Gepubliceerd: 7 november 2022
Indiener(s): Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: financiën gezin en kinderen inkomensbeleid ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36208-8.html
ID: 36208-8
Origineel: 36208-2

Nr. 8 HERDRUK1 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 november 2022

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Het opschrift komt te luiden: Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning, wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen van de inkomensondersteuning voor AOW’ers en wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein in verband met aanpassingen van het lage-inkomensvoordeel

2

In de considerans wordt na «af te schaffen» ingevoegd «en om enkele aanpassingen te doen in het lage-inkomensvoordeel ter ondersteuning van werkgevers en in verband met de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon».

3

Na artikel V worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel Va. Wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein

De Wet tegemoetkomingen loondomein wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. In afwijking van het vierde lid wordt de bovengrens van het uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bij het begin van het kalenderjaar 2024 bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, na overleg met Onze Minister van Financiën, gewijzigd zodat deze gelijk is aan 116% van de ondergrens van het uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

B

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt een lage-inkomensvoordeel over het kalenderjaar 2022 € 0,78 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, doch ten hoogste € 1.520 per werknemer.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid bedraagt een lage-inkomensvoordeel over het kalenderjaar 2023 € 0,63 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, doch ten hoogste € 1.242 per werknemer.

Artikel Vb. Samenloopbepaling

Indien het bij geleidende brief van 14 november 2019 ingediende voorstel van wet van de leden Kathmann en Maatoug houdende wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de invoering van een uniform wettelijk minimumuurloon en enige andere wijzigingen (Wet invoering minimumuurloon) (35 335) tot wet is of wordt verheven en XXXII, onderdeel A, van die wet:

a. voor of op 1 januari 2024 in werking treedt, dan wordt in artikel 3.1, vijfde lid, van de Wet tegemoetkomingen loondomein «116%» vervangen door «104%»;

b. na 1 januari 2024 in werking treedt, dan wordt aan artikel 3.1 van de Wet tegemoetkomingen loondomein een lid toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van het vierde lid wordt de bovengrens van het uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, met ingang van het tijdstip waarop artikel XXXII, onderdeel A, van de Wet invoering minimumuurloon in werking is getreden, of, indien deze bepaling niet op 1 januari van een kalenderjaar in werking treedt, bij het begin van het eerstvolgende kalenderjaar, bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, na overleg met Onze Minister van Financiën, gewijzigd zodat deze gelijk is aan 104% van de ondergrens van het uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

4

In artikel VI wordt na «1 januari 2023» ingevoegd «, met uitzondering van artikel Va, onderdeel B, subonderdelen 1 en 2, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 januari 2022».

Toelichting

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze nota van wijziging wijzigt het lage-inkomensvoordeel (hierna: LIV). Het LIV is onderdeel van de Wet tegemoetkomingen loondomein (hierna: Wtl). De Wtl draagt bij aan een inclusieve arbeidsmarkt via tegemoetkomingen aan werkgevers als zij mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst nemen en houden. Een werkgever heeft recht op het LIV voor werknemers met minimaal 1.248 verloonde uren bij die werkgever en met een gemiddeld uurloon tussen de in de wet genoemde absolute uurloongrenzen. Deze uurloongrenzen zijn gelijk aan respectievelijk 100% en 125% van het wettelijk minimumloon (hierna: WML). Deze relatieve uurloongrenzen zijn in de wet omgerekend naar een absolute onder- en bovengrens2 van het uurloon. De hoogte van het LIV bedraagt € 0,49 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarden met een maximum van € 960 per werknemer per kalenderjaar. Het LIV wordt automatisch uitbetaald in het jaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

Het LIV wordt op twee onderdelen gewijzigd.3 Het eerste onderdeel betreft een incidentele verhoging van de hoogte van de LIV-tegemoetkoming over 2022 en 2023 in verband met de bijzondere verhoging van het WML per 1 januari 2023. Deze incidentele verhoging wordt uitbetaald in 2023 en 2024. Dit biedt steun aan werkgevers die werknemers met een inkomen tussen 100% en 125% WML in dienst hebben. Uitbetaling van het LIV in 2023 vergt aanpassing van het LIV over 2022 en daarmee een wetswijziging die met terugwerkende kracht moet worden ingevoerd. Deze nota van wijziging voorziet hierin.

In het tweede onderdeel wordt een grondslag gecreëerd om bij ministeriële regeling de absolute bovengrens van het uurloon uit artikel 3.1 van de Wtl voor het kalenderjaar 2024 te verlagen. Hiermee wordt de buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon per 2024 binnen de Wtl budgetneutraal opgevangen.

2. Verhoging van de LIV-tegemoetkoming

Tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2022 en de augustusbesluitvorming 2022 heeft het kabinet besloten4 om de in het coalitieakkoord voorgenomen bijzondere verhoging van het minimumloon – met in totaal 7,5 procent – al per 1 januari 2023 door te voeren en deze verder te verhogen tot 8,05 procent. Inclusief de reguliere indexering komt dit in totaal neer op een stijging van het minimumloon met in totaal 10,15 procent met ingang van 1 januari 2023.5

Daarnaast heeft het kabinet in de Miljoenennota aangekondigd de lasten voor ondernemers in het mkb te verlagen.6 Hiervoor trekt het kabinet in de jaren 2023 tot en met 2027 500 miljoen euro uit. Vanaf 2028 wordt hiervoor structureel 600 miljoen euro gereserveerd. De lastenverlichting bestond onder andere uit een verlaging van de Arbeidsongeschiktheids (Aof)-premie voor kleine werkgevers.

Het kabinet geeft de lastenverlichting van het mkb een andere invulling dan aangekondigd in de Miljoenennota. Het kabinet stelt, na overleg met werkgevers, voor het LIV te verhogen over 2022 (met terugwerkende kracht) en 2023. De Aof-premie voor kleine werkgevers wordt minder verlaagd.7 Hiermee worden werkgevers gedeeltelijk tegemoet gekomen voor de hogere kosten als gevolg van de bijzondere verhoging van het minimumloon, ook omdat deze verhoging sneller wordt doorgevoerd dan bij het coalitieakkoord voorgenomen. Een verhoging van het LIV komt meer ten goede aan werkgevers met werknemers in lage lonen en helpt daarmee werkgevers die meer voelen van de gevolgen van de versnelde verhoging van het minimumloon. Het kabinet begrijpt dat een dergelijke versnelling van de verhoging van het minimumloon specifieke sectoren zwaarder raakt.Zo is het aandeel minimumloonverdieners in de sectoren verhuur en overige zakelijke diensten, horeca en cultuur, sport en recreatie relatief hoog. Hierdoor is het directe effect op de loonsom van de minimumloonverdieners in deze sectoren naar verwachting relatief sterk. Als het overloopeffect tot 130 procent van het minimumloon wordt meegerekend, nemen daarnaast de loonkosten toe in de sectoren handel en landbouw, bosbouw en visserij. Laatst beschikbare cijfers over het LIV (2021)8 laten zien dat over 2020 (uitbetaald in 2021) ongeveer 98.000 werkgevers voor LIV in aanmerking kwamen voor ruim 442.000 werknemers (gemiddeld bedrag per werknemer circa € 875). Van de circa 98.000 werkgevers betreft 17 procent detailhandel, 15 procent horeca, 10 procent zakelijke dienstverlening, bijna 10 procent uit het metaalbedrijf en 7 procent groothandel. Verder raakt de versnelde verhoging van het minimumloon niet enkel het kleinbedrijf. De incidentele verhoging van het LIV biedt ook steun aan het grotere midden- en kleinbedrijf. De verhoging vindt over 2022 met terugwerkende kracht plaats zodat werkgevers nog in 2023 profiteren van de verhoging. Dit geeft werkgevers een liquiditeitsvoordeel. Het gevolg hiervan is wel dat werkgevers hun handelen niet of nauwelijks meer aan kunnen passen, en dat er (kleine) verschillen zullen bestaan tussen de werknemers aan wie een verhoogd minimumloon zal moeten worden betaald en de werknemers voor wie de LIV verhoogd wordt.

De verhoging wordt vormgegeven door de vergoeding per verloond uur en het maximumbedrag van de vergoeding te verhogen over zowel 2022 als 2023. De vergoeding per verloond uur wordt eenmalig met terugwerkende kracht over 2022 (uitbetaald in 2023) verhoogd van € 0,49 naar € 0,78 per verloond uur per werknemer. De maximale vergoeding wordt eenmalig met terugwerkende kracht over 2022 (uitbetaald in 2023) verhoogd van € 960 naar € 1.520 per werknemer per kalenderjaar. Over 2023 (uitbetaald in 2024) wordt het LIV verhoogd van € 0,49 naar € 0,63 per verloond uur. De maximale vergoeding wordt over 2023 (uitbetaald in 2024) dan maximaal € 1.242 per werknemer per kalenderjaar. De uitgaven aan het LIV nemen als gevolg van deze verhogingen over de jaren 2022 en 2023 respectievelijk toe met € 211 miljoen (budgettair effect 2023) en € 156 miljoen (budgettair effect 2024). Deze uitgaven zijn ingepast in het budget dat beschikbaar is voor lastenverlichting voor het MKB.

3. Wijziging bovengrens uurloon lage-inkomensvoordeel

Zoals in paragraaf 1 is aangegeven, heeft een werkgever recht op het lage-inkomensvoordeel als hij een werknemer in dienst heeft met een inkomen tussen de in de wet genoemde absolute uurloongrenzen. Deze uurloongrenzen zijn gelijk aan respectievelijk 100 en 125% van het WML.

Het is wenselijk om de absolute bovengrens van het uurloon te verlagen per 1 januari 2024. Dit heeft effect voor de LIV-tegemoetkomingen die worden uitbetaald in 2025. Hier ligt de volgende reden aan ten grondslag. Per 1 januari 2023 wordt het WML verhoogd met de jaarlijkse indexatie plus een bijzondere verhoging van 8,05%. Deze bijzondere verhoging leidt er toe dat (aanzienlijk) meer werknemers aan de voorwaarden van het LIV voldoen. Hierdoor nemen de uitgaven aan het LIV over 2023 (uitbetaald in 2024) toe met naar schatting € 170 miljoen. In de SZW-begroting van 2023 is opgenomen dat de WML-verhoging per 2024 (budgettair effect in 2025) budgettair neutraal wordt opgevangen.9 Om dit te bewerkstelligen wordt met deze nota van wijziging voorgesteld om een grondslag te creëren om bij ministeriële regeling de absolute bovengrens te wijzigen. Het zal daarbij gaan om een verlaging. Hierdoor voldoen per 2024 weer ongeveer evenveel werknemers aan de voorwaarden van het LIV als in 2022 het geval was. De relatieve hoogte van de bovengrens van het uurloon komt dan uit op 116%. De absolute bedragen van zowel de onder- als bovengrens van het uurloon kunnen pas worden bepaald, wanneer de verhoging van het WML per 1 januari 2024 bekend is. Daarom wordt voorgesteld om te regelen dat per ministeriële regeling de absolute bovengrens van het uurloon zal worden verlaagd per 1 januari 2024. Hiermee nemen de uitgaven aan het LIV over 2024 (uitbetaald in 2025) weer met naar schatting € 170 miljoen af.

Hiernaast speelt dat de invoering van het initiatiefwetsvoorstel invoering minimumuurloon10 is voorzien per 1 januari 2024. Dit voorstel voorziet in de invoering van een minimumuurloon en houdt eveneens een bijzondere verhoging van het WML in. Dit is omdat het minimumuurloon in dit wetsvoorstel is gebaseerd op een 36-urige werkweek, in plaats van een 40-urige werkweek zoals nu het geval is. In dit wetsvoorstel is een verhoging van de absolute ondergrens van het uurloon opgenomen, zodat de ondergrens gelijk blijft aan 100% van het WML. De absolute bovengrens van het uurloon verandert niet naar aanleiding van dit wetsvoorstel, zodat de groep werknemers die aan de voorwaarden van het LIV voldoet als gevolg van dit voorstel gelijk blijft. Als het minimumuurloon wordt ingevoerd en rekening houdend met de buitengewone verhoging van het WML, verlaagt de relatieve hoogte van de bovengrens daardoor naar 104% van het WML. Hiermee is in deze nota van wijziging rekening gehouden.

Artikelsgewijs

Onderdelen 1 en 2

Deze onderdelen wijzigen het opschrift en de considerans van het wetsvoorstel, zodat ook de wijziging van de Wtl uit deze nota van wijziging vermeld wordt.

Onderdeel 3

Dit onderdeel voegt aan het voorstel van wet een artikel Va toe dat de Wtl wijzigt. In onderdeel A van artikel Va wordt aan artikel 3.1 van de Wtl een lid toegevoegd waarmee een grondslag wordt gecreëerd om, in afwijking van het vierde lid van artikel 3.1, bij ministeriële regeling de absolute bovengrens van het uurloon uit artikel 3.1 voor het kalenderjaar 2024 te wijzigen. Dit is de bovengrens van het uurloon voor het recht op LIV. De reden van de wijziging van de bovengrens wordt toegelicht in de derde paragraaf van de algemene toelichting.

Deze bovengrens zal dan per 1 januari 2024 bij ministeriële regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden verlaagd, zodat deze gelijk is aan 116% van het dan geldende wettelijk minimumuurloon. De vaststelling van het definitieve bedrag door middel van een ministeriële regeling is noodzakelijk omdat nu niet bekend is wat de ondergrens zal zijn van het LIV, genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder a, van de Wtl op 1 januari 2024. Deze ondergrens is gelijk aan het wettelijk minimumuurloon en wordt op basis van artikel 3.1, vierde lid, van de Wtl bij het begin van het kalenderjaar gewijzigd conform de indexatie van het wettelijk minimumloon. De bovengrens wordt vervolgens op basis van de ondergrens vastgesteld, en zal gelijk zijn aan 116%.

In onderdeel B van artikel Va wordt in artikel 3.2 van de Wtl de hoogte van het LIV verhoogd over de kalenderjaren 2022 en 2023. De uitbetaling van het LIV vindt altijd een jaar later plaats dan het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft. Deze afwijking heeft dus weliswaar betrekking op de jaren 2022 en 2023, maar de gevolgen ervan worden gemerkt in de jaren 2023 en 2024. De wijziging die ziet op het kalenderjaar 2022 werkt terug tot en met 1 januari 2022. Zie daarvoor de toelichting bij onderdeel 4.

Onderdeel 3 voegt aan het voorstel van wet ook een artikel Vb toe dat een samenloopbepaling bevat. Dit is nodig in verband met de mogelijke invoering van het initiatiefwetsvoorstel invoering minimumuurloon11. Het percentage 116%, genoemd in het nieuwe vijfde lid van artikel 3.1 van de Wtl, moet 104% worden indien artikel XXXII, onderdeel A, van het initiatiefwetsvoorstel voor of op 1 januari 2024 in werking treedt. Bij latere inwerkingtreding moet die wijziging zich pas voordoen per 1 januari van het kalenderjaar waarop de inwerkingtreding plaatsvindt, indien dat per 1 januari gebeurt, of per 1 januari van het kalenderjaar volgend op de datum van inwerkingtreding, indien dat op een andere datum dan 1 januari gebeurt. Voor de situatie van latere inwerkingtreding dan voor of op 1 januari 2024 is voorzien in een nieuw lid 6 in artikel 3.1 van de Wtl.

Onderdeel 4

Dit onderdeel wijzigt artikel VI van het voorstel van wet, dat ziet op de inwerkingtreding van het voorstel van wet. Dit onderdeel regelt dat de wijziging die ziet op de hoogte van het LIV over het kalenderjaar 2022 in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 januari 2022. De terugwerkende kracht is nodig om het LIV in het jaar 2022 te kunnen verhogen, waarbij de uitbetaling in het jaar 2023 plaatsvindt. Deze wijziging is begunstigend voor de betrokkenen.

Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip