunnen worden, het afgelopen jaar juist is toegenomen. Mijn vraag is hoe het zit met andere Europese landen. Ik kan me voorstellen dat de Minister onmogelijk in tweede termijn daarop terug kan komen, maar misschien kan de Minister het wel in de vorm van een brief sturen. Aangezien ze er nu toch zit, vraag ik haar maar direct of ze in beeld kan brengen hoe dat met andere Europese landen zit. Laten zij ook die gekke stijging zien in de export naar Iran, met alle problematiek die daar de afgelopen tijd steeds strenger is geworden?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank, meneer Klink. Dat waren ruim vier minuten. U heeft dus nog heel veel tijd over voor de tweede termijn, of u heeft het sneller gedaan dan verwacht. Ik geef graag het woord aan mevrouw Van der Graaf.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter, voor het woord. Ik begin met de koppeling van het bni en het percentage ODA. Sinds het kabinet-Rutte II neemt Nederland 0,7% min de 1,4 miljard als uitgangspunt voor de berekening van het ODA-budget, het zogenaamde ODA-plafond. Het kabinet streeft naar een budget voor ODA van 0,7% van het bni in 2030, maar die doelstelling is niet bereikbaar wanneer de structurele korting van 1,4 miljard blijft staan.
Voorzitter. Dit leidt tot de volgende vragen. Kan de Minister toelichten wat precies de oorzaken zijn van de stijging van het bni-percentage van 0,52 over 2021 naar 0,67 over het jaar 2022? Kan de Minister ook toelichten of die 0,7% van het bni nog steeds het uitgangspunt is voor de ODA-berekeningen bij de komende HGIS-nota? Ik vraag de Minister ook om uitleg te geven over waarom de Kamer de brief die is toegezegd over de uitwerking van de motie over de fluctuaties van het ODA-budget nog niet heeft ontvangen. De Minister heeft die toegezegd voor de Voorjaarsnota. In het debat over de Voorjaarsnota heeft de Minister van Financiën gezegd: hij komt eraan. Dus waar hangt die? Kan de Minister precies uitleggen wie er dwarsligt?
Voorzitter. Dan vraag ik naar de bilaterale migratiepartnerschappen. In het beleidsverslag geeft de Minister bij verschillende onderwerpen aan op welke wijze en met welke brief de Kamer al eerder is geïnformeerd, maar dat ontbreekt bij het beleidsverslag rondom migratiesamenwerking. De Minister maakt niet duidelijk met welke landen bilaterale migratiepartnerschappen precies vorm krijgen en met welke dit proces moeizaam is. De Minister benoemt hierbij ook de vorm van partnerschappen, maar werkt niet uit wat juridisch de status daarvan is. Ik vraag haar of zij kan toelichten met welke landen bilaterale migratiepartnerschappen vorm krijgen. Kan zij ook toelichten wat de juridische status is van dergelijke partnerschappen? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Wat betekent het precies dat de Minister aangeeft dat het gehele BHOS-instrumentarium kan worden ingezet?
Voorzitter. Dan vraag ik om meer sturing en meer inzicht voor de Kamer. De Minister geeft sinds vorig jaar meerjarig inzicht in de omvang van verplichtingen. Op hoofdlijnen krijgt de Kamer zo meer zicht op de meerjarige verplichtingen die worden aangegaan om beleid uit te voeren. Het overzicht maakt echter niet duidelijk wanneer programma's en projecten nou precies aflopen en wanneer er ruimte is voor nieuw beleid. Met het aangaan van verplichtingen wordt de ruimte van de Kamer dus ook beperkt in de toekomst. Ook komt er halverwege de termijn van de Minister pas weer ruimte om in te zetten op nieuwe beleidskeuzes die zijn ingezet.
Voorzitter, even een vraag. Heb ik nog één minuut over om te spreken?
De voorzitter:
U heeft meer tijd. Er zijn geen maximale tijden.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
O, ik zit me voor niks ...
De voorzitter:
U bent enorm aan het haasten, viel me op.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dat klopt. Ik hoorde allemaal collega's zeggen: vier minuten.
De voorzitter:
Nee, nee. Nee, hoor. We hebben ook doorgekregen dat u zeven minuten heeft, maar dat is natuurlijk voor beide termijnen. Neemt u uw tijd.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dan ga ik het gewoon even uitleggen. We werken met een systeem van subsidies via tenders. Dan wordt er een voorstel ingediend met een langere looptijd en als dat wordt gehonoreerd, dan wordt het pas in de jaren dat het wordt uitgegeven, in de begroting opgenomen. Dat leidt ertoe dat deze Minister bijvoorbeeld met een nieuwe beleidsnota is gekomen in deze periode, maar er pas later in deze periode aan toekomt om dat bedrag uit te gaan geven. Dat was in de vorige periode net zo. Dat leidt er dus ook toe dat de Kamer gewoon veel minder sturingsmogelijkheden heeft. Wij hebben minder inzicht hierin.
De ChristenUnie zou willen dat wij een beter inzicht krijgen in de stand van de aangegane verplichtingen, meerjarig, bij de begroting en bij de suppletoire begrotingen en daarbij inzicht krijgen in hoe mutaties leiden tot een hogere stand van de verplichtingen. Dat is de kern van de vraag. Wij krijgen als Kamer gewoon superweinig inzicht. Er zijn een paar voorbeelden van departementen waar meer inzicht wordt geboden. Bij Defensie kennen we bijvoorbeeld het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waar ik zelf woordvoerder op ben, kennen we het MIRT Projectenboek. Dat is juist ingesteld om de Kamer meerjarig inzicht te kunnen geven. Dat is ook de wens die wij voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben en de begroting daarvoor.
Ook de Rekenkamer heeft de Kamer al twee keer gewezen op het feit dat de Minister grote tenders aangaat zonder ook de Kamer tijdig te informeren.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Graaf, er is een interruptie van de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Dank, voorzitter. Ik heb een vraag aan mevrouw Van der Graaf over meer mogelijkheid hebben om bij te sturen. Eigenlijk hoor ik daarin een soort pleidooi om minder afdrachten te doen aan multilaterale organisaties. Want als je dat doet, afdragen aan multilaterale organisaties, geef je natuurlijk per definitie iets uit handen als nationale parlementen. Is dat zo of ziet mevrouw Van der Graaf dat toch absoluut niet zo?
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
De heer Klink moet mijn pleidooi zo begrijpen dat de Kamer op dit moment gewoon helemaal geen sturingsmogelijkheden heeft op beleid, überhaupt op dit soort vraagstukken, want daar zitten beleidsprioriteiten achter en daar kun je vanuit de ChristenUnie misschien weer anders tegen aankijken dan vanuit de VVD, D66, het CDA of de SP. Op dit moment komt de Kamer eigenlijk helemaal niet toe aan die vraag, omdat we het niet weten. Wij hebben gewoon te weinig zicht op wat er in die begroting precies onder ligt. Het afgelopen jaar is daar gewoon wel een heel illustratief voorbeeld van. Het was de eerste keer dat ik zo'n begroting deed bij BuHa-OS. Daar hadden we een begroting gekregen met bij ieder beleidsartikel nul beleidsruimte voor de Kamer om nog wat te doen; alles was in meerjarige verplichtingen weggestopt. Maar wij hadden absoluut geen enkel zicht op waar dat nou precies naartoe ging. Ik denk dat de Kamer zichzelf tekortdoet als we daar geen aandacht aan schenken. Ik heb ook gemerkt dat het gewoon lastig is om met beleidsvoorstellen te komen. Alles is ook ontraden. Dat komt ook door het gebrekkige zicht dat wij hebben op hoe die begroting nou precies in elkaar steekt. Ik zie bij een aantal andere departementen dat dat gewoon beter kan. De ChristenUnie wil ook echt dat dat beter wordt. Ik kan me dus niet voorstellen dat de VVD het daar niet mee eens zou zijn.
De voorzitter:
Een vervolginterruptie van de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
U zegt dus eigenlijk, zeg ik via de voorzitter: minder juridische meerjarige verplichtingen.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Nou, ik leg wel even de vinger op het aangaan van die meerjarige tenders, waar de Kamer – dat zegt de Rekenkamer ook – eigenlijk gewoon helemaal niet tijdig in wordt meegenomen. Wij kunnen daar al bijna niks mee, of we krijgen twee weken van tevoren een brief waarin staat: we gaan gewoon op de oude voet verder. Wat heb je als Kamer dan nog voor moment om bij te sturen en om het moment te bepalen wanneer er ruimte is voor nieuw beleid? Dus ja, ik ben wel op zoek naar meer sturingsmogelijkheden waarbij de Kamer kan zeggen «nee, we gaan hier nu toch iets anders doen» of «we nemen de aanbevelingen die uit een evaluatie komen ter harte en willen die nu een plek gaan geven». Ik zie dat we als Kamer, met de manier waarop er nu gewerkt wordt, eigenlijk altijd buitenspel worden gezet. Dat is wat het effect nu is. Dat is het pleidooi dat ik hier houd. Dan pas kom je aan de vraag toe dat we beleidskeuzes kunnen maken en dat we dus ook verschillen van inzicht kunnen hebben over de koers die dan gevaren moet worden. Pas dan kom je daar echt aan toe, en nu niet.
De voorzitter:
De heer Klink heeft geen behoefte aan een vervolg, maar de heer Hammelburg wel.
De heer Hammelburg (D66):
Ja, ter verduidelijking, voorzitter. Ik had dezelfde vragen als mevrouw Van der Graaf en ben het helemaal met haar pleidooi eens. Vanuit verschillende perspectieven is die transparantie gewoon heel erg belangrijk. Dat is lastig – dat snap ik ook – maar het moet wel gebeuren. Wij moeten als Kamer kunnen sturen. Ik ben wel bang dat het kan doorslaan op een wens van de Kamer om een project op programmaniveau te gaan bijsturen. Dat is natuurlijk niet aan de Kamer om te doen, maar ik geloof ook niet dat mevrouw Van der Graaf dat bedoelde. Maar ik ben ook bang voor de vraag die de heer Klink aan mevrouw Van der Graaf stelde, namelijk: bent u dan tegen de juridische verplichting voor meer jaren? Want als er één ding is waar ngo's behoefte aan hebben om langdurig op ontwikkeling te kunnen sturen – dat blijkt ook uit de IOB-evaluaties – dan is dat eerder langere juridische verplichtingen, eigenlijk richting de tien jaar, dan teruggaan naar twee of één jaar. Is mevrouw Van der Graaf dat wel met mij eens?
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Fragmentatie van het beleid is niet wat we zouden moeten promoten. Dat is ook niet het pleidooi dat ik hier houd. Er wordt ook voor gewaarschuwd om dat vooral niet te doen. Maar eigenlijk is waar nu aan gewerkt wordt op het ministerie wel heel illustratief. We hebben een debat gevoerd over noodhulp, humanitaire hulp, op de dag nadat er werd aangekondigd dat er een gigantische bezuiniging zou moeten gaan plaatsvinden, maar de Minister heeft nog geen idee waar ze dat vandaan kan halen omdat er onvoldoende inzicht is in de juridische verplichtingen die al zijn aangegaan, waar je iets weg kunt halen zonder dat dat extra kosten zou opleveren bijvoorbeeld. Er wordt nu groot onderzoek gedaan op het departement. Daar hebben ze gewoon niet gelijk inzicht in; laat staan dat wij daarover geïnformeerd kunnen worden. Ik denk dus dat hier echt wel werk aan de winkel is en dat de Kamer daar gewoon meer inzicht in zou moeten krijgen.
Voorzitter. Voordat ik aan de ...
De voorzitter:
Er is nog een vraag van de heer Hammelburg, voordat u verdergaat.
De heer Hammelburg (D66):
Ja, ook omdat er mensen meekijken met het debat, zeker ook vanuit het maatschappelijk middenveld. Dit is toch geen pleidooi van de ChristenUnie om te zeggen «ik wil niet meer naar meerjarige partnerschappen en contracten van drie, vier, vijf of zelfs tien jaar»?
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Nee. Als er nu een tender wordt uitgezet voor een programma voor een periode van vijf tot acht jaar, hebben wij geen inzicht in wanneer die juridische verplichting precies afloopt, met andere woorden: wanneer er weer ruimte ontstaat voor nieuw beleid. We hebben überhaupt dat inzicht niet. Ik houd hier geen pleidooi voor het inkorten van datgene waar uw zorg zit, maar het punt is dat wij het gewoon niet weten.
De voorzitter:
Ik denk dat dit helder is.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik vind het belangrijk dat we dat wél weten, en de ChristenUnie vindt dat ook.
De voorzitter:
Ik denk dat de heer Hammelburg tevreden is met die laatste duiding. U vervolgt.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Hetzelfde pleidooi gaat op voor de revolverende fondsen, die buiten de begroting zijn geplaatst. Ook daarbij krijgen wij geen zicht op de mutaties. Ook daar heeft de Rekenkamer over geadviseerd. De Minister heeft op dat vlak een beknopt overzicht in het jaarverslag opgenomen, maar dat is niet hoe de Rekenkamer adviseerde dat de Kamer geïnformeerd zou moeten worden. De Rekenkamer vond dat de Kamer meer inzicht nodig had in het beleid dat buiten de begroting om met die fondsen wordt uitgevoerd.
Dan kom ik bij de punten waarop ik heel graag een toezegging zou willen vragen van de Minister. Kan de Minister toezeggen met ingang van de komende begroting een meerjarig overzicht op te nemen met daarin een stand van de verplichtingen van vijf tot zeven jaar, niet alleen met de mutaties zoals die nu bij de Voorjaarsnota worden gegeven, maar ook met de eindstand. Wat is dan het totaal van de verplichtingen die de Minister de komende vijf tot zeven jaar al is aangegaan? Wanneer lopen de programma's en de projecten af? Wanneer ontstaat er ruimte voor nieuw beleid? Dat is de eerste toezegging die ik zou willen vragen van de Minister.
De tweede toezegging die ik zou willen vragen is of de Minister bij de begroting ook een overzicht wil opnemen van de mutaties van de revolverende fondsen en een toelichting daarbij met wat er terugkomt aan aflossingen, wat er aan nieuwe leningen wordt uitgezet en wat de Minister jaarlijks doteert aan een fonds.
Dan zou ik nog een derde punt willen neerleggen. Dat is er meer eentje voor ons als commissie en voor de begrotingsrapporteurs. De heer Klink zegt buiten de microfoon «die we nog niet hebben», maar ik dacht: misschien wil hij wel rapporteur voor de begroting worden. Ik wil graag dat we met ideeën komen over hoe we als Kamer onze rol kunnen inzetten. Ik denk dat dit echt vragen zijn die daar ook thuishoren. Ik grijp het moment van het terugkijken op het jaar 2022 aan om deze fundamentele vragen over de begroting BuHa-OS aan de orde te stellen. Ik hoop toch echt dat de Minister dat gaat honoreren.
De voorzitter:
Dat waren uw laatste oproep en verzoek, geloof ik.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ja.
De voorzitter:
Dan zijn we wat dat betreft al aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik wil graag twintig minuten schorsen. Dat betekent dat ik tot 15.10 uur schors. Dat zou moeten kunnen.
De vergadering wordt van 14.49 uur tot 15.18 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom terug bij het wetgevingsoverleg van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Voordat ik het woord geef aan de Minister voor haar reactie op de vragen die zijn gesteld in de eerste termijn, zou ik even de spelregels willen afspreken. We streven naar vijf interrupties, maar wel zo bondig mogelijk. Daarmee denk ik dat we de eerste termijn van de Minister keurig binnen de tijd kunnen houden, zodat we op tijd met de tweede termijn kunnen starten.
Ik geef graag het woord aan de Minister.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. In dit debat blikken we terug op het afgelopen jaar, op het jaar 2022. Dat doen we natuurlijk aan de hand van de resultatenrapportage en het rapport van de Algemene Rekenkamer. Vorig jaar stond natuurlijk vooral in het teken van Oekraïne, de Russische inval in Oekraïne en de gevolgen van de oorlog. We hebben daar ook vanuit BHOS een heleboel voor gedaan, natuurlijk ook op militair gebied. Dat hebben we niet vanuit BHOS gedaan, maar vanuit het kabinet. Ik vind het echter toch belangrijk om daarbij stil te staan. Dat heeft het jaar 2022 natuurlijk wel getekend, en dat doet het dit jaar nog steeds.
Ik heb een aantal blokjes waarin ik vragen zal beantwoorden. Het eerste blokje bevat vragen naar aanleiding van het rapport van de Rekenkamer. Het tweede blokje bevat vragen over het jaarverslag en de cijfers. Het derde blokje bevat overige vragen. Tot slot heb ik nog een vierde blokje. Dat gaat over de toezeggingen, onder andere naar aanleiding van de motie-Van der Graaf.
De voorzitter:
Sorry, ik was even de blokjes aan het opschrijven. Er is een vraag van de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Ja, ik heb even een vraag. Zijn het vier interrupties?
De voorzitter:
Iedereen heeft vijf interrupties. Er zijn vier blokjes, heb ik net begrepen van de Minister.
De heer Klink (VVD):
O, vijf interrupties.
De voorzitter:
Ja. De blokjes zijn: Algemene Rekenkamer, jaarverslag en cijfers, overig en de toezeggingen. Iedereen heeft inderdaad vijf interrupties. Ja? Oké
Minister Schreinemacher:
Ik vind het volgende toch ook wel belangrijk. In deze Kamer wordt soms gezegd dat onze ontwikkelingssamenwerking weggegooid geld is en dat er weinig wordt bereikt. Gelukkig hangt geen van deze leden die mening aan. Ik vind het echter toch belangrijk, voor de mensen die het jaarverslag niet hebben kunnen lezen, om nog eens een paar resultaten te noemen waar we trots op mogen zijn. Er zijn bijvoorbeeld 23 miljoen mensen bereikt met verbeterde voeding. Meer dan 10 miljoen boerenhuishoudens hebben hun productiviteit en inkomen kunnen verbeteren. 3,8 miljoen mensen kregen toegang tot veilig drinkwater. Bijna 6 miljoen mensen kregen toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen. 21.000 bedrijfsplannen van het mkb en 314.000 directe banen in lage- en middeninkomenslanden zijn ondersteund. Samen met onze partners is bijna 370 miljoen euro privaat kapitaal voor het behalen van de SDG's gemobiliseerd. 178.000 vluchtelingen en migranten kregen toegang tot noodhulp en bescherming. Bijna 5.000 migranten hebben ondersteuning gekregen bij herintegratie in hun gemeenschappen. Het gaat om een heleboel geld, om een heleboel belastinggeld, dus ik vind het belangrijk dat we laten zien wat we daarmee bereikt hebben. Ik vind echt dat we daar trots op mogen zijn.
Dan kom ik nu bij de vragen over het rapport van de Rekenkamer. Allereerst veel dank voor de complimenten. Veel dank voor de complimenten aan de mensen op het departement. Ik sluit me daar ook bij aan. Die nul onvolkomenheden zijn echt bijzonder. Dat is echt met dank aan alle controles op de posten en in Den Haag. We blijven daar natuurlijk hard aan werken. Dank voor de complimenten van de leden.
Ik ga over tot de vragen. Ik begin met een vraag van de heer Futselaar. Hij vroeg naar een reflectie op handel ten koste van OS en het tegengaan van vluchtelingen versus het werken aan ontwikkeling. Eigenlijk gaf de heer Futselaar het volgende zelf al een beetje aan in zijn vraag. Het hoeft wat mij betreft niet of-of te zijn. Wat mij betreft kan het elkaar ook versterken. Juist door perspectief te bieden in landen van herkomst en het tegengaan van grondoorzaken van armoede en migratie, werk je aan het tegengaan van vluchtelingenstromen en instroom in Europa en Nederland. Wat dat betreft hoeft het een het ander dus niet uit te sluiten.
Dan handel en OS. Ik kom natuurlijk in allerlei landen met een dubbele pet op. Ik merk dat de landen ontzettend dankbaar en blij zijn met onze OS-hulp, maar zij zouden ook wel heel graag meer handel met ons willen drijven. We zijn heel blij met de investeringen die we doen. Vaak is Nederland een van de grootste investeerders uit de EU. Dat wordt zeer gewaardeerd. In het programma Private Sector Development, onder artikel 1.3 op de begroting, gaat het ook vaak over handelsfacilitatie en hoe we landen kunnen helpen om hun exportproducten makkelijker op de Europese markt te krijgen en hoe we daarbij voor kleine ondernemers meer perspectief kunnen schetsen. Op dit programma kom ik trouwens later nog terug. Ik zie het niet zozeer als het een of het ander; volgens mij kan het heel goed samengaan. Natuurlijk blijft investeren in ontwikkeling essentieel, naast handel. We blijven op beide inzetten.
De heer Futselaar vroeg ook naar het dilemma tussen fragmentatie en flexibiliteit. We hebben inderdaad de fragmentatie in de programma's teruggebracht. De manier waarop wij voorzien dat we de flexibiliteit kunnen behouden, is door te investeren in langjarige, grote fondsen. Dat gaat om ongeoormerkte donaties, geld aan bijvoorbeeld de VN en de DRA. Dat doen we om ervoor te zorgen dat juist die grote fondsen en de grote internationale organisaties flexibel met geld kunnen omgaan, waardoor zij er ook op kunnen inspelen als er op een bepaald moment een ramp gebeurt.
De heer Hammelburg vroeg daar ook naar: is ons humanitair budget op? Nee. Het is allemaal juridisch gecommitteerd. Het zit in die fondsen, maar de fondsen kunnen er wel geld voor inzetten als er nu een humanitaire ramp plaatsvindt. Wij hebben het zelf niet tot onze beschikking op de begroting, maar het is juridisch verplicht. Wij kunnen dus wel degelijk met die organisaties in gesprek om daar bij een humanitaire ramp op in te zetten.
De voorzitter:
Minister, er is een interruptie van de heer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Ik begrijp dat wel, maar neem de UNHCR. Nederland is traditioneel een van de grotere donateurs aan die organisatie, maar je ziet bijvoorbeeld rond zo'n kwestie als die van Sudan dat die organisatie echt een extra beroep doet en zegt: we hebben een specifiek fonds voor de situatie daar; kunt u daaraan deelnemen? Die tweede is eigenlijk een vorm van fragmentatie, als je daar iets aan zou willen doen. Maar aan de andere kant zie je ook wel dat de problematiek heel erg groot is. Als ook de organisaties waar je langdurige afspraken mee hebt zeggen dat hun het water aan de lippen staat, moet je dan niet toch meer doen? Dat is nog steeds het dilemma dat ik een beetje zie.
Minister Schreinemacher:
Ik neem dan toch even het voorbeeld van Sudan. Daaraan hebben we bijna 22 miljoen euro besteed via onze vaste partners, bijvoorbeeld via het Central Emergency Response Fund, het CERF, waarvan Nederland een van de grootste donoren is. Dat heeft dan weer 18 miljoen dollar beschikbaar gesteld voor Sudan. Maar de landenbudgetten, ook binnen die grote organisaties, zijn bij lange na niet gevuld. Dat blijft een probleem. Nederland is vaak wel een van de grootste donoren voor veel van die landen. Dat stelt die organisaties in staat om daar wat te doen. Maar het zou natuurlijk altijd mooi zijn als meer donoren dat op die manier zouden doen.
De voorzitter:
U vervolgt.
Minister Schreinemacher:
De heer Futselaar vroeg nog naar de opmerkingen over leren op het departement en noemde ook de hoge werkdruk. Het klopt. Er is inderdaad een hoge werkdruk. Aan de roulerende medewerkers stellen we hoge eisen als het gaat om het leervermogen en de leercultuur. We hebben de laatste jaren wel veel gedaan op het gebied van monitoren, evalueren en leren. Juist met het oog daarop hebben we ook een aantal specialisten aangetrokken om dat nog een extra impuls te geven. Daarnaast is er nog, jawel, een nieuw managementinformatiesysteem in aanbouw dat het leren nog beter zal ondersteunen, omdat alle relevante informatie over projecten dan wordt samengebracht. Dat helpt medewerkers die in een nieuwe baan starten of een nieuwe plaatsing krijgen. Maar we trekken ons dit wel aan en we blijven eraan werken.
De heer Futselaar (SP):
Volgens mij is dat managementinformatiesysteem juist een van de dingen die de Rekenkamer «het verbeteren van de omstandigheden van het leren binnen de organisatie» noemt en waarvan ze zeggen: er is misschien wat weinig aandacht voor het leren zelf. Ik wil best toegeven dat ik ook niet precies begrijp waar ze op wijzen, maar ik weet ook dat de Rekenkamer dat soort dingen niet voor niets opschrijft. Ze doen dat over het algemeen echt alleen als ze iets constateren wat ze een potentieel probleem vinden.
Minister Schreinemacher:
Ik kom daar graag nog even op terug in de tweede termijn. Ik begrijp de vraag. Er wordt kennis uitgewisseld met kennisinstellingen, maar het gaat natuurlijk ook om een cultuur van leren. We stellen mensen daar wel toe in staat. Ik kom daar straks nog even op terug.
De voorzitter:
U vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Ik ben eigenlijk ook al een beetje ingegaan op dat functieroulatiesysteem en hoe je de kennis op de plek houdt waar die is, bijvoorbeeld als mensen met een project starten en dat niet afmaken. Natuurlijk kennen we dat ook van anderen. In de Defensieorganisatie is het bijvoorbeeld nog korter: drie jaar. Maar daar zou dus bijvoorbeeld zo'n informatiesysteem waaruit je de informatie snel kunt ophalen, aan kunnen bijdragen. Natuurlijk wordt er ook wel naar gekeken dat niet in één keer een hele afdeling of themadirectie tegelijk vertrekt. Daar wordt wel rekening mee gehouden. We willen mensen juist een zo divers mogelijke loopbaan aanbieden bij BZ. Dat is een balans die we zoeken.
Dan over de cijfers. Dat is het volgende blokje.
De heer Klink (VVD):
Dat betekent dus dat we hiermee aan het einde zijn gekomen van het blokje Algemene Rekenkamer. Mijn vraag of de bedoeling van mijn inbreng – laat ik het maar zo zeggen – ging juist over wat Minister Kaag al ingezet heeft om die fragmentatie tegen te gaan. Dat is best succesvol uitgevoerd. Het was eigenlijk een aanmoediging voor deze Minister om daarmee door te gaan. Kunnen we ervan uitgaan dat dat het geval is? Wat zijn de ambities van deze Minister daarop?
Minister Schreinemacher:
We hebben dat eigenlijk ook al in de nota gezet: minder, beter en flexibeler. Juist daarmee hebben we ook veel gecentraliseerd binnen het departement. De thema's hebben we natuurlijk beperkt. We werken met grotere fondsen en grotere aanbestedingen, zodat we niet overal allemaal heel kleine projectjes doen. Overigens gaat het ook om de balans. Ik kom zo nog op een vraag van mevrouw Van der Graaf. Sommige posten vinden het best prettig als je een klein potje hebt waar je misschien nog net een project uit kunt doen, bijvoorbeeld een landbouwproject waarvan je weet dat dat lokaal heel belangrijk is of waarmee je net even wat diplomatieke goodwill kunt kweken. Het is goed om de fragmentatie tegen te gaan, maar het blijft natuurlijk wel jammer dat dat een van de consequenties daarvan is. We blijven er ook wel naar kijken of we daar eventueel nog ruimte aan kunnen geven, maar dat zou dan heel beperkt moeten zijn, want anders werken we fragmentatie toch weer in de hand.
De voorzitter:
Eerst de heer Klink, daarna de heer Hammelburg.
De heer Klink (VVD):
Als ik de Minister zo beluister, dan zijn er dus nadat de beleidsnota gepresenteerd is landen aangewezen als OS-landen, Buitenlandse Handellanden of combinatielanden, focuslanden. Daarna stopt het dan, wat de Minister betreft.
Minister Schreinemacher:
Ja. We hebben geen landen meer toegevoegd aan de lijsten. We hebben Oekraïne natuurlijk nog toegevoegd voor het DRIVE-fonds om daar ook dingen te doen. De landenlijsten zoals ze zijn, zijn nu even finaal, ja.
De heer Hammelburg (D66):
Gelukkig maar, zou ik zeggen, na jarenlang focus aanbrengen. Op een gegeven moment moet je ook gewoon zekerheid en voorspelbaarheid kunnen bieden, ook in de diplomatieke betrekkingen. Een vraag nog over monitoring, evaluation and learning. De heer Futselaar maakte natuurlijk een punt. Ik maakte ook een punt en dat ging over het vinden van de balans tussen het lerende vermogen en de lastendruk, niet alleen voor de mensen die bij BZ werken, want ook daar valt die last, maar ook voor het maatschappelijk middenveld. Hoe reflecteert de Minister op die balans?
Minister Schreinemacher:
Een goede vraag. Ik ga er nu graag op in. Ook bij die lastendruk zijn we zoekende naar een balans. Enerzijds willen we natuurlijk dat het geld dat we uitgeven zo effectief en doelmatig mogelijk wordt uitgegeven en dat de evaluaties daarvan en de controle daarop zo goed mogelijk kunnen plaatsvinden. Dat is ook lastig, want onze partners werken in complexe contexten. Het is daarbij dus belangrijk dat we investeren in monitoring, evaluatie en leren, bij zowel BZ als onze partners. Alleen als we kunnen inspelen op die contexten, kunnen we ook die duurzame resultaten behalen. De theories of change – verschillende van uw leden haalden die al aan – geven inzicht in hoe we denken dat die verandering plaatsvindt en daar moet ook weer een regelmatige reflectie op komen. We stimuleren dat ook bij de zuidelijke partners. Ik kan me voorstellen dat dat soms niet heel eenvoudig is, maar het is toch wel belangrijk om te kunnen reflecteren op de resultaten die zijn geboekt en die rapportages ook mee te nemen in het ontwikkelen van nieuw beleid. Het blijft een balans vinden. Enerzijds wil je dat er goed gerapporteerd wordt over de manier waarop het geld wordt uitgegeven en anderzijds wil je ook ngo's in staat stellen om het werk te doen. Volgens ons hebben wij daar nu een goede balans in gevonden, maar we blijven dat natuurlijk wel in de gaten houden, ook in gesprekken met onze partners.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Dan ga ik nu in op de cijfers en het jaarverslag. De heer Futselaar vroeg of ik de heugelijke stijging van de ODA-prestatie kan verklaren. Daar heeft de heer Hammelburg ook al het een en ander over gezegd. Dat komt natuurlijk door de intensivering van het coalitieakkoord. Daardoor steeg het naar 0,63%. Door de uitgaven vanwege de oorlog in Oekraïne stijgt de prestatie verder naar het uiteindelijke resultaat van 0,67%. Dus daar komt die stijging vandaan.
De heer Hammelburg vroeg wanneer ik wist of het departement wist dat de asieltegenvaller zo hoog zou zijn en hoe we daarmee om zijn gegaan met het verdeelartikel. In de loop van 2022 werd duidelijk dat de asielinstroom dat jaar en de jaren daarop vermoedelijk hoog zou uitvallen. Wij wisten nog niet precies hoe hoog bij het opstellen van de BHOS-nota en de begroting voor 2023, maar dat is wel de reden waarom we toen al een veel hogere buffer hebben aangehouden op het verdeelartikel 5.4. Dus die voorzichtigheid is toen wel ingebouwd. Op basis van de vermoedelijk hogere uitgaven is er in de Najaarsnota al een extra bedrag voor de asieltoerekening opgenomen van 160 miljoen. Nu blijkt dat dat veel te weinig is, maar we hebben er dus wel rekening mee gehouden. Toen is dus ook een hogere buffer aangehouden op het verdeelartikel. De precieze omvang van de stijging voor 2023 en de jaren daarna is dit voorjaar bekend geworden op basis van het proces van de Meerjaren Productie Prognose, dat JenV uitvoert. We kennen die cijfers dus nog maar twee maanden. Die worden tweejaarlijks vastgesteld, dus in het najaar, rond september, oktober, zullen er weer nieuwe cijfers volgen.
De heer Hammelburg (D66):
Dus de Minister zegt hier tegen de Kamer: in de loop van 2022, in het proces van het opstellen van de nota en de begroting voor 2023, is er geen indicatie vanuit JenV gekomen met de bood ... De Minister geeft dus aan: we weten dat het hoger wordt – dat voelde iedereen ook wel aan – maar er is vanuit JenV geen indicatie in getallen gegeven, tussen haakjes, voor het opstellen van de begroting, die eerder de cijfers van dit jaar benadert dan die uit de eerdere ramingen. Er is dus niks vanuit JenV gekomen naar BHOS?
Minister Schreinemacher:
Nou, ik kom in tweede termijn of misschien later in deze termijn terug op de vraag of er niks vanuit JenV is gekomen. Die hebben mij in ieder geval niet bereikt. Wij hebben echt zo veel mogelijk geprobeerd om die cijfers ... Het zou aanzienlijk hoger worden. We hebben geprobeerd dat te accommoderen in de vrije ruimte die we al hadden. Ik krijg nu door dat we daar geen cijfers van hebben gekregen en dat we eigenlijk altijd met de laatste ramingen werken. We hebben dus met de laatste ramingen, van september, oktober, gewerkt tot we nieuwe ramingen kregen, in maart.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Ik vind dat toch ingewikkeld. Tijdens de begrotingsbehandelingen gaf de Minister aan, in alle debatten in de maanden en weken daaromheen, toen wij vanuit de Kamer nog met wensenlijstjes kwamen naar aanleiding van een aantal humanitaire crises en de oorlog in Oekraïne: «We verwachten dat het hoger wordt. We houden daar al rekening mee wat betreft het verdeelartikel. Daarom blijven we daarvan af, behalve voor de extra investeringen in DRIVE van 160 miljoen.» Of 120 miljoen; dat zeg ik even uit mijn hoofd. Ik zie de Minister nee schudden omdat dat niet waar zou zijn, maar in ieder geval in mijn herinnering is dat wel waar. Toen is er geld van het verdeelartikel gehaald om in een project te investeren. Mijn vraag was: was toen op geen enkele wijze al bekend dat het in een richting zou gaan die de keuze eigenlijk onverantwoord zou maken?
Minister Schreinemacher:
Alle investeringen die we hebben gedaan, alle intensiveringen, komen uit het bufferartikel. Dan ga ik meteen naar het antwoord op de vraag van de heer Hammelburg over artikel 1.3. De heer Hammelburg heeft het steeds over OS-geld dat terugvloeit naar het bedrijfsleven, maar ik vind het toch wel belangrijk om het volgende aan te geven over artikel 1.3. Infrastructuur is een voorwaarde voor de ontwikkeling van een land en ook voor armoedevermindering. Ook is bijvoorbeeld groene infra onderdeel van onze klimaatinzet, onze klimaataanpak. Denk aan de mangrove om aan kustbescherming te doen in Afrikaanse landen. Daarmee dragen we ook weer bij aan bijvoorbeeld onze fair share als het gaat om klimaatfinanciering. Daarmee valt infrastructuur ook binnen het coalitieakkoord. Dat Nederlandse bedrijven dit uitvoeren, is geen doel op zich, maar een middel om dat te doen. De intensiveringen op artikel 1.3 komen net als alle andere intensiveringen van het bufferartikel. Zoals gezegd, hebben we zo veel mogelijk overgehouden, maar we kunnen ook niet alles onverplicht laten of niet aangaan, want dan staat de halve begroting op het bufferartikel. Daarom hebben we het op deze manier ingevuld.
De voorzitter:
De derde vraag van de heer Hammelburg. Nee, vierde, sorry.
De heer Hammelburg (D66):
Kan de Minister, om het gebrek aan comfort bij mij weg te halen, het volgende met ons delen? Dat hoeft niet nu, maar het liefst schriftelijk. Anders kan ik de vragen ook schriftelijk stellen. Kan zij heel duidelijk met ons delen wat er voor 2023 uit 5.4 is gehaald aan intensiveringen, waaronder DRIVE? En kan zij de documentatie meezenden? Dat doen we vaker bij de commissie voor Financiën. Met de documentatie bedoel ik de eerste berichtgeving vanuit JenV dan wel het Ministerie van Financiën dat het weleens tegen zou kunnen vallen en over welke orde van grootte dat dan zou gaan. Ik heb het liefst die documentatie. Dan weet ik tenminste zeker dat er geen foute keuzes zijn gemaakt.
De voorzitter:
Begrijp ik het goed dat u om een brief vraagt, meneer Hammelburg?
De heer Hammelburg (D66):
Een brief en de documentatie die hierover van JenV richting BHOS is gegaan.
Minister Schreinemacher:
We hebben het nu over het jaarverslag van 2022. Wilt u de informatie over 2022 of 2023?
De heer Hammelburg (D66):
Dit is de informatie uit 2022, in het lopende jaar waarin de begroting voor 2023 is opgesteld.
Minister Schreinemacher:
Dus over de begroting van 2023? Daar gaat deze informatie over.
De heer Hammelburg (D66):
De brief over 5.4 voor de begroting van 2023, inderdaad. Jazeker.
Minister Schreinemacher:
Ik kom in tweede termijn terug op wat ik daarover precies kan delen met de Kamer om aan het informatieverzoek van de heer Hammelburg te voldoen. Aan het verzoek om informatie over de mutaties op 5.4 kan ik voldoen, maar om de informatie die tussen departementen wordt gedeeld nu zo ... Ik weet namelijk niet of daarover gebeld is of wat daarover op welk moment is gedeeld. Dat vind ik lastig.
De voorzitter:
Daar kunt u toch ook in de tweede termijn op terugkomen, Minister?
De heer Hammelburg (D66):
Een punt van orde, dus geen interruptie. De Kamer heeft volgens de wet gewoon recht op die documentatie.
De voorzitter:
U komt daar in de tweede termijn op terug.
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
Helder. Ik zou willen concluderen dat de heer Hammelburg nog een interruptie over heeft. Die laatste was inderdaad geen interruptie, maar een punt van orde. De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
De heer Hammelburg had het ook over de onderbesteding, hoe we daarmee omgaan en dat we eigenlijk geen onderbesteding willen. Ik wil één ding rechtzetten. Die 98 miljoen waar de heer Hammelburg het over had, is niet teruggegaan naar de algemene middelen. Die is via de eindejaarsmarge meegenomen naar de komende jaren. Er is dus geen budget teruggevloeid naar de algemene middelen. We proberen het geld dat op de begroting staat, natuurlijk wel zo veel mogelijk te besteden, want we begroten het niet voor niks. We hebben genoeg doelen om het aan uit te geven. Dat is gewoon een jaar later uitgegeven.
Dan vroeg mevrouw Van der Graaf naar meer sturing en meer zicht op meerjarige verplichtingen. De heer Hammelburg noemde het eigenlijk ook. We gaan juist meerjarige verplichtingen aan om fragmentatie te voorkomen, om een betrouwbare donor te zijn en ook om onze partners in staat te stellen om langjarige programma's uit te rollen. Dat helpt bij de betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van het beleid. Plannen voor meerdere jaren maken het beleid ook doelmatiger en efficiënter. Dat is uit verschillende onderzoeken gebleken. Ik begrijp uw zorg over inzicht in de begroting. Ik ben bereid om in aanloop naar de begroting van 2024 te kijken hoe we dat beter kunnen doen en hoe we het beter inzichtelijk kunnen maken. Nu zeggen we in de begroting: we hebben zo veel in langjarige projecten zitten en op dat moment houdt het op. Maar we splitsen niet uit per jaartal wat verplicht en onverplicht is. Dat doen we ook omdat wij gebonden zijn aan de rijksbegrotingsvoorschriften. Daar staat in ieder geval niet in opgenomen dat je het verplichte en onverplichte per jaar uit moet splitsen. Om te kijken wat we precies kunnen doen aan dat informatieverzoek vraag ik me dus af of een technische briefing mevrouw Van der Graaf zou kunnen helpen. Dan kunnen wij de systematiek waarmee we de begroting vaststellen en welk deel verplicht is en welk deel niet, goed met elkaar delen en dan heeft u daar ook goed inzicht in. Daarnaast spreken we natuurlijk bij de begrotingsvaststelling in de Kamer af op welke thema's we willen inzetten. Dat hebben we bij het coalitieakkoord gedaan. We hebbend dat in de BHOS-nota opgenomen. We spreken af welke subartikelen er zijn. In de begroting wordt ook een aantal voorbeelden van projecten genoemd, maar de uitvoering van de aanbestedingen leg ik bij de experts en die laat ik ook aan de experts. Die projecten waarmee we onze doelen uitvoeren, zijn echt de uitvoering. Dat laat ik dus bij de uitvoerders.
De voorzitter:
Er is ook nog een tweede termijn. Ik kijk naar mevrouw Van der Graaf. Was dat voldoende of heeft u een vervolgvraag?
Minister Schreinemacher:
Mevrouw Van der Graaf had ook nog gevraagd naar de revolverende fondsen. In het jaarverslag en de in de begroting staat onder het kopje overzicht risicoregelingen een overzicht inzake de revolverende fondsen. De Minister van Financiën heeft ook een overzicht van alle revolverende fondsen aan de Kamer toegezegd bij de Miljoenennota. Daar komt dus al een overzicht van vanuit Minister Kaag.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Graaf, wilt u wachten tot het blokje afgerond is of heeft u nu een vraag?
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Als dit de reactie was van de Minister op de concrete toezeggingen die ik had gevraagd, dan is mij nu niet helemaal duidelijk wat voor toezegging ik nu heb gekregen. De Minister heeft aan de ene kant gezegd dat zij haar best gaat doen. Mag ik het dan gewoon zo interpreteren dat de Minister de toezeggingen zoals ik ze heb gevraagd gestand wil doen om op dat niveau inzicht te geven? Even om de verwarring weg te halen: ik ben niet op zoek naar het heel precies kunnen sturen op subsidieniveau. Ik heb de toezeggingen ook zo geformuleerd als ik heb gedaan. Kan de Minister dat gewoon toezeggen? Ik denk namelijk dat dat de Kamer echt een stap verder helpt. Een technische briefing kan altijd, maar daar koop ik niks voor, zeg ik even zo.
Minister Schreinemacher:
Nou ja, meer dan dit ...
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik zou gewoon heel graag willen weten of de Minister zegt: ik zie het punt dat u maakt, wij willen hier gewoon invulling aan gaan geven en bij de eerstkomende begroting gaan wij dat doen. Dan kunnen we bij de begrotingsbehandeling ook als Kamer reageren van: ja, dit is het. Als de Minister voor die tijd nog een technische briefing wil doen, ben ik daar altijd toe bereid, maar ik weet niet of dat gaat helpen. Mijn vraag wordt er niet anders van; laat ik het zo zeggen.
Minister Schreinemacher:
Volgens mij bied ik hierbij ten eerste in ieder geval een technische briefing aan. Dan kunt u kijken hoe u daar verder op reageert en of u komt of niet. Ten tweede wil ik mijn best doen om voor begroting 2024 beter inzichtelijk te maken waar de vrije ruimte zit en waar de juridisch verplichte ruimte zit binnen de begrotingssystematiek. Dus ik moet echt kijken wat we inzichtelijk kunnen maken. Dat durf ik nu niet te garanderen. Wij gaan ons best doen om dat zo inzichtelijk mogelijk te maken en dan kunnen we het daar bij de begrotingsbehandeling nader over hebben.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Van der Graaf instemmend knikken.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Toch nog één tandje scherper. Het is goed dat de Minister daar haar best voor wil doen, ook om het beter inzichtelijk te maken. Kan ik ervan uitgaan dat de Minister toezegt wat ik haar heb gevraagd toe te zeggen, dus op dat niveau informatie aan ons doen toekomen? Ik denk dat dat de scherpte geeft die ik op dit moment nodig heb. Dan hoef ik ook geen motie in te dienen en zo.
Minister Schreinemacher:
Ik zeg toe wat ik heb toegezegd. Ik ga echt mijn best doen om zo inzichtelijk mogelijk te maken wat er voor verplichte en vrije ruimte is per begrotingsartikel – binnen wat de rijksbegrotingsvoorschriften ons toestaan. Dat zeg ik toe. Ik hoop dat dat beantwoordt aan het verzoek van mevrouw Van der Graaf. Dat is mijn toezegging.
De voorzitter:
Nogmaals? Dit keer knikt mevrouw Van der Graaf instemmend. Ze heeft geen behoefte aan een vervolgvraag. Dit kunnen wij dus noteren als een toezegging, zoals geformuleerd door de Minister. De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Mevrouw Van der Graaf vroeg ook nog naar de 0,7% en of we die internationale norm in 2030 gaan bereiken. Blijft dat het uitgangspunt voor de berekening van het ODA-budget? Ja, dat is zo. Dit zal, zoals gebruikelijk, inzichtelijk worden gemaakt in bijlage 6 van de HGIS-nota. Dit kabinet heeft extra geïntensiveerd in ODA, zoals u zelf ook weet. Het kabinet heeft met deze investering ook een stap gezet richting de internationale norm. We hebben niet vastgelegd dat deze norm in een bepaald jaartal gehaald moet worden. Zoals gezegd is het met de hulp aan Oekraïne ook weer gestegen. Dus ja, dat blijft het uitgangspunt.
De voorzitter:
U vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
Het derde blok is overig.
Minister Schreinemacher:
Het blok overig heb ik per woordvoerder ingedeeld. Ik begin met de VVD en de toename van de export naar Iran. Hoe zit het met andere EU-landen? Nederland heeft naar verhouding zeer beperkte handelsvolumes met Iran. Het klopt, we hebben voor Nederland of andere EU-landen geen algeheel verbod op handel met Iran. De totale EU-export in 2022 bedroeg 4,2 miljard aan goederen. In 2021 is voor 435 miljoen geëxporteerd vanuit Nederland, waarvan een significant deel, 195 miljoen, wederuitvoer. De Nederlandse handel is dus zeer klein. Daarnaast speelt dat de handelscijfers in euro's zijn uitgedrukt, wat vanwege de inflatie beperkt inzicht geeft in de hoeveelheid goederen. Andere lidstaten zijn ook onderdeel van het sanctieregime en hebben ook een beperkt handelsvolume. Ik heb eerder al aangegeven dat wat wij nu naar Iran exporteren veel goederen omvat waar nu juist de bevolking baat bij heeft. Dan gaat het om voedsel, medicijnen en dat soort dingen. Ik ben heel terughoudend in het verder aan banden leggen daarvan.
De heer Klink (VVD):
Het gaat mij natuurlijk niet om voedsel, medicijnen en producten die voor de bevolking nodig zijn. Dat moeten we vooral in stand houden, want dat heeft de bevolking in Iran gewoon nodig. Daar zal ik zeker niets van zeggen. Ik noemde dit omdat het over 2022 gaat. Er was ten opzichte van eerdere jaren een stijging van de Nederlandse export zichtbaar, wat best bijzonder is gezien de ontwikkelingen in Iran. Mijn vraag was of dit alleen Nederland betreft of dat dit ook geldt voor andere lidstaten. Ik vind het ook prima als de Minister daar later schriftelijk op terugkomt. Dan hebben we ook een duidelijk overzicht en hebben we geen verschillende interpretaties, wat de discussie niet helpt.
Minister Schreinemacher:
Dan doe ik dat graag schriftelijk.
De heer Klink (VVD):
En dat doet u dan voor wanneer?
De voorzitter:
In welke tijdsperiode? Daar zou ik zelf inderdaad ook naar vragen.
Minister Schreinemacher:
Voor het reces.
De voorzitter:
Voor het reces. Dat tekenen we op als een vierde toezegging. De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Dan vroeg de heer Klink ook nog naar export van fokvaarzen naar Oekraïne. Hij vroeg of daarvoor wel of geen verbod is. Wettelijk gezien kan fokvee op dit moment geëxporteerd worden naar Oekraïne. Er is geen sprake van een verbod. Nederlands fokvee kan natuurlijk op vele manieren bijdragen aan de voedselvoorziening in Oekraïne. Het blijkt in de praktijk wel heel lastig om fokvee vanuit Nederland naar Oekraïne te exporteren, ook vanwege de beoordeling van de risico's met betrekking tot het transport en het dierwelzijn. Dit is ook per brief met de sector gecommuniceerd, niet vanuit mij maar vanuit LNV, omdat het hele grondgebied van Oekraïne op dit moment rood kleurt. Er bestaan op dit moment dus eigenlijk geen veilige gebieden in Oekraïne. Dat maakt de risico's voor dierenwelzijn dus ook te groot. Zolang het welzijn van dieren niet geborgd is en de NVWA het verplichte reisplan niet kan goedkeuren, blijft de export van fokvee vanuit Nederland dus in de praktijk onuitvoerbaar.
De voorzitter:
De derde vraag van de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Het zit 'm hierbij volgens mij in de certificering. Volgens mij heeft de Minister daar juist wel een verantwoordelijkheid in. In z'n algemeenheid hoop ik het volgende. De Minister begint niet voor niets over Oekraïne. Ik vind het wel een bijzondere situatie dat als er juist een vraag is vanuit Oekraïne en wij producten aan Oekraïne kunnen leveren, wij er dan toch onze vraagtekens bij zetten. Daarmee frustreren wij de export. We willen heel veel goede stappen zetten bij de wederopbouw. We doen heel veel op het gebied van hulp. De handel en de export horen echter ook onderdeel van dat pakket te zijn. Ik vind het een gek signaal dat we dan als Nederland zeggen dat we wat beperkingen gaan opwerpen. Ik snap wat de Minister zegt, maar ik zou haar toch willen vragen om hier goed naar te kijken. Ik zou haar willen vragen vooral te kijken naar wat wel kan in plaats van het vanuit Nederland te bezien en beperkingen op te werpen om niet te exporteren.
Minister Schreinemacher:
Ik kijk graag naar wat wel kan; die houding neem ik aan. Ik begrijp namelijk ook echt wat de heer Klink vraagt. Ik zei ook terecht dat fokvee kan bijdragen aan de voedselzekerheid. Wij hebben daar met BZ en LNV heel goed naar gekeken. Wij hebben juist gekeken wat wel kan. Omdat de risico's voor dierwelzijn op dit moment te groot zijn, kan zo'n reisplan echter niet goedgekeurd worden. Natuurlijk blijven we dat monitoren. Als het op een gegeven moment wel mogelijk is, dan zullen we daar in ieder geval actief met de sector over communiceren. Dat zeg ik graag toe, mede namens mijn collega van LNV.
De voorzitter:
U vervolgt.
Minister Schreinemacher:
De heer Klink vroeg ook welke strategische afwegingen wij maken bij het aangaan van OS-relaties met derde landen. Wij hebben natuurlijk in de nota gekozen voor 22 landen. We noemden het net al. Die landen hebben we gekozen op basis van waar we de meeste OS-impact en OS-effectiviteit kunnen bereiken vanuit Nederland. We zetten echt, zoals we dat ook weer in de Afrikastrategie hebben benoemd, in op gelijkwaardige relaties met onze OS-partnerlanden evenals de landen waar we migratiepartnerschappen mee afspreken. Hierbij spelen onze eigen waarden een belangrijke rol, maar juist ook de belangen van onze partnerlanden. In de afweging tussen verschillende belangen kunnen belangen soms in strijd zijn met elkaar. Die afweging is niet op voorhand te maken. U besprak onderling een casus over Uganda. Het blijft lastig hoe je daarmee omgaat. Het blijven dilemma's die we elke keer opnieuw hebben. Voor het zomerreces ontvangt u namens de Minister van Buitenlandse Zaken, Minister Hoekstra, en mijzelf een brief waarin we die belangen en ook de geopolitieke context van ons buitenlandbeleid nog eens goed bespreken. In die brief is ook Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking opgenomen.
Mevrouw Van der Graaf vroeg in aanvulling daarop naar de migratiepartnerschappen en met welke landen we die hebben. Migratiepartnerschappen worden op dit moment opgebouwd in partnerlanden in Noord-Afrika, de Sahel en het Midden-Oosten. Het uitgangspunt is dat het een effectief, duurzaam en gelijkwaardig partnerschap moet zijn, op basis van wederzijdse belangen. Het heeft geen juridische status. We kijken naar de volle breedte van het partnerschap met een land, of het nu gaat om visa, om OS-projecten of om handelspreferenties en hoe we daarmee kunnen omgaan. Dat doen we natuurlijk binnen de kaders van het internationaal en Europees recht. We informeren de Tweede Kamer zodra er voortgang te melden is.
Om een voorbeeld te noemen: we zijn in 2022 met Marokko een actieplan overeengekomen. Sindsdien hebben we de migratiesamenwerking zichtbaar verbeterd. Er is hierover momenteel een meer uitvoerige brief, ook van de Staatssecretaris van JenV, in de maak. Die is toegezegd in het commissiedebat van 6 juni 2023. Die komt uw Kamer nog toe.
We gaan niet actief communiceren met welke landen we precies partnerschappen hebben, juist vanwege de diplomatieke belangen die hierbij gediend zijn. Wij willen de voortgang graag melden voor zover we dat kunnen, maar juist omdat het om een hele brede samenwerking gaat, communiceren we daar op een terughoudende manier over. Ik begrijp dat het, omdat het een belangrijk thema is in Nederland en ook in de Kamer, belangrijk is om zo veel mogelijk te melden wat we kunnen melden. Dat zullen we dus ook doen. Dat zeg ik mede namens mijn collega's van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Misschien is het dan wel goed om te vragen wat zo'n partnerschap dan precies betekent. Gaat het dan bijvoorbeeld ook over terugnameovereenkomsten? Moet ik daaraan denken? Zijn dat instrumenten die juridisch houdbaar zijn? Op welke manier wordt de Kamer hierin betrokken? Hoe kunnen we de regering hierop precies controleren, als we niet eens weten met wie ze worden afgesloten en waar ze precies over gaan?
Minister Schreinemacher:
Het is een partnerschap ... Je hebt OS-partnerschappen en die hebben echt een status. Dit noemen we een partnerschap, maar het is eigenlijk een verdiepte samenwerking, om het maar zo te zeggen. We gaan met een land nog eens extra onze inzet benadrukken of kijken waaraan behoefte bestaat. Vaak gaat het over handel. Soms gaat het over OS-projecten of over visa. We kijken ook met die landen waar onze belangen liggen. Een aantal landen zijn transitlanden. Die landen willen we helpen met het tegengaan van de doorstroom van migranten. Het kan ook gaan over het terugnemen van asielzoekers die hier in Nederland uitgeprocedeerd zijn. U wilt daar controle over houden of ons daarop controleren, bedoel ik. Dat begrijp ik. Dat kan bijvoorbeeld met een voortgangsrapportage, zoals over Marokko. Dat noemde ik zojuist al. Op die manier is dat te controleren. Het is dus niet een simpele berekening waarin we dingen tegen elkaar wegstrepen. Het is echt meer een brede diplomatieke inzet.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Zou de Minister dat dan niet ook even aan de Kamer moeten voorleggen? Ik zit even te zoeken. Wij weten dus niet met welke landen waar precies over gesproken wordt. We weten dat het over van alles kan gaan. Ik noemde net iets over terugname. De Minister zegt dat ook. Wat voor afspraken zijn dat? Hoe hard zijn ze en met wie? Ik zoek wel even naar hoe de Kamer hier dan beter over geïnformeerd kan worden. U noemt nu alleen Marokko, maar u heeft het ook over de Sahel, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Dat zijn best heel veel landen. Waarom kunnen we daar niet wat specifieker over geïnformeerd worden? Hoe zou de Minister dat kunnen doen?
Minister Schreinemacher:
Ik begrijp de vraag van mevrouw Van der Graaf. Ik vraag haar begrip voor de diplomatieke belangen die hiermee gemoeid zijn. Om te voldoen aan dit informatieverzoek, zou ik dan bijvoorbeeld kunnen kijken naar een vertrouwelijke technische briefing. Dan kunt u misschien naar aanleiding van die briefing nog met een informatieverzoek komen.
De voorzitter:
Helder. Dat tekenen we op als een toezegging. U heeft geen behoefte aan een vijfde interruptie, geloof ik, mevrouw Van der Graaf. De heer Klink heeft wel behoefte aan een interruptie.
De heer Klink (VVD):
Dank, voorzitter. Ik reageer even op de interactie tussen de Minister en mevrouw Van der Graaf. Voor mijzelf is het nu niet duidelijk wat dan eigenlijk het verschil is tussen een partnerschap en een verdiepte samenwerking. Misschien kan de Minister dat toelichten of kan het ook in die briefing worden toegelicht. Hoe moet ik dat dan zien? Als je een MoU tekent, is dat dan een onderdeel van een verdiepte samenwerking of van een partnerschap? Het is een beetje onduidelijk voor mij.
Minister Schreinemacher:
Dat zou ik dan graag in die technische briefing willen beschrijven.
De voorzitter:
De laatste, uw vijfde, meneer Klink.
De heer Klink (VVD):
Dan doe ik het niet. Het is alleen maar een toelichting, hè.
De voorzitter:
U heeft ook nog een tweede termijn, hè.
De heer Klink (VVD):
Dan doe ik het niet.
De voorzitter:
Tweede termijn is ook onbeperkt, vandaar dat ik het even zo doe. De Minister heeft u denk ik wel gehoord, dus misschien zegt ze er nog iets over.
Minister Schreinemacher:
Die briefing zal dan dus ook plaatsvinden namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de Staatssecretaris van JenV, de Minister van Sociale Zaken en mijzelf. Die gaat over de structuur, over zo veel mogelijk als we daarover kunnen communiceren met u op vertrouwelijke basis.
De voorzitter:
Helder. De Minister vervolgt. Dit is nog steeds het derde blok, overig, geloof ik.
Minister Schreinemacher:
Ja. Dan kom ik bij een vraag van de heer Hammelburg over het Civic Space Fund. Het klopt dat niet alle ambassades die een verzoek hebben ontvangen, zijn overgegaan tot financiering van het verzoek. De redenen daarvoor verschillen. We hebben geen indicatie dat projecten zijn afgewezen omdat ze te gevoelig zouden zijn om te steunen. Ik zet het graag nog een keer voor u op een rij in een brief. Meer informatie hebben we op dit moment niet. We zullen dus ook een uitvraag moeten doen bij de posten op basis waarvan zij dat hebben afgezegd.
De voorzitter:
Even in de microfoon blijven spreken. Was dit een toezegging van de Minister om inderdaad een technische briefing te organiseren?
Minister Schreinemacher:
Misschien kunnen we dit bij de begrotingsbehandeling of net daarvoor bespreken. Die drempel is nog niet zo lang opengesteld. We moeten dat ook even zijn uitwerking laten hebben.
De voorzitter:
Bedoelt u dat u toezegt dat er vóór de begrotingsbehandeling een brief komt, of bij de begrotingsbehandeling?
De heer Hammelburg (D66):
Toch even voor de orde. Dit is zo zonde van de capaciteit, want die vragen zijn al beantwoord. Ik zou het dus heel erg zonde vinden als mensen nu die brief moeten schrijven. Ik wil eigenlijk gewoon dat het ministerie een mailtje naar de posten stuurt met «hé joh, er zijn signalen dat het niet is toegekend vanwege gevoeligheden; wel doen».
De voorzitter:
Dat was toch de vijfde interruptie.
Minister Schreinemacher:
Dan trek ik de toezegging van de brief in en zeg ik een mail aan de posten toe.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Heeft het toch effect. De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Dank aan de heer Hammelburg voor het meedenken over de brief. Dank u wel.
Dan over de Afghaanse vrouwen in de opleiding. We hebben in de brief aangegeven dat deze oplossing niet ... We hebben echt ons best gedaan om een oplossing te vinden. De oplossing om Afghaanse studenten naar Dominica te sturen, was niet heel voor de hand liggend. Maar goed, we hebben in de brief uiteengezet hoe we daartoe zijn gekomen. Qatar is niet als optie naar voren gekomen. Die optie herken ik niet en de mensen ook niet. Maar we zijn wel in verschillende landen de lopende uitwisselingsinitiatieven nagelopen. Het is ook niet gebruikelijk dat kinderen meereizen bij een onderwijsprogramma. Dat bemoeilijkt het dus, ook omdat het vaak binnen een bestaand uitwisselingsprogramma moet lukken. We hebben met de uitvoeringspartner besproken of er daarvoor een uitzondering mogelijk was. Dat bleek, in ieder geval op dit moment, niet mogelijk. Dat betekent inderdaad dat de mogelijkheid er is, die zich ook lijkt te verwezenlijken, dat niet alle meisjes dat diploma gaan halen. Dat is een pijnlijke conclusie, en natuurlijk een conclusie die niet op zichzelf staat. Het niet mogen afmaken van hun opleiding is ook voor veel andere vrouwen in Afghanistan de realiteit. Dat is ontzettend frustrerend. Maar we hebben echt ons best gedaan met dit alternatief. We gaan dus het gesprek aan met de studenten, maar het blijkt in de praktijk gewoon heel lastig.
De heer Hammelburg vroeg ook naar de handelsbevordering ...
De voorzitter:
Minister, voordat u verdergaat, is er een vraag van de heer Klink. Dat is zijn vijfde en laatste vraag.
De heer Klink (VVD):
Dit was wel iets wat de heer Hammelburg had gevraagd. Ik hoor de Minister zeggen dat dat van Qatar niet bekend was, of onbekend. Ik hoor juist wel geluiden dat er vanuit Qatar iets mogelijk zou zijn. Was het niet bekend, of is er geen overleg geweest? Anders is het misschien een idee om daar wel naar te kijken. Zoals ik net al zei over de export naar Oekraïne: laten we een houding hebben van «wat kan wel», in plaats van de beperkingen op te zoeken.
Minister Schreinemacher:
Deze optie was mij nog niet bekend en in ieder geval een aantal van de mensen dus niet. Ik kom hier graag in tweede termijn op terug. Als er dan nog te weinig duidelijkheid is, zal ik daar op een ander moment op terugkomen. Dat is nu nog geen toezegging. Eerst kom ik daar in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Dat is helder.
Minister Schreinemacher:
De heer Hammelburg vroeg ook of het stopzetten van het handelsbevorderingsprogramma voor Uganda een optie zou zijn. Allereest zeg ik dat ik de zorgen van verschillende van uw leden over de anti-lhbtiq-wet in Uganda deel. We zijn op zoek gegaan naar een gerichte en zorgvuldige reactie. Veel van onze OS-programma's in Uganda zijn namelijk juist gericht op het steunen van het maatschappelijk middenveld en de lhbtiq+-gemeenschap aldaar. Opvang in de regio is bijvoorbeeld een programma dat we niet graag stopzetten. Als het dan bijvoorbeeld gaat om handelsbevordering, vind ik het toch lastig. Ik ben ook geen voorstander van het stopzetten, omdat Nederlandse mkb'ers actief zijn met Ugandese boeren, mede dankzij die handelsinstrumenten. Dat stopzetten benadeelt de voedselveiligheid, de lokale werkgelegenheid en ook de investeringen vanuit Nederland in die Ugandese markt, waar de bevolking baat bij heeft. Ik zou het zonde vinden om dat te doen. Maar ik begrijp dat we met elkaar op zoek zijn naar een gepaste reactie. Het stopzetten, zoals de heer Hammelburg ook zei, vanuit het JLOS-programma, in dit geval een rechtshandhavingsprogramma, vond ik een gepaste reactie, juist omdat die handhavers de wet gaan handhaven. Dat wil niemand, dus ik vond het niet meer dan logisch en heel vanzelfsprekend dat we die steun hebben stopgezet. Natuurlijk kijken we naar wat we vervolgens met het geld kunnen doen dat overblijft, bijvoorbeeld ten behoeve van het maatschappelijk middenveld veld om de veiligheid van mensenrechtenverdedigers van de lhbtiq+-gemeenschap aldaar te bevorderen. Dus dat geld moet wel weer ten gunste komen van de mensen daar die dat het meest nodig hebben.
Dan kom ik nu bij het vierde blokje. Dat is in reactie op twee openstaande verzoeken van uw commissie. Allereerst heeft u mij bij uw procedurevergadering gevraagd om binnen twee weken een artikelsgewijze uitwerking van de ombuiging in 2023 te sturen. Nu weet u zelf heel goed dat eergisteren een motie is aangenomen van de heer Grinwis over het bezien van een kasschuif naar 2023 om de ombuigingen te dempen. Juist om die motie recht te doen, wil ik het totaalbeeld voor 2023 met Prinsjesdag meesturen, zodat de augustusbesluitvorming, waar die motie op ziet, ook daarin kan worden meegenomen. Die brief zal ik uw Kamer dus later doen toekomen.
Dan wil ik ook nog graag ingaan op de brief als reactie op de motie-Van der Graaf c.s. over de ODA-fluctuaties. Die motie is helder en ik heb daar ook een heldere toezegging over gedaan. Ik erken het belang van de brief en het verzoek van uw Kamer. De reactie vraagt om een zorgvuldige afstemming binnen de rest van het kabinet. Daarom heb ik die uitstelbrief gestuurd, maar dat doe ik niet graag. Ik weet dat u daarna weer een rappel heeft gestuurd, maar het moet gewoon tussen departementen afgestemd worden. Daardoor heb ik op dit moment mijn toezegging niet gestand kunnen doen. Maar ik zal, zoals gemeld in de brief van vorige week donderdag, de brief zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen. Maar tot nu toe is dat gewoon niet gelukt.
Tot zover mijn beantwoording.
De voorzitter:
Dat is het inderdaad het einde van de vier blokken. We starten met de tweede termijn aan de zijde van de Kamer. Ik wil graag de heer Futselaar het woord geven. Gaat uw gang.
De heer Futselaar (SP):
Dank u, voorzitter. Dan kom ik nu met mijn negen moties. Nee, dank voor de beantwoording. Ik heb verder geen vragen, behalve dat er nog een vraag over leren openstaat voor de tweede termijn. Daar wacht ik op.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Hammelburg, die vast een aantal verhelderende vragen heeft.
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Jazeker, een drietal reflecties van mijn zijde en een aantal vragen. Ten eerste, als het gaat over de rekenschap en de wetenschap van waar de kosten naartoe gaan vanwege de toerekening van de eerstejaarsopvang. Daarna bezien in de begroting waar nog vanuit het bufferartikel kan worden geïntensiveerd op verschillende beleidsartikelen is wel degelijk een hele belangrijke keuze geweest. De Minister zegt dat artikel 1.3, en specifiek extra investeren in een programma als DRIVE, ... Ik heb nooit gezegd «schrap het in zijn geheel», want het is een belangrijk project. Maar daarin veel meer investeren en zeggen dat dat onderdeel is van het coalitieakkoord? Dat is een kwestie van het wel heel breed opzoeken. Ik heb net als collega Ceder van de ChristenUnie destijds en ik geloof de hele linkerzijde van de Kamer aangegeven dat dit niet het geval is en dat de Minister dat tijdens het begrotingsdebat ook met zoveel woorden heeft aangegeven. Ik vind dat echt ingewikkeld. Als het alleen was ingezet voor klimaatfinanciering: fine, dan is het een prioriteit volgens het coalitieakkoord. Maar dat is het niet, dus blijft mijn informatieverzoek staan. Als die informatie niet komt, zal ik het op een andere manier proberen.
Ten tweede mijn vraag over die jonge Afghaanse vrouwen die hun studie willen afmaken. Ik snap best dat het ingewikkeld is en ik zie de zoektocht van de Minister ook, laat daar geen twijfel over bestaan. Dat is ook helemaal niet makkelijk; we kennen allemaal de problematiek. Maar ik hoor van Nederlandse en internationale ngo's dat ze wel wat oplossingen voorhanden hebben. Ik zou graag de toezegging van de Minister krijgen dat zij met die organisaties in gesprek gaat om te kijken wat er als alternatief wel mogelijk is, rekening houdend met de sensitiviteit die speelt rond de Afghaanse cultuur en het gezinsleven van deze jonge vrouwen. Daaraan hebben we ons gecommitteerd en dat moeten we ook gestand doen.
Tot slot, voorzitter, over Uganda. Ik heb nooit gezegd: algehele sancties voor Uganda. Ik zie ook dat dat een zeer ernstige impact zou kunnen hebben. Ik heb het gehad over handelsbevorderingsinstrumenten, zoals dat van de RVO. Op de website van de RVO staat: «Uganda. Een leuk, jong land om in te investeren.» De vraag is: wil je dat nog? Moet die website niet beginnen met «het is goed land om in te investeren, maar weet dat er op dit moment homovervolgingen zijn»? Moet je niet veel realistischer zijn, ook om het Nederlandse bedrijfsleven te wijzen op de risico's die het loopt, bijvoorbeeld ten aanzien van het voldoen aan de OESO-richtlijnen over maatschappelijk verantwoord overnemen? Wil je nog wel investeren als je weet dat medewerkers in een fabriek vervolgd kunnen worden vanwege hun seksuele voorkeur? Zo simpel is het. Ik heb dus gezegd: kijk naar de handelsbevorderingsinstrumenten, licht ze door en ga na welke je kunt schrappen. Gratis en vrolijk adverteren om de handel met Uganda te bevorderen op het moment dat dit aan de hand is? Eerlijk gezegd schaam ik mij dan kapot als Nederlander. Dat moeten wij echt niet willen. Ik wil de Minister oproepen om dit stop te zetten.
De beantwoording van mijn schriftelijke vragen wacht ik af. We hebben op 5 juli een technische briefing en ik hoop dat er daarna geen debat nodig is. Ik zie de aanpak van het ministerie en ook de sensitiviteit die wordt betracht. Maar wat handel betreft is er echt nog wel wat te doen. En: nooit op medicijnen, nooit op de ontwikkeling van kleine landjes en van boeren, of op voedselzekerheid, nooit. Dat snap ik ook. Ik heb die nuance ook.
Voorzitter. Er is een toezegging gedaan over zichtbaarheid en de juridische verplichting. De discussie met mevrouw Van der Graaf heb ik gevolgd. Die toezegging is gedaan. We kijken of dat voldoende is. Anders vervolgen we het gesprek.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hammelburg. We gaan verder met de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Voorzitter, dank. Ik kan ook kort zijn. Ik zal niet met moties of iets dergelijks komen. We kijken terug op een jaarverslag dat een heel mooi oordeel heeft gekregen van de Algemene Rekenkamer.
Ik kijk uit naar de uitvoering van de toezegging over Iran. Als grondhouding wil ik meegeven: kijk vooral naar wat wél kan. Verschillende keren heeft dit de revue gepasseerd.
Tot slot zou ik onszelf als commissie toewensen dat we toch weer kiezen voor rapporteurschap. Mevrouw Van der Graaf begon daar al over, juist om te kijken wat ten aanzien van de fondsen juridisch is vastgelegd en wat niet. En hier ook weer: wat kan wel als Kamer? Ik wil best mijn vinger opsteken, maar goed, dan moeten we ook in een procedurevergadering met elkaar zeggen dat we dat willen. Aan mij ligt het niet.
De voorzitter:
Een terecht punt. Dat tekenen we ook op. Daar kunnen we het over hebben in de procedurevergadering. Helder. Dat was het einde van uw inbreng?
De heer Klink (VVD):
Volgens mij kunnen we beter doorgaan. Ik wil nog wel meer zeggen, maar ... Nee, succes en nogmaals complimenten aan alle medewerkers van het departement. Ga vooral zo door!
De voorzitter:
Dan tot slot mevrouw Van der Graaf.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Heel hartelijk dank aan de Minister en de ambtelijke ondersteuning voor de reacties en de toezeggingen. Ik zou toch nog even terug willen komen op één toezegging om die aan te scherpen. Vrees niet, zeg ik tegen iedereen die meeluistert; ik ga het gewoon rustig voorlezen. Kan de Minister in lijn met de tabel bij de antwoorden van de eerste suppletoire begroting 2021 een meerjarig overzicht opnemen van de totale omvang van de reeds opgenomen verplichtingen, meerjarig toegelicht op het niveau van de beleidssubartikelen? Ik heb de tabel hier voor me. Die tabel laat zien dat de verplichtingen voor een periode van vijf jaar bekend zijn. We zagen in dat overzicht dat ze voor enkele subartikelen na een aantal jaren dalen. Dat laat zien dat een project of een verplichting afloopt. De Minister heeft net aangeboden een technische briefing te organiseren. Ik wuifde dat even weg, omdat ik dacht: als dat nou de toezegging wordt ... Ik heb liever dat we in de begroting werken, maar ik vind het wel goed om vervolgens na de zomer een technische briefing te organiseren als we die begroting hebben, zodat we dat onderliggende beeld gewoon goed scherp kunnen krijgen. Als we elkaar daarop kunnen vinden, zou dat heel mooi zijn. Ik hoop dat de Minister deze toezegging gewoon kan doen. Ik denk dat dat goed zou zijn, want dat geeft het inzicht dat we willen hebben in de omvang en de verdeling van de verplichtingen over de verschillende beleidsartikelen. Het geeft ook inzicht in de subsidies en de programma's die nu meerjarig zijn vastgelegd en in hoeverre er budgettaire ruimte is. Dat is precies waarnaar we op zoek gaan.
Ik zou de Minister nog een laatste vraag willen stellen. Ik begrijp dat de Minister zegt dat er afstemming nodig is tussen verschillende departementen. Ik weet niet precies welke departementen hier allemaal bij betrokken zijn, maar ik zou de Minister, ook richting haar collega's in het kabinet, mee willen geven dat de motie in november is aangenomen en dat we nu vlak voor de zomer zitten. Het had ons erg geholpen en we vinden het belangrijk dat dit gewoon gestand wordt gedaan. Als de Minister zegt «zo snel mogelijk», dan zou ik haar dus willen vragen of zij kan aangeven wat haar verwachting is, want dan weten wij waar wij rekening mee kunnen houden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Graaf. Alle vier de woordvoerders hartelijk dank voor de inbreng in de tweede termijn. Ik geloof dat de Minister graag even zou willen schorsen. Zou vijf minuten voldoende zijn?
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
Dan schors ik graag tot 16.35 uur.
De vergadering wordt van 16.30 uur tot 16.37 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de tweede termijn van het WGO, het wetgevingsoverleg, van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We zijn inmiddels in de tweede termijn van de zijde van de Minister, die zal reageren op een aantal opmerkingen en vragen. Ik geef graag aan u het woord, Minister.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal meteen ingaan op de gestelde vragen en op toezeggingen die ik in de eerste termijn had gedaan over onderwerpen waar ik op terug zou komen.
Ik begin dan direct bij de heer Futselaar, over leren en ons lerend vermogen. Het ging ook over de onduidelijkheid inzake het informatiesysteem en hoe dat ook kan bijdragen aan het lerend vermogen. Dat systeem bevat straks bijvoorbeeld ook leeragenda's en leervragen van medewerkers en directies. Daarnaast hebben we, mede naar aanleiding van dit commentaar, nog eens bekeken hoe we leren kunnen inbedden en hebben ingebed in de dagelijkse praktijk, bijvoorbeeld door een zeer actieve Academie voor Internationale Betrekkingen, die leren stimuleert en ondersteunt. Leidinggevenden maken tijd vrij om medewerkers te helpen leren en ze bij te staan bij opleidingen. Er is een buddysysteem dat ervaren medewerkers aan nieuwkomers koppelt. Er zijn stages bij ambassades of bij internationale organisaties. Er zijn ook communities of practice met kennisinstellingen en andere donoren. We besteden dus veel aandacht aan het mogelijk maken van leren, maar ook aan het leren zelf.
De heer Hammelburg vroeg nog naar 5.4. Ik kan u schriftelijk informeren over de mutaties op het verdeelartikel en op welke begrotingsmomenten daar wat uit is gehaald en betaald. De Kamer wordt in het voorjaar en in het najaar ook geïnformeerd over de MPP, net als wij. In het najaar komt de tweede MPP uit, zoals ik al zei. In november wordt die gepubliceerd en in de maanden daarvoor krijgen wij ambtelijk een conceptversie. Vorig jaar waren de cijfers al hoog, zoals u ook heeft kunnen zien in de informatie die u is toegekomen, maar de cijfers waren echt bij lange na niet zo hoog als waarop ze nu zijn uitgekomen. We hebben dus echt wel ons best gedaan, op basis van de cijfers die we toen hadden, om die ruimte op het verdeelartikel vrij te houden. Dat hebben we gedaan op de tweede MPP van 2022. Dat zijn de officiële cijfers waar BHOS mee werkt.
De heer Hammelburg (D66):
Ik begrijp wanneer de officiële cijfers bekend worden gemaakt, dat ze worden gedeeld en dat ze openbaar zijn. Dat begrijp ik, maar mijn vraag ging over iets anders. Bij het opstellen van de begrotingen – dat heeft een lange aanloop en begint eigenlijk al in het voorjaar – is er communicatie geweest tussen JenV en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of in ieder geval ambtenaren. Daarin zijn schattingen weergegeven en waarschijnlijk signalen afgegeven, want bij het opstellen van de begroting moet je daar dus al rekening mee houden. Ik zou die gewoon graag willen zien, omdat ik andere signalen krijg te horen. Dan moet de ambtelijke conceptversie of andere vormen van communicatie maar met de Kamer worden gedeeld, want ik vind het toch wel belangrijk om te weten wat voor discussie wij nou met de Minister hebben gevoerd vorig jaar en of die wel bruikbaar was of dat wij anders misschien wel een hele andere keuze hadden gemaakt. Misschien hadden we wel een amendement of een motie ingediend. Die informatie zou ik toch graag krijgen.
Minister Schreinemacher:
Voor zover ik het begrijp ... Kijk, wij krijgen die MPP's. We krijgen daar ook een conceptversie van. Uiteindelijk moeten wij de begroting natuurlijk wel baseren op de officiële cijfers, met de MPP die wij in het voorjaar van 2022 hadden. Op basis daarvan hebben wij de begroting van 2023 gemaakt. Overigens komen we nu op de begroting voor 2023, terwijl we het over het jaarverslag van 2022 hebben. Daar gaat dit debat natuurlijk over. Maar op basis daarvan hebben wij de begroting voor 2023 gemaakt. Op basis van de conceptversie kunnen wij geen andere verdeling maken. Ik kan het niet anders uitleggen.
De voorzitter:
Helder. Ik kijk even naar de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Dit was mijn vraag niet, voorzitter. Mijn vraag was om die documenten te delen.
Minister Schreinemacher:
Ik ga bij JenV na wat wij daarvan kunnen delen. Ik begrijp dat de heer Hammelburg die wil hebben, maar ik moet dat met mijn collega bespreken. Dat is niet onze informatie.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
De heer Hammelburg vroeg ook nog naar het stopzetten van de handelsbevorderingsregelingen. Ik zei zojuist ook al dat ik toch wel blijf bij mijn antwoord dat we, door dat te doen, het Ugandese bedrijfsleven eigenlijk kansen ontnemen. Ik wil ook niet met ieder land waar we problemen mee hebben of waar we het niet eens zijn met de wetgeving de handelsbevordering stopzetten, want dat is ook niet in lijn met de Afrikastrategie. Daarin zeggen we juist dat we voor evenwichtige, gelijkwaardige partnerschappen gaan. Ik vind eigenlijk dat het stoppen van de handelsbevordering daar niet bij hoort. Ik vind natuurlijk wel dat imvo een belangrijk onderdeel is van de handelsbevordering. Ik ben het dus met de heer Hammelburg eens dat de teksten op de RVO-website nu wel heel ronkend zijn over Uganda. Daar wil ik heel graag naar kijken. Die zullen aangepast worden. Die gaan we aanpassen, ook op basis van wat de heer Hammelburg zei. Dat is een belangrijk punt, ook juist om die imvo-risico's nog eens duidelijk onder de aandacht te brengen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Ik heb het niet over de investeringen in de agro, die de gehele bevolking ten goede komen wat betreft voedsel, en in medicatie en medische hulpmiddelen. Maar handelsbevordering voor het reguliere bedrijfsleven in Uganda die neerslaat bij de elite van Uganda en de cirkel om de politieke elite die deze wetgeving van homovervolging, inclusief de doodstraf, nu aan het invoeren is en aan het naleven is, is toch echt een heel ander verhaal. Ik zou dus toch liever een andere koers van deze Minister willen zien. Anders kom ik daar op een later moment, in tweeminutendebatten of wat dan ook, op terug en dan dien ik gewoon een motie in.
Minister Schreinemacher:
Zoals gezegd hebben we het imvo-beleid voor de handelsbevordering. Dat staat als een paal boven water. De teksten op de RVO-website zullen we aanpassen. Maar ik ga op dit moment geen handelsinstrumenten schrappen in Uganda, omdat dat ook niet in lijn is met de Afrikastrategie, maar daar komen we dan misschien bij de Afrikastrategie nog nader over te spreken.
De voorzitter:
Helder.
De heer Hammelburg (D66):
Zeker, want in de Afrikastrategie staat ook heel duidelijk: binnen de juridische kaders van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en alle mensenrechtenverdragen. De vraag is of dit nog binnen die kaders valt. Die discussie gaan we dan dus echt nog voeren. Dit geldt overigens niet alleen voor Uganda, maar ook voor andere landen die eraan komen en die dezelfde vorm van wetgeving gaan invoeren en landen die die wetgeving al hebben. Ik denk dat we daar veel strenger naar moeten kijken. Bv Nederland: hartstikke goed, maar er zijn wel grenzen.
De voorzitter:
Het debat over de Afrikastrategie staat natuurlijk gepland. Dat is in de eerste week van juli. Er is dus nog alle gelegenheid om het er ook daar over te hebben. Ik zou graag willen concluderen dat de Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
De heer Hammelburg en de heer Klink vroegen eigenlijk allebei naar de Qatar-optie voor de Afghaanse studentes. Die optie hebben wij niet gekregen van onze samenwerkingspartners, maar als dat een optie is, dan kijk ik daar natuurlijk graag naar. In het kader van deze Qatar-optie zullen we kijken of die eventueel nog uitkomst zou kunnen bieden. Het zou natuurlijk hartstikke mooi zijn als die dames hun diploma kunnen behalen. U heeft gezien dat we echt ons best doen om daar een goede, passende oplossing voor te vinden, maar dat is niet eenvoudig, zoals u ook heeft kunnen lezen. Dat is dus een toezegging dat we daarnaar gaan kijken.
De voorzitter:
Is er dan een termijn, vraag ik dan ook maar.
Minister Schreinemacher:
Voor het reces, maar om daar nou weer een brief over te sturen ...
De voorzitter:
Dan is het geen toezegging, maar gewoon iets wat de Minister gaat doen.
Minister Schreinemacher:
Ik ga het gewoon doen.
De voorzitter:
Ja, helder. Dat is ook voor de heer Hammelburg afdoende. Prima.
Minister Schreinemacher:
Dan vroeg mevrouw Van der Graaf naar het overzicht ten aanzien van de verplichtingen op subartikelen en een tabel zoals die ook bij de eerste suppletoire begroting zit. Die wil ik mevrouw Van der Graaf graag toezeggen. En dan komt daarbij de technische briefing – die heb ik u al toegezegd – waarin u verduidelijkende vragen kunt stellen over die tabel. Dan hoop ik dat daarmee aan uw informatieverzoek is voldaan.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Met een toelichting, dus niet alleen de tabel, maar ook de toelichting daarbij.
Minister Schreinemacher:
Ja, een tabel met een toelichting. Dan ben ik aan het einde gekomen van mijn beantwoording.
De voorzitter:
Dat dacht ik al. Daar zijn ook geen laatste restvragen over. Dat betekent dat we inderdaad aan het einde van dit wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking komen. Er zijn geen moties ingediend. Dat betekent dat die ook niet in stemming hoeven te worden gebracht. Ik denk dat we daarmee ook kunnen concluderen dat we decharge verlenen aan de Minister.
Er zijn natuurlijk diverse toezeggingen, die ik voordat we echt sluiten, graag nog even wil voorlezen. Het is bij vijf toezeggingen gebleven.
− De Minister informeert de Kamer schriftelijk over de verschillende mutaties op begrotingsartikel 5.4 voor de begroting 2023. Dat was naar aanleiding van een verzoek van de heer Hammelburg.
− De Minister biedt een technische briefing aan over de systematiek van verplichte en vrije ruimte in de BuHa-OS-begroting naar aanleiding van de vragen van mevrouw Van der Graaf.
− De Minister zal vóór de begroting voor 2024 binnen de begrotingsregels zo inzichtelijk mogelijk maken wat er per begrotingsartikel voor verplichte en vrije ruimte is, in lijn met de tabel zoals bij de antwoorden van de eerste suppletoire begroting 2021, inclusief een toelichting.
− De Minister komt voor de zomer schriftelijk terug op de vragen van lid Klink, van de VVD, over de toegenomen export richting Iran en hoe dit zich verhoudt tot andere landen.
De heer Klink heeft toch even behoefte aan wat verheldering. Gaat uw gang.
De heer Klink (VVD):
Ja, het gaat om andere EU-landen.
De voorzitter:
Dat voegen we eraan toe. Dan wordt het dus: en hoe zich dit verhoudt tot andere EU-landen.
Dan de laatste toezegging.
− De Minister biedt een besloten technische briefing aan vanuit BZ, BuHa-OS, JenV en SZW over de bilaterale migratiepartnerschappen. Dat is naar aanleiding van de vragen van mevrouw Van der Graaf.
Ik denk dat we daarmee de vijf toezeggingen te pakken hebben. Er is geen behoefte aan verdere aanpassing.
Daarmee zijn we inderdaad aan het einde van dit WGO gekomen, keurig binnen de tijd. Dank aan de Minister. Dank aan haar team van adviseurs. Fijn dat we met z'n vieren zijn gebleven bij dit WGO. Daarmee sluit ik de vergadering en wens ik u een hele prettige avond en wel thuis.
Sluiting 16.52 uur.