Gepubliceerd: 16 december 2022
Indiener(s): Kiki Hagen (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36250-III-3.html
ID: 36250-III-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 december 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 5 december 2022 voorgelegd aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken. Bij brief van 14 december 2022 zijn ze door de Minister-President, Minister van Algemene Zaken beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Hagen Adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek

1.

Heeft Nederland ook nationale niet-koninklijke onderscheidingen, zoals bijvoorbeeld regeringsmedailles? Zo ja, welke?

Antwoord:

Ja. Hierbij wordt opgemerkt dat in de beantwoording van deze vraag een onderscheiding als «nationaal» wordt aangemerkt, als het een onderscheiding betreft die op Rijksniveau publiekrechtelijk is ingesteld. Het kan hierbij gaan om onderscheidingen die bij of krachtens de wet zijn geregeld en om onderscheidingen die zonder een zodanige wettelijke grondslag bij koninklijk besluit zijn ingesteld. Een onderscheiding wordt als «koninklijk» aangemerkt, als de onderscheiding bij koninklijk besluit wordt toegekend.

In het Besluit draagvolgorde onderscheidingen zijn de onderscheidingen opgenomen die door de Staat zijn ingesteld of zijn erkend. Dit betreft zowel koninklijke als niet-koninklijke en zowel publiekrechtelijk geregelde als enkele private onderscheidingen (zoals de Medaille van het Carnegie Heldenfonds) en onderscheidingen van het Koninklijk Huis, de zogeheten huisorden.

De in artikel 2 van het Besluit draagvolgorde onderscheidingen opgenomen staatsonderscheidingen met de rangnummers 26 t/m 44 en 56 t/m 66 zijn «niet-koninklijk». Ook de door de Nederlandse Staat erkende ridderlijke orden (zoals de Johanniter Orde) en onderscheidingen van Nederlandse particuliere organisaties worden als «niet-koninklijk» gezien.

2.

Heeft Nederland Ministeriële onderscheidingen? Zo ja, welke? (zie ook Besluit draagvolgorde onderscheidingen gepubliceerd in de Staatscourant op 7/10/17)

Antwoord:

Ja. Hierbij wordt opgemerkt dat een onderscheiding als ministerieel wordt aangemerkt als deze door een Minister wordt toegekend. In het Besluit draagvolgorde onderscheidingen gelden de staatsonderscheidingen in artikel 2 met de rangnummers 26, 27 en 58 t/m 66 als «ministerieel».

3.

Welke onderscheidingen worden per algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling ingesteld? Welke voorwaarden gelden hiervoor?

Antwoord:

Conform artikel 111 van de Grondwet zijn ridderorden ingesteld bij wet. Deze instellingswetten dateren al uit de negentiende eeuw. Het Nederlandse decoratiestelsel heeft dus een lange geschiedenis en is daardoor een licht afwijkende positie in het huidige staatrechtelijk bestel. Andere onderscheidingen dan de ridderorden worden meestal ingesteld bij ander koninklijk besluit dan een algemene maatregel van bestuur. Uitzondering is onder meer artikel 9 van het Besluit Rode Kruis 1988 (zijnde een algemene maatregel van Rijksbestuur), waarin enkele onderscheidingen zijn geregeld die het bestuur van het Rode Kruis kan verlenen.

4.

Wanneer wordt een onderscheiding als «koninklijk» bestempeld?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 1.

5.

Welke bekende/prominente mensen hebben wel eens een lintje geweigerd vanwege het feit dat het ging om een koninklijke onderscheiding?

Antwoord:

Bij het aanvragen van een koninklijke onderscheiding wordt vanzelfsprekend een inschatting gemaakt of een dergelijk eerbetoon door de persoon op prijs wordt gesteld. Het komt derhalve niet vaak voor dat een onderscheiding wordt geweigerd. Gelet op regelgeving op het terrein van privacy en ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ieder die wordt voorgedragen voor een koninklijk eerbetoon, kan de Kanselarij geen uitspraken doen over individuele dossiers.

6.

Hoeveel keer is er dit jaar in de ministerraad gesproken over het feit dat kabinetsplannen voortijdig via de media uitlekken?

7.

Hoe vaak is een bewindspersoon aangesproken op het feit dat hij/zij in de media plannen besprak die nog niet met de Kamer zijn gedeeld?

8.

Klopt het dat het de beleidslijn van het kabinet is dat plannen altijd eerst naar de Kamer gestuurd moeten worden voordat de media wordt geïnformeerd? Betekent dit dus ook dat redacties van media niet voorafgaand aan bijvoorbeeld een interview van een bewindspersoon op de hoogte worden gesteld van een plan dat nog niet met de Kamer is gedeeld?

Antwoorden op de vragen 6 tot en met 8:

Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Sinds 2013 geldt hiervoor als werkafspraak voor verzending van stukken aan de Tweede Kamer dat stukken minimaal een kwartier voordat door media nieuws naar buiten wordt gebracht dienen te worden aangeleverd bij de griffies in verband met de benodigde verwerkingstijd.

Met enige regelmaat wordt dit aan de orde gesteld in de ministerraad. Zo is jongstleden 25 november een aantal stukken op de agenda van de ministerraad aangehouden vanwege het lekken van informatie.