Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de wetgeving inzake omzetbelasting aan te passen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2020/284 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de invoering van bepaalde voorschriften voor betalingsdienstaanbieders (PbEU 2020, L 62);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk VI wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
een van de categorieën van betalingsdienstaanbieders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van Richtlijn 2015/2366/EU, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie op grond van artikel 32 van die richtlijn een vrijstelling is verleend;
een bedrijfsactiviteit als bedoeld in bijlage I, in de onderdelen 3 tot en met 6, van de in Richtlijn 2015/2366/EU;
behoudens de uitsluitingen in artikel 3 van Richtlijn 2015/2366/EU, een betalingstransactie als bedoeld in artikel 4, onderdeel 5 van die richtlijn of een geldtransfer als bedoeld in artikel 4, onderdeel 22 van die richtlijn;
een betaler als bedoeld in artikel 4, onderdeel 8, van Richtlijn 2015/2366/EU;
een begunstigde als bedoeld in artikel 4, onderdeel 9, van Richtlijn 2015/2366/EU;
lidstaat van herkomst als bedoeld in artikel 4, onderdeel 1, van Richtlijn 2015/2366/EU;
lidstaat van ontvangst als bedoeld in artikel 4, onderdeel 2, van Richtlijn 2015/2366/EU;
een betaalrekening als bedoeld in artikel 4, onderdeel 12, van Richtlijn 2015/2366/EU;
IBAN als bedoeld in artikel 2, onderdeel 15, van Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad;
BIC als bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van Verordening (EU) 260/2012;
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337);
Verordening (EU) nr. 260/212 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PbEU 2012, L 94);
Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2010, L 268).
1. Betalingsdienstaanbieders houden voldoende nauwkeurige registers van begunstigden en van betalingen betreffende betalingsdiensten die zij voor elk kalenderkwartaal verlenen, teneinde de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat te stellen controles uit te oefenen op de leveringen van goederen en diensten die overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, afdelingen 1a en 1b geacht worden plaats te vinden in een lidstaat, om de doelstelling inzake bestrijding van btw-fraude te behalen.
2. De verplichting is alleen van toepassing op betalingsdiensten die verband houden met grensoverschrijdende betalingen. Een betaling wordt als grensoverschrijdende betaling aangemerkt indien de betaler zich in een lidstaat bevindt en de begunstigde in een andere lidstaat, in een derdelandsgebied of in een derde land.
3. De verplichting is van toepassing wanneer een betalingsdienstaanbieder in de loop van een kalenderkwartaal betalingsdiensten verleent die betrekking hebben op meer dan 25 grensoverschrijdende betalingen aan dezelfde begunstigde.
4. Het aantal grensoverschrijdende betalingen wordt berekend op basis van de door de betalingsdienstaanbieders verleende betalingsdiensten per lidstaat en per identificatiecode als bedoeld in artikel 39c, tweede lid. Indien de betalingsdienstaanbieder over informatie beschikt dat de begunstigde meerdere identificatiecodes heeft, wordt de berekening per begunstigde verricht.
5. De verplichting is niet van toepassing op door de betalingsdienstaanbieders van de betaler verleende betalingsdiensten voor elke betaling waarbij ten minste één van de betalingsdienstaanbieders van de begunstigde in een lidstaat is gevestigd als dat blijkt uit de BIC van die betalingsdienstaanbieder of uit een andere bedrijfsidentificatiecode die de betalingsdienstaanbieder en zijn locatie ondubbelzinnig identificeert. De betalingsdienstaanbieders van de betaler betrekken niettemin deze betalingsdiensten in de berekening, bedoeld in het derde lid.
6. De registers worden:
a. door de betalingsdienstaanbieder in elektronische vorm gehouden voor een periode van drie kalenderjaren vanaf het einde van het kalenderjaar van de betalingsdatum;
b. overeenkomstig artikel 24 ter van Verordening (EU) nr. 904/2010 beschikbaar gesteld aan de lidstaat van herkomst van de betalingsdienstaanbieder, of aan de lidstaat van ontvangst indien de betalingsdienstaanbieder betalingsdiensten verleent in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst.
7. Indien de lidstaat, bedoeld in het zesde lid, Nederland betreft, worden de registers uit eigen beweging door de betalingsdienstaanbieder verstrekt aan de inspecteur.
1. Voor de toepassing van artikel 39b, tweede lid, onverminderd de bepalingen van hoofdstuk II, afdelingen 1a en 1b, wordt de locatie van de betaler geacht in de lidstaat te zijn die overeenstemt met:
a. het IBAN van de betaalrekening van de betaler of enige andere identificatiecode die de betaler ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de betaler opgeeft, of, bij gebreke van een dergelijke identificatiecode;
b. de BIC of een andere bedrijfsidentificatiecode die de namens de betaler handelende betalingsdienstaanbieder ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de betalingsdienstaanbieder opgeeft.
2. Voor de toepassing van artikel 39b, tweede lid, wordt de locatie van de begunstigde geacht in de lidstaat, in het derdelandsgebied of in het derde land te zijn die overeenstemt met:
a. het IBAN van de betaalrekening van de begunstigde of een andere identificatiecode die de begunstigde ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de begunstigde opgeeft, of, bij gebreke van een dergelijke identificatiecode;
b. de BIC of een andere bedrijfsidentificatiecode die de namens de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder ondubbelzinnig identificeert en zijn locatie van de betalingsdienstaanbieder opgeeft.
1. De registers bevatten de volgende gegevens:
a. de BIC of enige andere bedrijfsidentificatiecode die de betalingsdienstaanbieder ondubbelzinnig identificeert;
b. de naam of bedrijfsnaam van de begunstigde zoals deze wordt vermeld in de registers van de betalingsdienstaanbieder;
c. indien voorhanden, een btw-identificatienummer of een ander nationaal fiscaal nummer van de begunstigde;
d. het IBAN of, indien er geen IBAN voorhanden is, enige andere identificatiecode die de begunstigde ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de begunstigde geeft;
e. de BIC of een andere bedrijfsidentificatiecode die de namens de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder ondubbelzinnig identificeert en de locatie van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde geeft, indien de begunstigde middelen ontvangt zonder over een betaalrekening te beschikken;
f. indien voorhanden, het adres van de begunstigde zoals het wordt vermeld in de registers van de betalingsdienstaanbieder;
g. de bijzonderheden van eventuele grensoverschrijdende betalingen;
h. de bijzonderheden van alle terugbetalingen waarvan is vastgesteld dat zij verband houden met de grensoverschrijdende betalingen.
2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen g en h, bevat de volgende bijzonderheden:
a. de datum en het tijdstip van de betaling of de terugbetaling;
b. het bedrag en de valuta van de betaling of de terugbetaling;
c. de lidstaat van oorsprong van de door de begunstigde of in zijn naam ontvangen betaling, de lidstaat van bestemming van de terugbetaling, naargelang het geval, en de informatie die is gebruikt om de oorsprong van de bestemming van de betaling of de terugbetaling overeenkomstig artikel 39c vast te stellen;
d. alle verwijzingen die de betaling ondubbelzinnig identificeren;
e. in voorkomend geval informatie waaruit blijkt dat de betaling in de fysieke locatie van de handelaar is geïnitieerd.
B
Hoofdstuk VII wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van Hoofdstuk VII wordt «boete» vervangen door «boetes».
2. In artikel 40, eerste lid, wordt «€ 5.514» vervangen door «de derde categorie».
3. Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de betalingsdienstaanbieder is te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in Hoofdstuk VI, Afdeling 6, niet worden nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval een betalingsdienstaanbieder betaalgegevens aan de Belastingdienst aanlevert die betrekking hebben op minder dan 26 grensoverschrijdende betalingen aan dezelfde begunstigde in de loop van een kalenderkwartaal.
3. De bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid bedoelde boete vervalt, in afwijking van artikel 5:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door het verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de in Hoofdstuk VI, afdeling 6 genoemde verplichtingen zijn ontstaan.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,