De Aanvullingswet bodem Omgevingswet (hierna: Aanvullingswet) is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2020, 87) en zal tegelijk met de Omgevingswet in werking treden. De Aanvullingswet bevat een herijking van het bodembeleid en tevens het inbouwen van die nieuwe systematiek in de Omgevingswet, ter vervanging van de huidige Wet bodembescherming (hierna: Wbb). In het bestuurlijke implementatietraject is een omissie naar voren gekomen, waarvan het, in het belang van de uitvoeringspraktijk, wenselijk is om die te herstellen. Het betreft een wetstechnische reparatie die in overeenstemming is met de beoogde werking van het overgangsrecht. Deze wordt hierna toegelicht.
In artikel 13 Wbb is de zorgplicht geregeld. Dat artikel geldt alleen voor zogenoemde «nieuwe verontreinigingen», dat wil zeggen: ontstaan na 1 januari 1987 (inwerkingtreding zorgplicht). Wanneer iemand bepaalde, in artikel 13 aangeduide, handelingen in de bodem verricht en daarbij verontreiniging veroorzaakt, dan verplicht deze bepaling de veroorzaker om die verontreiniging ongedaan te maken (voor zover redelijkerwijs mogelijk). Bovendien is de veroorzaker verplicht om de verontreiniging bij het bevoegd gezag te melden en aan te geven welke maatregelen hij wil treffen of al heeft getroffen. De meldingsverplichting is opgenomen in artikel 27 Wbb.
Artikel 3.2a van de Aanvullingswet regelt eerbiedigend overgangsrecht voor het handhaven van die zorgplicht. Artikel 3.2a bepaalt dat de artikelen 13, 27 en 95 van de Wbb van toepassing blijven op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet veroorzaakte verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 13 Wbb, ook als deze na dat tijdstip wordt ontdekt.1 Beoogd is dat de handhaving van de zorgplicht kan worden voortgezet (via artikel 95 Wbb) en ook de melding in artikel 27 Wbb.
Echter, omdat in artikel 3.2a een verwijzing naar artikel 88 Wbb ontbreekt, heeft de huidige formulering het onbedoelde effect dat een melding van een verontreiniging of aantasting op grond van artikel 13 Wbb altijd bij de provincie moet worden gedaan. Hetzelfde geldt voor aanwijzingen die alleen kunnen worden gegeven door de provincie (bijvoorbeeld over te nemen maatregelen).
Door het toevoegen van artikel 88 aan de opsomming in artikel 3.2a van de Aanvullingswet wordt bereikt dat, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, de aangewezen grote gemeenten2 bevoegd gezag blijven om een melding in ontvangst te nemen of een aanwijzing ex artikel 27 Wbb na overtreding van de zorgplicht ex artikel 13 Wbb te geven. Ook de handhaving van de naleving van die aanwijzingen berust dan bij zowel provincies als de bevoegd gezag gemeenten, zoals ook is beoogd en in lijn met de algemene lijn in het eerbiedigend overgangsrecht in de Aanvullingswet. Voor toezicht en handhaving van artikel 13 Wbb zelf was het bevoegd gezag al geregeld door de verwijzing in artikel 3.2a van de Aanvullingswet naar artikel 95 Wbb.
De onvolkomenheid die dit wetsvoorstel beoogt op te lossen vormt geen belemmering om met de Omgevingswet te werken, maar het zou wel zeer wenselijk zijn deze nog voor inwerkingtreding van de Omgevingswet op te lossen. Er zou immers door het overgangsrecht een bevoegdheidsoverdracht van gemeenten naar provincies optreden die vervolgens op een later moment weer teruggedraaid zou moeten worden. Om de kans te vergroten dat deze wijziging nog vóór inwerkingtreding van het nieuwe stelsel tot stand komt, kiest de regering ervoor om dit wetsvoorstel niet op te nemen in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, waarmee een aantal andere wetstechnische onvolkomenheden in de Omgevingswet zelf en met de Omgevingswet verband houdende wetten wordt opgelost. Ook voor het wetsvoorstel van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geldt overigens dat gestreefd wordt naar afronding van de behandeling voor de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet, maar voor de verzamelwet is dat tijdstip minder urgent. De onvolkomenheden die via het wetsvoorstel van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening worden gecorrigeerd vormen, net als het herstel van deze omissie, geen belemmering om met de Omgevingswet te werken.
Deze wijziging leidt niet tot een verzwaring van de uitvoeringslasten. Immers het toevoegen van artikel 88 Wbb aan artikel 3.2a van de Aanvullingswet was al beoogd in de Aanvullingswet. In de berekeningen van de administratieve en uitvoeringslasten van de Aanvullingswet is er al vanuit gegaan dat er geen veranderingen zouden zijn in de bevoegdheidsverdeling ten opzichte van die onder de Wbb. Dit wetsvoorstel ondervangt de nadelige gevolgen voor decentrale overheden die zouden ontstaan zonder de toevoeging van artikel 88 Wbb (nader toegelicht in de volgende paragraaf).
Artikel 95 Wbb is opgenomen in artikel 3.2a van de Aanvullingswet. Hierdoor is al geborgd dat de bestuursrechtelijke handhaving van artikel 13 Wbb ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet door zowel provincies als gemeenten plaats kan blijven vinden. Door het met dit wetsvoorstel toevoegen van artikel 88 Wbb wordt nu ook geregeld dat provincies en aangewezen gemeenten bevoegd gezag blijven voor het in ontvangst nemen van meldingen en het geven van aanwijzingen in zorgplichtsituaties, die pas na inwerkingtreding van de Omgevingswet worden ontdekt. Hiermee wordt een onbedoelde verschuiving van taken voorkomen, omdat de huidige bevoegdheden in artikel 27 Wbb onbedoeld zouden verschuiven van de aangewezen bevoegd gezag Wbb gemeenten naar de provincies. Wanneer deze omissie niet zou worden hersteld, zouden de provincies na inwerkingtreding van de Omgevingswet onbedoeld belast worden met extra werkzaamheden in zorgplichtsituaties.
Internetconsultatie heeft in dit specifieke geval niet of nauwelijks toegevoegde waarde aangezien het een wetstechnische reparatie betreft en de consultatie niet tot een andere wijze van vormgeven kan leiden3.
Om dezelfde reden heeft geen aanvullende handhaafbaarheids- of uitvoerbaarheidstoets plaatsgevonden. De beoogde werking van het overgangsrecht was al meegenomen in de oorspronkelijke toetsen en dit wetsvoorstel is in lijn met die beoogde werking.
Wel heeft een korte bestuurlijke consultatie plaatsgevonden bij de betrokken koepels van decentrale overheden Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). IPO en VNG hebben de onvolkomenheid gesignaleerd en hebben gezamenlijk verzocht om de nu voorgestelde reparatie.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Dit reparatiewetsvoorstel beoogt de omissie zo spoedig mogelijk te herstellen, zodat de uitvoeringspraktijk hiervan geen nadelen ondervindt. Het beoogde moment van inwerkingtreding is dan ook tegelijk met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen