Vastgesteld 7 juni 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken over het Jaarverslag van de Koning 2022 (Kamerstuk 36 360 I, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Vraag 1
Is er gebruik gemaakt van de trein op reizen die minder dan 500 kilometer bedroegen? Zo ja, hoe vaak?
Antwoord vraag 1
Ja, één keer.
Vraag 2
Met welk bedrag is het inkomensdeel van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis gestegen in navolging van de salarisontwikkelingen van de rijksambtenaren? Kunt u dit uitsplitsen per lid?
Antwoord op vraag 2
De hoogte en de wijze van indexatie van de uitkeringen van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis zijn bepaald in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH). Voor de bepaling van het inkomensdeel (de A-component) is de netto bezoldiging van de vice-president van de Raad van State uitgangspunt voor de berekening ervan. De jaarlijkse bijstelling hiervan volgt de cao voor de sector Rijk. De realisatie van het inkomensdeel van de uitkeringsgerechtigde leden is in 2022 in totaal € 11 duizend hoger dan de in de begroting geraamde bedragen. Uitgesplitst naar de leden bedraagt het voor de Koning € 5,3 duizend, voor de echtgenote van de Koning € 1,3 duizend, voor de Koningin die afstand heeft gedaan van het koningschap € 3 duizend en voor de vermoedelijke opvolger van de Koning € 1 duizend. De uitkering voor de vermoedelijk opvolger van de Koning is in 2022 volledig teruggestort.
Vraag 3
Met welk bedrag is de B-component gestegen? Kunt u uitsplitsen hoeveel het gedeelte van de B-component dat is gestegen met de salarissen van de hofhouding is gestegen, en hoeveel het gedeelte van de B-component dat is gestegen met de consumentenprijsindex van het CBS is gestegen?
Antwoord op vraag 3
De B-component betreft de personele en materiële kosten. De personele uitgaven hebben met name betrekking op de hofhouding en de materiële uitgaven hebben betrekking op activiteiten met een representatief karakter. Het gedeelte van de B-component dat betrekking heeft op de personele uitgaven, en daarmee de salarissen van de hofhouding, volgt de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Voor het gedeelte van de materiële uitgaven in de B-component vindt indexatie plaats op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De realisatie van de B-component is in 2022 in totaal € 337 duizend hoger dan het in de begroting geraamde bedrag. De hogere realisatie is grotendeels het gevolg van een hogere consumentenprijsindex (CPI) van het CBS die doorwerkt naar de materiële uitgaven in de B-component.
Vraag 4
Hoe vaak heeft er extra inhuur van een vliegtuig plaatsgevonden?
Antwoord op vraag 4
Er is voor 2022 sprake van vier vluchten waarbij gebruik is gemaakt van inhuur met betrekking tot het uitvoeren van de publieke functie.
Reizen van de leden van het Koninklijk Huis die geen onderdeel uitmaken van zijn of haar publieke functie behoren tot de persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet.
Vraag 5
Is er sprake geweest van extra inhuur van vliegtuigen op reizen die minder dan 500 kilometer bedroegen? Zo ja, hoe vaak?
Antwoord op vraag 5
Van de vier vluchten in 2022 waarbij gebruik is gemaakt van inhuur met betrekking tot het uitvoeren van de publieke functie is bij twee vluchten een afstand afgelegd van minder dan 500 kilometer.
Vraag 6
Is er gevlogen met het regeringsvliegtuig op reizen die minder dan 500 kilometer bedroegen? Zo ja, hoe vaak?
Antwoord op vraag 6
Er is voor 2022 sprake van zeven vluchten van minder dan 500 kilometer waarbij gebruik is gemaakt van de PHGOV m.b.t. het uitvoeren van de publieke functie.
Reizen van de leden van het Koninklijk Huis die geen onderdeel uitmaken van zijn of haar publieke functie behoren tot de persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet.
Vraag 7
Is dit een uitputtende opsomming van alle uitgaven die geraamd zijn op begrotingen van andere ministeries die verband houden met het koningschap?
Antwoord op vraag 7
Ja. In de extracomptabele bijlage zijn de uitgaven gepresenteerd die op de begrotingen van andere ministeries worden geraamd en betrekking hebben op het koningschap. De betreffende Ministers zijn ervoor verantwoordelijk. De begroting van de Koning en deze andere begrotingen vormen gezamenlijk het stelsel van te ramen en verantwoorden uitgaven die samenhangen met de uitoefening van het koningschap.
Vraag 8
Wat zijn de daadwerkelijk gemaakte kosten in verband met de uitbreiding van de grafkelder in Delft? Kunt u uitsplitsen hoeveel van de gemaakte kosten voor rekening van de Staat en hoeveel voor rekening van het Koninklijk Huis zijn gekomen? Kunt u motiveren waarom voor deze verdeling van kosten is gekozen? Kunt u toelichten waarom de kosten hoger zijn uitgevallen dan geraamd?
Antwoord op vraag 8
De totale rijksbijdrage aan de herinrichting en uitbreiding van de grafkelder bedraagt € 4,1 miljoen (Kamerstukken II 2020/21, 32 820, nr. 415 en Kamerstukken II 2020/21, 32 820, nr. 466). Daarnaast is € 0,4 miljoen bijgedragen door het Koninklijk Huis. Gezamenlijk bedraagt dit € 4,5 miljoen. Het betreft de grafkelder van de Koning en leden van het koninklijk huis. De rijksoverheid is eigenaar van het bovengrondse grafmonument en tevens op grond van artikel 87 van de Wet op de Lijkbezorging en het daarmee verbonden gebruik van bijzettingen van overleden leden van het koninklijk huis in de grafkelder, betrokken bij de grafkelder in Delft. De meerkosten zijn met name veroorzaakt door onvoorziene constructieve problemen met de fundering van de kerk en de onvoorziene stijging van kosten voor personeel en materieel.