Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft middels een brief van 27 juni jl. verzocht te reageren op de vragen uit het onderzoeksrapport wetgevingsrapporteurs Klimaatfonds, bij voorkeur voor het plenaire debat over de Tijdelijke wet klimaatfonds (Handelingen II 2022/23, nr. 101). Hierbij zend ik uw Kamer deze beantwoording toe.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
1
Op welke wijze is getoetst of de middelen die tot en met de najaarsnota 2022 uit de reservering voor het Klimaatfonds zijn onttrokken voldoen aan de in het wetsvoorstel opgenomen regels, in het bijzonder de bestedingsdoelen en de eisen van doelmatigheid, doeltreffendheid,uitvoerbaarheid en additionaliteit?
Antwoord
Indieners van voorstellen hebben in een fiche moeten onderbouwen hoe hun maatregel past binnen de doelen (artikel 2) en voldoet aan de criteria (artikel 3). Daarbovenop was in de 2023-ronde een voorwaarde voor toekenning dat de maatregelen urgent waren. Dat wil zeggen dat zonder deze uitgaven de uitvoering van het klimaatbeleid in het geding kwam.
2
Is er in het kader van de onder vraag 1 bedoelde uitgaven onafhankelijk advies ingewonnen?
Antwoord
Vanwege de beperkte tijd tot besluitvorming is er geen officieel advies gevraagd conform het proces omtrent onafhankelijk advies zoals opgenomen in de ontwerpwet. Er is wel een aantal overleggen geweest met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), waarin het PBL informeel een korte appreciatie van de ingediende maatregelen heeft gegeven.
3
Welke rol had de Minister voor Klimaat en Energie als toekomstig fondsbeheerder bij de besluitvorming over de onder vraag 1 bedoelde uitgaven?
Antwoord
De rol van de Minister voor Klimaat en Energie als toekomstig fondsbeheerder is uitgevoerd conform de rolverdeling zoals opgenomen in het voorstel van wet.
4
Op welke wijze worden onder vraag 1 bedoelde uitgaven gemonitord en geëvalueerd en op welke wijze wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Antwoord
Allereerst worden de middelen die zijn overgeboekt naar departementale begrotingen voor klimaatmaatregelen die het Klimaatfonds faciliteert gelabeld in de financiële systemen, zodat deze traceerbaar zijn. In het ontwerpmeerjarenprogramma heeft het kabinet toegelicht voor welke maatregelen zij middelen wil overhevelen naar departementale begrotingen uit het Klimaatfonds. Na de parlementaire behandeling doet het kabinet hiertoe een definitief voorstel in de (dummy)begroting van het fonds, die samen met het definitieve Meerjarenprogramma (MJP) op Prinsjesdag wordt aangeboden aan uw Kamer. Daarnaast wordt jaarlijks een overzicht gegeven in de departementale begrotingen van de middelen afkomstig uit het klimaatfonds. In het jaarverslag van het Klimaatfonds zal een integrale verantwoording worden opgenomen van de uitputting van de middelen die beschikbaar zijn gesteld uit het Klimaatfonds. Deze verantwoording staat tevens in het jaarverslag van het betreffende departement waar de middelen naar zijn overgeheveld. Het jaarverslag kan leiden tot aanpassing van het Meerjarenprogramma Klimaat voor het volgende jaar.
In artikel 8 van het wetsvoorstel staat dat de Minister binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk zendt. In de memorie van toelichting wordt toegelicht dat het plan is om al in 2026 een integrale evaluatie te laten plaatsvinden die in 2027 wordt afgerond. Met deze van andere fondsen afwijkende evaluatietermijn kunnen de inzichten uit de evaluatie nog worden gebruikt voor de begrotingen van 2028 tot en met 2030. Voor deze evaluatie is het van belang dat er verscheidene meerjarenprogramma’s zijn opgesteld en verscheidene besluitvormingsprocessen zijn doorlopen. In deze integrale evaluatie staat het functioneren van het fonds als geheel centraal Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van evaluatie van het klimaatbeleid en de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). Indien deze evaluatie eerder zou plaatsvinden, is er mogelijk te weinig casuïstiek op basis waarvan conclusies kunnen worden getrokken. De evaluatie zal plaatsvinden overeenkomstig de, Regeling periodiek evaluatieonderzoek.
5
Op welke wijze is geregeld dat de middelen als benoemd onder vraag 1 bij onderuitputting terugvloeien in het Klimaatfonds?
Antwoord
In artikel vijf van het voorstel van de wet zijn de ontvangsten van het Klimaatfonds gespecificeerd. In artikel 5 wordt onder meer voorgesteld om de mogelijkheid open te houden dat het fonds gevoed wordt door bijdragen van departementale begrotingen of fondsbegrotingen (onderdeel b). Dit is nodig als bijvoorbeeld reeds toegekende middelen aan departementen niet volledig benut worden en terugvloeien naar het fonds. Toegekende middelen van 2023 zijn geoormerkt voor specifieke klimaatmaatregelen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen dat als blijkt dat middelen niet volledig nodig zijn om een maatregel te financieren, de overtollige middelen terugvloeien naar de begroting van het Klimaatfonds. Ik zal samen met de Minster van Financiën de nadere spelregels hiervoor uitwerken en streef ernaar uw Kamer bij Prinsjesdag hierover te informeren.
6
De regering geeft aan dat veel subsidies alleen effectief zijn in combinatie met normerende en beprijzende maatregelen. Veel in het meerjarenprogramma opgenomen maatregelen waren echter al beoordeeld voordat de normerende en beprijzende maatregelen bekend waren, zijn deze opnieuw beoordeeld?
Antwoord
In het voorjaar is tegelijkertijd over de normerende/beprijzende maatregelen en de middelen voor het Klimaatfonds besloten. Op deze manier kon integraal over het instrumentarium per sector besloten worden. Daarbij is gebruikgemaakt van de beoordeling van het fondsbeheerteam en de PBL-reflectie, waarbij suggesties zijn gedaan voor een effectieve inzet van middelen in relatie tot normeren en beprijzen. Deze suggesties zijn vertaald in voorwaarden bij specifieke maatregelen om doelmatigheid te borgen (zoals de invoering van de bijmengverplichtig groen gas bij de vergassingsmaatregelen en afnameverplichting waterstof bij de elektrolysevoorstellen). Om te zorgen dat de balans tussen normering, beprijzing en subsidiering gewaarborgd wordt, worden de benodigde middelen gereserveerd op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën of op de fondsbegroting totdat voldoende voortgang is geboekt met de bijbehorende normerende en/of beprijzende maatregel. De Minister van Financien en de Minister voor Klimaat en Energie dienen beide toestemming te geven voor de overheveling.
7
Wat was de betrokkenheid van het PBL bij de beoordeling van de nieuwe maatregelen? Waarom is niet om een aanvullende reflectie gevraagd? Zal dit alsnog gebeuren?
Antwoord
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft geen quickscan uitgevoerd op de maatregelen die na de PBL-reflectie zijn toegevoegd. Dit was in de beschikbare tijd niet mogelijk. Het PBL heeft wel aandachtspunten mee kunnen geven in haar reflectie op de maatregelen, die behulpzaam waren bij de integrale voorjaarsbesluitvorming (bijv. ten aanzien van vergassing en bijmengverplichting groen gas). Dat heeft er mede toe geleid dat er bij sommige maatregelen voldoende voortgang op bijbehorende normering/beprijzing als voorwaarde is gesteld. Voor een aantal maatregelen geldt dat deze verder worden uitgewerkt ten behoeve van het Meerjarenprogramma 2025. Op deze maatregelen zal het PBL om een reflectie worden gevraagd.
8
Indien er amendementen worden aanvaard maar de Tijdelijke wet Klimaatfonds niet voor Prinsjesdag in werking is getreden, is de regering dan bereid naar deze amendementen te handelen als ware deze in werking getreden?
Antwoord
Ja, als u wilt dat de maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig een gewijzigd voorstel van wet, dan staat de regering daar welwillend tegenover. Om dat voor de begroting voor 2024 te realiseren, dient uw Kamer deze amendementen of moties bij de departementale begrotingen in te dienen. Om hier wel integraal het gesprek over aan te kunnen gaan stelt het kabinet weer een dummybegroting op. Een mogelijkheid is deze te behandelen tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
9
Hoe waardeert de regering de mogelijkheden om, indien de Tijdelijke wet niet in werking is getreden, de fondsbegroting (voor een deel van de uitgaven) later in te dienen?
Antwoord
En nieuw begrotingshoofdstuk voor het Klimaatfonds kan slechts bij Prinsjesdag worden ingesteld. Zolang de instellingswet nog niet door beide Kamers is goedgekeurd kan komende Prinsjesdag geen fondsbegroting worden ingediend en moet de goedkeuring van de uitgaven plaatsvinden via de departementale begrotingen. Om hier wel integraal het gesprek over aan te kunnen gaan stelt het kabinet weer een dummybegroting op. Een mogelijkheid is deze te behandelen tijdens de begrotingsbehandeling van EZK.
10
Als de middelen direct van de aanvullende post naar de departementale begrotingen worden overgeboekt, hoe verhouden deze middelen zich tot de Tijdelijke wet Klimaatfonds nadat deze in werking is getreden? Zal de regering een meerjarenprogramma naar de Kamer sturen?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat er geen verschil is tussen de middelen die direct van de aanvullende post worden overgeboekt en middelen die, nadat de wet in werking is getreden, direct vanaf de fondsbegroting worden overgeboekt. Het kabinet doet in het ontwerpMJP 2024 een voorstel voor verdeling van deze midelen. Uw Kamer kan deze uitgaven via de begrotingswet(ten) al dan niet autoriseren. Het kabinet zal, ondanks dat de Tijdelijke wet Klimaatfonds dan mogelijk nog niet in werking is getreden, bij de Miljoennennota een MJP naar uw Kamer sturen.
11
Het PBL heeft aangegeven rolzuiverheid te willen bewaken en ziet een beperkte rol voor zich bij eventuele volgende «kennis aan tafel»-sessies. Ziet de regering deze sessies ook jaarlijks terugkeren?
Antwoord
Ja. Het is het voornemen om jaarlijks kennis aan tafel-sessies te organiseren.
12
Zo ja, acht de regering het niet deelnemen van PBL hieraan een belemmering en welke partij kan deze rol overnemen? Zo niet, waarom niet?
Antwoord
De regering acht het eventueel niet of beperkter deelnemen van het PBL aan de kennis aan tafel-sessies niet als een belemmering. Ik heb er begrip voor dat het PBL aangeeft vanuit rolzuiverheid mogelijk een beperktere rol te zullen vervullen in het vervolg. Voor de «kennis aan tafel»-sessies worden meer experts uitgenodigd dan alleen die van PBL, waaronder in ieder geval experts op het gebied van technieken (TNO) en uitvoering (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Jaarlijks zal per perceel bekeken worden aan welke expertise behoefte is.
13
Is het proces dat de fondsbeheerder voornemens is te volgen met betrekking tot de toekenning onder voorwaarden en het addendum door de rapporteurs juist weergegeven?
Antwoord
Ja.
14
Welke route wordt gevolgd als een indienend departement niet tijdig voorafgaand aan de besluitvorming over het meerjarenprogramma door het kabinet aan de voorwaarden kan voldoen? Moet dan weer een jaar gewacht worden of zal tussentijds het meerjarenprogramma en de fondsbegroting worden gewijzigd, bijvoorbeeld met een incidentele suppletoire begroting?
Antwoord
Om doelmatigheid te borgen kan de fondsbeheerder voorwaarden koppelen aan maatregelen. Aan deze voorwaarden moet worden voldaan alvorens de middelen worden overgeheveld. Deze voorwaarden staan in het ontwerpMJP 2024 en de legenda die dit voorjaar zijn verzonden als onderdeel van de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). In de meeste gevallen gaat het om het borgen van de link met normeren en beprijzen, maar het kan ook breder zijn. Het is in principe mogelijk om de fondsbegroting gedurende het jaar aan te passen. Daarbij wordt aangesloten bij de reguliere begrotingsmomenten. Het kabinet gaat hier echter vooralsnog niet vanuit, omdat het dan minder goed mogelijk is om integraal te besluiten over besteding van het Klimaatfonds.
15
Indien een andere route wordt gevolgd, hoe wordt de Kamer dan over dit besluit geïnformeerd?
Antwoord
Besluiten over geplande uitgaven uit het Meerjarenprogramma Klimaatfonds vinden plaats tijdens de reguliere begrotingsmomenten. Alle begrotingswijzigingen worden voorgelegd aan het parlement.
16
Deelt de regering het door de rapporteurs geconstateerde risico dat een toereikende beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid mogelijk onvoldoende verzekerd is?
Antwoord
De regering deelt dit geconstateerde risico niet. Voordat uitgaven uit het Klimaatfonds worden gedaan, is er een beoordeling van de maatregelen en de onderbouwing ervan aan de hand van de in het wetsvoorstel opgenomen criteria en bestedingsdoelen. Verder geldt er voor uitgaven bij dergelijke toegekende middelen naar beleidsinstrumenten voor de uitwerking ook algemene kaders voor gelden, zoals het Beleidskompas (de opvolger van het Integraal Afwegingskader). Op die manier wordt het risico zo veel mogelijk beperkt. Bovendien vloeien middelen terug naar het Klimaatfonds op het moment dat deze niet nodig blijken voor de beoogde maatregel. Dit remt eveneens het risico op ondoelmatige besteding. Het fondsbeheerteam zal hierop toezien.
17
Hoe beoordeelt de regering (de uitvoerbaarheid van) de door de rapporteurs voorgestelde maatregelen om meer grip te krijgen op de doelmatigheids- en doeltreffendheidsbeoordeling?
Antwoord
In het onderzoeksrapport van de wetgevingsrapporteurs wordt een aantal voorstellen gedaan om meer grip te krijgen op de doelmatigheids- en doeltreffendheidsbeoordeling. De eerste twee voorstellen gaan over een verzwaarde motiveringsplicht t.a.v. de additionaliteit. Deze vragen worden reeds gesteld in het fiche-format en beoordeeld. Voor de in te dienen maatregelen is een fiche-format opgesteld (recentelijk gedeeld met uw Kamer) met specifieke vragen die de fiche-indiener moet beantwoorden en de fondsbeheerder helpen om te beoordelen of het voorstel voldoet aan de doelen en criteria. Ook na de beoordeling kunnen nog voorwaarden op dit gebied worden gekoppeld aan de toekenning van middelen. Deze voorwaarden staan in het ontwerpMJP 2024 en de legenda die dit voorjaar zijn verzonden als onderdeel van de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). In de meeste gevallen gaat het om het borgen van de link met normeren en beprijzen, maar het kan ook breder zijn. Aan deze voorwaarden moet voorafgaand aan de overheveling van de middelen worden voldaan. Daarbij wordt aangesloten bij de reguliere begrotingsmomenten. Verder geldt voor alle beleidsinstrumenten binnen de rijksoverheid dat bij de uitwerking ook algemene kaders gelden, zoals het Beleidskompas (de opvolger van het Integraal Afwegingskader). Op die manier wordt het risico van ondoelmatigheid zo veel mogelijk beperkt.
Het derde voorstel betreft medeondertekening door de fondsbeheerder van de subsidieregeling of beschikking. Medeondertekening leidt ertoe dat de fondsbeheerder medeverantwoordelijk wordt voor regelingen van andere departementen. Dat acht ik niet wenselijk. Departementen waar de middelen naar worden overgeheveld zijn verplicht om de maatregel uit te werken conform het ingediende fiche en de gestelde voorwaarden. Begrotingsregels staan het niet toe dat middelen worden ingezet voor een ander doel dan waarvoor de middelen zijn toegekend. Hierover moet ook verantwoording worden afgelegd in het jaarverslag van departementale begrotingen en het Klimaatfonds.
Het vierde voorstel is om maatregelen waarvoor financiering uit het Klimaatfonds wordt verstrekt bij de Kamer voor te hangen. Onduidelijk is echter op welke wijze dit bijdraagt aan de doelmatigheid van de maatregelen. De Kamer kan daarbij ook zonder wijziging van de wet verzoeken om voorhang van een specifieke regeling.
Het vijfde voorstel is om het inwinnen van advies van een onafhankelijke deskundige verplicht te maken in de wet. Het kabinet deelt dat het van belang is om onafhankelijk advies in te winnen. Dit komt de uiteindelijke beoordeling en het doen van uitgaven onder het fonds ten goede. Het kabinet heeft daarom het PBL gevraagd jaarlijks een onafhankelijke reflectie uit te voeren op het meerjarenprogramma. Daarnaast kunnen ook andere experts geraadpleegd worden. Er vinden in september/oktober standaard kennis aan tafel sessies plaats per perceel, met in ieder geval het PBL, RVO en TNO, maar daar kunnen – afhankelijk van het onderwerp – ook andere experts aan worden toegevoegd.Het kabinet is van mening dat het onafhankelijk advies op deze wijze voldoende is geborgd. Het kabinet is geen voorstander van een wettelijke verplichting hiertoe, want dat heeft als gevolg dat de Kaderwet adviescolleges van toepassing wordt. Dit zou ertoe leiden dat bij wet of – ingeval van een tijdelijk adviescollege – bij koninklijk besluit een nieuw adviescollege ingesteld zou moeten worden. Het PBL is een planbureau en geen adviescollege dat bij wet is ingesteld.
18
Kan de regering toelichten of ook voor een latere peildatum voor additionaliteit dan 1 januari 2022 kan worden gekozen?
Antwoord
Op het moment dat voor een latere datum dan 1 januari 2022 wordt gekozen is het mogelijk minder goed mogelijk om de additionaliteit van maatregelen te beoordelen.
19
Welke plaats heeft cofinanciering als instrument om additionaliteit te bevorderen in de beoordeling door de fondsbeheerder?
Antwoord
Voor de in te dienen maatregelen is een fiche-format opgesteld. Indieners moeten dit format motiveren hoe aan de criteria wordt voldaan aan de hand van vragen. Onder het kopje doelmatigheid worden reeds de volgende vragen gesteld:
– Is er een efficiënt gebruik van beschikbare middelen? Komt alleen de onrendabele top van een investering in aanmerking voor ondersteuning?
– Additionaliteit aan private investeringen: hoe wordt voorkomen dat de maatregel private investeringen verdringt?
– Balans tussen normeren/beprijzen en subsidiëren: wat zijn alternatieven voor de beleidskeuze en waarom zijn deze niet/minder doelmatig? In hoeverre is de effectiviteit van de maatregel (mits dit een subsidie is) gekoppeld aan (additionele) normering of beprijzing?
– Additionaliteit aan bestaand beleid: beschrijf de samenhang van het instrument met andere bestaande of beoogde instrumenten die (gedeeltelijk) hetzelfde doel dienen.
In het antwoord op deze vragen kan de fiche-indiener motiveren waarom wel of niet voor cofinanciering is gekozen. Ook kan de fondsbeheerder hier expliciet naar vragen, als het vermoeden is dat de maatregel doelmatiger is als er cofinanciering vanuit private partijen wordt gevraagd.
Het is mogelijk om in het vervolg in het fiche-format expliciet de motiveringsplicht op te nemen om te onderbouwen waarom volledige ondersteuning middels een subsidie vanuit het Rijk nodig is en waarom bijvoorbeeld een lening of co-financiering niet een beter alternatief is. Immers, wanneer dit wel het geval is, is een subsidie niet doelmatig.
20
Zou bij publieke cofinanciering naar het oordeel van de regering ook een regeling over de volgordelijkheid van bestedingen kunnen worden gegeven waarbij de financiële middelen uit het Klimaatfonds als laatste worden aangesproken of in ieder geval niet als eerste?
Antwoord
Ja, dit zou kunnen. Hierbij is echter wel sprake van maatwerk, omdat er bij elke regeling één specifiek «probleem» wordt aangepakt (conform de stelregel één doel, één instrument). Zoals aangegeven wordt altijd onderzocht of Rijkssubsidie wel nodig is. Dit kan niet het geval zijn, of zoals de rapporteurs schetsen, pas als andere financieringsbronnen niet mogelijk zijn of uitgeput zijn. Dit zal per maatregel bezien en vastgelegd worden. Bij de beoordeling van alle maatregelen gelden de criteria zoals opgenomen in de Tijdelijke wet klimaatfonds.
21
De rapporteurs plaatsen een aantal kanttekeningen bij de redenen die de regering geeft bij de keuze voor een zuiver overhevelingsfonds en zij zien met de regering ook het nadeel ervan. Zij vragen de regering hierop te reflecteren.
Antwoord
De rapporteurs geven aan dat het niet duidelijk is waarom brede bestedingsdoelen in de weg staan om ook rechtstreekse uitgaven aan andere overheden, burgers en bedrijven uit het fonds te kunnen doen. Verder geven de rapporteurs aan dat het niet klopt dat de mogelijkheid tot het verlenen van directe subsidies uit het fonds verlangt dat er een nieuwe organisatie opgebouwd zou moeten worden. Zo kan de RVO, als agentschap van het Ministerie van EZK, ook bij directe subsidiëring belast worden om de subsidieregeling namens de Minister uit te voeren.
Door de vormgeving van een overhevelingsfonds komen de middelen terecht bij de Rijksdepartementen die er inhoudelijk verantwoordelijk voor zijn en dus de kennis en kunde in huis hebben om de subsidieregeling verder uit te werken en uitgaven via uitvoeringsorganisaties te coördineren. Bij rechtstreekse uitgaven zou dit voor iedere uitgave direct bij één uitvoeringsorganisatie, bijvoorbeeld RVO, komen te liggen. Gezien de brede scope van het Klimaatfonds en het belang van de regiefunctie van de Minister voor Klimaat en Energie is dit niet werkbaar. Het beoordelen van de ingediende maatregelen vergt beleidsmatige kennis over het integrale klimaatbeleid (mix van normeren, beprijzen en subsidiëren). Aangezien beoogd wordt het Klimaatfonds als overhevelingsfonds in te stellen, ligt de uiteindelijke uitvoering van een maatregel wel bij uitvoeringsorganisaties. Deze kunnen onder de verantwoordelijkheid van EZK of andere departementen vallen.
22
Is de regering bereid om een voorstel te doen voor de informatievoorziening, waarin ingegaan wordt op het niveau van monitoringsinformatie, de tijdigheid en periodiciteit van informatie, en dit voorstel naar de Kamer te sturen?
Antwoord
De regering vindt het van groot belang dat de Kamer inzicht heeft in de stand van zaken van alle bestedingen van het Klimaatfonds om haar budgetrecht goed te kunnen uitoefenen. Zoals beschreven in de Kamerbrief Voorjaarsbesluitvorming Klimaat (Kamerstuk 32 813, nr. 1230) beoogt het kabinet een integraal overzicht te geven van de voorgenomen uitgaven uit het Klimaatfonds in het (ontwerp)meerjarenprogramma, de fondsbegroting en het jaarverslag. Het voorstel van het kabinet is om de informatievoorziening op de volgende manieren te doen:
1. Allereerst worden de middelen die zijn overgeboekt naar departementale begrotingen voor klimaatmaatregelen die het Klimaatfonds faciliteert gelabeld in de financiële systemen, zodat deze traceerbaar zijn.
2. In het ontwerpMJP heeft het kabinet toegelicht voor welke maatregelen zij middelen wil overhevelen naar departementale begrotingen uit het Klimaatfonds. Na de parlementaire behandeling doet het kabinet hiertoe een definitief voorstel in de (dummy)begroting van het fonds, die samen met het definitieve MJP op Prinsjesdag wordt aangeboden aan uw Kamer. Daarnaast wordt jaarlijks een overzicht gegeven in de departementale begrotingen van de middelen afkomstig uit het klimaatfonds.
3. In het jaarverslag van het Klimaatfonds zal een integrale verantwoording worden opgenomen van de uitputting van de middelen die beschikbaar zijn gesteld uit het Klimaatfonds. Deze verantwoording staat tevens in het jaarverslag van het betreffende departement waar de middelen naar zijn overgeheveld. Het jaarverslag kan leiden tot aanpassing van het MJP voor het volgende jaar.