Vastgesteld 26 juni 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 2 juni 2023 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 23 juni 2023 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Vragen en antwoorden
1
Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Bromet/Mohandis over uitwerken of en hoe de nieuwe financieringssystematiek wettelijk verankerd kan worden (Kamerstuk 36 200-VII, nr. 30)?
Antwoord:
De wettelijke verankering van de nieuwe financieringssystematiek is vormgegeven door het opnemen ervan in de betreffende begrotingswetten.
2
Vraag:
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot de herijking van het gemeentefonds en de onderzoeksagenda? Hoe staat het met de vier onderzoeken die in dit kader zouden worden uitgevoerd? Loopt dit volgens schema? Als het niet volgens schema loopt, waar ligt dit dan aan en hoeveel vertraging wordt er opgelopen?
Antwoord:
In mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2022 (Kamerstukken II 2022/23, 35 925 B, nr. 24) heb ik de volgende onderzoeken aangekondigd:
– Grootstedelijkheid: Dit onderzoek loopt nog. Tijdens het traject is gezamenlijk met de G4 en de 100.000+ gemeenten besloten om het onderzoek niet te baseren op de gegevens van één jaar maar uit te breiden met gegevens van andere jaren om een zo’n goed mogelijk en betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen. De verwachting is dit onderzoek dit jaar af te ronden.
– Eenpersoonshuishoudens: Dit wordt momenteel door de fondsbeheerders zelf onderzocht. De resultaten zullen in het periodiek onderhoudsrapport, dat als bijlage bij de ontwerpbegroting 2024 gemeentefonds verschijnt, worden opgenomen.
– Centrumfunctie: Van dit onderzoek is de aanbesteding bijna afgerond. De aanbesteding heeft vertraging opgelopen, omdat de fondsbeheerders eraan hechtten om in de onderzoeksopzet ook voldoende aandacht te hebben voor de stapeling van de problematiek in het sociaal domein in niet stedelijke gebieden. Het goed definiëren van de onderzoeksopzet heeft van de expertgroep en de begeleidingscommissie de nodige tijd gevraagd.
– Overige eigen middelen: Van dit onderzoek is de aanbesteding bijna afgerond. De aanbesteding heeft vertraging opgelopen, omdat de fondsbeheerders eraan hechtten om in de onderzoeksopzet ook voldoende aandacht te hebben voor de stapeling van de problematiek in het sociaal domein in niet stedelijke gebieden. Het goed definiëren van de onderzoeksopzet heeft van de expertgroep en de begeleidingscommissie de nodige tijd gevraagd.
3
Vraag:
Wat was het verloop van het gemeentefonds gedurende deze kabinetsperiode geweest als het volumedeel van het accres niet bevroren was en was is het verschil met het huidige gemeentefonds? Kan dit tabelmatig worden weergegeven?
Antwoord:
In de Startnota heeft het kabinet aangegeven om nader te bezien of het wenselijk is om het accres stabieler te maken. Het kabinet heeft daarom het voorstel aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) gedaan om het volumedeel van het accres voor 2022–2025 vast te zetten op de stand Voorjaarsnota 2022. De VNG heeft met dit voorstel ingestemd en het IPO niet.
Voor 2022 is € 330 mln. meer aan het gemeentefonds toegevoegd door het vastzetten van het volumedeel van het accres op de stand van de Voorjaarsnota 2022. Dit komt hoofdzakelijk door onderuitputting van de accres relevante Rijksuitgaven tussen het moment van vastzetten van het accres en de daadwerkelijk gerealiseerde cijfers voor 2022.
De ramingen voor 2023, 2024 en 2025 van het accres op basis van de actuele trap-op-trap-af zijn hoger dan het accres waarbij het volumedeel is vastgezet. Voor deze jaren geldt dat de uitgaven van het Rijk bij Voorjaarsnota 2023 relatief hoger zijn geraamd dan ten tijde van Voorjaarsnota 2022. De stap van 2023 naar 2024 is relatief groot doordat naar verhouding veel kasschuiven vanuit 2023 hebben plaatsgevonden en ontvangsten 2022 verlaat binnenkwamen. Ervaring leert dat in de desbetreffende begrotingsjaren vaak nog sprake is van aanvullende kasschuiven naar de toekomst en onderuitputting, waardoor de ramingen voor het accres op basis van trap-op-trap-af in de toekomst vaak nog naar beneden worden bijgesteld. In dat geval neemt het verschil tussen trap-op-trap-af systematiek en de methodiek van het vastzetten van de volumecomponent af, zoals het geval is geweest voor 2022. Het definitieve effect voor het vastzetten van het accres voor de periode tot en met 2025 is pas duidelijk nadat de gerealiseerde cijfers tot en met 2025 bekend zijn.
Bedragen in € mln. |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
---|---|---|---|---|
Cumulatief accres met vastgezet volumedeel o.b.v. Voorjaarsnota 2022 |
2.501 |
5.446 |
8.174 |
10.715 |
Cumulatief accres o.b.v trap-op-trap-af stand Voorjaarnota 2023 |
2.172 |
5.609 |
9.158 |
11.428 |
Cumulatief verschil |
330 |
– 162 |
– 983 |
– 712 |
4
Vraag:
Op welke wijze wordt het accres op de lange termijn precies gekoppeld aan de historische ontwikkeling van het bbp?
Antwoord:
De technische uitwerking wordt nader toegelicht bij een volgend begrotingsmoment. Dan worden de exacte bedragen die volgen uit de definitieve doorrekening van de systematiek opgenomen. De Kamer, gemeenten en provincies worden jaarlijks bij Voorjaarsnota en daaropvolgend de meicirculaire geïnformeerd over de hoogte van de indexatie, op basis van de gegevens in het CEP.
5
Vraag:
Waarop zijn de bedragen van 150 miljoen en 300 miljoen euro gebaseerd die gereserveerd zijn voor de bbp-koppeling?
Antwoord:
In Voorjaarsnota is besloten dat het Gemeente- en Provinciefonds vanaf 2027 geïndexeerd worden op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Voorlopig is hiervoor aanvullend budget geraamd van € 150 mln. in 2027 en € 300 mln. in 2028.
Dit bedrag betreft het verschil tussen de reeds gereserveerde LPO-middelen en een inschatting van de benodigde middelen om op basis van bbp te indexeren. In de Miljoenennota 2024 worden de cijfers op basis van de op dat moment meest actuele gegevens berekend, opgenomen en toegelicht.
6
Vraag:
Wat zou de toevoeging aan het gemeentefonds zijn bovenop de standen in de meicirculaire indien op basis van huidige cijfers de koppeling van het accres aan het bbp zou worden toegepast?
Antwoord:
Indien de vraag is hoe hoog het accres vanaf 2023 zou zijn op basis van de koppeling van het bbp dan is het antwoord dat een dergelijke berekening nu niet kan worden gemaakt, aangezien de systematiek nu nog in overleg met de VNG en het IPO verder wordt uitgewerkt. De technische uitwerking wordt nader toegelicht bij een volgend begrotingsmoment. Dan worden de exacte bedragen die volgen uit de definitieve doorrekening van de systematiek opgenomen. De Kamer, gemeenten en provincies worden jaarlijks bij Voorjaarsnota en daaropvolgend de meicirculaire geïnformeerd over de hoogte van de indexatie, op basis van de gegevens in het CEP.
Indien de vraag is of er bbp kan worden toegekend bovenop het accres, dan is het antwoord dat dit niet kan. Een toevoeging van indexatie op basis van bbp zou een dubbele indexatie betekenen.
7
Vraag:
Kan per gemeente worden weergegeven wat het financiële effect is van de wijziging van het gemeentefonds, samenhangende met de Voorjaarsnota?
Antwoord:
De financiële effecten per gemeente zijn verwerkt via de meicirculaire gemeentefonds 2023. Via de reguliere internet rekenbestanden kunnen gemeenten bezien wat de effecten van de voorjaarsnota zijn (Meicirculaire gemeentefonds 2023).
8
Vraag:
Kan cijfermatig worden onderbouwd hoe de meerjarige cijfers in deze Voorjaarsnota zich verhouden tot de stelling van de VNG dat er vanaf 2026 structureel 3 miljard minder beschikbaar is voor gemeenten?
Antwoord:
Dit kabinet heeft de oploop van de opschalingskorting geschrapt voor de periode 2022–2025. Het gaat hierbij om een bedrag van € 675 mln. voor gemeenten in 2026.
Voor het accres geldt dat tot en met 2025 de volumecomponent van het accres voor het gemeentefonds, in samenspraak met gemeenten, is vastgezet.
Vanaf 2026 is het accres sinds het coalitieakkoord niet meer gekoppeld aan de rijksuitgaven via de trap-op-trap-af-systematiek. Het volumedeel van het accres is daarbij vastgezet op € 1 mld. bovenop de stand Miljoenennota 2022 (waarvan € 840 mln. voor het gemeentefonds).
In de Voorjaarsnota is opgenomen dat het accres met ingang van 2027 wordt gekoppeld aan de bbp-ontwikkeling. Als aanvulling op de nieuwe systematiek komt de € 1 mld. die reeds bij Miljoenennota 2023 beschikbaar is gesteld in 2026 voor gemeenten, vanaf 2027 structureel beschikbaar.
Per saldo zou het accres van het gemeentefonds op basis van de huidig geraamde groei van de Rijksuitgaven circa € 1,9 mld. hoger zijn in 2026 en circa € 2,7 mld. euro in 2027 t.o.v. de Voorjaarsnota als de koppeling met de rijksuitgaven in deze jaren voortgezet zou worden. Deze inschatting is op basis van de huidig geraamde Rijksuitgaven. De ervaring uit het verleden is dat realisatie vaak lager uitvalt.
Accres Gemeentefonds in miljoen |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
---|---|---|---|---|---|
Cumulatief accres Voorjaarsnota |
2.946 |
5.673 |
8.214 |
7.391 |
8.440 |
Cumulatief accres o.b.v trap op trap af |
2.946 |
5.673 |
8.214 |
10.323 |
12.315 |
0 |
0 |
0 |
– 2.932 |
– 3.875 |
|
Structureel miljard |
1.000 |
1.000 |
|||
Schatting bbp-indexatie Voorjaarsnota |
150 |
||||
Verschil |
0 |
0 |
0 |
– 1.932 |
– 2.725 |
9
Vraag:
De VNG benoemt dat er sprake is van een lpo-korting op het accres, maar wanneer is daartoe besloten en waar valt deze te vinden in de P&C-stukken?
Antwoord:
Deze opmerking herken ik niet, er is geen sprake geweest van een LPO-korting. Waarschijnlijk doelt de VNG hier op het feit dat de LPO op een andere manier wordt berekend dan het accres. Het accres (incl. LPO) wordt in de bestaande normeringssystematiek voor enig jaar vastgesteld en dan doorgetrokken naar alle andere jaren ongeacht de grondslag van het fonds in die jaren. In de nieuwe systematiek ontvangt het gemeentefonds, conform de reguliere begrotingssystematiek, LPO-indexatie over de omvang van het gemeentefonds in het desbetreffende jaar. De hoogte van de LPO is gebaseerd op de grondslag van het fonds in de afzonderlijke jaren.
10
Vraag:
In 2027 structureel 1 miljard euro erbij en toch met andere mutaties zien we de stand van gemeentefonds jaar op jaar afnemen. Welke mutaties worden er nog verwacht zonder beleidsaanpassingen die het verschil kunnen verkleinen?
Antwoord:
De meerjarige budgetten voor het gemeentefonds worden voor een belangrijk deel bepaald door mutaties die in voorgaande jaren zijn verwerkt. Zo zijn bijvoorbeeld de extra middelen voor jeugdzorg tot en met 2025 beschikbaar gesteld. Voor 2026 en verder zijn deze middelen nog niet opgenomen en staan ze nog gereserveerd op de Aanvullende post bij Financiën.
Voor de komende jaren is verder van belang dat de accrestranches voor 2024 en verder nog niet aan het gemeentefonds zijn toegevoegd. Dat gebeurt jaarlijks bij ontwerpbegroting (Miljoenennota). Concreet zal in de ontwerpbegroting 2024, die op Prinsjesdag 2023 verschijnt, de accrestranche 2024 aan het gemeentefonds worden toegevoegd.
11
Vraag:
Kunt u aangeven wat de indexatie van het gemeentefonds op basis van het bbp bij benadering scheelt ten opzichte van de indexatie op basis van het aangekondigde stoppen van het accres?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 6.